Wet ruimtelijke ordening
1. Het beslissen tot het vaststellen van een exploitatieplan en de beslissing geen exploitatieplan vast te stellen, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover dit exploitatieplan betrekking heeft op een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Het beslissen tot het vaststellen van een exploitatieplan en de beslissing geen exploitatieplan vast te stellen, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, indien dit exploitatieplan betrekking heeft op een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 of 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
3. Dat voor de categorieën van gevallen genoemd in bijlage 1, waarin het college van burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleent, geen verklaring van geen bedenkingen van onze raad is vereist.
|
Vaststellen omgevingsplan
De gemeenteraad delegeert de bevoegdheid tot vaststelling van het omgevingsplan in de volgende gevallen:
1. Het wijzigen van het omgevingsplan voor een initiatief dat voldoet aan een wijzigingsbevoegdheid uit het omgevingsplan van rechtswege;
2. Het wijzigen van het omgevingsplan voor het aanwijzen, wijzigen en schrappen van een gemeentelijk monument;
3. Het verwerken van beleid in het omgevingsplan, indien de raad bij de vaststelling van het beleid akkoord is gegaan met uitwerking door het college;
4. Het opnemen van een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan, op grond van artikel 4.17 Omgevingswet.
|