Gemeenteblad van Stein
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Stein | Gemeenteblad 2024, 172305 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Stein | Gemeenteblad 2024, 172305 | beleidsregel |
Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2024 Gemeente Stein
De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van alle inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning moet er op gericht zijn dat inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
Voor inwoners met psychische of psychosociale problemen en/ of voor inwoners die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.
Om uitvoering te geven aan deze wettelijke opdracht heeft de gemeenteraad beleid vastgesteld op het gebied van deze maatschappelijke ondersteuning. In dit beleid is de maatschappelijke ondersteuning gericht op de inwoner en zijn plek in onze samenleving. Maatwerk is een van de uitgangspunten.
Om de hulpvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen wordt een zorgvuldige toegangsprocedure gevolgd. Hierin wordt onderzocht wat de inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren.
Deze beleidsregels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (Wmo 2015) en de vigerende gemeentelijke Verordening maatschappelijke ondersteuning en Besluit nadere regels. De beleidsregels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de Verordening aan een inwoner kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Hoofddoelen zelfredzaamheid en participatie
Zelfredzaamheid en participatie zijn in de Wmo 2015 de hoofddoelen om in aanmerking te kunnen komen voor ondersteuning. In de wettekst wordt beschreven dat inwoners die beperkingen ondervinden op één of beide gebieden ondersteund kunnen worden vanuit de Wmo mits er geen eigen mogelijkheden, sociaal netwerk, algemene of voorzieningen op voorzieningen op basis van andere wetten bestaan.
Zelfredzaamheid wordt gedefinieerd als “In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”.
Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Voor iemand die als gevolg van lichamelijke en/of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, moet gekeken worden binnen welke wetgeving ondersteuning geboden kan worden.
In het kader van de Wmo kan hierbij gedacht worden aan;
Participatie wordt gedefinieerd als “het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer”. Het doel is een inclusieve samenleving, waarbij iedere maatschappelijke voorziening voorop moet staan zodat iedereen mee kan doen in de maatschappij.
Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke en/of geestelijke beperkingen, in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Om het mogelijk te maken resultaten te omschrijven en deze te koppelen aan de bovengenoemde doelen is besloten om te werken met subdoelen. Deze subdoelen zijn gerelateerd aan de “einddoelen” (zelfredzaamheid en participatie) en dienen ter communicatie met de zorgaanbieder. Er wordt verschil gemaakt tussen 3 subdoelen:
Alle subdoelen kunnen zowel onder het doel zelfredzaamheid en/of onder het doel participatie geplaatst worden.
Per subdoel staan hieronder de bijhorende resultaten beschreven waaraan met de inwoner gewerkt zal moeten worden. Tijdens het keukentafelgesprek zal naar voren komen op welke gebieden de inwoner beperkingen ervaart en aan welke resultaten de inwoner graag wil werken.
Mensen ervaren eigen regie als ze de inrichting van hun leven kunnen baseren op eigen waarden en drijfveren, als ze zeggenschap hebben over wat ze doen en wat er met hen gebeurt, als ze daarin optimaal gebruik kunnen maken van hun eigen kracht en ze daarin erkenning en steun ondervinden van hun eigen netwerk.
Om de regie over zijn eigen leven te kunnen houden is het noodzakelijk dat de inwoner over vaardigheden beschikt die hem in staat stellen om naar zijn eigen leven te kijken en indien nodig zijn handelen bij te stellen.
Indien een inwoner niet over deze vaardigheden beschikt heeft hij hierbij direct of indirecte ondersteuning nodig van derden die aansluit bij zijn wensen en mogelijkheden.
Deelnemen maatschappelijk leven:
Iedere inwoner zal ongeacht zijn beperkingen of handicap moeten kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan het deelnemen aan activiteiten zoals sport of cultuur, maar ook het onderhouden van sociale contacten.
Een ieder geeft uiteraard een andere invulling aan zijn maatschappelijk leven en heeft andere normen en waarden. Daarom is het van belang dat elke inwoner zelf invulling kan geven aan zijn maatschappelijk leven.
Het kunnen leven in een veilig huishouden is de wens van iedereen. Dit geldt niet alleen voor kinderen, maar net zo goed voor ouders en overige familieleden. Hierbij worden ook mantelzorgers betrokken die bijvoorbeeld dagelijks bij familieleden of kennissen thuis komen om hen te ondersteunen met dagelijkse activiteiten.
Voor iedere inwoner zal deze veiligheid gewaarborgd moeten worden.
Iedere afzonderlijke Wmo-maatwerkvoorziening heeft haar eigen resultaten.
Hoofdstuk 3. Procedureregels maatschappelijke ondersteuning
Als een inwoner een hulpvraag heeft op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie, zal hij op zoek gaan naar een oplossing. In veel gevallen zal hij zelf in staat zijn ondersteuning te organiseren door een beroep te doen op zijn eigen kracht of zijn eigen netwerk. In een aantal gevallen zal de inwoner niet in staat zijn op eigen kracht een oplossing te organiseren.
De inwoner kan dan bij de gemeente terecht voor informatie, advies en/of ondersteuning.
De inwoner kan zijn hulpvraag op verschillende manieren melden. Hij kan dit persoonlijk doen, maar ook telefonisch, schriftelijk of per mail.
Bij een verlenging of heronderzoek kan, mits er voldoende informatie voorhanden is of deze telefonisch verkregen kan worden, de aanvraag zonder keukentafelgesprek versneld afgehandeld worden. Indien de uitzonderlijke individuele situatie van de inwoner vraagt om een versnelde afhandeling is hiertoe maatwerk mogelijk.
De inwoner ontvangt verder een schriftelijke bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de inwoner de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, maar uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke doelen de hij wil bereiken en welke ondersteuning volgens de inwoner nodig is om die doelen te bereiken.
Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. De locatie van het onderzoek, wordt afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de inwoner.
Bij aanvang van het gesprek meldt de klantmanager Wmo aan de inwoner welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen. Ook wordt de bescherming van de privacy van de inwoner besproken. Er wordt aan de inwoner gevraagd om toestemming te verstrekken om de persoonlijke gegevens te bewaren in de gemeentelijke administratie en deze te verstrekken aan een (medisch en/of ergnomisch) adviseur als dat nodig is. De inwoner tekent hiervoor een toestemmingsverklaring of een aanvraagformulier bij het aanvragen van een maatwerkvoorziening.
Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de inwoner zal dit worden betrokken bij het onderzoek. Bij een inwoner met een eenvoudige ondersteuningsvraag kan het gesprek beknopt zijn. Bij complexere ondersteuningsvragen kan het onderzoek uit meerdere gesprekken bestaan.
Bij het gesprek is aandacht voor:
Indien noodzakelijk doet de klantmanager Wmo nader onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek, om te bepalen of inwoner een (maatwerk)voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft.
De klantmanager Wmo zal met de inwoner bespreken welke maatwerkvoorziening in zijn individuele situatie het meest geschikt is. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een medische advisering, overleg met een gedragswetenschapper, een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Iemands mogelijkheden centraal. Iedereen kan iets overkomen waardoor je (even) niet alles meer zelf kunt en ondersteuning nodig hebt. Daarom ondersteunen we gericht, door aan de voorkant te bekijken wat iemand nodig heeft. We hanteren daarbij geen ‘standaardoplossing’. Daarbij geloven we dat mensen in staat zijn een groot deel van hun problemen zelf op te lossen. En geven we inwoners dit vertrouwen. We informeren, adviseren en ondersteunen op een manier die daaraan bijdraagt. Niet de beperkingen staan centraal, maar de mogelijkheid van mensen om zich aan te passen en zelf regie te (blijven) voeren over hun leven. Meer dan nu, zullen wij de regie en zeggenschap bij de mensen zelf laten en daarop aanvullen wat nodig is.
Van het gesprek worden door de klantmanager aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag. Het verslag is voorzien van de naam van de inwoner, Burgerservicenummer (BSN) en dagtekening. Daarnaast bevat het een weergave van de hulpvraag van de inwoner en de mogelijke oplossingen.
De inwoner heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd en samen met het oorspronkelijke verslag in het dossier geplaatst.
Tijdens het gesprek kan duidelijk worden dat een maatwerkvoorziening nodig is. Dit zal dan in het gespreksverslag worden opgenomen en middels ondertekening van het gespreksverslag stemt de cliënt in met het indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Indien het verslag ondertekend wordt teruggestuurd en daarbij wordt verzocht om een maatwerkvoorziening, dan wordt dit ondertekend verslag beschouwd als een aanvraag.
Indien tijdens het gesprek duidelijk wordt dat een maatwerkvoorziening nodig is en alle gegevens compleet zijn, dan kan hiervoor al tijdens het gesprek een aanvraagformulier worden ingevuld en ondertekend.
Indien de inwoner en de klantmanager van mening verschillen over de noodzaak van een maatwerkvoorziening, dan heeft inwoner altijd het recht een aanvraag in te dienen en het daarvoor benodigde formulier in te vullen en te ondertekenen. De datum van de aanvraag is de datum van ontvangst door de gemeente van het ondertekend verslag of het aanvraagformulier.
Na ontvangst van de aanvraag zal de gemeente beoordelen of de inwoner voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, zoals omschreven in hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.
De inwoner ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond artikel 2.3.5, lid 2 van de Wmo 2015, binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) de inwoner schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging of opschorting van deze termijn.
In de beschikking staan: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Daarnaast wordt, indien van toepassing, de inwoner geïnformeerd over de te betalen eigen bijdrage.
Bij een afwijzend besluit wordt de inwoner vóór verzending van de beschikking telefonisch geïnformeerd over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.
Hoofdstuk 4. Voorwaarden en criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening
Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat de betreffende cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Stein heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het GBA; de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente komt wonen, kan -als hij nog niet staat is geweest om zich in te schrijven in het GBA- de melding in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.
Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 12.8.3 van deze beleidsregels.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening moet er sprake zijn van beperkingen op gebied van zelfredzaamheid of participatie. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van (medische, psychische of psychosociale) beperkingen waardoor belanghebbende niet kan participeren of niet voldoende zelfredzaam is. Als de (medische, psychische of psychosociale) noodzaak niet zonder meer kan worden vastgesteld kan een (medisch) advies worden opgevraagd om de ‘langdurige’ noodzaak vast te stellen. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft.
Als blijkt dat er aantoonbare beperkingen zijn die nog kunnen verbeteren of herstellen met een adequate behandelmethode dient in eerste instantie behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet te worden ingezet en afgewacht alvorens een maatwerkvoorziening kan worden toegekend.
Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
Als de ondersteuningsvraag en het doel duidelijk zijn, wordt onderzocht hoe dit kan worden bereikt.
De hiërarchie in het afwegingskader is;
Bij alle voorzieningen zal rekening worden gehouden met de individuele cliëntsituatie.
4.3.1.1 Eigen mogelijkheden- eigen kracht- eigen netwerk
In de Wmo wordt uitgegaan van het versterken van de eigen kracht van inwoner. De eigen verantwoordelijkheid van de inwoner is een belangrijke pijler van de Wmo 2015. De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf, of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. De inwoner wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente komt voor hulp.
Uitgangspunt is dat iedere inwoner eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.
Eigen mogelijkheden of eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden en bieden mogelijk een oplossing waardoor er minder beroep op hulp hoeft te worden gedaan.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Naarmate inwonersouder worden, mag worden verwacht dat ze daarmee rekening houden. Ouderdom komt immers met gebreken. Zo mag een gemeente veronderstellen dat een ouder iemand die de badkamer gaat renoveren - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij ouder wordt. Dat betekent dat de inwoner in kwestie aan een douche (met douchestoel) moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren in mee, bijv. of er plaats is voor een douche.
Door de inwoners tijdens het gesprek te wijzen op zijn eigen mogelijkheden wordt hij gestimuleerd om mogelijkheden te zien en in te zetten om ondersteuningsvragen op te lossen.
Een ondersteuningsvraag kan mogelijk worden opgelost met het gebruik van een algemeen gebruikelijke voorziening of door ondersteuning van familie of personen uit het sociaal netwerk.
Voorzienbaarheid / vermijdbaarheid betekent dat de gemeente van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen. Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bijvoorbeeld bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houdt met zijn huidige en toekomstige gezondheidssituatie en dus niet naar een voor hem ongeschikte woning verhuist. Een ouder iemand die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing verzoekt om een maatwerkvoorziening, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.
De bestendige jurisprudentielijn is dat een woonvoorziening niet kan worden geweigerd omdat gelet op de leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn. De CRvB oordeelt dat bij een verhuizing te veel (individuele) factoren een rol spelen om de kosten van een verhuizing - uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie - als algemeen gebruikelijk te kwalificeren. Er kan immers nog steeds gezegd worden dat er te veel subjectieve factoren een rol spelen om met zekerheid te kunnen zeggen welke beperkingen op welk moment voorzienbaar zouden zijn. De gemeente kan een aanvraag voor een voorziening wel afwijzen als de cliënt bij het betrekken van een nieuwe woning geen rekening heeft gehouden met zijn gezondheidssituatie.
Sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft. Het beslaat het gezin, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de inwoner behoort. Het sociale netwerk is vaak, indien mogelijk, bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren.
3.3.3 Algemene gebruikelijke voorzieningen
Wat algemeen gebruikelijk is wordt beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen, deze zijn aan verandering onderhevig. In de tijd kan een voorziening die eerst niet als algemeen gebruikelijk werd gezien wel algemeen gebruikelijk worden. Het aanbod en de prijzen van voorzieningen in gewone winkels speelt hierbij een rol, maar ook de jurisprudentie.
Bij een algemeen gebruikelijke voorziening is het uitgangspunt dat elke ingezetene van Nederland deze kan hebben. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Dat betekent dat iedereen deze voorziening zelf moet bekostigen. Indien dus een maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is of indien er sprake is van algemeen gebruikelijke kosten dan bestaat er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Het verstrekken van dergelijke maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo is niet redelijk en strookt niet met de doelstelling van de wet.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is volgens de CRvB een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.
Wanneer blijkt dat de cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die belanghebbende ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden. Enerzijds kunnen dat commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij, een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, en anderzijds ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten of een hulpmiddelendepot. De bedoeling is dat mensen gestimuleerd worden om gebruik te maken van alle algemene voorzieningen die er zijn. Ook werken gemeente en maatschappelijke organisaties aan het organiseren van meer of een betere toegankelijkheid van algemene voorzieningen zodat inwonerinwoners minder een beroep doen op maatwerkvoorzieningen.
Een cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
3.3.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
In elke individuele situatie moet worden beoordeeld of deze voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt gekeken naar een andere oplossing. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg ingevolge de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).
Hierbij kan onder andere gedacht worden aan:
3.3.6.1 Collectieve voorzieningen
Collectieve voorzieningen zijn maatwerkvoorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk gebruikt kunnen worden. Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen én zijn bedoeld voor “gemeenschappelijk gebruik”. Tot nu toe is het collectief vervoer het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.
3.3.6.2 Goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening
Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening te zijn. De verstrekking is altijd gebaseerd op deze uitgangspunten. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een Pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate zorg in natura voorziening.
Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.
3.3.6.3 Aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van inwoner voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben.
Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de inwoner zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.
Hoofdstuk 4. Verstrekkingsvorm
Een maatwerkvoorziening kan in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt. In dit hoofdstuk worden de verschillende verstrekkingsvormen, de criteria met betrekking tot de verstrekkingsvormen en de verschillende procedures behandeld.
Een voorziening in natura is een daadwerkelijke levering van een maatwerkvoorziening via een door de gemeente gecontracteerde partner. De gemeente indiceert een maatwerkvoorziening aan de cliënt in eigendom, in bruikleen of bij wijze van persoonlijke dienstverlening.
Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.
4.2 Persoonsgebonden budget (Pgb)
Een persoonsgebonden budget (Pgb) is een geldbedrag, verstrekt voor de gemeente, waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden aangeschaft of betaald in de vorm van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatwerkvoorzieningen Een Pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn ondersteuningsbehoefte naar eigen wensen en behoeften in te vullen en zelf de regie over zijn leven kan voeren.
Een Pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Verordening Wmo en het besluit Wmo en/of het programma van eisen voor de maatwerkvoorziening uit de beschikking.
Een van de voorwaarden is dat de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen persoonsgebonden budget voor diensten en persoonsgebonden budget voor de aanschaf van voorzieningen.
Bij een Pgb voor diensten maakt de gemeente onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale/ informele netwerk of door professionele hulpverleners of instanties.
De maximale hoogte van een Pgb is begrensd op de kostprijs van de, in die betreffende situatie, goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het Pgb betaald worden, zoals opgenomen in de Verordening Wmo, artikel 13, lid 6.
Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt het college uit het oogpunt van kwaliteit of het Pgb juist is besteed. Daarnaast dient de cliënt een budgetplan in. Hierin wordt door de cliënt onderbouwd op welke wijze het Pgb wordt besteed en hoe er wordt omgegaan met de gestelde eisen aan een Pgb.
4.2.3 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt naar het oordeel van het college in staat is om, eventueel met behulp van derden, het Pgb doeltreffend te besteden en de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De cliënt dient zich gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld budgetplan, op het standpunt te stellen dat hij een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. De cliënt moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura in zijn situatie niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een Pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Daarbij dienen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren en die de cliënt van het budget wil aanschaffen naar het oordeel van het college van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en op de persoon gericht) te zijn. De gemeente beoordeelt of dit budgetplan voldoet. Door het opstellen van een budgetplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Ook worden de Pgb- vaardigheden van een cliënt door middel van het budgetplan getoetst. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van het ’10 punten pgb-vaardigheden’ middel van het ministerie van VWS.
b. Overeenkomst tussen cliënt en dienstverlener
Bij toekenning van een indicatie in de vorm van een Pgb dient de cliënt samen met zijn dienstverlener een overeenkomst op te stellen. Om te kunnen declareren moet sprake zijn van een goedgekeurde overeenkomst door zowel college als SVB.
c. Overeenkomst tussen cliënt, dienstverlener en gemeente (3e beding)
Aanvullend hierop heeft de SVB de zorgovereenkomsten aangepast met een zogenaamd 3e beding. Hiermee wordt geborgd dat ook een dienstverlener aangesproken kan worden op de diverse facetten van de geleverde dienst.
4.2.3.2 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het plan van aanpak van de cliënt kan hij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder vaak voor.
4.2.3.3 Bekwaamheid van de aanvrager
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder/ cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het Pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een Pgb niet gewenst is. Deze zijn verder uitgewerkt in de Verordening Wmo en het besluit Wmo. In deze situaties kan een Pgb worden geweigerd. Om een Pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik met betrekking tot een Pgb. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld. Indien een Pgb niet besteed wordt aan dat waarvoor het bedoeld is zal uitbetaling niet plaatsvinden c.q. worden teruggevorderd. Indien een Pgb wordt geweigerd, zal samen met de inwoner worden gezocht naar een passende aanbieder met een contract voor Zorg in Natura.
4.2.4 Kwaliteit van dienstverlening
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een Pgb moet van overeenkomstige kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het gemotiveerd budgetplan dient beschreven te worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.
Bijlage 1 bevat kwaliteitseisen voor zowel zorg en natura als Pgb aanbieders.
4.2.5 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De cliënt/budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de cliënt bekend. In deze beschikking vermeldt het college naast de doelen en resultaten waar de ondersteuning op gericht moet zijn, wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget is bedoeld. Ook staat er beschreven of er een eigen bijdrage moet worden betaald.
Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Indien een voorziening wordt aangeschaft, die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking en wordt het persoonsgebonden budget niet uitbetaald, dan wel teruggevorderd.
De toekenning eindigt in ieder geval wanneer:
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten Pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het Pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum Pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel (uren) hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het is niet toegestaan om een maandloon te hanteren.
Voor alle maatwerkvoorzieningen –behalve de wettelijk van eigen bijdrage uitgesloten rolstoelen - is een eigen bijdrage verschuldigd. Ongeacht of er sprake is van de verstrekking in natura of in de vorm van het persoonsgebonden budget.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van woningaanpassing voor een minderjarige, is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders dan wel de daarvoor wettelijke aangewezen toezichthouder.
De richtlijnen van de eigen bijdrage staan in het (landelijke) uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en zijn nader uitgewerkt in de gemeentelijke verordening en besluit.
Voor de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald, wordt de landelijke Algemene Maatregel van Bestuur (uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
Onderstaand een overzicht van de systematiek van eigen bijdrage per maatwerkvoorziening:
5.2 Inning en duur eigen bijdrage
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
Voor alle maatvoorzieningen geldt de termijn van de eigen bijdrage in principe zolang de inwoner beschikt over de voorziening. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.
De eigen bijdrage voor collectief vervoer wordt door de cliënt rechtstreeks aan Omnibuzz betaald en loopt niet via het CAK.
De bijdrage is verschuldigd vanaf de maand volgend op het tijdstip waarop de ondersteuning feitelijk start, tenzij de feitelijke startdatum op de eerste dag van de maand valt. In dat geval is de bijdrage verschuldigd met ingang van dat tijdstip. In het geval van de persoonsgebonden budget is de bijdrage verschuldigd met ingang van de maand waarin het persoonsgebonden budget is verleend (verleningsdatum in de beschikking). Op het moment dat er een periode van minimaal zes weken geen zorg geleverd wordt, kan de eigen bijdrage aan het CAK tijdelijk gepauzeerd worden.
Hoofdstuk 6. Huishoudelijke Ondersteuning
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan bijdragen aan de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden op het gebied van huishoudelijke taken en lichte begeleiding bij het realiseren van een gestructureerd huishouden.
In bijlage 4 wordt beschreven wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor huishoudelijke ondersteuning. Tevens wordt aangegeven welke verschillende categorieën er binnen de huishoudelijke ondersteuning zijn en wordt aangegeven wat de daarbij behorende normtijden (minuten per week) zijn. De normtijden en de totstandkoming van het normenkader is terug te vinden in bijlage 4A. In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van de gemeente op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning globaal beschreven.
Er kan een probleem bij het voeren van een gestructureerd huishouden ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten van degene die het huishouden normaal gesproken doen. Zijn de huisgenoten, binnen de leefeenheid, in staat het huishoudelijke werk, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken, over te nemen?
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren.
In elk individuele situatie zal bekeken moeten worden of ook in die situatie het redelijk is gebruikelijke zorg te veronderstellen. Bij het onderzoek naar de mogelijkheden die er zijn in de betreffende gezinssituatie wordt de gebruikelijke hulp altijd in het onderzoek meegenomen. Voor meer informatie zie bijlage 4.
6.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
In het onderzoek wordt gekeken of de problemen afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger, een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van ondersteuning. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke algemene voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo 2015 niet verstrekt.
6.6 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing voor het ondervonden probleem, zal de cliënt in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning. Hierbij wordt uitgegaan van de normtijden zoals nader uitgewerkt in de bijlage 4.
De maatwerkvoorziening kan worden toegekend als zorg in natura of in de vorm van een Pgb.
Hoofdstuk 7 Maatwerkvoorziening (Groeps-) Begeleiding
Vanaf 2015 kan een cliënt toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening (Groeps-) Begeleiding als er sprake is van een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen en de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is te participeren.
De activiteiten zijn gericht op Ontwikkeling of Stabiliteit en behoud van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt of het opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
Ook bij Begeleiding wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de ondersteuning de gebruikelijke zorg substantieel overschrijdt, is er sprake van boven gebruikelijke hulp en kan als maatwerkvoorziening worden ingezet.
7.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening (Groeps-) Begeleiding noodzakelijk is moet er rekening mee gehouden worden dat er veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden zijn die algemeen gebruikelijk kunnen zijn en die een cliënt zelf kan aanschaffen of inzetten.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
7.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Alvorens een maatwerkvoorziening te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van voorliggende voorzieningen zijn. In het geval van de maatwerkvoorziening (Groeps-) Begeleiding kan aan de volgende voorliggende voorzieningen worden gedacht:
Behandeling/ Begeleiding op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw)
De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld de ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum. Behandeling is gericht op het verbeteren van de beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat - afhankelijk van de aard van de ingreep - in de Zvw ook de nodige begeleiding. Het kan hier gaan om individuele Begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel.
Persoonlijke verzorging op grond van de Zvw
In situaties waarin er problemen met ADL-taken zijn wordt bekeken of de problemen met de inzet van Persoonlijke verzorging in het kader van de zorgverzekeringswet kunnen worden opgelost. Dit is van toepassing indien de ADL taken continue ondersteuning vergen of overgenomen dienen te worden.
Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen tot 18 jaar met een beperking en specialistische hulp thuis worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen deel uit maken van de opvoedingsondersteuning, ter bevordering van de zelfredzaamheid van de ouders.
Op grond van de Ziektewet en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat pas als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is een maatwerkvoorziening ondersteuning overwogen kan worden.
Begeleiding op grond van de Wlz.
De maatwerkvoorziening ondersteuning kan door het college worden geweigerd indien de cliënt voldoet aan de criteria van de Wlz. Dit gaat ook op indien uit onderzoek blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken. In het kader van begeleiding zal het met name gaan om begeleiding als het intramurale zorg betreft.
7.6 Maatwerkvoorziening (Groeps-) Begeleiding
Met ingang van 1 januari 2022 vervalt de arrangementensystematiek. Deze wordt vervangen door de nieuwe werkwijze, namelijk het toekennen van de dienstverlening op basis van minuten en frequentie (P x Q) via een nieuw opgesteld normenkader.
Zodra de klantmanager Wmo heeft bepaald dat de cliënt voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, worden de beoogde resultaten bepaald.
In bijlage 2 wordt de maatwerkvoorziening (Groeps-) Begeleiding verder toegelicht.
Hoofdstuk 8 Kortdurend verblijf
De gemeente is onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor respijtzorg. Respijtzorg is een tijdelijke en volledig overname van zorg met als doel de mantelzorger een adempauze te geven. Respijtzorg is een vorm van mantelzorgondersteuning. We noemen het ook wel vervangende mantelzorg. Door af en toe vrij te zijn van mantelzorgtaken, kunnen mantelzorgers hun eigen leven beter in balans houden en de zorg voor hun naaste langer volhouden. Dit noemen we ook wel “kortdurende verblijf. Bij kortdurende verblijf logeert een cliënt bij een aanbieder.
Kortdurende verblijf kan zowel in natura als middels een Pgb worden verstrekt.
Voordat de inzet van de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf overwogen wordt, zal er bekeken worden of er personen in het sociaal netwerk zijn die (een deel van) de ondersteuning tijdelijk kunnen overnemen. Dat kan variëren van een paar uur tot een paar etmalen per week. Dit is een wenselijke oplossing voor zowel mantelzorger als cliënt, aangezien personen uit het sociaal netwerk meestal bekend zijn met de persoonlijke situatie van de cliënt.
8.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Om de mantelzorger te ontlasten, kunnen verschillende vormen van respijtzorg ingezet worden. Een (zorg)vrijwilliger bijvoorbeeld kan de taken van een mantelzorger tijdelijk overnemen. Activiteiten in de buurt, zoals een spellenmiddag in het verzorgingstehuis in de buurt waar verzorgenden aanwezig zijn, kunnen soms ook uitkomst bieden.
Het Steunpunt Mantelzorg Zuid kan informatie en advies geven over ondersteuning van de mantelzorger.
8.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Logeeropvang op grond van de Wlz:
Wanneer een cliënt blijvende behoefte aan permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft, kan kortdurend verblijf op grond van de Wlz ingezet worden. Dit betreft cliënten met een Wlz indicatie die thuis wonen, inclusief de groep “Wlz indiceerbaren”. Aandachtspunten: maximaal 2 etmalen per week. In Pgb alleen in te kopen bij toegelaten instellingen. De cliënt zal hiervoor doorverwezen worden naar het CIZ.
Kortdurend eerstelijns verblijf op grond van de Zvw:
Wanneer een cliënt aangewezen is op verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg, kan kortdurend verblijf op grond van de Zvw ingezet worden. Dit valt buiten de taken van de gemeente.
Kortdurend verblijf op grond van de jeugdwet:
Is mogelijk indien een cliënt een indicatie heeft voor kortdurend verblijf en jonger is dan 18 jaar.
8.6 Maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf
Indien uit onderzoek naar voren komt dat de (dreigende) overbelasting niet voorkomen kan worden door eigen kracht, sociaal netwerk of algemene/ voorliggende voorzieningen kan er een maatwerkvoorziening kortdurend verblijf ingezet worden. Indien de overbelasting van de mantelzorger niet adequaat beoordeeld of vastgesteld kan worden zal er een medisch advies bij de GGD worden opgevraagd.
Het doel van de inzet van kortdurend verblijf is de mantelzorger te ontlasten zodat deze de zorg langer vol kan houden. Zo wordt gestreefd de cliënt met een beperking zo lang mogelijk thuis te laten wonen.
Kortdurend verblijf wordt in beginsel voor maximaal drie etmalen per week toegekend, afhankelijk van de specifieke situatie van de betreffende cliënt. De cliënt en diens mantelzorger kunnen deze etmalen naar eigen inzicht inzetten wanneer behoefte is aan ontlasting. Dat kan de ene week meer zijn dan in de andere week. Een uitzondering op het maximum van drie etmalen per week kan worden gemaakt om incidenteel een kortdurend verblijf van één of twee weken toe te kennen zodat de mantelzorger op vakantie kan.
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kan voor maximaal zes maanden worden toegekend. Wanneer deze periode van zes maanden verlopen is en verlening van de inzet van kortdurend verblijf nodig is, zal een nieuw gesprek plaatsvinden.
De instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, is verantwoordelijk voor de levering van persoonlijke verzorging indien dit nodig is. Verpleging valt buiten de reikwijdte van de Wmo. Indien verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden aangevraagd. Behandeling en begeleiding horen niet tot kortdurend verblijf.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Dit kan door middel van eigen vervoer of met hulp vanuit het eigen netwerk.
Beschermd wonen wordt ingericht door de gemeenten Beek, Stein en Sittard-Geleen voor de regio Westelijke Mijnstreek waarbij Sittard-Geleen de coördinatie op zich neemt. Dit betekent dat inwoners die een beroep willen of moeten doen op beschermd wonen doorverwezen worden naar de Toegang Wmo van de gemeente Sittard-Geleen. De klantmanagers van de gemeente Stein zorgt voor een “warme overdracht” van gegevens.
Gemeente Sittard-Geleen voert het onderzoek uit en geeft voor de inwoners uit Beek advies aan de gemeente Beek. De casemanager van de gemeente Beek beslist aan de hand van het advies en geeft de beschikking af.
Beschermd Wonen is een vorm van intramuraal verblijf (beschermd wonen met verblijf) en is bedoeld voor cliënten met een psychische of psychosociale problematiek met een (zeer) intensieve begeleidingsvraag die niet in staat zijn om zelfstandig te wonen. Er is sprake van verblijf, de cliënt betaalt geen huur.
Beschermd Thuis is een vorm van zelfstandig wonen (al dan niet in een vorm van groeps- of geclusterd wonen) met intensieve vormen van begeleiding. De cliënt woont zelfstandig in een eigen woning. Hier staat de sociale inclusie in de woonomgeving van mensen met een verstoorde zelfregulatie centraal. Beschermde woonplekken voor kleine groepen mensen in de wijk zijn het uitgangspunt, met 7 x 24 uur (woon)begeleiding bereikbaar en beschikbaar.
De cliënt beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblemen (nog) niet (meer) over de vaardigheden om zelfstandig te wonen. De cliënt heeft bescherming nodig tegen zichzelf of zijn omgeving of zorgt voor overlast. De cliënt heeft (mogelijk) ondersteuning nodig bij het zorgen voor een schoon en leefbaar huis, schone was, maaltijden en service gerelateerde zaken in en om de woning. De beschermde woonomgeving heeft een gereguleerd en gestructureerd klimaat en biedt de cliënt veiligheid en stabiliteit.
10.5 Voorzieningen op basis van andere wetten
Er is geen sprake van Beschermd Wonen/ Beschermd Thuis wanneer:
De noodzaak van de beschermende setting voortkomt uit de behoefte aan geneeskundige zorg. Deze zorg is in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld. Hierin zijn verschillende vormen van tijdelijk verblijf, waaronder geriatrische revalidatiezorg (GRZ), eerstelijnsverblijf (ELV) en behandeling met verblijf voor mensen met psychische problemen.
Er vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) zorg geleverd kan worden. Hierin zijn verschillende vormen van verblijf, te weten GGZ Wonen en GGZ-B. Binnen de vorm GGZ wonen dient er sprake te zijn van aanwezigheid van een aandoening of stoornis, permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid ter voorkoming van ernstig nadeel en de zorgbehoefte moet blijvend zijn. Binnen GGZ-B is er sprake van een tijdelijke indicatie. Bij deze cliënten is de maximumduur voor zorg op grond van de zorgverzekering bereikt. Zij krijgen een tijdelijke indicatie voor een zorgprofiel GGZ-B (voor een periode van drie jaar). We noemen dit ‘voortgezet verblijf’ (Wlz artikel 3.2.2). De criteria zoals hierboven benoemd gelden ook binnen een GGZ-B indicatie allen de zorgbehoefte hoeft niet blijvend te zijn.
10.6 Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen (intramuraal wonen)
Voor de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen wordt aan de cliënt onderdak verleent met woonbegeleiding en in deze opzet een optelsom van de volgende maatwerkvoorzieningen: Begeleiding + Bereikbaarheid en Beschikbaarheid + Intramuraal Wonen. Een component Woonbegeleiding is inbegrepen.
De noodzaak voor beschermd Wonen is altijd tijdelijk. Beschermd Wonen betekent dat de cliënt woont in een woning van zorgaanbieder en géén huur betaald.
De toegang wordt regionaal geregeld en wordt belegd bij de gemeente Sittard-Geleen.
10.7 Maatwerkvoorziening Beschermd Thuis (zonder verblijf)
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid van ondersteuning draagt eraan bij dat cliënten zich (ook in relatie tot medebewoners en hun omgeving) buiten normale werkdagen in de avond, nacht en weekenden veilig en gesteund voelen omdat adequate signalering en/of ondersteuning beschikbaar is als dat nodig is. Voor Beschermd Thuis wordt alleen beschikt voor (intensieve) begeleiding en Bereikbaarheid en Beschikbaarheid.
Hier gaat het om een beschikking voor (intensieve) begeleiding waarvoor gemeente Sittard-Geleen als centrale Toegang onderzoek verricht en advies verleent aan gemeenten Beek of Stein. De gemeenten Beek en Stein zullen zelf beslissen en een passende indicatie verlenen.
De maatwerkvoorzieningen kunnen ook los van Intramuraal Wonen worden ingezet en zijn dan aanvullend op Begeleiding (in de thuissituatie).
In bijlage 2 wordt de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen verder toegelicht.
Hoofdstuk 10 Rolstoelvoorzieningen
Een rolstoelvoorziening kan bijdragen in het bevorderen van de zelfredzaamheid en de participatie, doordat deze voorziening de cliënt in staat stelt zich binnenshuis en/of buitenshuis te kunnen verplaatsen, functioneren en participeren.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een rolstoel als hij in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen en andere hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. Ook individuele aanpassingen en accessoires aan een rolstoel kunnen (mits medisch noodzakelijk) vallen onder de maatwerkvoorziening rolstoel.
Een bijzondere groep binnen de rolstoelvoorzieningen bedraagt de sportvoorziening. Een sportvoorziening kan een persoon in staat stellen te participeren, doordat een persoon met een dergelijke voorziening in staat wordt gesteld deel te nemen aan sportactiviteiten.
Het inzetten van de eigen kracht door de cliënt kan zich vertalen in het met eigen middelen huren of aanschaffen van een rolstoel. Op internet zijn bij verschillende webshops rolstoelen te bestellen en ook via hulpmiddelenleveranciers kan een inwoner een rolstoel huren of aanschaffen. Dit zal meestal eenvoudige (incidenteel) rolstoelen betreffen.
10.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de rolstoelvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw
Op grond van de Wmo 2015 bestaat er een afstemmingsplicht voor maatwerkvoorzieningen. Hierin staat beschreven dat de maatwerkvoorziening afgestemd wordt op de mogelijkheden van zorg en overige diensten op grond van de Zorgverzekeringswet.
Dit betekent dat als er sprake is van een kortdurend probleem dat met een tijdelijke rolstoelvoorziening op grond van de Zorgverzekeringswet kan worden opgelost er geen aanspraak op een rolstoelvoorziening vanuit de Wmo kan worden gemaakt. Cliënten kunnen hiervoor verwezen worden naar het uitleencentrum van hulpmiddelleveranciers.
Rolstoelvoorziening op grond van de Wlz
Op grond van de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf (met verzorging) en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een dergelijk besluit.
Dit betekent dat als een cliënt aanspraak kan maken op een rolstoelvoorziening via de Wlz er geen rolstoelvoorziening wordt verstrekt op grond van de Wmo.
Als het gaat om Wlz-geïndiceerden die hun indicatie verzilveren middels een pgb, vpt of mpt, dan is geen sprake van verblijf in een Wlz-instelling. Juridisch is dan sprake van 'thuis' wonen. Een rolstoel of aanpassingen daarop komen in die gevallen voor rekening van de Wmo.
10.6 Maatwerkvoorziening rolstoel
Als blijkt dat de cliënt, al dan niet met behulp van een algemene voorziening of op basis van andere wet- en regelgeving-, niet in zijn verplaatsingsbehoefte kan voorzien kan een rolstoel verstrekt worden. Een rolstoel is bedoeld voor het verplaatsen in en om de woning en is essentieel om de zelfredzaamheid en participatie van een inwoner te verbeteren of te behouden. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de cliënt bijvoorbeeld wel een kleine afstand te voet (bijvoorbeeld 50 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan hij of zij op een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een looprek) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.
Een adequate rolstoel wordt geselecteerd en verstrekt op grond van een door het college opgesteld programma van eisen, indien nodig met behulp van een medisch- of ergotherapeutisch advies. Indien noodzakelijk zal het college rekening houden met de beperkingen van de mantelzorg. Hierbij is te denken aan beperkingen van de mantelzorger bij het duwen van de rolstoel.
Er wordt onderscheidt gemaakt in de volgende rolstoelvoorzieningen:
De gemeente bepaalt welke categorie rolstoel wordt ingezet. In bijlage 6 van het vingerend Besluit Wmo zijn de categorieën weergegeven.
Met aanpassingen aan de rolstoel wordt het volgende bedoeld:
De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo passend mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de cliënt. Toch zal in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Ook kunnen er accessoires op de rolstoel nodig zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken.
Zowel de aanpassingen als de accessoires moeten medisch noodzakelijk zijn. Daarnaast moeten de aanpassingen en accessoires tot doel hebben om de rolstoel een passende voorziening te maken om de rolstoelgebruiker buitenshuis en/of binnenshuis te laten verplaatsen.
Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een elektrische rolstoel. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een elektrische rolstoel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met de elektrische rolstoel te leren omgaan.
10.7 Verstrekkingsvorm rolstoel
Een rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via een leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.
In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de rolstoel, is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de rolstoel.
De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een gebruikersovereenkomst af. De gemeente betaalt huur aan de leverancier voor de geleverde voorzieningen.
Persoonsgebonden budget (Pgb) voor een rolstoelvoorziening
Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een rolstoelvoorziening mee aan te schaffen. Bij een verstrekking als Pgb wordt de rolstoel die de cliënt zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. De cliënt is naast de aanschaf van de rolstoel, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie, deze kosten maken onderdeel uit van het totale Pgb-bedrag. Een Pgb voor een rolstoelvoorziening wordt in principe eenmaal in de zeven jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde medische situatie van deze termijn wordt afgeweken. De verantwoording en betaling van het Pgb is opgenomen in artikel 1 van het vigerende Besluit Wmo.
Een bijzondere groep maatwerkvoorzieningen die onder de rolstoelen valt zijn de sportvoorzieningen. Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel, zoals een handbike of zit-ski.
Bij de beoordeling van de melding wordt uiteraard in eerste instantie nagegaan of er geen aanspraak is op voorzieningen op grond van aanpalende wet- en regelgeving, fondsen of andere subsidies zijn en of een persoon aan de criteria om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening voldoet. Daarnaast wordt het principe goedkoopst-adequaat gehanteerd. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een financiële tegemoetkoming te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de cliënt zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt. Voor een sportvoorziening is een maximale financiële tegemoetkoming vastgesteld, deze staat beschreven in de vigerende Verordening Wmo.
De criteria om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen zijn;
De sportvoorziening wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. Bij de verstrekking kan een algemeen gebruikelijk deel in mindering worden gebracht. Dit zijn de kosten die een persoon zonder beperkingen in een gelijke situatie anders ook had moeten betalen.
Hoofdstuk 11 Vervoersvoorzieningen
In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten speelt het vervoer een belangrijke rol. Voor het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer en voor het verrichten van algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn vaak verplaatsingen op de korte, maar ook op de langere afstanden noodzakelijk. Vervoer wordt als zodanig nadrukkelijk genoemd in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Vervoer draagt bij aan het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in de eigen omgeving. Het resultaat van een eventuele maatwerkvoorziening is dat een cliënt voldoende zelfredzaam is en in staat is te participeren.
In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van de gemeentelijke maatwerkvoorzieningen op het gebied van vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon-of leefomgeving uiteengezet.
11.2 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving
Bij vervoer in het kader van het leven van alledag gaat het in beginsel om het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat hierbij dan om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Het zomaar buiten zijn, naar de biljartvereniging, naar de kerk, naar een cursus of gewoon een middagje winkelen, zijn allemaal activiteiten die iemands leven volledig maken.
Recreatief vervoer kan onderdeel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, dan houdt de maatwerkvoorziening ook met deze bestemmingen rekening.
De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Hierbij moet gedacht worden aan verplaatsing in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal tot 1500km moet kunnen reizen. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Buiten dit gebied kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, zoals Valys.
De reden hiervoor is dat het dagelijkse leven van iemand zich daar veelal afspeelt. Van de gemeente mag worden verwacht dat zij het vervoerspatroon meeneemt in de afweging en dan vooral het vervoer dat de cliënt nodig heeft om zijn sociale contacten te onderhouden. Op die manier zorgt de gemeente er voor dat de voorziening op maat geleverd wordt, toegesneden op de cliënt.
Het streven is om de oplossing voor het vervoersprobleem zoveel mogelijk met één voorziening te realiseren. Hiermee wordt voorkomen dat er maatwerkvoorzieningen niet gebruikt worden of onnodig worden verstrekt.
De cliënt dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen en hij moet kunnen uitleggen dat deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of niet zullen voldoen.
Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:
Het regulier openbaar vervoer is een vervoersvoorziening waarvoor het rijk en de provincies verantwoordelijk zijn. Het openbaar vervoer bestaat uit trein, bus, tram en metro. Het gaat hier niet om vervoer dat speciaal voor personen met een beperking in het leven is geroepen, al kan men er mogelijk wel gebruik van maken. Het OV beleid gaat uit van de inclusieve samenleving, waarbij het regulier openbaar vervoer ook toegankelijk moet zijn voor personen met een beperking.
Als gebruikelijke hulp op het gebied van vervoer mogelijk is, dient de hier een beroep op te doen. Te denken valt aan gezamenlijk vervoer van het gezin, of kinderen die hun ouders helpen of begeleiden bij het vervoer.
Van de cliënt wordt ook verwacht dat hij de mogelijkheden verkent om bij het sociaal vervoer een beroep te doen op de sociale omgeving. Te denken valt aan vervoer naar de kerk, vereniging of club. Vaak kan het vervoer gebundeld of gecombineerd worden. Door samen te reizen wordt de participatie gestimuleerd.
Indien mogelijk zal de cliënt eventueel met behulp van zijn sociaal netwerk gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Ook het openbaar vervoer is steeds vaker toegankelijk en bruikbaar voor cliënten met een beperking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de assistentie van de NS, Arriva en/of Veolia.
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijke beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
In deze regio is het collectief vervoer geregeld via Omnibuzz. Het collectief vervoer is een open systeem waarvan iedereen in het vervoersgebied gebruik kan maken. Het gaat om vervoer van deur tot deur, op bestelling. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto). Met het collectief vervoer kan de cliënt binnen een straal van ongeveer 15 á 20 kilometer (5 ov-zones) reizen. Cliënten met een CVV (collectief vraagafhankelijk vervoer) pas van de gemeente reizen binnen deze zones tegen een gereduceerd vervoertarief. Men betaalt voor de zones van vertrek– tot aankomstpunt. Met de CVV pas kunnen op jaarbasis maximaal 750 zones (1500 kilometer) worden gereisd tegen het gereduceerd Wmo tarief.
11.8 Individuele maatwerkvoorzieningen vervoer
Indien de cliënt niet geholpen kan worden door middel van zijn eigen kracht, sociaal netwerk of een collectieve voorziening zal een passende maatwerkvoorziening worden ingezet.
De maatwerkvoorziening wordt afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt. Om te bepalen welke maatwerkvoorziening passend is, wordt een functioneel programma van eisen opgesteld waaraan de voorziening moet voldoen. In het programma van eisen wordt aangegeven welk type hulpmiddel noodzakelijk is om het gewenste resultaat te bereiken. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden in voorzieningen ter overbrugging van korte- en middellange afstanden en voorzieningen ter overbrugging van lange afstanden. Ook hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat.
Met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers zijn afspraken gemaakt welke voorzieningen binnen het zogenaamde “kernassortiment” geleverd worden, de samenstelling van dit pakket is zodanig dat er voor iedere cliënt een passende maatwerkvoorziening geleverd kan worden.
De leverancier van het hulpmiddel stelt in overleg met de cliënt vast hoe het hulpmiddel technisch wordt uitgevoerd om te voldoen aan het functioneel programma van eisen. Hierbij worden de voor de cliënt noodzakelijke opties en individuele aanpassingen aan het hulpmiddel meegenomen.
11.8.1 Verstrekkingsvorm en procedure
Een vervoersvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via de leveranciers waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.
In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de vervoersvoorziening, de leverancier is ook verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de vervoersvoorziening. De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een vestrekkingsovereenkomst af. De gemeente betaalt de leverancier huur voor de geleverde voorzieningen.
Persoonsgebonden budget (Pgb) voor een vervoersvoorziening
Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen. De cliënt is naast de aanschaf van de voorziening, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie, deze kosten maken onderdeel uit van het Pgb-bedrag. Bij een Pgb is de voorziening die de cliënt als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.
Een Pgb voor een vervoersvoorziening wordt in principe eenmaal in de zeven jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde (medische) situatie van deze termijn wordt afgeweken.
Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een scootmobiel. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een scootmobiel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met de scootmobiel te leren omgaan.
Hoofdstuk 12 Woonvoorzieningen
In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen, zoals levensloopbestendig of rolstoelgeschikt wonen, is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken.
In dit hoofdstuk wordt het gemeentelijk beleid uiteengezet, om het resultaat van het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen te realiseren.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt voor een woning. Daarbij gaan we er van uit dat iedereen rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats zijn woningen. Bij de keuze van een woning wordt door de cliënt rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent dat er zoveel als mogelijk met bestaande of voorzienbare beperkingen rekening wordt gehouden.
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 8 van de Verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.
Voorzienbaarheid / vermijdbaarheid betekent dat de gemeente van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen. Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bijvoorbeeld bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houdt met zijn huidige gezondheidssituatie en dus niet naar een voor hem ongeschikte woning verhuist. Een ouder iemand die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing verzoekt om een maatwerkvoorziening, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.
De bestendige jurisprudentielijn is dat een woonvoorziening niet kan worden geweigerd omdat gelet op de leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn. De CRvB oordeelt dat bij een verhuizing te veel (individuele) factoren een rol spelen om de kosten van een verhuizing - uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie - als algemeen gebruikelijk te kwalificeren. Er kan immers nog steeds gezegd worden dat er te veel subjectieve factoren een rol spelen om met zekerheid te kunnen zeggen welke beperkingen op welk moment voorzienbaar zouden zijn. De gemeente kan een aanvraag voor een voorziening wel afwijzen als de cliënt bij het betrekken van een nieuwe woning geen rekening heeft gehouden met zijn gezondheidssituatie.
Als iemand er voor kiest zijn huidige adequate woning om te ruilen voor een andere woning, wordt er in het kader van de Wmo geen maatwerkvoorziening verstrekt. Deze cliënt is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een adequate woning.
Algemeen gebruikelijke verhuizing:
Een inwoner in Nederland verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand.
Tijdens het onderzoek zal beoordeeld worden of het sociale netwerk een bijdrage kan leveren aan het te bereiken resultaat. Er wordt bijvoorbeeld geen woonvoorziening of aanpassing gerealiseerd als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag bijvoorbeeld verwacht worden dat ze, de was in en uit de machine halen die op zolder staat. In deze situatie zal een cliënt daarom niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een traplift of een andere voorziening zoals een verhuizing.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij de woonvoorziening zijn een aantal voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. Dit zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed (in de reguliere handel) verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten.
Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.
Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:
12.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
Wlz-instellingen, of mensen die in de eigen woning wonen met een Wlz indicatie
In de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien een cliënt recht heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg vanuit de Wlz. Deze bepaling voorziet erin dat cliënten die toegang hebben tot de Wlz geen ondersteuning vanuit de gemeenten op grond van de Wmo 2015 ontvangen. Ook is opgenomen dat de gemeente een maatwerkvoorziening mag weigeren indien er reden is om aan te nemen dat iemand aanspraak kan maken op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). Zie Afbakening Wmo 2015 en Wlz - algemeen voor meer informatie.
De wetgever heeft een aantal uitzonderingen gemaakt op artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015. Het college moet op grond van de Wmo 2015, hulpmiddelen en woningaanpassingen verstrekken aan cliënten die thuis wonen en een Wlz-verblijfsindicatie hebben (artikel 8.6a onderdeel a Wmo 2015).
Verhuizing naar een Wlz-instelling
De gemeente hoeft geen verhuiskostenvergoeding te verstrekken aan een Wlz-gerechtigde die gaat verhuizen naar een Wlz-instelling. De gemeente kan de aanvraag in dat geval afwijzen op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015. Immers, de uitzondering op dit artikel in artikel 8.6a onderdeel a Wmo 2015 is hier niet van toepassing, omdat een verhuiskostenvergoeding geen hulpmiddel of woningaanpassing betreft.
12.6 Maatwerkvoorzieningen i.k.v. de Wmo
Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, wordt eerst door het college beoordeeld of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een adequate oplossing is. In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo 2015 zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt als passende maatwerkvoorziening ter compensatie van (acute) woonproblemen. Binnen de Wmo zal beoordeeld worden of in een concrete situatie van een cliënt gevraagd kan worden dat hij verhuist.
Een verhuizing is pas aan de orde als de, ook voorzienbare, aanpassingskosten meer bedragen dan het vastgestelde verhuisprimaatbedrag (zie Verordening Wmo).
Indien overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen worden:
Woonlasten en financiële draagkracht: Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand aan de woning zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.
Een dergelijke zorgvuldige afweging van alle argumenten ligt aan het besluit voor verhuizing ten grondslag.
12.6.2 Maatwerkvoorziening wonen
Een woningaanpassing kan worden verstrekt als maatwerkvoorziening wanneer de aanpassingskosten onder de financiële grens van het primaat van verhuizen blijven of als verhuizen geen passende oplossing is. Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen van het Bouwbesluit en aan wat algemeen gebruikelijk is in de sociale woningbouw.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
12.6.3 Verhuiskostenvergoeding
Een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten kan worden verstrekt als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De gemeente kan een verhuisadvies verstekken aan de inwoner, waarmee hij zich kan melden bij de woningcorporatie. De woningcorporatie gaat dan op zoek naar een passende woning en biedt deze woning met voorrang aan. De afspraken over medische urgentie staan beschreven in de Uitvoeringsovereenkomst Wmo Voorzieningen tussen de gemeenten Westelijke Mijnstreek en de woningcorporaties. Een verhuisadvies voorziet niet in een financiële vergoeding. Een verhuiskostenvergoeding wordt ook aangemerkt als verhuisurgentie.
Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Een financiële tegemoetkoming voor woningsanering wordt slechts éénmaal verstrekt. Enkel de slaapkamer van de huidige woonsituatie komt in aanmerking voor sanering. Bedragen worden vermeld in het vigerende Besluit Wmo.
12.7 Verstrekkingsvorm en procedure
Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening wordt aangevraagd nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.
Uitgangspunt is de goedkoopst adequate voorziening. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan (indien nodig) een bouwkundig advies worden aangevraagd.
Losse voorzieningen zijn veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
De aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, d.w.z. bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals b.v. extra automatische deuropeners, aangebracht.
Woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
12.8.1 Doelgroepengebouw en algemene ruimte
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.
Bij aanpassingen aan doelgroepengebouwen (b.v. appartementen bedoeld voor senioren) zal, indien een voorziening wordt gevraagd voor de openbare ruimten (toegang gebouw, toegang berging e.d.) eerst overleg worden gevoerd met de eigenaar van het gebouw of met de Vereniging van eigenaren (VVE) om te bekijken wat hun mogelijkheden zijn om aanpassingen te verrichten.
De voorzieningen die in gemeenschappelijke ruimten getroffen kunnen worden, zijn automatische deuropeners, hellingbanen en/of een tweede trapleuning. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten mogen nooit een belemmering vormen voor de andere bewoners.
Als sprake is van een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat de gemeente ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde had voor de situatie van de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning gehuurd worden. Ook kunnen deze middelen besteed worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.
De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
12.8.4 Overige bijzondere situaties
In bepaalde situaties kan een vergoeding voor verhuizen worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.
Ook kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden) bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
Indien er sprake is van tijdelijke huisvesting op grond van een medisch noodzakelijke woningaanpassing kan in bijzondere situaties overwogen worden om een maatwerkvoorziening te verstrekken. Deze afweging is afhankelijk van de individuele cliëntsituatie, de duur van de tijdelijke huisvestiging en de noodzakelijke maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 13. Overige bepalingen
13.1 Handhaving klachtenregeling
Bij de afhandeling van klachten in het kader van de Wmo wordt onderscheid gemaakt tussen:
Klachten over de gevoerde procedure kunnen bij de gemeente worden ingediend. Klachten over de bejegening door een medewerker van de gemeente of andere professionals kunnen ingediend worden bij de organisatie waarvoor de persoon in kwestie werkt.
Klachten over een voorziening of over de dienstverlening van de aanbieder daarvan, kunnen worden ingediend bij de aanbieder in kwestie. De gemeente verplicht elke aanbieder om een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten van cliënten en dient voor wat betreft de aanbieders Begeleiding, Groepsbegeleiding, Beschermd wonen en kortdurend verblijf openbaar te maken door bijvoorbeeld een publicatie van de klachten op hun website.
Klachten die bij de gemeente worden ingediend en die bij een andere organisatie thuishoren, worden warm overgedragen.
Aldus besloten door het college van de gemeente Stein in zijn vergadering van 19 maart 2024
De Burgemeester
Mw. M.F.H. Leurs-Mordang
De Secretaris
Dhr. W.R.J.H. Ploeg
Bijlage 1 Mantelzorgwaardering
Individuele mantelzorgwaardering 2024
Mantelzorgers worden steeds belangrijker in onze samenleving. Zij maken dat onze inwoners langer in hun eigen vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen en sociale contacten houden. De zorg van de mantelzorger moet echter niet worden onderschat. Een mantelzorger zorgt namelijk voor een naaste vanuit de sociale relatie die hij zij met deze persoon heeft. Deze zorg wordt daarom vaak als vanzelfsprekend ervaren, maar is dat niet. Een mantelzorger kan niet zomaar stoppen met de zorgtaken en combineert deze vaak met de zorg voor andere gezinsleden of werk. Mantelzorgers zijn geen professionals welke medische handelingen verrichten.
Het is dan ook van belang dat we mantelzorgers erkennen en het mogelijk maken dat onze inwoners voor elkaar zorgen. De manier waarop we dat doen hebben we geformuleerd in het uitvoeringsplan mantelzorg. De belangrijke speerpunten in dit beleid zijn:
De mantelzorgwaardering heeft meerdere doelen:
De extra waardering van mantelzorgers wordt vorm gegeven op verschillende manieren. De individuele mantelzorgwaardering (de mantelzorger ontvangt als individu een vorm van waardering) en collectieve mantelzorgwaardering (er worden in de maand van de mantelzorg sfeervolle bijeenkomsten georganiseerd waarbij mantelzorgers elkaar ontmoeten en in groepsverband gewaardeerd worden).
Iedere geregistreerde mantelzorg ontvangt een Steinpas ter waarde van 40,00 euro. De mantelzorgers kunnen zelf kiezen hoe ze hun waardering willen besteden.
Deze individuele mantelzorgwaardering is gericht op de jonge mantelzorger. Zij kunnen ook in aanmerking komen voor een Steinpas
Hoe komt iemand in aanmerking voor een mantelzorgwaardering?
Iemand is mantelzorger als hij/zij zorgt voor een naaste met wie hij/zij een persoonlijke band heeft. Deze persoon heeft hem/haar nodig vanwege gezondheidsproblemen of een handicap. De zorg is vaak langdurig en kan bestaan uit hulp in het huishouden, praktische steun, verzorging, verpleging, begeleiding of emotionele steun.
Bijlage 2 Kwaliteitseisen Zorg in Natura (ZIN) en Persoonsgebonden budget (Pgb)
Kwaliteitscriteria Wmo-maatwerkvoorzieningen
De kwaliteitscriteria richten zich op de organisatie, op de beroepskrachten en de vrijwilligers ingezet door de organisatie. Tevens is er een onderscheid gemaakt tussen algemene kwaliteitscriteria waar iedere organisatie aan moet voldoen en kwaliteitscriteria die op cliëntniveau tot uitdrukking komen en ook op cliëntniveau gemonitord dienen te worden. Daar waar gesproken wordt over de cliënt wordt tevens zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger bedoeld.
Eisen waaraan een Pgb aanbieder/hulpverlener moet voldoen
Alle hulpverleners moeten aan de volgende kwaliteitseisen voldoen. Een hulpverlener:
Professionele hulpverleners die in aanmerking willen komen voor het formele tarief, moeten naast bovenstaande eisen ook aan de volgende eisen voldoen:
Wordt aan één van deze eisen niet voldaan? Dan is er sprake van het informele tarief.
Bijlage 3 Maatwerkvoorziening (groeps) Begeleiding en Beschermd wonen
Met ingang van 1 januari 2022 wordt begeleiding niet meer geïndiceerd in arrangementen, maar in uren en minuten. Onderzoeksbureau HHM heeft hiertoe een objectief, onafhankelijk normenkader ontwikkeld. Dit normenkader dient als basis voor de indicatiestelling en wordt samen met deze beleidsregels vastgesteld.
Vanwege de landelijke doordecentralisatie van beschermd wonen wordt zowel het budget als de uitvoering van deze taak overgeheveld naar alle gemeenten afzonderlijk. Voor de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek betekent dit concreet een ontvlechting met centrumgemeente Maastricht per 1 januari 2022 voor nieuwe cliënten en herindicaties en per 1 januari 2023 voor alle overige cliënten met een hulpvraag. Om een vloeiende doorgaande lijn te creëren, is beschermd wonen meegenomen in het inkooptraject van begeleiding per 1 januari 2022.
Deze bijlage is een nadere verdieping van hoofdstukken 7 en 9.
Binnen de nieuwe werkwijze en contracten is het uitgangspunt dat we doen voor de klant wat nodig is. Dit betekent: zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig, tijdelijk waar het kan en langdurig waar dat moet.
Er wordt waar mogelijk ingezet op: het verkorten van de begeleidingsduur, het verminderen van het aantal begeleidingsuren, het afbouwen van begeleiding naar voorliggende en algemene voorziening en/of inzet van sociaal netwerk, het afschalen van specialistische vormen van begeleiding naar basisvormen van begeleiding, afschalen van individuele vormen van begeleiding naar begeleiding in een groep.
Het verbreden en ondersteunen van het eigen netwerk wordt als eerste ingezet, waarna het voorliggende veld als tweede ingezet wordt, alvorens naar de mogelijkheid van Wmo ondersteuning wordt gekeken.
(Groeps)begeleiding is gericht op het vergroten/ontwikkelen van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, samen met zijn netwerk. Indien dit niet (meer) mogelijk is, zal (groeps)begeleiding zich richten op het stabiliseren en het voorkomen of vertragen van verdere achteruitgang in de zelfredzaamheid en het vergroten van het ondersteunend vermogen of uitbreiding van het netwerk en de inzet van het voorliggend veld. Dit moet bijdragen aan de doelstelling om zelfstandiger in de maatschappij te functioneren.
3.1 indicatie ( groeps )begeleiding
Een indicatie voor begeleiding kent vier onderdelen:
Uitgedrukt in gemiddelde inzet per week: uren met het vereiste opleidingsniveau van de begeleider en soms ook vertaald naar een frequentie van de begeleiding.
Voor begeleiding zijn er 8 verschillende categorieën. Hierbij wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen een ontwikkelgerichte of behoud-gerichte indicatie. Hierna wordt onderscheid gemaakt in de categorieën licht, gemiddeld, bovengemiddeld en intensief.
Begeleiding Ontwikkel 3 (BO-3) Complexe of meer omvattende problematiek Primair ontwikkelgericht |
Complexe of meer omvattende problematiek Primair behoud-gericht |
|
Begeleiding Ontwikkel 4 (BO-4) |
Ook voor groepsbegeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen een ontwikkelgerichte of behoud gericht indicatie. In verband met het verschil in tarief (als gevolg van verschillende eisen aan personeel) wordt daarnaast bij groepsbegeleiding met een behoudsindicatie onderscheid gemaakt naar de doelgroep psychogeriatrie en de doelgroep overig.
3.2 Doelstellingen en uitgangspunten Begeleiding
Begeleiding is gericht op het realiseren van de volgende doelstellingen:
Ontwikkelen van de zelfredzaamheid (profielen ontwikkeling). De begeleiding is primair bedoeld om een verandering tot stand te brengen, te ondersteunen bij het hanteerbaar krijgen van gedrag, zodat de cliënt mee kan doen in de maatschappij en (evt. met steun van zijn netwerk en/of algemene voorzieningen) zelfstandig verder kan.
Stabiliseren en behouden van zelfredzaamheid (profielen behoud). Indien ontwikkelen van zelfredzaamheid (nog) niet haalbaar is en/of het vertragen van een achteruitgang in zelfredzaamheid het maximaal haalbare is. Doel is om de cliënt zolang mogelijk zelfstandig te laten wonen en mee te laten doen aan de maatschappij. Er wordt ingezet op uitbreiding van het netwerk, zodat het bestaande netwerk het vol kan houden.
Bij het realiseren van bovenstaande doelstellingen gelden de volgende uitgangspunten:
Zo inclusief mogelijk. Het netwerk van de cliënt en passende algemene voorzieningen worden maximaal ingezet om te voorzien in de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Er wordt zo nodig gewerkt aan de uitbreiding van het netwerk van de cliënt (netwerkondersteuning). Ambulante begeleiders hebben kennis van passende algemene voorzieningen in de regio/woonplaats/wijk/stadsdeel.
Zo licht mogelijk. Begeleiding is – indien de cliënt weer zelfredzaam kan worden - tijdelijk en dient zo snel mogelijk afgeschaald te worden door het aantal uren te verminderen en/of het inzetten van een zo licht mogelijk begeleidingsproduct (basis in plaats van gespecialiseerd, blended care i.p.v. alleen face to face). Van Opdrachtnemer wordt verwacht dat met betrekking tot afschaling hierin ook het initiatief wordt genomen. De Toegang is dan volgend.
Begeleiding is niet bedoeld ter vervanging van Behandeling op basis van de Zorgverzekeringswet en/of ter overbrugging wanneer een cliënt op de wachtlijst staat voor Behandeling op basis van de Zorgverzekeringswet.
Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wlz/Zorgverzekeringswet hierin niet voorliggend zijn. Dit betreft Begeleiding van de persoonlijke verzorging met de handen op de rug.
In het ondersteuningsplan worden de te behalen resultaten en methodische aanpak beschreven in lijn met het eventuele plan wat vanuit de Toegang is opgesteld. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van sociale netwerkstrategieën of een vergelijkbare systematiek.
3.3 Doelstellingen en uitgangspunten Groepsbegeleiding
Groepsbegeleiding is begeleiding in groepsverband die overdag plaatsvindt, op een locatie buiten de woonlocatie.
Er is geen sprake van Groepsbegeleiding wanneer:
Het hoofddoel het ontmoeten van anderen is in het kader van bestrijding van eenzaamheid of het bevorderen van sociale zelfredzaamheid. De Toegang kijkt dan samen met de cliënt en zijn/haar netwerk wat een passend aanbod is in de wijk (voorliggend veld) waaraan hij zelf of eventueel met behulp van eigen netwerk, vrijwilligers of aangestuurd door een ambulant begeleider kan deelnemen;
Binnen Groepsbegeleiding wordt geen therapie gegeven, er is dan ook geen sprake van behandeling binnen de Groepsbegeleiding.
Een belangrijke afweging om voor Groepsbegeleiding te kiezen is dat ingeschat wordt dat begeleiding van de cliënt passender, efficiënter en duurzamer in een groep is dan Begeleiding. Hierbij geldt het uitgangspunt dat een collectieve voorziening altijd voor een individuele voorziening gaat. Met passender wordt o.a. bedoeld groepsdynamiek – inzet van ervaringsmedewerkers.
Groepsbegeleiding is gericht op het realiseren van de volgende doelstellingen:
Ontwikkelen van de zelfredzaamheid (Groepsbegeleiding Ontwikkeling). De Groepsbegeleiding is primair bedoeld om een verandering tot stand te brengen, te ondersteunen bij het hanteerbaar krijgen van gedrag waardoor de cliënt mee kan doen in de maatschappij en (met steun van zijn netwerk en/of algemene voorzieningen) zelfstandig verder kan. Er zijn concrete ontwikkeldoelen/te behalen resultaten geformuleerd voor de cliënt. Waarbij het de verwachting is dat de concrete ontwikkeldoelen/te behalen resultaten binnen een overzichtelijke periode van een aantal maanden tot maximaal twee jaar worden behaald.
Bij het realiseren van bovenstaande doelstellingen gelden de volgende uitgangspunten:
De gemeenten in de regio Westelijke Mijnstreek omarmen de beweging naar een inclusieve samenleving. Dat wil zeggen dat mensen met een beperking zo gewoon mogelijk meedoen aan de maatschappij. De ondersteuning die zij daarbij nodig hebben, worden in hun woonomgeving geregeld en bij voorkeur in de eigen woning.
Er worden stappen gezet in de realisatie van de doorgaande lijn in ondersteuning voor inwoners, zodat de beweging van Beschermd wonen naar zelfstandig wonen (met begeleiding) beter op gang komt en instroom naar Intramuraal Wonen zoveel mogelijk wordt voorkomen.
In navolging van het Ministerie van VWS en de VNG wordt de term Beschermd Wonen gereserveerd voor Wonen in een intramurale setting. ‘Beschermd thuis’, zijnde zelfstandig wonen (al dan niet in een vorm van groeps- of geclusterd wonen) met intensieve vormen van begeleiding valt hier niet onder.
In het toekomstbeeld van Beschermd wonen staat de sociale inclusie van mensen met een verstoorde zelfregulatie centraal. In essentie gaat het om een Beschermd thuis. Bij nieuwe hulpvragen vormen in deze visie beschermde woonplekken in de wijk het uitgangspunt, met een 7 x 24 uur woonvoorziening voor een kleine groep mensen. Dit vraagt een transformatie van Beschermd wonen binnen diverse zorgsectoren naar het beschermen van kwetsbare burgers midden in de samenleving door uiteenlopende woonvarianten met flexibele herstelondersteuning, gericht op een zingevend bestaan
Dit betekent dat Bereikbaarheid en Beschikbaarheid (basis of intensief) en Intramuraal Wonen apart kunnen worden geïndiceerd in aanvulling op Begeleiding.
Beschermd wonen is een optelsom van de volgende producten:
Begeleiding + Bereikbaarheid en Beschikbaarheid (basis of intensief) + Intramuraal Wonen.
4.2 Bereikbaarheid en beschikbaarheid
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid draagt eraan bij dat cliënten zich (ook in relatie tot medebewoners en hun omgeving) buiten normale werkdagen in de avond, nacht en weekenden veilig en gesteund voelen, omdat adequate signalering en/of ondersteuning beschikbaar is als dat nodig is.
Normale werkdagen zijn: maandag t/m vrijdag 7.00-20.00 uur.
De avond is van 20.00-24.00 uur en de nacht is van 24.00-7.00 uur, de weekenden zijn vrijdag vanaf 20.00 uur tot maandag 7.00 uur. Feestdagen worden gezien als een weekenddag. Bovenstaande tijden zijn afkomstig uit van toepassing zijnde Cao’s
Bereikbaarheid en beschikbaarheid kan ook los van Intramuraal Wonen worden ingezet en is dan aanvullen op Begeleiding (in de thuissituatie).
4.2.1 Bereikbaarheid en beschikbaarheid basis
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid basis is bedoeld voor cliënten met psychische of psychosociale problemen met een intensieve begeleidingsvraag waarbij 24 uur per dag ondersteuning noodzakelijk is. De cliënt (of zijn Netwerk) kan zijn/haar hulpvraag signaleren en stellen (telefonisch of digitaal) en daarmee de acute hulpvraag uitstellen. De cliënt woont zelfstandig of geclusterd zelfstandig.
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid basis biedt aanvullende ondersteuning buiten de normale werkdagen welke naast Begeleiding ingezet kan worden. Daardoor ontstaat er een 24 uurs ondersteuning in de thuissituatie voor cliënten die dit nodig hebben.
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid basis is gericht op de veiligheid van mensen die het risico lopen op (zelf) verwaarlozing of een gevaar voor zich zelf of anderen te vormen. Er wordt een snelle interventie geboden bij incidenten en calamiteiten en/of de cliënt kan 24 uur per dag terugvallen op deskundig en bekwame medewerkers.
Hier gaat het om bereikbaarheid op afstand voor de cliënt om acute problemen te bespreken en eventueel op afstand begeleiding te kunnen leveren, dan wel begeleiding bieden om de betreffende hulpvraag te kunnen uitstellen.
Dat betekent dat begeleiding niet op locatie aanwezig hoeft te zijn, maar (telefonisch) bereikbaar is. Indien cliënt op afstand niet geholpen kan worden dient opdrachtnemer binnen 30 minuten ter plaatse te zijn.
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid basis wordt ingezet met het doel te voorkomen dat opschaling noodzakelijk is naar een intramurale voorziening of met het doel vanuit een intramurale voorziening te kunnen afschalen naar zelfstandig wonen.
4.2.2 Bereikbaarheid en Beschikbaarheid intensief
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid intensief draagt eraan bij dat cliënten zich (ook in relatie tot medebewoners en hun omgeving) buiten normale werkdagen in de avond, nacht en weekenden veilig en gesteund voelen omdat adequate signalering en/of ondersteuning beschikbaar is als dat nodig is.
Normale werkdagen zijn: maandag t/m vrijdag 7.00-20.00 uur.
De avond is van 20.00-24.00 uur en de nacht is van 24.00-7.00 uur, de weekenden zijn vrijdag vanaf 20.00 uur tot maandag 7.00 uur. Feestdagen worden gezien als een weekenddag. Bovenstaande tijden zijn afkomstig uit van toepassing zijnde Cao’s.
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid intensief is bedoeld voor de cliënten met psychische of psychosociale problemen met een intensieve begeleidingsvraag waarbij 24 uur per dag ondersteuning noodzakelijk is. De cliënt woont Intramuraal of zelfstandig geclusterd.
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid intensief biedt aanvullende ondersteuning buiten de normale werkdagen welke naast Begeleiding ingezet kan worden. Daardoor ontstaat er een 24 uurs ondersteuning in de thuissituatie voor cliënten die dit nodig hebben.
Daarnaast kan Bereikbaarheid en Beschikbaarheid worden ingezet binnen een intramurale woonvorm.
Bereikbaarheid en Beschikbaarheid intensief is gericht op de veiligheid van mensen die het risico lopen op (zelf) verwaarlozing of een gevaar voor zich zelf of anderen te vormen. De opdrachtnemer biedt een snelle interventie bij incidenten en calamiteiten en de cliënt kan 24 uur per dag terugvallen op deskundig en bekwame medewerkers.
Opdrachtnemer verzorgt de fysieke aanwezigheid en directe bereikbaarheid van een professional voor cliënten die niet op afstand met hun ondersteuningsvraag kunnen worden geholpen. Dit mag een slapende wacht zijn in het geval cliënten zelf hun ondersteuningsvraag kunnen signaleren en stellen. Hierbij dient de opdrachtgever de ondersteuningsvraag direct te horen.
Beschikbaarheid: binnen 10 minuten op plek van vraag aanwezig zijn in op de locatie. De professional ondersteunt in het dag- en nachtritme en bij acute problemen. Dit betekent dat de professional in de woning of het complex aanwezig is en direct kan reageren op situaties die het dagelijks leven van cliënten verstoren.
Er wordt voor het tarief onderscheid gemaakt tussen een slapende en een wakende wacht.
Intramuraal wonen is een vorm van intramuraal verblijf en is bedoeld voor cliënten met een psychische of psychosociale problematiek met een (zeer) intensieve begeleidingsvraag die niet in staat zijn om zelfstandig te wonen.
De cliënt beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblemen (nog) niet (meer) over de vaardigheden om zelfstandig te wonen. De cliënt heeft bescherming nodig tegen zichzelf of zijn omgeving of zorgt voor overlast. De cliënt heeft (mogelijk) ondersteuning nodig bij het zorgen voor een schoon en leefbaar huis, schone was, maaltijden en service gerelateerde zaken in en om de woning. De intramurale woonomgeving heeft een gereguleerd en gestructureerd klimaat en biedt de cliënt veiligheid en stabiliteit.
Er is sprake van verblijf, de cliënt betaalt geen huur.
Binnen de Begeleiding wordt door de Toegang, bij een samenloop met Intramuraal Wonen, rekening gehouden met het feit dat binnen Intramuraal Wonen een component Woonbegeleiding is inbegrepen. Dit betekent dat er minder uren voor Begeleiding (individuele en/of onplanbare begeleiding ) noodzakelijk zijn.
Voor Intramuraal Wonen geldt dat de toegang regionaal wordt geregeld en wordt belegd bij de Toegang van de gemeente Sittard-Geleen.
Voor wie is de maatwerkvoorziening bedoeld?
Cliënten die in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat zijn zich te handhaven in de samenleving en die niet in staat zijn om zelfstandig te wonen en waarbij permanente nabijheid (24 uur per dag) van ondersteuning noodzakelijk is. Dit, omdat de cliënt tijdelijk niet in staat is om zelf de regie te voeren over meerdere leefgebieden. Daarbij ontbreekt veelal inzicht in de problematiek en de impact ervan op de omgeving. Bij onverwachte gebeurtenissen kan de problematiek verergeren. De cliënt heeft voldoende leervermogen om te mogen verwachten dat doorstroom naar zelfstandig begeleid wonen na verloop van tijd mogelijk is.
Intramurale woonplekken in de samenleving met flexibele begeleiding kunnen nodig zijn wanneer de zelfregulatie te zeer tekort schiet en het zelfstandig wonen en de dagelijkse kwaliteit van leven onder druk staan. Het gebrek aan zelfregulatie wordt op dat moment onvoldoende gecompenseerd door combinaties van informele steun, maatschappelijke ondersteuning en ambulante begeleiding en behandeling. Intramuraal Wonen is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen.
Intramuraal Wonen betekent dat de cliënt woont in een woning van de opdrachtnemer en betaalt daarmee dus niet zelfstandig huur. Dit geldt voor zowel huur aan de opdrachtnemer als een derde partij.
Het schoonhouden van de woning is inbegrepen, maar de woning wordt in principe samen met de cliënt schoongehouden. Dit geldt ook voor het bereiden van maaltijden.
Onderdeel van het Wonen zijn ook activiteiten die in het kader van welzijn worden geboden. Te denken valt aan gezamenlijke momenten voor bijvoorbeeld ontmoeting, het creëren van een dagstructuur, het aanbieden van activiteiten in de eigen omgeving met betrekking tot het vergroten van de zelfredzaamheid. Ook uitstapjes om een invulling te geven aan het weekeinde zijn onderdeel van het Intramurale Wonen en worden door de opdrachtnemer vanuit het tarief gefinancierd.
De Cliënt verblijft op een locatie waarbij de nadruk ligt op het stabiliseren van de situatie met als doel toewerken naar uitstroom naar Zelfstandig wonen.
Binnen het Intramuraal Wonen zijn inbegrepen:
Woonbegeleiding (dagelijks van 7:00-20:00uur)
Bijlage 3A: Definities beperkingen zoals beschreven in de CIZ indicatiewijzer 7.1
Niveaus van intellectueel functioneren
De mate van een verstandelijke handicap is ingedeeld op basis van de niveaus van intellectueel functioneren:
lichte zwakzinnigheid (lichte verstandelijke beperking) IQ 50 – 70
matige zwakzinnigheid (matige verstandelijke beperking) IQ 35 – 50
ernstige zwakzinnigheid (ernstige verstandelijke beperking) IQ 20 – 35
diepe zwakzinnigheid (zeer ernstig, diep verstandelijk beperkt) IQ < 20
zwakzinnigheid (ernst niet gespecificeerd; intelligentietest is niet mogelijk)
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin, het sociale netwerk en/of school. De verzekerde kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de verzekerde geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel.
De verzekerde kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de verzekerde, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de verzekerde voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de verzekerde kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de verzekerde kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de verzekerde niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de verzekerde afhankelijk is van hulp.
De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de verzekerde soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van Begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De verzekerde kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de verzekerde geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.
Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de verzekerde voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de verzekerde.
Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de verzekerde in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de verzekerde staat onder druk. De verzekerde heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de verzekerde.
Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de verzekerde moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De verzekerde kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de verzekerde afhankelijk van de hulp van anderen.
Zware beperkingen houden dan in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen de verzekerde volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de verzekerde voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de verzekerde de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden.
Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van de verzekerde of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dag structurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Bijlage 4 Maatwerkvoorziening Huishoudelijk Ondersteuning
In hoofdstuk 2 is het wettelijk kader nader toegelicht. De termen zelfredzaamheid en participatie zijn in de Wmo 2015 de hoofddoelen om in aanmerking te komen voor ondersteuning. In de wettekst wordt beschreven dat cliënten die beperkingen ondervinden op een of beide gebieden ondersteund kunnen worden vanuit de Wmo, mits er geen eigen mogelijkheden, sociaal netwerk, algemene voorzieningen of aanspraak op voorzieningen vanuit andere wet- en regelgeving bestaat. De inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van Huishoudelijke Ondersteuning levert een bijdrage aan het hoofddoel zelfredzaamheid.
Bij de Huishoudelijke Ondersteuning is het uitgangspunt dat iedereen kan leven in een schoon huis. Dat wil zeggen dat de basis hygiëne geborgd is, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Hierbij kan onderscheidt gemaakt worden tussen huishoudelijk werk, textielverzorging en maaltijden.
In eerste instantie is de inwoner zelf verantwoordelijk om hierin te voorzien, echter, indien nodig zal de gemeente ondersteuning bieden. De aanspraak op huishoudelijke ondersteuning bestaat uit een aanvulling op de eigen mogelijkheden van de inwoner zelf.
1.1 Wanneer is Huishoudelijke Ondersteuning aan de orde?
Huishoudelijke Ondersteuning is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Het huishouden disfunctioneert of dreigt te disfunctioneren. De beperkingen kunnen een gevolg zijn van aandoeningen van somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aard dan wel ten gevolge van een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Een disfunctionerend huishouden kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten.
1.2 Wat is een Maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning?
Een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten/taken. In de Westelijke Mijnstreek is een indicatie nodig om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon houden wordt gerealiseerd.
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn voornamelijk van belang de situatie van betrokkene voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, evenals de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben.
Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van het niveau van schoonmaken, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.
2. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning
Bij het bepalen of er aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning wordt conform het afwegingskader - beschreven in hoofdstuk 6 - gevolgd.
Voor een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning zijn de volgende voorwaarden van belang:
Onderstaande worden deze voorwaarden nader uitgewerkt.
2.1 De cliënt is niet in staat om op eigen kracht een (gestructureerd) huishouden te voeren en/of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen
De cliënt dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet de cliënt allereerst verkennen alvorens aanspraak op een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning bestaat. Hierbij behoort ook het verkennen van mogelijkheden indien betreffende cliënt van te voren weet dat hij bijvoorbeeld als gevolg van een geplande operatie, tijdelijk ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.
Een eigen kracht oplossingen zou bijvoorbeeld een particuliere hulp of iemand uit het sociaal netwerk kunnen zijn.
2.2 De cliënt is niet in staat om samen met behulp van het sociaal netwerk geheel of gedeeltelijk een gestructureerd huishouden te voeren
2.2.1 De leefeenheid van de cliënt is geheel of gedeeltelijk niet in staat om zelfstandig het huishouden te voeren
Er kan een hulpvraag bij het voeren van een gestructureerd huishouden ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen, dit al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen.
Er zal dan naar de leefeenheid van de cliënt gekeken worden. De leefeenheid is namelijk primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Onder een leefeenheid wordt verstaan “een eenheid die bestaat uit gehuwden of met een of meer andere personen duurzaam een huishouden voeren”. Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van uitmaakt, een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. We spreken dan van gebruikelijk hulp.
Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.
Bij het onderzoek naar de mogelijkheden die er zijn in de betreffende gezinssituatie wordt de gebruikelijke hulp altijd in het onderzoek meegenomen. In elk individuele situatie zal bekeken moeten worden of ook in die situatie het redelijk is gebruikelijke zorg te veronderstellen.
Gebruikelijke Hulp is de ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoording hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015)
Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.
Het principe van gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, en persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Werk (of vrijwilligerswerk), opleiding, drukke werkzaamheden en/of lange werktijden van partners, ouders of inwonende kinderen zijn geen reden om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen.
2.2.3 Bijdrage kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan wordt bij het toekennen van de indicatie, ervan uitgegaan dat kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, die een gezamenlijk huishouden voert:
Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Van huurders kan niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen; er is geen sprake van familiebanden. Er moet wel een huurovereenkomst aanwezig zijn. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid.
Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situaties kan wel een indicatie gesteld worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend zijn voor kloosters kunnen niet worden meegenomen in de indicatie (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Naast reguliere woonvormen kennen we een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn vormen van begeleid wonen, al dan niet in een groepsvorm, ten behoeve van mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking of een (psycho)geriatrische, psychosociale of psychiatrische aandoening. Het gaat vaak om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouw corporatie.
In het volgende gevallen is gebruikelijke hulp niet van toepassing:
Een klantmanager moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Er dient onderzoek gedaan te worden naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt en zijn leefeenheid.
Factoren die van invloed kunnen zijn op de draagkracht zijn bijvoorbeeld de mate waarin er sprake is van (on)planbare zorg, het ziektebeeld en de prognose, bijkomende problemen van sociale, emotionele of relationele aard, de lichamelijke en/of geestelijke conditie van de partner of huisgenoot maar ook het sociale netwerk en de wijze van omgaan met problemen.
Wanneer partner of huisgenoot door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zal er door de Klantmanager indien nodig medisch advies worden opgevraagd bij de GGD om de overbelasting te objectiveren. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning te krijgen.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In principe zal die indicatie van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Bij het plotseling overlijden van een van de ouders met als gevolg dat de achterblijvende ouder wordt belast met de opvoeding en verzorging van de kinderen in combinatie met werk. Ook in deze situatie kan tijdelijk (3 maanden) huishoudelijke ondersteuning worden ingezet om de ouder de kans te geven op zoek te gaan naar andere oplossingen.
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
2.3 De cliënt is niet in staat om met gebruik van hulpmiddelen een (gestructureerd) huishouden te voeren en/of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen
Er is geen positieve indicatie voor huishoudelijke ondersteuning als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen.
Hulpmiddelen hebben voorrang op maatwerkvoorziening. Waar nodig zal een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging.
Als een technisch hulpmiddel niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden, maar wel een goede oplossing biedt, is dit voorliggend aan het inzetten van hulp. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen door de cliënt.
Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een wasdroger of een afwasmachine. Als dergelijke hulpmiddelen niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen algemeen gebruikelijk. Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen zijn of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine.
Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (WLZ, Zvw).
2.4 De cliënt is niet in staat om met gebruik van algemene gebruikelijke voorzieningen een (gestructureerd) huishouden te voeren en/of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken.
Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Te denken valt hierbij aan: sociale alarmering, boodschappen service, maaltijdservice, klussendienst.
2.5 Er bestaat geen aanspraak op huishoudelijke ondersteuning o.b.v. andere wetten
Deze voorziening moet beschikbaar en passend zijn. De klantmanager moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een desbetreffende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van deze voorziening.
Andere (wettelijke) regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van voorzieningen op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
2.6 Uitzondering: Huishoudelijke ondersteuning bij revalideren
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de medisch adviseur nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen Huishoudelijke Ondersteuning worden toegekend. Huishoudelijke Ondersteuning kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Echter kan Huishoudelijke Ondersteuning in sommige gevallen naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft dan in beginsel een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
3. De verschillende categorieën van Huishoudelijke Ondersteuning
Binnen de Wmo 2015 hebben wij de noodzakelijke ondersteuning bij het uitvoeren van huishoudelijke taken vertaald in onderstaande categorieën. Deze categorieën omvatten diverse concrete activiteiten welke in dit hoofdstuk nader zijn uitgewerkt. Hoofdstuk 5 bevat de specifieke normtijden per activiteit en bijlage 2a omvat een nadere definiëring per activiteit.
3.1 Categorie 1: Licht en Zwaar Huishoudelijk werk
Bij deze categorie bestaat géén structureel basisniveau van een schoon huis, in sommige uitzonderlijke gevallen is zelf een hoger niveau van hygiëne gewenst.
Het basisniveau van een schoon huis omvat lichte en zware schoonmaaktaken. Denk bijvoorbeeld aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van vloeren en sanitair.
Een hoger niveau van hygiëne is bijvoorbeeld nodig als de cliënt op grond van ernstige beperkingen zelf geen mogelijkheden heeft om enige huishoudelijke werkzaamheden/ taken te verrichten of medische beperkingen heeft waaruit een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is. Ook is dit van toepassing als de medische beperkingen leiden tot een snellere vervuiling van het huis. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is (lichamelijk of psychisch/psychiatrisch van aard). De grootte van het huis(houden) of de aanwezigheid van dieren is in het algemeen geen reden voor inzet van deze activiteit. Dit is met name een uitbreiding van het basisniveau van een schoon huis. Dit betekent dat er taken uitgevoerd kunnen worden zoals het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van vloeren en sanitair, alleen eventueel in een hogere intensiteit.
3.2 Categorie 2: Textiel-verzorging
Ondersteuning vanuit deze categorie wordt geboden indien iemand belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van zijn kleding en beddengoed.
3.3 Categorie 3: Kortdurend aanleren van huishoudelijke werkzaamheden
Dit is van toepassing bij bijvoorbeeld gezinnen waarbij een gezinslid is weggevallen en de overige gezinsleden niet gewend zijn deze taken uit te voeren. De instructie geven m.b.t. hulpmiddelen kan van toepassing zijn indien cliënten hierna wel gebruik kunnen maken van algemene of voorliggende voorzieningen.
Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld instructie geven m.b.t. omgaan met hulpmiddelen, het aanleren van huishoudelijke werkzaamheden en/ of de textielverzorging.
Deze categorie omvat het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen en boodschappenlijst samenstellen. Het uitgangspunt is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijden worden bereid en klaargezet en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd.
3.5 Categorie 5: Thuis zorgen voor kinderen onder 7 jaar
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorzieningen op basis van andere wetten kunnen opvangen. Oppas en opvang van gezonde kinderen vallen in principe niet onder de Wmo, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorzieningen op basis van andere wetten voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd. Gebruik van kinderopvangkinderdagverblijf als voorzieningen op basis van andere wetten voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk. Indien de klantmanager zich ervan heeft vergewist dat de voorzieningen op basis van andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, een advies voor hulp bij het huishouden mogelijk. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden. Indien nodig kunnen de volgende taken onder deze categorie vallen: Voor kinderen tot en met 7 jaar geldt:
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren bijvoorbeeld meerdere kinderen gelijker tijd naar bed te brengen.
3.6 Categorie 6: Organiseren Huishouden
In bepaalde situaties is het mogelijk dat cliënten ondersteund moeten worden bij het huishouden als in redelijkheid niet meer van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. Een terminale situatie, multi problem of crisis) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van de categorie (signaleren en doorgeven aan de gemeente). Taken die onder deze categorie behoren, betreffen niet alleen huishoudelijke taken maar ook bijvoorbeeld het ondersteunen bij keuzes maken of signaleren van achteruitgang van zelfredzaamheid. Er tevens meerzorg mogelijk bij communicatieproblemen en/of bij aanwezigheid kinderen.
Schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt. Het rapport van HHM bevat een gedetailleerd overzicht waarin beschreven staat welke concrete activiteit met welke frequentie schoongemaakt dient te worden (zie bijlage 3B).
4 Normtijden Huishoudelijke ondersteuning
Indien een inwoner voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor een indicatie Huishoudelijke Ondersteuning zal de klantmanager in gesprek gaan met de inwoner. Op basis van de ontvangen informatie zal de klantmanager bepalen bij welke activiteiten de cliënt ondersteuning nodig heeft. Deze activiteiten zullen beschreven worden in de beschikking, afgegeven door de gemeente aan de cliënt.
De tijd welke nodig is om de verschillende activiteiten uit te voeren wordt vastgesteld op basis van een objectief normenkader, dat tot stand is gekomen door objectief & onafhankelijk onderzoek door HHM, het rapport met meer achtergrondinformatie is als bijlage 3B bij deze beleidsregels opgenomen.
Daarnaast is eveneens in het rapport de indirecte tijd in de verschillende normen geïntegreerd. Dit is de tijd die de hulpen per bezoek besteedden aan aankomst en vertrek, administratie bij de cliënt, sociale interactie met de cliënt en het pakken en opruimen van spullen voor het schoonmaken. Het gaat hierbij om de tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is (het gaat niet om reistijd of niet-cliëntgebonden tijd).
Categorie 3: Kortdurend aanleren van huishoudelijke werkzaamheden |
||
Advies, instructie + voorlichting (Max 30 min p/activiteit per week) |
||
Dagelijks organisatie Huishouden en Psychosociale begeleiding |
||
Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen
Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
Bron: CIZ protocol versie 1.0 – 2006 (paragraaf 3.2.2)
Indien de uitzonderlijke situatie van de cliënt hierom vraagt is het mogelijk om af te wijken van bovenstaande normen en maatwerk te leveren.
De slaapkamers die in gebruik zijn (als slaapkamer voor de inwonende cliënt en diens huisgenoten) wordt uitgegaan van de term “slaapkamer in gebruik“. Elke niet in gebruik zijnde slaapkamer die wordt gebruikt als bijvoorbeeld hobbykamer of logeerkamer valt onder de term “Extra tijd niet in gebruik zijnde slaapkamer”.
Bijlage 4A Totstandkoming & toepassing normenkader HO
Totstandkoming & toepassing normenkader Huishoudelijke Ondersteuning (HO) gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek.
Door jurisprudentie is de Gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek genoodzaakt geweest om het beleid m.b.t. huishoudelijke ondersteuning aan te passen, omdat de totstandkoming van het oude normenkader niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Onderstaand een beknopte beschrijving van de totstandkoming van het huidige normenkader. Bijlage 3B bevat het onderzoeksrapport van HHM met een uitgebreide beschrijving van het onderzoek en bijbehorende onderzoeksresultaten.
Stap 1: Onderzoeksbureau gezocht & opdracht geformuleerd
Allereerst is in gezamenlijkheid met de gemeente Stein en Beek een onafhankelijk onderzoekbureau welke geen belang had bij de uitkomsten van het onderzoek gezocht. Hiertoe is onderzoeksbureau HHM gecontracteerd. De gemeenten hebben HHM de opdracht gegeven om te komen tot een objectief en onafhankelijk lokaal gedragen normenkader huishoudelijke ondersteuning gebaseerd op de huidige afzonderlijke normenkaders van de gemeenten.
Stap 2: Uitgangspunten beleid formuleren
Er heeft een bijeenkomst met de beleidsmedewerker, klantmanager Wmo en onderzoeksbureau HHM plaatsgevonden, waar onderzoeksbureau HHM vragen heeft gesteld over de uitgangspunten van het nieuwe beleid en vragen ter verduidelijking aangaande het oude normenkader.
Stap 3: Bespreken plan van aanpak met klankbordgroep
Om draagvlak te creëren voor de aanpak van het onderzoek is een klankbordgroep ingesteld (bestaande uit Wmo-adviesraden van de 3 gemeenten; dienstverleners HO en Wmo-klantmanageren). De klankbordgroep had een adviesrol en kreeg bij aanvang de mogelijkheid om te reageren op de onderzoeksaanpak en het huidig beleid. Vanwege de onafhankelijkheid van de aanpak van HHM, waren de beleidsmedewerkers bij deze bijeenkomst niet aanwezig.
Stap 4: Data verkregen uit eerder onderzoek heeft als startpunt gediend
De kern van de werkwijze van HHM is dat de normen uit eerdere onderzoeken als startpunt zijn genomen(er is gebruik gemaakt van resultaten uit de onderzoeken in de gemeenten Utrecht, Amsterdam, Soest en de veertien Twentse gemeenten uit 2016 en 2017; hierbij is in Utrecht en Amsterdam samengewerkt met KPMG Plexus). Dit heeft geresulteerd in concrete activiteiten met bijbehorende tijdsbesteding en frequentie. Hierbij heeft een groep met onafhankelijke experts vastgesteld welke activiteiten nodig zijn om het resultaat “een schoon en leefbaar huis dat niet vervuild en geen gezondheidsrisico’s kent voor bewoners” te bereiken. Per activiteit is ook de frequentie en tijdsduur benoemd waarmee de activiteit moet plaatsvinden. Hierbij is ook rekening gehouden met de diversiteit aan huishoudens, zo heeft de ene cliënt bijvoorbeeld tegels welke gedweild moeten worden en de andere cliënt vloerbedekking, welke weer niet gedweild moet worden; of een appartement versus een eengezinswoning. Dit heeft geresulteerd in een representatieve norm.
Stap 5: Extra zorgvuldigheidstoets, check normen uit eerder onderzoek met lokale situatie
Er is een extra zorgvuldigheidstoets gedaan door de toepasbaarheid van de data uit eerder onderzoek te toetsen bij een regionale expertgroep. Deze expertgroep bestond uit 7 instellingen welke momenteel een contract Huishoudelijke Ondersteuning hebben in de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek en uit een commercieel schoonmaakbedrijf. Hierbij is de complete set van activiteiten binnen de norm het uitgangspunt geweest. Deze is uitgebreider dan de activiteiten welke zijn benoemd in het oude normenkader. De conclusie was dat de elementen uit de norm voor Huishoudelijke Ondersteuning (activiteiten, frequenties en tijdbesteding) zoals elders door onafhankelijk en objectief onderzoek zijn vastgesteld, ook in de Gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek van toepassing zijn.
Stap 6: Presentatie uitkomsten rapportage door HHM
De bevindingen van het onderzoek van HHM (conceptrapportage) zijn in één bijeenkomst (gelijktijdig) gepresenteerd aan de gemeenten en de leden van de klankbordgroep. Vervolgens kreeg de klankbordgroep de mogelijkheid om te reageren, zonder aanwezigheid van de gemeente en hierna omgekeerd. Er is gereageerd op de structuur van de rapportage, maar niet op de daadwerkelijke onderzoeksresultaten. Dit heeft geresulteerd in een adviesrapport van HHM (zie bijlage 3B)
Stap 7: Vertaling onderzoeksresultaten HHM naar gemeentelijk beleid
Vervolgens zijn de activiteiten, zoals beschreven in het oude normenkader van de Gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek (welke overeenkomstig indeling CIZ-protocol zijn), als uitgangspunt genomen en voorzien van nieuwe tijdsbesteding en frequentie conform onderzoeksresultaten HHM. Daar waar in het oude normenkader nog aanvullende activiteiten beschreven stonden, waar onderzoeksbureau HHM geen aanvullend onderzoek op heeft gedaan, is aangesloten bij de normering uit het CIZ-protocol. Kortom voor alle normen uit het oude normenkader is ofwel een nieuw onderzochte tijdsbesteding en frequentie afkomstig van het onderzoek van HHM toegevoegd, ofwel bij het ontbreken hiervan is aangesloten bij de normtijd uit het CIZ-protocol.
Stap 8: Toepassing in de praktijk
Als een cliënt een melding voor Huishoudelijke Ondersteuning doet en voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, dan wordt per individuele cliënt gekeken bij welke concrete activiteiten desbetreffende cliënt ondersteuning nodig heeft. Hierna wordt per activiteit beoordeeld of de bijbehorende tijdsbesteding en frequentie (zoals beschreven in het normenkader) voldoende passend is voor desbetreffende cliënt, zo ja, dan wordt deze normtijd toegepast, zo nee dan wordt hiervan afgeweken. Op deze wijze wordt maatwerk beoogd.
Bijlage 4B Onderzoeksrapport HHM
Normenkader huishoudelijke ondersteuning Gemeenten Westelijke Mijnstreek
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek (Beek, Sittard-Geleen en Stein) zijn in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) verantwoordelijk voor de ondersteuning van hun inwoners bij het zelfstandig kunnen wonen en participeren. In dat kader moeten zij hun inwoners zo nodig ondersteuning bieden in de vorm van huishoudelijke ondersteuning (HO). De gemeenten voeren hiervoor een gekanteld gesprek om de eigen mogelijkheden en benodigde inzet voor een inwoner vast te stellen.
Op 18 mei 2016 deed de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een aantal uitspraken over de huishoudelijke ondersteuning. De CRvB oordeelde dat de normenkaders van de gemeenten gebaseerd moeten zijn op objectief onderzoek naar noodzakelijke handelingen – en de frequentie waarmee ze moeten worden verricht – die resulteren in een voor het huishouden verantwoord resultaat. De CRvB heeft aangegeven zolang dit objectieve onderzoek naar de standaardmodules nog niet is afgerond, hij in zaken over huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 zelf in de zaak zal voorzien door aansluiting te zoeken bij de voorlaatste indicatie van de cliënt, dan wel bij de normen van het CIZ-Protocol Huishoudelijke Verzorging. De gemeenten die een urennorm hanteren die niet gebaseerd is op het CIZ-protocol, kunnen het beleid repareren door:
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hebben bureau HHM gevraagd aanbevelingen te doen voor een (objectief en onderbouwd) lokaal gedragen normenkader huishoudelijke ondersteuning gebaseerd op de huidige normenkaders van de drie gemeenten.
1.2 Doelstelling van de aanpak
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek willen voor het vaststellen van de benodigde inzet op HO kunnen beschikken over een (objectief en onafhankelijk) lokaal gedragen onderbouwd normenkader HO. De voorgestelde aanpak moet uitsluitsel geven over de benodigde activiteiten, de frequentie van uitvoeren en de benodigde tijdbesteding. Dit alles tegen de achtergrond van het lokale beleid zoals de drie gemeenten in de Westelijke Mijnstreek dit hanteren en met de huidige normenkaders in de Westelijke Mijnstreek als uitgangspunt, die we toetsen aan de normtijden zoals wij die hebben gevonden op basis van onze onderzoeken.
Voor deze aanpak hebben we ons gericht op het huidige beleid van de gemeenten, zoals beschreven in de Wmo richtlijnen indicatieadvisering (indicatieprotocollen) voor de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek. Met de aanbevelingen die we opleveren, kunnen de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek verder invulling geven aan hun beleid en het indicatieprotocol. Bureau HHM geeft hiervoor suggesties maar het verwerken hiervan in het indicatieprotocol en/of de beleidsregels vormt geen onderdeel van de opdracht (dat is een verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf).
Hierna beschrijven we in hoofdstuk 2 eerst de gevolgde aanpak . Hoofdstuk 3 bevat (de verduidelijking op) het beleid in Sittard-Geleen, Stein en Beek. In hoofdstuk 4 beschrijven we de eerder door ons uitgevoerde onderzoeken en de toepasbaarheid van de uitkomsten in de Westelijke Mijnstreek. In de daarop volgende hoofdstukken 5 en 6 presenteren we eerst de norm uit landelijk onderzoek, dan de toets op het beleid in de Westelijke Mijnstreek. In hoofdstuk 7 volgen tot slot enkele adviezen.
De kern van onze aanpak is dat we geen nieuwe normen hebben ontwikkeld, maar de situatie in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hebben getoetst aan de elders ontwikkelde normen (zie figuur 1).
Om dit resultaat te bereiken, hebben we de volgende stappen doorlopen:
Ad A. Startbijeenkomst t.b.v. de uitgangspunten
We zijn gestart met een startbijeenkomst met de gemeenten en de adviseurs van bureau HHM. Daarbij maakten we concrete afspraken over het proces van het onderzoek. Tevens stelden we in dit gesprek de uitgangspunten voor de beoogde normering vast, aan de hand van de bestaande indicatieprotocollen in de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek. Waar de indicatieprotocollen onvoldoende duidelijk waren, gaven de gemeenten een toelichting ter verduidelijking. In deze bijeenkomst waren betrokken beleidsmedewerkers aanwezig en medewerkers vanuit de uitvoering (toegang).
Ad B. Bespreken aanpak met de klankbordgroep
Om draagvlak te creëren voor de uitkomsten van deze aanpak is een klankbordgroep ingesteld, bestaande uit de Wmo-adviesraden, zorgaanbieders en Wmo-consulenten (zie bijlage 1 voor de deelnemerslijst). De klankbordgroep had een adviesrol en kreeg bij aanvang van de aanpak de gelegenheid te reflecteren op de onderzoeksaanpak.
De klankbordgroep gaf ook een reactie op het huidige beleid. Vanwege de onafhankelijkheid van onze aanpak waren de beleidsmedewerkers van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek niet bij deze bijeenkomst aanwezig.
Ad C. Normering toetsen met experts
In deze stap toetsten we de norm uit eerdere onderzoeken bij een expertpanel uit de regio Westelijke Mijnstreek. We brachten de uitkomsten van onderzoeken elders naar HO in. Dit betrof een concrete uitwerking in activiteiten, frequentie en tijdbesteding voor elk van de onderscheiden onderdelen van de HO in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek, gegeven de beleidskaders zoals benoemd in stap A. We vroegen de experts daarop commentaar te geven vanuit de lokale situatie. Ook vroegen we de experts te reflecteren op factoren die (mogelijk) frequentie van en tijdbesteding aan de verschillende activiteiten beïnvloeden.
Met het expertoordeel werd duidelijk in hoeverre de objectieve en onafhankelijke norm uit onderzoek elders ook van toepassing is in de Westelijke Mijnstreek. Waar dat zo bleek te zijn, vergeleken we de norm met het indicatieprotocol.
Het expertpanel bestond uit vertegenwoordigers van een schoonmaakbedrijf en van de aanbieders van huishoudelijke hulp in de Westelijke Mijnstreek, zowel teammanagers als uitvoerende medewerkers. Daarnaast is contact geweest met de GGD uit de regio; zij kozen ervoor geen bijdrage te leveren aan de expertbijeenkomst. Zie bijlage 2 voor de deelnemerslijst.
Om geen afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de normontwikkeling woonden de beleidsmedewerkers van de gemeenten de bijeenkomst niet bij.
Ad D. Opstellen rapportage en bespreken met de klankbordgroep en gemeenten
Deze rapportage bevat de bevindingen uit de voorgaande stappen. Deze is in conceptvorm in een bijeenkomst gelijktijdig gepresenteerd aan de gemeenten en de leden van de klankbordgroep. Vervolgens kreeg de klankbordgroep de gelegenheid op de uitkomsten te reageren, zonder aanwezigheid van de beleidsmedewerkers van de gemeenten. Aansluitend bespraken we de rapportage met de beleidsmedewerkers.
We hebben de reacties van de klankbordgroep en de gemeente verwerkt tot deze definitieve rapportage. De gemeenten hebben gereageerd op de structuur van de rapportage, maar niet op de daadwerkelijke onderzoeksresultaten.
3. Uitgangspunten beleid Westelijke Mijnstreek
In de bijeenkomst met de beleidsambtenaren zijn verschillen in HO-beleid tussen de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek geconstateerd en besproken. De klankbordgroep en expertgroep hebben vragen gesteld over het bestaande beleid.
Op basis daarvan hebben de drie gemeenten het beleid verduidelijkt aan de onderzoekers ten behoeve van de objectieve toets. Dat lichten we hieronder toe per onderdeel van de HO, waarbij eventuele verschillen in beleid tussen de gemeenten zichtbaar worden.
3.1 Verduidelijking beleid licht en zwaar huishoudelijk werk
Tabel 1. Verduidelijking op beleid licht en zwaar huishoudelijk werk
3.2 Verduidelijking beleid textielverzorging
Stein kent voor een hoge vervuilingsgraad maximaal 30 minuten per week extra toe voor de was. Beek en Sittard-Geleen beschrijven dit niet in het indicatieprotocol. De gemeenten verduidelijken dat zij allemaal bij een hoge vervuilingsgraad 30 minuten toe kunnen kennen voor het licht en zwaar huishoudelijk werk en de textiel- verzorging samen.
Beek heeft de activiteiten onder textielverzorging nader gespecificeerd. Sittard- Geleen en Stein geven aan dezelfde activiteiten te hanteren als Beek.
3.3 Verduidelijking beleid boodschappen
Het samenstellen van een boodschappenlijst kan worden geïndiceerd (zeer incidenteel), maar het doen van boodschappen niet. Het boodschappen doen is uitgesloten van de norm omdat uit onderzoek is gebleken dat er voldoende algemeen gebruikelijke voorzieningen1 lokaal aanwezig zijn zoals de online en telefonische boodschappenservice van supermarkten, de inzet van vrijwilligers en de SRV-wagen.
3.4 Verduidelijking beleid maaltijden
Voor het klaarzetten van broodmaaltijden wordt over het algemeen één bezoek per dag afgelegd; dan worden het ontbijt en de lunch klaargezet. Als dit in het weekend nodig is, zijn afspraken nodig met de zorgaanbieder die al bij de cliënt komt.
3.5 Verduidelijking beleid verzorging van minderjarige kinderen
3.6 Verduidelijking beleid organisatie van het huishouden
Sittard-Geleen en Stein benoemen onder ‘organisatie van het huishouden’ meerzorg vanwege communicatieproblemen (maximaal 15 minuten per week) en meerzorg door de aanwezigheid van kinderen onder de 16 jaar (maximaal 30 minuten per week).
Beek benoemt dit niet in het indicatieprotocol, maar kan dit in de praktijk wel toekennen. De werkwijze voor de drie gemeenten is in de praktijk dus hetzelfde.
3.7 Verduidelijking beleid advies, instructie en voorlichting
Sittard-Geleen en Stein benoemen ‘psychosociale begeleiding’ (30 minuten per week) en ‘advies, instructie en voorlichting’ (maximaal 90 minuten per week). Beek benoemt dit niet in het indicatieprotocol, maar kan dit in de praktijk wel toekennen. De werkwijze voor de drie gemeenten is in de praktijk dus hetzelfde.
4. Uitgangspunten objectieve norm
We beschrijven in dit hoofdstuk de totstandkoming van de norm in eerder onderzoek en de toepasbaarheid daarvan in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek, gegeven het beleid en het indicatieprotocol en de verduidelijking daarop in hoofdstuk 3.
4.1 Beschrijving eerder onderzoek
Er is gebruik gemaakt van de resultaten uit de onderzoeken in de gemeenten Utrecht2, Amsterdam, Soest en de veertien Twentse gemeenten naar HO die in 2016 en 2017 zijn uitgevoerd door bureau HHM, waarbij we in Utrecht en Amsterdam hebben samengewerkt met KPMG Plexus.
Het onderzoek in de gemeente Utrecht ligt aan de basis van de norm die we voor de Westelijke Mijnstreek als uitgangspunt nemen. In onderstaande paragraaf beschrijven we dit onderzoek en hoe het toegepast kan worden. Vervolgens beschrijven we de onderdelen uit de overige onderzoeken die relevant zijn voor de Westelijke Mijnstreek.
Beschrijving onderzoek Utrecht
In opdracht van de gemeente Utrecht hebben KPMG Plexus en bureau HHM in 2016 objectief en onafhankelijk onderzoek gedaan naar de benodigde normtijd voor een schoon en leefbaar huis, daarbij aansluitend op het lokale Utrechtse beleid.
De onderzoeksmethode bestond uit drie losse onderdelen. Deze aanpak wordt triangulatie genoemd. Dit is een algemeen geaccepteerde wetenschappelijk verantwoorde wijze van normstelling in de praktijk.
Een expertgroep met onafhankelijke experts op het gebied van huishoudelijke hulp (gecontracteerde aanbieders), facilitaire schoonmaak (bedrijf), hygiëne (Universiteit Wageningen) en veiligheid (GGD) heeft vastgesteld welke activiteiten nodig zijn om het resultaat te bereiken: een schoon en leefbaar huis dat niet vervuilt en geen gezondheidsrisico’s kent voor bewoners. Per activiteit heeft de expertgroep een norm uitgesproken over de frequentie waarmee die moet plaatsvinden.
Tot slot hebben we de tijdsduur per activiteit in de empirie onderzocht. We hebben 121 bezoeken van huishoudelijke hulpen geobserveerd tijdens hun reguliere werk bij cliënten thuis en daarbij van alle uitgevoerde activiteiten de werkelijke tijdbesteding gemeten (totaal 1921 metingen). De helft van de metingen heeft plaatsgevonden bij cliënten in de gemeente Utrecht. De andere helft in twee ‘schaduwgemeenten’ die met resultaatsturing werken in plaats van een urennorm (Haarlem en Emmen).
Met de uitkomsten van het praktijkonderzoek hebben we bepaald hoeveel uren HH per jaar de basisnorm in Utrecht zou moeten bevatten. Dit hebben we gedaan door het gemiddelde van de gemeten tijdbesteding te vermenigvuldigen met de frequentie per activiteit, gecorrigeerd voor de mate van voorkomen van de verschillende activiteiten. Zo wordt bijvoorbeeld een vloer met vloerbedekking niet gedweild, dus is er gecorrigeerd voor het aantal huishoudens met vloerbedekking. (zie figuur 2) Naast de tijd voor schoonmaakactiviteiten is ook ‘indirecte tijd’ gemeten. Dit is de tijd die de hulpen per bezoek besteden aan aankomst en vertrek, administratie bij de cliënt, sociale interactie met de cliënt en het pakken en opruimen van spullen voor het schoonmaken. Hierbij gaat het om de tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is (het gaat niet om reistijd of niet-cliëntgebonden tijd). Deze tijd maakt standaard integraal onderdeel uit van de normtijd bij het onderdeel schoon en leefbaar houden van het huis.
Figuur 2. Model vaststellen normtijd
Door de methode van triangulatie worden de verschillende onderdelen van de norm door verschillende typen onderzoek en uit verschillende bronnen (kwalitatief en kwantitatief) bevestigd. Dit geeft zekerheid over de uitkomsten.
De resultaten hebben steeds betrekking op ‘de gemiddelde situatie’ zoals die in de verschillende onderzoeken is vastgesteld. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie, krijgen normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat er op alle mogelijke denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld.
Factoren van invloed op de frequentie en tijdbesteding
De normtijden gelden voor de gemiddelde situatie. Een aantal factoren kunnen maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat minder of meer benodigde inzet nodig is door een hogere of lagere frequentie van activiteiten of een hogere of lagere tijdbesteding. Dit is weergeven in figuur 3. Daarin is de tijd per cliënt afgezet tegen het aantal cliënten. Dit is een illustratief figuur gebaseerd op eerder onderzoek, dit figuur is niet gebaseerd op daadwerkelijke gegevens uit de Westelijke Mijnstreek.
Het gestreept gearceerde deel zijn de cliënten met een gemiddelde benodigde inzet. De uitersten aan beide kanten hebben respectievelijk minder of meer inzet nodig dan het gemiddelde. De factoren die maken dat meer of minder inzet nodig is, zijn verdeeld naar kenmerken van de cliënt, kenmerken van het huishouden en kenmerken van de woning. Deze worden hieronder toegelicht. De eventuele minder inzet of extra inzet door deze factoren valt niet onder de norm.
Figuur 3. Voorbeeld van de verdeling van het aantal benodigde uren per cliënt
Mogelijkheden cliënt zelf: de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het kunnen vol houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt, die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is, omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden: het aantal personen en leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is er niet persé extra inzet nodig. Dit is alleen het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uit kan voeren (gebruikelijke zorg3). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Er kan ten aanzien van een kind ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Huisdieren: door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan extra inzet nodig zijn dan in de norm door meer vervuiling. Dit staat nog los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding.
Omvang van de woning: een grote woning kan maar hoeft niet noodzakelijk meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra (slaap)kamer vergt wel extra tijd.
Aanvullingen uit overige onderzoeken
In Amsterdam, Hoorn en Rotterdam is vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd als in Utrecht, namelijk een combinatie van expertpanels, cliëntinterviews en tijdmetingsonderzoek bij huishoudelijke hulpen. Uiteraard vormden de beleidskaders van de betreffende gemeenten de basis voor die onderzoeken. Daaruit zijn de volgende aanvullende gegevens beschikbaar gekomen:
In Amsterdam is door bureau HHM en KPMG Plexus niet alleen een norm vastgesteld voor schoon en leefbaar huis, maar ook voor de was-verzorging, boodschappen, maaltijden en aanleren van activiteiten met betrekking tot de HO. Er is vastgesteld dat voor overige onderdelen van de HO geen norm gemaakt kan worden. Enerzijds omdat deze onderdelen zeer zeldzaam geïndiceerd worden en er dus te weinig huishoudens zijn om gegevens te verzamelen. Anderzijds omdat de inzet voor deze onderdelen per cliënt enorm kan variëren en dus per cliënt maatwerk nodig is.
In Hoorn is naar aanleiding van een bezwaarprocedure het door KPMG Plexus uitgevoerde onderzoek getoetst door de Rechtbank van Noord-Holland en aangemerkt als ‘voldoende zorgvuldig en deugdelijk’4. Daarbij merkt de Rechtbank op: ‘Het onderzoek is verricht aan de hand van duidelijk omschreven objectieve criteria en de uit het onderzoek getrokken conclusies zijn inzichtelijk. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze conclusies voor onjuist te houden.’.
In meerdere gemeenten, waaronder Soest, is getoetst of de norm uit eerder onderzoek ook in de betreffende gemeente van toepassing is. Dat bleek steeds het geval voor de gemiddelde cliëntsituatie. Wel is de norm op enkele punten aangescherpt. Op de onderdelen dweilen en deur(post)en afnemen, hebben expertgroepen namelijk in diverse gemeenten, onafhankelijk van elkaar, wijzigingen voorgesteld. De wijzigingen werden ook onderschreven door de GGD en Universiteit Wageningen. De reden voor frequenter dweilen is het grote aandeel mensen met loophulpmiddelen binnen de cliëntgroep voor hulp bij het huishouden, waardoor de vloeren snel vervuilen. De reden voor het minder frequent afnemen van deur(post)en is de hoge frequentie van het (nat en droog) afnemen van tastvlakken, waardoor het afnamen van deur(post)en minder nodig is. Uitgangspunt bij deze overwegingen is steeds wat nodig is voor een schoon (hygiënisch) en leefbaar huis. Deze voorgestelde wijzigingen zijn in de gemeente Soest voor het eerst overgenomen, deze norm wijkt op kleine punten dus af van de norm in gemeente Utrecht. Het effect op de jaarlijks benodigde tijdbesteding voor schoon en leefbaar huis is overigens minimaal, namelijk minder dan 5 minuten per week.
4.2 Toepasbaarheid van de norm in de Westelijke Mijnstreek
Op basis van bovenstaande beschrijving van eerder onderzoek naar normtijden hebben wij geconcludeerd dat de combinatie van activiteiten, frequenties en tijdbesteding in principe in iedere gemeente van toepassing is, uiteraard binnen het beleidskader van de betreffende gemeente. In de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek is een extra zorgvuldigheidstoets gedaan door de toepasbaarheid te toetsen bij een regionale expertgroep tijdens een bijeenkomst.
Onderdelen van huishoudelijke ondersteuning
In de expertbijeenkomst hebben we de volgende onderdelen van hulp bij het huishouden besproken. Deze komen niet één op één over met de onderdelen zoals benoemd in het protocol van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek. Tabel 2 laat de vertaling zien van de onderdelen in de norm naar de onderdelen in de Westelijke Mijnstreek. Daarbij is de complete set van activiteiten binnen de norm uitgangspunt. Deze is uitgebreider dan de activiteiten die benoemd zijn in de indicatieprotocollen van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek.
Verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers |
|
Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden, aanleren van vaardigheden |
Tabel 2. Onderdelen hulp bij het huishouden
Oordeel van de regionale expertgroep
De regionale expertgroep gaf aan dat de norm uit eerder onderzoek ook in de Westelijke Mijnstreek van toepassing is. De volgende aspecten zijn bediscussieerd:
De expertgroep had aanvullingen op de activiteiten onder licht en zwaar huishoudelijk werk: opruimen in de keuken, afwassen, raamkozijnen afnemen, tapijten en matten uitkloppen en de berging schoonmaken. De gezamenlijke conclusie was als volgt: opruimen in de keuken valt onder ‘keuken schoonmaken’. Tapijten en matten uitkloppen valt onder ‘stofzuigen’.
Raamkozijnen afnemen valt onder ‘ramen wassen binnenzijde’. Afwassen is in een van de eerdere onderzoeken toegevoegd. Deze onderdelen maken dus al deel uit van de norm. Het schoonmaken van de berging maakte bij andere gemeenten geen onderdeel uit van het beleid, maakt geen onderdeel uit van de norm voor ‘een schoon en leefbaar huis’ en is daarom ook elders niet onderzocht.
De expertgroep heeft verduidelijkende vragen gesteld bij de frequenties van diverse activiteiten. De volgende punten werden verduidelijkt:
De genoemde frequenties vormen geen werkinstructie voor de praktijk, maar zijn een hulpmiddel bij het bepalen van een reële hoeveelheid uren die de gemeente toekent voor een totale set van activiteiten.
Daarmee concludeerde de expertgroep dat de frequenties uit eerder onderzoek ook in de Westelijke Mijnstreek aan de orde zijn.
Wat betreft de textiel-verzorging benadrukte de expertgroep dat de organisatie hiervan soms meer tijd kost dan het daadwerkelijk uitvoeren van alle afzonderlijke activiteiten, door het wachten tot de wasmachine en droger klaar zijn. Er is toegelicht dat de norm alleen de benodigde tijd bevat voor het uitvoeren van de activiteiten, niet de zogenaamde ‘doorlooptijd’. Dit punt is ook in eerder onderzoek benoemd. Toen werd steeds aangegeven dat enige creativiteit wordt gevraagd van de aanbieder in de organisatie van taken. Voorbeelden zijn de wasmachine direct na aankomst aanzetten, de cliënt de wasmachine zelf al eerder laten aanzetten of bij cliënten die ‘op de route’ wonen, de wasmachine vast gaan aanzetten.
De expertgroep benoemde factoren waardoor in een individuele cliëntsituatie de benodigde tijd hoger kan zijn dan de norm:
Bij COPD en andere luchtwegaandoeningen kan meer tijd nodig zijn voor het licht en zwaar huishoudelijke werk. De expertgroep gaf aan dat in de Westelijke Mijnstreek relatief meer mensen zijn met luchtwegaandoeningen dan gemiddeld in Nederland. Dat blijkt ook inderdaad uit de Vraag en Aanbod Monitor (gegevens van het Nivel, via https://www.roswijkscan.nl/vaam/).
Bij grotere huizen kan meer tijd nodig zijn voor het licht en zwaar huishoudelijk werk. De expertgroep gaf aan dat in de Westelijke Mijnstreek relatief meer grote huizen zijn dan gemiddeld in Nederland. Dat blijkt ook inderdaad uit de gegevens van het CBS (via http://statline.cbs.nl/Statweb/).
Er is toegelicht dat deze factoren niet maken dat de normtijd voor gemiddelde huishoudens moet worden aangepast, maar dat de beschreven situaties kunnen maken dat iemand geen ‘gemiddelde cliëntsituatie’ is en extra tijd toegekend krijgt.
Hiermee concluderen we dat de elementen uit de norm voor HO (activiteiten, frequenties en tijdbesteding) zoals die elders door onafhankelijke en objectief onderzoek zijn vastgesteld, de basis kunnen vormen voor de gevraagde normstelling HO in de Westelijke Mijnstreek.
5. Norm voor HO in de Westelijke Mijnstreek
In dit hoofdstuk beschrijven we per onderdeel de objectieve norm, toegepast op de beleidskeuzes van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek. De norm bestaat steeds uit activiteiten, frequenties en tijdbesteding.
5.1 Norm voor licht en zwaar huishoudelijk werk
Licht en zwaar huishoudelijk werk betreft de activiteiten binnen bepaalde woonruimten in een huis zoals benoemd in bijlage 3, tabel 10. Deze komen overeen met de activiteiten ‘schoon en leefbaar huis’ uit eerder onderzoek.
De frequenties voor licht en zwaar huishoudelijke werk zijn te vinden in bijlage 3, tabel 11a (basisactiviteiten) en 11b (incidentele activiteiten) en de normtijden per week in bijlage 3, tabel 12. In de tabellen 11a en 11b is ook te zien welke activiteiten vallen onder licht huishoudelijk werk midden, licht huishoudelijk werk hoog/laag en zwaar huishoudelijk werk. In eerder onderzoek is dit onderscheid niet gemaakt.
Daarom is de indirecte tijd niet apart gemeten voor licht en zwaar huishoudelijk werk. In deze rapportage wijzen we de indirecte tijd toe aan zwaar huishoudelijk werk, omdat hiervoor de meeste schoonmaakspullen moeten worden gepakt (onderdeel van de indirecte tijd). Omdat zwaar huishoudelijk werk bij (vrijwel) iedere cliënt geïndiceerd wordt, wordt de indirecte tijd dus ook altijd meegenomen.
Daarnaast kunnen er nog factoren zijn, waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie (zie hoofdstuk 4).
5.2 Norm voor de textielverzorging
Voor de textielverzorging in een gemiddelde cliëntsituatie moeten de activiteiten in bijbehorende frequentie worden uitgevoerd zoals benoemd in bijlage 4, tabel 13. De normtijden voor de textielverzorging in aantal minuten per week is weergegeven in bijlage 4, tabel 14.
Daarnaast kunnen er nog factoren zijn waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie. Voor de textielverzorging zijn deze factoren in eerder onderzoek niet onderzocht. Hiervoor kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol.
Voor de boodschappen in een gemiddelde cliëntsituatie moet een keer per week een boodschappenlijst worden opgesteld en de boodschappen worden opgeruimd. Het doen van boodschappen is niet opgenomen in het huidige normenkader van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek.
Voor de activiteiten die wel in het normenkader staan, is de benodigde tijdbesteding in minuten per week weergegeven in bijlage 5, tabel 15.
In eerder onderzoek is niet alleen gesproken over de benodigde frequentie van het klaarzetten van de broodmaaltijden en warme maaltijden, maar ook over het slim organiseren daarvan. Zo kan het klaarzetten van de broodmaaltijden voor ontbijt en lunch worden gecombineerd. Ook kan de afwas van de warme maaltijd de volgende dag worden gedaan, zodat de huishoudelijke hulp niet hoeft te wachten tot de cliënt de maaltijd gegeten heeft. Zo komen de norm voor activiteiten en frequenties tot stand in bijlage 5, tabel 16.
Daarnaast kunnen er nog factoren zijn waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie. Voor de maaltijden zijn deze factoren in eerder onderzoek niet onderzocht. Hiervoor kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol.
5.5 Norm voor verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers
In eerder onderzoek is vastgesteld dat de verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers uitzonderlijk voorkomt en bovendien per gezin om een andere inzet vraagt, afhankelijk van de situatie. Daarom is in eerder onderzoek steeds gekozen om geen norm te ontwikkelen voor dit onderdeel. Dat betekent dat de activiteiten zijn benoemd, maar niet de frequenties en normtijden. Hiervoor kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol. De activiteiten zijn benoemd in bijlage 6, tabel 17.
5.6 Norm voor organisatie van het huishouden
De organisatie van het huishouden is in eerder onderzoek aangemerkt als activiteit voor cliënten die beperkt leerbaar zijn. Dit ligt op het snijvlak van HO en individuele begeleiding. Dit vraagt om een ander type professional dan de huishoudelijke hulp. Hiervoor is in eerder onderzoek geen norm opgesteld. Hiervoor kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol. Hetzelfde geldt voor factoren waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie.
5.7 Norm voor advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden
Advies, instructie en voorlichting is in eerder onderzoek aangemerkt als onderdeel voor cliënten die leerbaar zijn. De precieze activiteiten hangen af van de onderdelen die iemand moet leren. Voor dit onderdeel is in eerder onderzoek een normtijd per week opgesteld, onafhankelijk van de frequentie (zie bijlage 6, tabel 18) en de inschatting gemaakt dat dit onderdeel voor zes weken wordt toegekend. In individuele situaties kan de ondersteuningsbehoefte echter anders zijn, afhankelijk van de leerbaarheid van de cliënt.
6. Toets van het indicatieprotocol in Westelijke Mijnstreek
In deze aanpak hebben we het indicatieprotocol van de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek getoetst. Op een aantal punten wijken de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek af van de objectieve en onafhankelijke norm die in eerder onderzoek is vastgesteld. Dat lichten we hieronder per onderdeel van de HO toe.
Voor alle onderdelen geldt dat de inwoner moet weten waar zij of hij aan toe is. Daarom vraagt de CRvB aan gemeenten om in het beleid de activiteiten te benoemen die moeten worden uitgevoerd en de bijbehorende frequentie. De frequentie van activiteiten worden in het beleid van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek niet benoemd bij de onderdelen licht en zwaar huishoudelijk werk, boodschappen en textielverzorging.
6.1 Toets licht en zwaar huishoudelijk werk
In tabel 3 worden de tijden voor licht en zwaar huishoudelijk werk in de Westelijke Mijnstreek vergeleken met de normtijden. Licht huishoudelijk werk is uitgesplitst in midden en hoog/laag. De tijd die in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek wordt geïndiceerd voor licht en zwaar huishoudelijk werk is afhankelijk van het aantal slaapkamers. Er kan extra tijd toegekend worden voor meer personen en voor de aanwezigheid van een trap in huis.
Voor de normtijden uit eerder onderzoek voor licht en zwaar huishoudelijk werk zijn we uitgegaan van de normtijden zoals vastgesteld in Soest. Deze normtijd geldt voor een- en tweepersoonshuishoudens met één in gebruik zijnde slaapkamer en geldt zowel voor huishoudens met een trap als huishoudens die gelijkvloers wonen. Bij extra slaapkamers wordt per kamer tijd opgeteld5. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar kamers die in gebruik zijn (dagelijks of wekelijks); daarvoor geldt een normtijd van 18 minuten per kamer per week. En naar kamers die niet in gebruik zijn (met de deur gesloten). Voor kamers niet in gebruik heeft de GGD aangegeven dat de kamer wekelijks gelucht moet worden en de basisactiviteiten maandelijks in plaats van wekelijks moeten plaatsvinden. Dit leidt tot een gemiddelde normtijd van 5 minuten per kamer per week.
De tijden in tabel 3 zijn in minuten per week (afgerond op hele minuten).
Naast de onderdelen in tabel 3, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om:
Hiervoor is uit de onderzoeken in Utrecht en Amsterdam geen norm beschikbaar. Ook het CIZ had hiervoor geen norm. Uit een ander onderzoek (nog niet openbaar) komt echter wel advies over de factoren in paragraaf 4.1 waarvoor extra tijd benodigd kan zijn. Op basis hiervan is geen reden om af te wijken van de tijden die de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hanteren voor extra vervuilingsgraad en kinderen.
Tabel 3. Toets op de normtijden licht en zwaar huishoudelijk werk in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek (S-G = Sittard-Geleen)
* Slaapkamers dagelijks tot wekelijks in gebruik
** Slaapkamers niet in gebruik en deur dicht
De normtijden zijn, afgerond op hele minuten per week, weergegeven in onderstaande tabel 4.
Voor de normtijden uit eerder onderzoek zijn we uitgegaan van de normtijden zoals vastgesteld in Twente, mede op basis van gegevens uit Amsterdam. In het onderzoek in Twente is vastgesteld wat de normtijden zijn, uitgesplitst naar 1- en 2- persoonshuishoudens. Daarbij uitgaande van een normtijd per was, met in een 1- persoonshuishouden 2 wassen per week (4 per 2 weken) en in een 2- persoonshuishouden 2,5 wassen per week (5 per 2 weken) en daarnaast tijd voor strijken per huishouden.
Hierbij geldt de kanttekening dat de normtijden uitgaan van volledige overname van de textielverzorging. In de praktijk blijken veelal onderdelen nog door de cliënt zelf te worden uitgevoerd. Zoals de was in de machine doen en de was opvouwen. Dit is zowel in Twente als in Amsterdam in de praktijk het geval gebleken. Per cliëntsituatie moet worden bepaald welke activiteiten de cliënt zelf nog kan uitvoeren.
Naast de onderdelen in tabel 4, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om 15 minuten per week extra toe te kennen per kind in het huishouden. Dit is in eerder onderzoek niet onderzocht. Wel geeft het CIZ hiervoor een norm (30 minuten per kind tot 16 jaar per week).
Tabel 4. Toets op de normtijden textielverzorging in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
De tijdnormen zijn, afgerond op hele minuten per week, weergegeven in onderstaande tabel. Voor de normtijden uit eerder onderzoek zijn we uitgegaan van de normtijden zoals vastgesteld in Amsterdam.
Tabel 5. Toets op de normtijden boodschappen in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
6.4 Toets maaltijden (broodmaaltijden en warme maaltijd)
De normtijden zijn, afgerond op hele minuten per dag, weergegeven in onderstaande tabel (uitgesplitst naar één bezoek per dag of twee bezoeken per dag voor broodmaaltijden). Daarbij gaat de normtijd uit eerder onderzoek (Amsterdam) uit van maximaal één bezoek per dag.
Bij de normtijd uit eerder onderzoek is indirecte tijd opgenomen. In eerder onderzoek in Amsterdam is vastgesteld dat voor de dagelijkse maaltijden de huishoudelijke hulp apart moet komen. In dat geval geldt dus, net als voor een bezoek in het kader van schoonmaken, indirecte tijd (zijnde 5 minuten per bezoek).
Naast de onderdelen in tabel 6, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om 20 minuten per keer extra toe te kennen in geval er kinderen tot 12 jaar in het huishouden zijn. Dit is in eerder onderzoek niet onderzocht. Wel geeft het CIZ hiervoor een norm (20 minuten per keer bij kinderen tot 12 jaar).
Tabel 6. Toets op de normtijden maaltijden in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
6.5 Toets verzorging minderjarige kinderen
Voor wat betreft de tijdnormen is in eerder onderzoek vastgesteld dat de verzorging van kinderen slechts incidenteel voorkomt en per cliënt om een andere invulling vraagt. Daarom zijn geen normtijden op basis van onderzoek door ons beschikbaar. Wij adviseren voor dit onderdeel daarom terug te vallen op het CIZ-protocol. De normtijden van gemeenten in de Westelijke Mijnstreek komen overeen met die in het CIZ-protocol.
Tabel 7. Toets op de normtijden overige onderdelen in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
6.6 Toets organisatie van het huishouden
Voor wat betreft de tijdnormen is in eerder onderzoek vastgesteld dat de organisatie van het huishouden slechts incidenteel voorkomt en per cliënt om een andere invulling vraagt. Daarom zijn geen normtijden op basis van onderzoek door ons beschikbaar. Wij adviseren voor dit onderdeel daarom terug te vallen op het CIZ- protocol. De normtijden van gemeenten in de Westelijke Mijnstreek komen overeen met die in het CIZ-protocol.
Naast de onderdelen in tabel 8, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om:
Dit is niet in eerder onderzoek door ons onderzocht. Ook het CIZ had voor deze extra factoren bij organisatie van het huishouden geen norm.
Tabel 8. Toets op de normtijden organisatie van het huishouden
6.7 Toets advies, instructie en voorlichting
Voor wat betreft de tijdnormen komt het beleid van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek overeen met de normtijden uit eerder onderzoek.
Tabel 9. Toets op de normtijden overige onderdelen in de gemeenten Westelijke Mijnstreek
Samen met de experts uit de Westelijke Mijnstreek concludeerden we dat de objectieve en onafhankelijke norm uit eerder onderzoek ook in de Westelijke Mijnstreek van toepassing is. Op basis van de vergelijking van deze norm met het beleid van Sittard-Geleen, Stein en Beek, adviseren wij de gemeenten om hun indicatieprotocol hierop aan te passen.
De onderbouwing van de normtijden voor de verschillende onderdelen van HO op te nemen in het indicatieprotocol. Daarmee sluit u aan bij de uitspraken van de CRvB (een onderzoek laten uitvoeren naar het nieuwe normenkader door een onafhankelijke derde en het beleid aanpassen op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, zie paragraaf 1.1).
Het aantal minuten per week voor licht en zwaar huishoudelijk werk voor een individuele cliënt primair te baseren op de benodigde professionele inzet - gezien de eigen mogelijkheden van de cliënt en diens netwerk – en het aantal in gebruik zijnde kamers (die vallen onder het HO-beleid) door de betreffende cliënt.
De mogelijkheid te bieden om extra tijd toe te kennen voor in ieder geval de volgende factoren, mits deze in de individuele situatie daadwerkelijk om meer professionele inzet vragen: beperkingen of belemmeringen van de cliënt, de aanwezigheid van kinderen, de aanwezigheid van een derde persoon, de aanwezigheid van een huisdier, kenmerken van de woning, eventuele andere factoren die in de praktijk voorkomen (zoals benoemd in de indicatieprotocollen).
Uit de onderzoeken in Utrecht en Amsterdam komen hiervoor geen normtijden naar voren. Voor uitzonderingssituaties is dat ook niet wenselijk. Normtijden gaan immers over gemiddelden en dit vraagt een bepaalde groepsomvang om deze te kunnen bepalen. Zo is er bijvoorbeeld geen norm voor een derde persoon in het huishouden of voor textielverzorging voor een kind, omdat dit in eerder onderzoek niet tot nauwelijks voorkwam.
Daarbij merken we op dat u wel gebruik kunt maken van normtijden uit het CIZ- protocol. In verschillende situaties geeft echter ook het CIZ-protocol geen normtijd6. Kennelijk was er niet eerder behoefte aan een normtijd voor die situaties en is dit in het verleden altijd met maatwerk opgelost. Wij adviseren om gebruik te maken van de professionaliteit van consulenten om in individuele uitzonderingssituaties de benodigde tijd in te schatten.
Bijlage 3. Tijdnormering licht en zwaar huishoudelijk werk
Tabel 10. Activiteiten benodigd voor licht en zwaar huishoudelijk werk
Tabel 11a. Frequenties licht en zwaar huishoudelijk werk (basisactiviteit)
* LM = licht midden, LHL = Licht hoog/laag, Z = zwaar (incl. ramen)
Tabel 11b. Frequentie licht en zwaar huishoudelijk werk (incidentele activiteit)
Tabel 12. Normtijd per week per schoonmaakcategorie en per woonruimte voor licht en zwaar huishoudelijk werk
Bijlage 4. Tijdnormering de textielverzorging
Tabel 13. Activiteiten en frequenties voor de textielverzorging
Tabel 14. Normtijden voor de textielverzorging
Bijlage 5. Tijdnormering boodschappen en maaltijden
Tabel 15. Activiteiten, frequenties en normtijden voor de boodschappen
Tabel 16. Activiteiten, frequenties en normtijden voor de maaltijden
Bijlage 6. Tijdnormering overige onderdelen
Tabel 17. Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Tabel 18. Activiteiten en normtijden voor advies, instructie en voorlichting
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-172305.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.