Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen 2024

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

 

gezien het advies van de afdeling Ruimte, Belastingen en Gegevensbeheer d.d. 12 maart 2024;

 

Gelet op het bepaalde in de artikelen 1.1, 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51, 2.52 en 4.17 van de Wet basisregistratie personen, alsmede Titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat het wenselijk is om burgers aan te zetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet basisregistratie personen aan hen oplegt, om fraude en andere onwenselijke gedragingen rondom die verplichtingen te voorkomen en te bestrijden;

 

Overwegende dat het daarnaast wenselijk is om de kwaliteit van de gegevens over de in de Basisregistratie ingeschreven personen verder te verhogen;

 

Besluit:

 

De navolgende “Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen 2024” vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de Wet: de Wet basisregistratie personen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • c.

      toezichthouder: de op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de Wet door het college benoemde ambtenaar;

    • d.

      boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

    • e.

      overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a. van de Wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de Wet of een valse aangifte heeft gedaan;

    • f.

      verantwoordelijk afdelingshoofd: het hoofd van de afdeling Ruimte, Belastingen en Gegevensbeheer.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Wet zijn op deze Regeling onverkort van toepassing.

Artikel 2 Doel

Het doel van de boete is om de burger te bewegen alsnog te voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in artikel 4.17 van de wet.

Artikel 3 Algemene bepalingen

  • 1.

    Per geconstateerde overtreding kan slechts één bestuurlijke boete worden opgelegd.

  • 2.

    Een bestuurlijke boete kan binnen 3 jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd.

  • 3.

    In geval de verplichtingen als bedoeld in de Wet moeten worden vervuld door een ander dan de ingeschrevene of de aangifteplichtige zelf, wordt de boete opgelegd aan degene op wie de verplichting volgens de Wet rust.

  • 4.

    Als op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd over dezelfde overtreding en het college besluit de boete ook aan meerdere personen op te leggen, dan zijn deze personen afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

  • 5.

    Indien de overtreder voor inning van de opgelegde bestuurlijke boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 4 Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Voor het opleggen van de boete moet sprake zijn van verwijtbaarheid.

  • 2.

    Het niet nakomen van een verplichting niet aan degene die in overtreding is, kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, als de overtreder:

    • -

      al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet heeft begaan;

    • -

      de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet zegt te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege (vast) gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

    • -

      stelt niet op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

    • -

      aantoonbaar stelt reeds in een eerder stadium aan zijn verplichtingen te hebben voldaan;

    • -

      stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen het tijdelijk verblijf in het buitenland, het tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, een instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

    • -

      stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

    • -

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat die persoon er niet woont;

    • -

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de wet aangifte hebben gedaan.

Artikel 5 Bevoegdheid en mandatering

  • 1.

    Het college is op grond van het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • 2.

    Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan het verantwoordelijk afdelingshoofd.

Artikel 6 Hoogte van de boete

  • 1.

    De hoogte van de standaardboete bedraagt € 200,-.

  • 2.

    De hoogte van de hogere boete bedraagt € 325,-. Deze boete wordt opgelegd als:

    • a.

      het aannemelijk is dat de verplichting opgenomen in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43, 2.46 van de wet bewust/verwijtbaar niet is nagekomen;

    • b.

      de overtreder is aan te merken als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17, onder b van de wet;

    • c.

      er sprake is van recidive;

    • d.

      er sprake is van valsheid in geschrifte.

  • 3.

    De boete kan alleen worden opgelegd als de overtreder tevoren schriftelijk is geïnformeerd over de oplegging van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de wet.

Artikel 7 Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken is er sprake van valsheid in geschrifte.

  • 2.

    Van valsheid in geschrifte wordt door de toezichthouder aangifte bij de politie gedaan.

  • 3.

    In het geval strafvervolging plaatsvindt, wordt geen bestuurlijke boete als in deze regeling bedoeld opgelegd.

Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze regeling.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na de dagtekening van het gemeenteblad waarin zij wordt gepubliceerd.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt de ‘’Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen’’ zoals vastgesteld op 18 februari 2014 ingetrokken.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als ''Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen 2024''. Kortweg: Regeling bestuurlijke boete Wbrp 2024.

Vastgesteld in de vergadering van 19 maart 2024.

het college van Pijnacker-Nootdorp,

Annelies Kroeskamp

secretaris

Björn Lugthart

burgemeester

Toelichting op de “Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen”

Algemeen

Sinds 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen van kracht. Deze wet vervangt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Personen (Wet GBA) en biedt de gemeente een aantal instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

 

Toezichthouders

Op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de wet BRP wijst het college een of meer ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen door de burger (toezichthouders). Bij besluit van 14 maart 2023 heeft uw College reeds de ambtenaren van het taakveld gegevensbeheer en de handhavers als zodanig aangewezen. Om deze nieuwe taak te kunnen uitvoeren heeft de toezichthouder een aantal bevoegdheden toebedeeld gekregen. Deze bevoegdheden, vastgelegd in artikel 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht, mogen vanzelfsprekend alleen worden gebruikt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is. Het gaat om de navolgende bevoegdheden:

  • de toezichthouder is bevoegd elke plaats te betreden en apparatuur (laptop, tablet, telefoon, fotocamera, etc.) meenemen. Het betreden van een woning is alleen toegestaan met toestemming van een bewoner;

  • de toezichthouder kan zich indien nodig toegang verschaffen met behulp van de sterke arm;

  • de toezichthouder is bevoegd zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen;

  • de toezichthouder is bevoegd alle (relevante) inlichtingen te vorderen;

  • de toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen in het identiteitsbewijs van betrokkene(n);

  • de toezichthouder is bevoegd inzage in (zakelijke) gegevens te vorderen, kopieën te maken of documenten om te kopiëren mee te nemen;

  • de toezichthouder is bevoegd nader onderzoek te doen.

Op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht is eenieder verplicht aan de toezichthouder de gevraagde medewerking te verlenen.

 

De inzet van toezichthouders is één van de instrumenten die kunnen worden gebruikt om de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens te kunnen borgen en/of verbeteren. Een ander instrument is de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

 

Bestuurlijke boete

De Wet basisregistratie personen introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het geval de burger (verwijtbaar) niet aan de verplichtingen als bedoeld in deze Wet voldoet. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet de burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet aan hen oplegt.

 

De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het gaat hier om een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen, een sanctie die wordt opgelegd met het doel te bestraffen. Dat opgelegde sanctie is onvoorwaardelijk. Dat betekent, dat de opgelegde boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als alsnog aan de verplichtingen wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete is wel bezwaar en beroep mogelijk.

 

Het bepaalde in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht is onverkort van toepassing. In deze titel is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de boete oplegt, hoe de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Bij het opstellen van deze regeling is rekening gehouden met het in titel 5.4 bepaalde.

 

Hieronder volgt de artikelsgewijze toelichting op de Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen.

 

Toelichting artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

 

Toelichting artikel 2 Doel

De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van deze wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, het voldoen van de informatieplicht, etc.) deze regeling is opgesteld ten behoeve van de borging en/of verdere verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

 

Toelichting artikel 3 Algemene bepalingen

Op grond van het bepaalde in artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan één overtreding slechts eenmaal worden beboet. Als de burger geen aangifte doet van adreswijziging en vervolgens niet verschijnt als het college hem daartoe verplicht, dan zijn er in feite twee overtredingen begaan. Het kan echter buiten proportie zijn om dan twee boetes op te leggen. Overweging kan dan zijn om “slechts” één boete op te leggen.

 

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet basisregistratie personen is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Na overtreding van de aangifteplicht bijvoorbeeld blijft de overtreding actueel. Elke dag, dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.

 

In het geval de verplichtingen van de Wet basisregistratie personen rusten op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelde, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige bijvoorbeeld is niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen, terwijl aan hem ook niet de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan worden opgelegd. Die verplichtingen rusten op de wettelijk vertegenwoordiger of de curator, die op deze verantwoordelijkheid (middels oplegging van een bestuurlijke boete) kunnen worden aangesproken.

 

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5:42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

 

Toelichting artikel 4 Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van betrokkene, heeft betrokkene feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? De mate waarin de gedragingen verwijtbaar zijn, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de verplichtingen na gekomen hadden moeten worden.

 

Of er sprake is van verwijtbaar gedrag dient te blijken uit een dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Het is in verband met de bewijslast noodzakelijk dat feiten en omstandigheden worden vastgelegd. Onderdeel van het op te bouwen dossier is in ieder geval een rapportage van de toezichthouder inzake de geconstateerde overtreding. (Artikel 5:48 Algemene wet bestuursrecht).

 

Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, al dan niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichtingen verwijtbaar is.

 

Toelichting artikel 5 Bevoegdheid en mandatering

Het college heeft de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Uit praktische overwegingen (snelheid, effectiviteit) is er echter voor gekozen de bevoegdheid te mandateren aan het hoofd van de afdeling Ruimte, Belastingen en Gegevensbeheer onder wie het taakveld Gegevensbeheer valt.

 

Toelichting artikel 6 Hoogte van de boete

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage- en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boeten. De grens ligt op € 340,-. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, heeft de wetgever voor het opleggen van boeten ingevolge de Wet basisregistratie personen gekozen voor een maximum boetebedrag van € 325,-. De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200,- op te leggen, zodat het beoogde effect wordt bereikt.

 

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is gelegd in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen en luidt:

 

Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325,- opleggen:

  • a.

    ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2,47, 2,50, 2,51 en 2.52;

  • b.

    aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.

Artikel 2.38: verplichting tot het in persoon doen van aangifte van vestiging (uit het buitenland) en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

 

Artikel 2: 39: verplichting tot het doen van aangifte van verhuizing naar een woon- of briefadres;

 

Artikel 2:40 vijfde lid: verplichting van het hoofd van een instelling betrokkene te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte van vestiging van een briefadres;

 

Artikel 2:43: verplichting tot het (in persoon) doen van aangifte van vertrek (uit Nederland) en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

 

Artikel 2:44: verplichting tot het melden van feiten met betrekking tot de burgerlijke staat en nationaliteit die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

 

Artikel 2:45: verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie, door diegenen die ingevolge de Wet verplicht zijn tot aangifte; tevens zijn in dit artikel de verplichtingen van een briefadresgever en een briefadresnemer vastgelegd;

 

Artikel 2:46: algemene verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie;

 

Artikel 2:47: verplichting van degene die in gebreke is met het doen van een aangifte (in persoon) de nodige informatie te verstrekken en relevante bescheiden te overleggen, binnen een door het College te bepalen termijn;

 

Artikel 2:50: de verplichting van het hoofd van een (aangewezen) instelling om informatie te verstrekken en de nodige bewijsstukken te overleggen van die personen die naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd in de instelling zullen verblijven dan wel minimaal 3 maanden in de instelling zullen overnachten;

 

Artikel 2:51: verplichting van echtgenoot, partner en andere nabestaanden een overlijden buiten Nederland te melden en met betrekking tot dat overlijden de nodige bewijsstukken te overleggen;

 

Artikel 2:52: verplichting tot het overleggen van een geldig identiteitsbewijs door betrokkene, diens minderjarige kinderen of een onder curatele gestelde, als zij op het verzoek van het College in persoon verschijnen om de nodige inlichtingen te verstrekken.

 

In dit artikel is aangegeven in welke gevallen de maximumboete zal worden opgelegd. Dat is over het algemeen het geval bij de wat zwaardere overtredingen, dat wil zeggen, de overtredingen die grotere gevolgen hebben. Dat is onder meer het geval als het aannemelijk is, dat de verplichtingen bewust niet zijn nagekomen, als er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet (bewust iemand op het eigen woonadres laten inschrijven, die er feitelijk niet woont) en in geval van herhaling van vergelijkbare overtredingen (recidive).

 

Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat bij niet voldoen aan de verplichting mogelijk een boete zal worden opgelegd. Communicatie over dit onderwerp is dus van groot belang, temeer daar van dit handhavingsinstrument ook een preventieve werking dient uit te gaan. Daarom zal de mogelijkheid tot het opleggen van een boete vanaf heden worden vermeld in alle relevante correspondentie, er komt een aanduiding op de aangifteformulieren en ook op de gemeentelijke website zal hieraan aandacht worden besteed.

 

Toelichting artikel 7 Valsheid in geschrifte

Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze wettelijke definitie blijkt, dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte.

 

Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.44 van de Algemene wet bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, dient de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er dient in een dergelijk geval dus aangifte van valsheid in geschrifte bij de politie te worden gedaan. Daarna moet er met het OM worden overlegd: of strafvervolging of een gemeentelijke bestuurlijke boete. Op grond van genoemd artikel 5:44 mag voor hetzelfde feit niet beide sancties worden opgelegd.

 

Toelichting artikel 8 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In dit artikel is het College nog enige “speelruimte” gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het College alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het College in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voor komen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. kortom: als van tevoren reeds vaststaat, dat de boete niet kan worden ingevorderd.

 

Naar boven