Gemeenteblad van Moerdijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Moerdijk | Gemeenteblad 2024, 171863 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Moerdijk | Gemeenteblad 2024, 171863 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk
Het college van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 26 maart 2024 ;
gelet op de artikel 4:51 Algemene wet bestuursrecht en gelet op de bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk
b e s l u i t vast te stellen de:
De Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk (vastgesteld door de Gemeenteraad op 1 februari 2024 geeft samen met het Besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk en deze beleidsregels invulling aan de werkwijze voor de Wmo van de gemeente Moerdijk. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor de gemeente evenzeer bindend als de verordening. Ook het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk is onlosmakelijk verbonden met de Verordening.
In de Wmo 2015 is de compensatieplicht die de Wmo uit 2007 kende niet meer expliciet benoemd. De strekking van de Wmo die in 2007 is ingevoerd is echter behouden gebleven en verder in de wet verankerd. Kernbegrippen zijn de eigen verantwoordelijkheid die burgers dragen voor de wijze waarop zij hun leven willen inrichten, dat burgers elkaar daarin naar vermogen bijstaan en dat waar burgers daarin niet (geheel) slagen gemeenten ondersteunen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie door het leveren van maatwerk. . In de verordening die ten grondslag ligt aan deze beleidsregels neemt de procedure van het melden van een ondersteuningsvraag tot een eventuele maatwerkvoorziening een belangrijke plaats in. Kern hierin is het keukentafelgesprek, een open gesprek waarin samen met de persoon die een ondersteuningsvraag heeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij blijft het te bereiken resultaat. Op basis hiervan wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken. Het zal altijd gaan om maatwerk, welke oplossing past in de specifieke situatie van de cliënt. De cliënt kan hierbij een beroep doen op onafhankelijke cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning ondersteunt de cliënt bij het verwoorden van zijn hulpvraag, geeft hem inzicht en overzicht in zijn ondersteuningsbehoeften en mogelijke oplossingen en ondersteunt de cliënt bij het maken van eigen keuzes en zorgt ervoor dat de cliënt zelf de regie kan houden/ nemen bij de toegang tot (diensten) in het sociale domein. Het is nadrukkelijk een keuze van de cliënt om al dan niet te kiezen voor cliëntondersteuning.
1.2 Verantwoordelijkheidsladder
In de Wmo is de zogenaamde verantwoordelijkheidsladder leidend. Deze geeft aan dat de primaire verantwoordelijkheid voor zelfredzaamheid en participatie niet ligt bij de overheid maar bij de burger zelf (eigen kracht) en hun sociale omgeving. Als cliënt het op eigen kracht en met zijn sociale omgeving niet redt kan gebruik gemaakt worden van een algemene voorziening. Ook wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn met een voorliggende voorziening. Dit is een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten de verordening , wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop de cliënt aanspraak zou kunnen maken om de hulpvraag geheel of gedeeltelijk op te lossen. Pas als ook deze geen uitkomst bieden komen collectieve en individuele Wmo voorzieningen in beeld. Dit is in artikel 2.3.2 in het vierde lid van de wet uitgewerkt. In de praktijk kan er ook een mix van diverse ondersteuningsvormen ontstaan die tezamen de cliënt compenseren. De verantwoordelijkheidsladder:
1.3. Maatwerk vraagt om zorgvuldig onderzoek
In de Wmo is maatwerk het uitgangspunt. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraken helder uiteengezet wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend daarbij is de grote invloed van de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De nadruk ligt op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. Omdat het maatwerk betreft zijn de onderbouwing en motivering van groot belang. Dit is in de Wmo verder verankerd. Aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit. De jurisprudentie leert dat primaten (zoals het primaat van het collectief vervoer) of uitsluitingsgronden (zoals het algemeen gebruikelijk zijn) alleen mogen worden toegepast na zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de cliënt en individuele onderbouwing. Bij het toepassen van categoriale uitzonderingen zonder individuele onderbouwing is de kans groot dat de rechter het besluit zal vernietigen.
De Wmo en de wijze waarop deze is vormgegeven zijn voortdurend in ontwikkeling. Onder invloed van de praktijk ontstaan er nieuwe ondersteuningsarrangementen, (en daarmee) nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in de gemeentelijke regelgeving.
1.4 Opbouw van de beleidsregels
De beleidsregels bieden een inhoudelijk afwegingskader om te komen tot een maatwerkvoorziening. Niet de maatwerkvoorziening an sich wordt beschreven maar de afwegingen om te komen tot het resultaat (het antwoord op de ondersteuningsvraag).
Voor de Wmo heeft de VNG geen modelbeleidsregels opgesteld. Argument hiervoor is dat de Wmo en de procesmatige insteek van de verordening weinig aangrijpingspunten voor de VNG bieden om modelbeleidsregels te formuleren.
Het is aan elke gemeente individueel om te bepalen hoe om te gaan met het fenomeen 'Beleidsregels'. In Moerdijk kiezen we ervoor om met het afwegingskader te komen tot een oplossing voor de hulpvraag en deze vast te leggen in beleidsregels (zoals we dit onder de Wmo 2007 ook al kenden), dit om de cliënt en de uitvoering houvast te geven.
Gestart wordt met een omschrijving van te bereiken resultaten die we onderscheiden, waarna het afwegingskader volgt. Welke zaken neemt de gemeente mee in haar gesprek en beoordeling als ze gaat kijken welke oplossingen er mogelijk zijn voor de ondersteuningsvraag van de cliënt? De verantwoordelijkheidsladder is hierbij voor Moerdijk leidend, dat is terug te zien in de wijze waarop in onze beleidsregels het afwegingskader is opgebouwd. Afgesloten wordt met hoofdstuk 3 waarin de beleidsregels voor procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Afwegingskaders om te komen tot een maatwerkoplossing
In de uitvoeringspraktijk van de Wmo worden resultaten onderscheiden. Een resultaat wordt gedefinieerd als een antwoord op de hulpvraag / ondersteuningsvraag van een burger. De Wmo beoogt burgers te ondersteunen in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit wordt door de gemeente Moerdijk in deze beleidsregels verder uitgewerkt in de volgende resultaten:
Als een inwoner behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning kan hij zijn hulpvraag melden aan het College. Maatschappelijke ondersteuning wordt in de begripsbepalingen van de wet gedefinieerd als het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen - zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
Welke hulpvraag een inwoner heeft wordt bepaald door een combinatie van factoren: de wijze waarop hij zelf om kan gaan met de gevolgen van zijn beperking of een psychisch of psychosociaal probleem, de hulp en steun uit zijn omgeving, de aanwezigheid van algemene en voorliggende voorzieningen waar hij gebruik van kan maken etc. Dit alles maakt dat de Wmo maatwerk is.
2.3 Een gestructureerd huishouden
Sinds 2016 wordt er binnen de Wmo bij de huishoudelijke ondersteuning gewerkt volgens resultaatgerichte indicering en -financiering. Mede gelet op de uitspraken die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft gedaan op 18 mei 2016 is het beleid met betrekking met betrekking tot huishoudelijke ondersteuning geëvalueerd en aangepast. Op basis van de evaluatie is besloten om verder te gaan met resultaatgericht indiceren.1
Zelfredzaamheid is in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij het kunnen participeren en zelfredzaam zijn mag de huishouding geen obstakel vormen. Het hoeft niet overal 'spic en span’ te zijn, maar het huishouden moet 'op orde’ zijn. Er kan goed en veilig geleefd worden, het vormt een basis, waar de cliënt mensen kan ontvangen en van waaruit de cliënt kan participeren in de samenleving.
Een gestructureerd huishouden wordt in Moerdijk uitgewerkt in vijf aandachtsgebieden:
Een schoon huis betekent dat het huis stof- en vlekvrij is, zodanig dat het niet vervuild is. Daarom dient er periodiek binnenshuis te worden schoongemaakt. Schoon volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Dit kan heel praktisch betekenen dat de uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden niet helemaal voldoen aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van iedere cliënt afzonderlijk. Dat betekent dat er niet wordt schoongemaakt uit gewoonte, maar om te voorkomen dat het vervuilt. De inzet moet echter wel in alle redelijkheid en in voldoende mate aansluiten bij de persoonlijke situatie (mogelijkheden en beperkingen) en de leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid) van een cliënt. De cliënt moet eerst zelf al het mogelijke gedaan hebben om vervuiling te beperken.
Leefbaar betekent dat het huis opgeruimd is en dat de cliënt gebruik kan maken van alle primaire leefruimten.
Onder huis wordt verstaan alle primaire leefruimten die door een leefeenheid daadwerkelijk voor het daarvoor bestemde doel frequent gebruikt worden in de woning: woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, toilet , trap, overloop en hal. In de jurisprudentie zijn hier verschillende uitspraken over terug te vinden, onder andere: ECLl:NL:CRVB:2017:885 (tuin), ECLl:NL:CRVB:2014:1627 (voortuin, hal, gang en trap), ECLl:NL:CRVB:2014:2330 (praktijkruimte aan huis), ECLl:NL:CRVB:2013:2032 (essentiële leefruimten van de cliënt)
Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse levensbehoeften (voedsel, toilet- en schoonmaakartikelen) en activiteiten nodig. Het is heel normaal dat mensen geclusterd boodschappen doen door eenmaal in de week grote voorraad in huis te halen. In het algemeen geldt dat het verzorgen van de boodschappen niet geïndiceerd wordt als maatwerkvoorziening. Hiertoe wordt in de meeste gevallen gebruik gemaakt van een algemeen gebruikelijke dienst (zoals de plaatselijke boodschappendienst) of zetten mensen uit het sociale netwerk zich hiervoor in. Uitsluitend wanneer het eigen netwerk en een boodschappenservice geen optie is, kan een indicatie worden afgegeven van in principe één keer per week boodschappen halen en opbergen. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat met betrekking tot maaltijden is dat de broodmaaltijden worden bereid en klaargezet en een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. In de meeste situaties kan van een algemeen gebruikelijke dienst zoals maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant-en-klaar maaltijden te koop die een oplossing kunnen bieden. Tevens biedt het eigen sociale netwerk mogelijk opties. Uitsluitend wanneer het eigen netwerk of een maaltijdservice geen optie is (bv geen leveringsgebied), kan een indicatie worden afgegeven voor het opwarmen van de maaltijd en/of voor het klaar maken van de broodmaaltijd.
Beschikken over schone en draagbare kleding:
Het doel van dit aandachtsgebied is dat de cliënt beschikt over schone kleding. Het omvat het wassen, het drogen, strijken en/of vouwen van kleding en het terugleggen van kleding in de garderobekast. Verwacht wordt dat de cliënt beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het aanschaffen van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de cliënt, aangezien een wasmachine als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd.
Daarnaast wordt van de cliënt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat worden gereinigd. Het gaat dan om het wassen, drogen, strijken en opvouwen. Uitgegaan wordt van 1 maal per week. Op grond van de persoonlijke situatie van een cliënt kan er in overleg tussen aanbieder en cliënt een afwijkende frequentie worden vastgelegd in het leveringsplan. Begeleiden bij het kopen van kleding hoort niet binnen dit aandachtsgebied.
Via de collectieve maatwerkvoorziening:het WasPunt
Cliënten die vanwege hun beperking in aanmerking komen voor het aandachtsgebied "beschikken over schone en draagbare kleding" kunnen gratis gebruik maken van het WasPunt. Dit is een collectieve maatwerkvoorziening. Een cliënt komt voor het WasPunt in aanmerking als hij niet zelf en/of met behulp van zijn omgeving de wasverzorging uit kan voeren. Het WasPunt is voor het wassen, drogen, strijken en vouwen van het wasgoed. Het wasgoed wordt één keer per week op een vaste ochtend thuis opgehaald en vervolgens weer binnen twee dagen bij de cliënt thuisgebracht. Er kunnen maximaal drie waszakken (witte was, lichtbonte was en bonte was) per week worden meegegeven. In principe wordt de was gedroogd in de droger. De kleding die niet in de droger kan, wordt opgehangen. De schone was gaat gevouwen in een wasmand. Het WasPunt wast o.a. geen vitrage, overgordijnen, dekbedden, spreien en jassen.
Als om medische of andere zwaarwegende redenen de was van de kleding niet via het WasPunt gedaan kan worden, wordt de was door de medewerk(st)er van de zorgaanbieder gedaan en kan het aandachtsgebied "beschikken over schone en draagbare kleding" als individuele maatwerkvoorziening worden geïndiceerd.
Advies, Instructie en voorlichting
Het doel van dit aandachtsgebied om de cliënt te leren om zelfstandig of met lichte ondersteuning de huishoudelijke taken uit te voeren. De activiteit is gericht op het aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de wasverzorging en/of boodschappen en maaltijden.
Dit aandachtsgebied is alleen van toepassing als een cliënt ontwikkelbaar is.
Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid.
Dat is niet anders in de situatie dat één of beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen waarbij het gaat om een onvoorziene, acute, situatie dan kan aanvullend op de eigen mogelijkheden extra huishoudelijke ondersteuning voor de duur van maximaal 3 maanden worden geïndiceerd. Het gaat nooit om een volledige overname. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
2.3.1 Afwegingskader voor een schoon en leefbaar huis
Alleen maatwerkvoorziening als er geen andere oplossingen zijn
Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd dan wel kunnen worden aangeleerd (reablement) behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel (tijdelijk als er sprake is van reablement) ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de betrokkene mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.
Bij de inzet van huishoudelijke ondersteuning wordt gekeken naar de wijze waarop de cliënt kan worden gestimuleerd om zelf huishoudelijke werkzaamheden te blijven doen of weer te gaan doen. Daarom wordt gewerkt met twee cliëntperspectieven, te weten:
We verstaan onder ontwikkeling en stabilisatie het volgende:
Ontwikkeling : met de cliënt wordt toegewerkt naar ontwikkeling in zijn of haar zelfredzaamheid waardoor geen of minder huishoudelijk ondersteuning vanuit de Wmo noodzakelijk is.
Stabilisatie : er is sprake van een behoefte aan huishoudelijke ondersteuning vanuit de Wmo, omdat de cliëntsituatie en de mogelijkheden van diens netwerk zich er niet toe lenen om zich te ontwikkelen om de huishoudelijke taken volledig of deels zelfstandig uit te (gaan) voeren.
NB: Er kan ook sprake zijn van achteruitgang in de situatie van de cliënt. Voor de taken die de huishoudelijke ondersteuning uitvoert, die gericht zijn op een schoon en leefbaar huis, heeft dit geen consequenties. Behalve dat de ondersteuningsbehoefte zo groot kan worden dat de huishoudelijke ondersteuning wordt overgenomen door de Wlz.
Als de cliënt huisgenoten heeft die in staat zijn de huishoudelijke werkzaamheden over te nemen komt de cliënt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning. Volgens algemeen aanvaarbare opvattingen wordt het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken verwacht van huisgenoten. Dat is in lijn met de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Gebruikelijke hulp heeft dus een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Er kunnen zich bijzonderheden voordoen waardoor de gebruikelijke hulp niet kan worden verleend. Denk bijvoorbeeld aan overbelasting of dreigende overbelasting. Zie verder hierna.
Volwassene, iongeren en kinderen
Iedere volwassene wordt geacht ook naast een (drukke) baan en/of gezin een huishouden te voeren. Jonge volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen twaalf en achttien jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen halen).
Uitzondering op een of meer van bovenstaande huishoudelijke taken kan worden gemaakt als de 18-23 jarige zelf beperkingen heeft en/of er sprake is van (mogelijke) overbelasting en/of een negatieve invloed op schoolprestaties.
Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de cliënt wordt gedaan, is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo is bekend dat als een huisgenoot afwezig is met een verplichtend karakter én er sprake is van taken die niet uitgesteld kunnen worden er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wel zal eerst onderzocht worden welke andere eigen en/of voorliggende oplossingen beschikbaar zijn (binnen het gezin/sociale netwerk).
Wanneer een huisgenoot afwezig is met een verplichtend karakter én er sprake is van taken die niet uitgesteld kunnen worden, wordt onderzocht in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen. Als dat niet (volledig) kan, kan een (gedeeltelijke) maatwerkvoorziening worden toegekend.
Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen, omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke ondersteuning worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.
Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn of dreigt te worden door de zorg voor cliënt, kan tevens tijdelijk huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Voor een objectieve beoordeling van (dreigende) overbelasting zal in de meeste gevallen een medisch adviseur geraadpleegd worden. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat - na een tijdelijke indicatie - ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langduriger huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Tevens geldt dat eerst onderzocht wordt welke andere eigen en/of voorliggende oplossingen dan wel voorzieningen beschikbaar zijn (binnen het gezin/sociale netwerk).
Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, doorgaans niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger.
Algemene voorziening - algemeen gebruikelijke voorziening
Als eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, wordt bekeken of een algemene voorziening een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden. Om van een algemene voorziening gebruik te kunnen maken wordt niet naar de specifieke individuele behoefte aan maatschappelijke ondersteuning gekeken. Dat is bij een maatwerkvoorziening wel het geval. Denk bijvoorbeeld aan een maaltijdservice (tafeltje-dek-je) of vrijwilligers. Beoordeeld wordt of de betreffende algemene voorziening beschikbaar is, financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau en een compenserende oplossing is.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen zaak of dienst kunnen worden opgelost dan wel verminderd.
Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een zaak of dienst is voor de cliënt als aanvrager algemeen gebruikelijk als deze:
De criteria zijn cumulatief. Dat betekent dat een voorziening pas als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt indien aan alle voornoemde criteria wordt voldaan.
Het is ter beoordeling aan het college of er op het moment van de aanvraag sprake is van een zaak of dienst die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruikspatroon van een persoon als de cliënt (aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang. Bij structurele kosten zoals de maaltijdservice of de boodschappendienst kan dat anders zijn. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt echter wel dat deze kosten ook passend worden geacht voor personen met een inkomen op het sociaal minimum. Uitzonderingen zijn mogelijk als de zaak (of dienst) vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke zaken eerder dan normaal moeten worden vervangen. Zaken die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers (inclusief sanitair en kranen) of keukens.
Bij algemeen gebruikelijke zaken voor een schoon en leefbaar huis kan onder andere worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen: afwasmachine, aangepast bestek, (robot)stofzuiger, steelstofzuiger, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger. In bijlage 1 is een lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen opgenomen.
Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte(n) delen, wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond.
Huishoudelijke ondersteuning wordt bij meerdere bewoners alleen geleverd in de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.
Voor de aanwezige beschermde woonvormen wordt specifiek op de situatie afgestemde ondersteuning geïndiceerd. Hierbij wordt naast de eigen mogelijkheden van de bewoners ook rekening gehouden met het doel en de intensiviteit van het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes.
Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer inzet van ondersteuning. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur c.q. huisvesting niet bedoeld voor permanente bewoning wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht. Ook wanneer men langer verblijft in de hierboven genoemde woonvormen, wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt.
Invloed van aanwezigheid huisdieren
De aanwezigheid van een huisdier, behoudens een hulphond, geeft in beginsel geen aanleiding tot het vaststellen van extra activiteiten of het voorzien in een hogere frequentie.
Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot of bij permanente opname van de cliënt (naar bijvoorbeeld een verpleeghuis met WLZ indicatie)
Wanneer binnen een leefeenheid de cliënt overlijdt wordt onderzocht of huishoudelijke ondersteuning nodig is voor de overgebleven partner. Dit beleid is ook van kracht als er sprake is van een permanente opname van de cliënt.
Partner overledene heeft geen ondersteuning nodig
Bij overlijden van een cliënt (of permanente opname met een Wlz indicatie) kan de huishoudelijke ondersteuning (ten behoeve van de partner) tot en met de eerstvolgende kalendermaand worden door geleverd op naam van de overleden cliënt.
Partner overledene heeft wel ondersteuning nodig
De huishoudelijke ondersteuning wordt doorgeleverd, zoals hierboven is beschreven. De gemeente zal zo spoedig mogelijk een nieuw besluit (beschikking) afgeven aan de partner.
Dit aandachtsgebied heeft tot doel dat cliënt kan wonen in een huis dat schoon is. Schoon is een subjectief begrip waar geen objectieve maatstaven voor te geven zijn. Daarom hanteren wij als leidend principe dat door de maatwerkoplossing vervuiling voorkomen moet worden. Bij dit resultaat gaat het om huishoudelijk werk in de ruimten die dagelijks in gebruik zijn, bijvoorbeeld de woonkamer, de in gebruik zijnde slaapvertrekken, de keuken en de sanitaire ruimten. Deze ruimten zijn die ruimten die, op het niveau sociale woningbouw, voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, wordt in Moerdijk het niveau sociale woningbouw gehanteerd2.
Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van:
Een combinatie van huishoudelijke ondersteuning stabilisatie (plus), wasverzorging, boodschappen, maaltijden en kindzorg kan voorkomen. In bijlage 6 worden deze categorieën toegelicht. Indien een cliënt niet zelf kan voorzien in het vervoer naar de begeleiding groep, kan hiervoor een indicatie worden afgegeven per etmaal/ etmalen per week.
Huishoudelijke ondersteuning offerte:
Gemeenten blijven de mogelijkheid behouden om een offerte aan te vragen in die situaties waarbij het vullen van het leveringsplan uitwijst dat de cliëntsituatie zeer afwijkend is en het resultaat niet afdoende bereikt kan worden door middel van de eerder geformuleerde producten.
Aanvraag op offerte is mogelijk indien als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen klanten onvoldoende ondersteund worden door inzet van de bovengenoemde maatwerkvoorzieningen
Voor het vaststellen van deze aanvullende activiteiten en/of frequenties wordt als richtlijn gebruik gemaakt van het Normenkader Huishoudelijk Ondersteuning 2019.
Kindzorg wordt altijd op offertebasis verstrekt.
Huishoudelijke ondersteuning plus
Huishoudelijke ondersteuning plus (ontwikkeling of stabilisatie wordt ingezet als er sprake is van gedragsproblematiek. Hierbij heeft of toont iemand grensoverschrijdend gedrag waardoor de huishoudelijke hulp naast het huishouden ook extra inzet moet plegen op het disfunctioneren van de leefeenheid en er bijzondere vaardigheden nodig zijn om met de situatie ter plaatse om te kunnen gaan om een schoon en leefbaar huis te kunnen realiseren. Denk bij gedragsproblemen als iemand zich negatief, dwars, opstandig, vijandig en/of agressief gedraagt en/of veel aandacht vraagt.
2.3.2. Werkwijze resultaatgericht werken: een gestructureerd huishouden
Huishoudelijke ondersteuning (zorg in natura en persoonsgebonden budget) wordt geïndiceerd op basis van resultaat. Bij zorg in natura maakt de aanbieder in opdracht van de gemeente in overleg met de cliënt een leveringsplan, waarin vastgelegd is welke activiteiten er plaatsvinden en wat de frequentie van activiteiten is. In het leveringsplan is opgenomen dat de uitvoering van het plan flexibel moet zijn. De gemeente toetst het leveringsplan met de bevindingen uit het verslag en met de beleidsregels voor huishoudelijke ondersteuning . Als het leveringsplan daarmee niet in overeenstemming is, wordt de aanbieder opdracht gegeven een aangepast leveringsplan te maken dat wel voldoet. Het leveringsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.
Op basis van persoonsonderzoek en in overleg met de cliënt zijn in het leveringsplan gemotiveerd aanpassingen in activiteiten en frequentie mogelijk. Om maatwerk te kunnen leveren is tevens een flexibele uitvoering van het leveringsplan mogelijk. Dat betekent dat er met instemming van de cliënt in de ene week meer/minder/andere activiteiten uitgevoerd kunnen worden dan in de andere week. Leidend is dat het resultaat passend moet zijn voor de cliënt.
Het leveringsplan maakt onderdeel uit van de beschikking en uit deze documenten moet duidelijk zijn wat de cliënt kan verwachten aan ondersteuning.
Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019: Activiteiten en frequentie
De activiteiten en frequenties binnen het leveringsplan dat de cliënt ontvangt én het niveau van schoon dat hiermee behaald kan worden is gebaseerd op het objectieve en onafhankelijke onderzoek, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM. Dit onderzoek is gepubliceerd onder de naam Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2016. De gemeente Moerdijk volgt Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019. Dit is terug te vinden in bijlage 2.
Pgb voor huishoudelijke ondersteuning
Bij het HO pgb gaat het om de inhuur van menskracht. Hierdoor is het onder andere belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de cliënt ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren over de HO pgb. Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van huishoudelijke ondersteuning.
Als een cliënt kiest voor een persoonsgebonden budget, dan wordt de cliënt gevraagd om een PGB-plan op te stellen. Hiervoor moet het format van de gemeente gebruikt worden. De gemeente toetst of het plan in overeenstemming is met de bevindingen uit het verslag en met de beleidsregels voor huishoudelijke ondersteuning. Het PGB-plan maakt onderdeel uit van de beschikking.
Uitgangspunt besteding PGB huishoudelijke ondersteuning
Uitgangspunt bij de besteding van een PGB is dat er geen verantwoordingsvrij bedrag is.
De uitgangspunten voor het PGB voor huishoudelijke ondersteuning zijn:
De Wmo stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen.
Zoals aangegeven leidt de combinatie van de persoon die de ondersteuning levert en de leefsituatie van de cliënt tot een specifieke pgb-categorie met een daarbij horend pgb-tarief. Dit alles leidt tot de volgende maximale pgb-tarieven per maand:
Personen in het sociaal netwerk die geen geadministreerde overeenkomst bij de SVB hebben, maar wel ondersteuning bieden zijnde geen gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp, kunnen een symbolische vergoeding van maximaal € 141 euro per maand ontvangen via het pgb huishoudelijke ondersteuning.
Het pgb plan wat wordt ingediend door de cliënt is leidend. Ligt het periodetarief wat is opgenomen in het pgb plan lager dan de tarieven zoals die zijn opgenomen in bovenstaande tabellen, wordt dit tarief gehanteerd. Het uurtarief wordt wel gecheckt vanwege de wetgeving rondom het minimumloon en de inleg bij de SVB.
Is meer inzet van huishoudelijke ondersteuning nodig en dus een hoger periodetarief, dan wordt maatwerk geleverd.
De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij cliënt geïnd door het CAK en mag niet worden betaald uit het pgb.
Om te bepalen of indexatie van de tarieven HO pgb nodig is, wordt aangesloten bij het moment van indexatie van de tarieven van de HO zin.
Het salaris van de zorgverlener is het uurloon dat de zorgverlener kan declareren. In het uurloon zijn de reiskosten en het vakantiegeld inbegrepen. Onder het salaris voor een zorgverlener wordt niet verstaan:
Voor de huishoudelijke ondersteuning is het niet toegestaan vaste maandlonen af te spreken met
Zorgverlener(s). Alleen uurlonen worden toegestaan.
Voor huishoudelijke ondersteuning geldt aanvullend dat de toekenning eindigt;
als de budgethouder aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op huishoudelijke ondersteuning (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt cliënt een nieuwe beschikking. Een cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en verstrekking in natura.
2.4 Wonen in een geschikte woning
2.4.1 Afwegingskader voor wonen in een geschikte woning
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het wonen in een geschikt woning bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning die als hoofdverblijf dient. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan het College een maatwerkvoorziening treffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.
Wat betreft het resultaat 'wonen in een geschikte woning' is er één belangrijke voorwaarde voordat een maatwerkvoorziening aan de orde is: er moet een woning zijn. Het is niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Bij de keuze van een woning dient de cliënt rekening te houden met de eigen situatie.
Uitgangspunt is dat iedereen zelf zorgt dient te dragen voor een woning. Dit kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met beperkingen, ook wat betreft de toekomst.
Voor thuiswonende WLZ-cliënten met een PGB, VPT of MPT geldt dat gemeenten op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk zijn voor woningaanpassingen. Gemeenten dragen niet de verantwoordelijkheid voor woningaanpassingen voor mensen met een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg die intramuraal verblijven.
Het bezoekbaar maken van een woning valt in Moerdijk onder de Wmo als een cliënt in een intramurale setting binnen de gemeente woont. Als een cliënt in een intramurale setting buiten de gemeente woont, heeft de gemeente geen verplichting tot het verlenen van een maatwerkvoorziening voor het bezoekbaar maken van een, in de gemeente gelegen woning.
Het College beoordeelt vervolgens allereerst of het resultaat 'wonen in een geschikt huis' ook te bereiken is via een verhuizing. In de afweging of een verhuizing naar een geschikte of geschikt te maken woning de goedkoopst adequate oplossing is in de betreffende individuele situatie, worden de volgende aspecten meegenomen:
De snelheid waarmee het probleem kan worden opgelost
De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen de ondersteuningsvraag sneller oplossen als er snel een geschikte aangepaste, of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Een belangrijk aspect bij het wel of niet toepassen van het verhuisprimaat is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en de vraag of die termijn medisch aanvaardbaar is. Dat zal veelal moeten blijken uit medisch advies. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, kan niet worden gezegd dat verhuizen een compenserende oplossing is. De termijn die de aanpassing vergt wordt ook meegenomen in de afweging.
Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrijkomt.
Rekening houden met sociale factoren
Sociale omstandigheden waarmee het College rekening houdt zijn de binding van de cliënt met zijn huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de cliënt noodzakelijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dichtbij belangrijke voorzieningen is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn.
Als cliënt zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van een verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.
Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de cliënt.
Het College maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de cliënt eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer financiële consequenties hebben dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de cliënt, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning door zijn beperking drastisch verandert (doorgaans brengt een beperking negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de cliënt ook problemen hebben met verhuizen.
Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte
Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:
De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing
Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.
Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.
Bovenstaande relevante factoren zullen in onderling verband worden afgewogen. Omdat elke situatie anders is kunnen er ook nog aanvullende factoren zijn die een rol kunnen spelen bij de afweging. Als de hiervoor beschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is de wens van cliënt om te willen blijven wonen in de vertrouwde omgeving niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Als aan cliënt een geschikte woning wordt aangeboden en deze wordt door hem geweigerd dan is om deze reden vanuit de gemeente geen maatwerkvoorziening meer noodzakelijk.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het College vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van corporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het College bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit als deze kan worden aangemerkt als goedkoopst compenserende voorziening. Er moet uiteraard de mogelijkheid zijn tot het plaatsen van een losse woonunit, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Ook op dit punt geldt dat de wens van de betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het is van belang om in de beschikking vast te leggen dat als de unit niet meer nodig is dit aan de gemeente gemeld moet worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Bij de keuze of een losse woonunit geplaatst wordt of een vaste aanbouw gerealiseerd wordt speelt de prognose van het ziektebeeld een rol. Als de prognose stabiel is en te verwachten is dat de cliënt gedurende een lange periode gebruik zal maken van de voorziening dan is het reëler om een vaste aanbouw te realiseren. Is de prognose slecht, waardoor verwacht kan worden dat er slechts enkele jaren gebruik zal worden gemaakt van de voorziening dan ligt het plaatsen van een losse woonunit meer voor de hand.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het College allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Het College weegt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning af of er sprake is van een algemeen gebruikelijke zaak of dienst of dat er sprake is van algemeen gebruikelijk componenten in de gevraagde maatwerkvoorziening (zie bijlage 1).
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen zaak of dienst kunnen worden opgelost dan wel verminderd.
Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een zaak of dienst is voor de cliënt als aanvrager algemeen gebruikelijk als deze:
De criteria zijn cumulatief. Dat betekent dat een voorziening pas als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt indien aan alle voornoemde criteria wordt voldaan.
Het is ter beoordeling aan het college of er op het moment van de aanvraag sprake is van een zaak die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruikspatroon van een persoon als de cliënt (aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang. Uitzonderingen zijn mogelijk als de zaak vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke zaken eerder dan normaal moeten worden vervangen. Zaken die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers (inclusief sanitair en kranen) of keukens.
Het gaat hier bijvoorbeeld om het vervangen van een bad of een douchebak met hoge instap door een (lage) douchebak of inloopdouche (in de reguliere handel verkrijgbaar en niet speciaal voor gehandicapten bedoeld en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau). Dit zijn aanpassingen die ook personen zonder beperkingen zouden kunnen doen als zij de badkamer renoveren. Daarbij moet wel gekeken worden naar wat gangbaar is in de maatschappij voor een persoon als cliënt zonder beperkingen (wat behoort tot het gangbare bestedingspatroon van een persoon als cliënt). Het is daarbij niet vreemd dat een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd, daarvoor hoeft niet altijd iets kapot of niet meer functioneel te zijn. Dit betekent dat er rekening gehouden wordt met hoe lang de voorziening normaal gesproken mee gaat. Een voorbeeld: als cliënt door zijn beperking geen gebruik meer kan maken van het bad en dit bad heeft de leeftijd om, met of zonder beperking, sowieso voor vervanging in aanmerking te komen dan is vervanging van dit bad door bijvoorbeeld een inloopdouche een algemeen gebruikelijke renovatie. De kosten voor deze vervanging komen dan voor rekening van de cliënt. Bijkomende kosten die niet algemeen gebruikelijk zijn kunnen wel voor vergoeding in aanmerking. Op basis van het Beleid Huurverhoging na Woningverbetering van de Huurcommissie (Juni 2018) hanteren wij de volgende totale afschrijvingstermijn voor een woningverbetering:
Aanleg bad of douchegelegenheid 25 jaar
Vervanging keukeninstallatie 15 jaar
Standaardpot vervangen door hangend toilet 15 jaar
In de situatie waarin op verzoek van het College een persoon die niet is aangewezen op de in de woning aanwezige Wmo-voorzieningen een op basis van de Wmo (voorheen Wvg) aangepaste woning vrijmaakt kan een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten worden verstrekt.
Met het oog op het normale gebruik van de woning kan het College een voorziening treffen. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers wordt geen maatwerkvoorziening getroffen aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.
Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt bij het oplossen van een hulpvraag op het gebied van het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening moet noodzakelijk zijn om een persoon met een aantoonbare gedragsstoornis tot rust te doen komen. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.
De afweging of een cliënt in aanmerking komt voor een hulpmiddel in het kader van wonen of vaste (onroerende) woonvoorziening hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Waar mogelijk zal uit het oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor de verstrekking van losse woonvoorzieningen. Meestal zal de losse voorziening de goedkoopst adequate voorziening zijn, in plaats van een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt.
Ook zal de afweging in het voordeel van een losse voorziening zijn als de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar een losse woonvoorziening efficiënter is bijvoorbeeld in terminale situaties, maar bijvoorbeeld ook in situaties waarin mensen in een slooppand wonen.
Het College kan een financiële tegemoetkoming voor woningsanering verstrekken als die in geval van COPD noodzakelijk is. COPD staat voor Chronic Obstructive Pulmonary Diseases (chronische obstructieve longaandoeningen). Het is een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de specialist. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde COPD-verpleegkundige. De woningsanering kan het vervangen van vloerbedekking en/of gordijnen in de woon-en slaapkamer betreffen. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten. In de regel kan de financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien:
Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Voor de hoogte van de vergoeding wordt als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode:
100% indien het artikel minder dan twee jaar oud is;
75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;
50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;
25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.
Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.
Ook bij verhuizing wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.
In artikel 3.1 lid 2 van de Verordening is bepaald dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als deze zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Moerdijk. In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met een beperking van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in geval van een bezoekregeling in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de verantwoordelijkheid om een maatwerkvoorziening te treffen alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen waar het kind de meeste tijd verblijft.
Voorzieningen voor de aanpassing van gemeenschappelijke ruimten worden niet verstrekt. De uitzondering hierop is dat gemeenschappelijke ruimten aangepast kunnen worden als zonder deze aanpassingen de woonruimte voor de cliënt ontoegankelijk blijft. Het kan dan gaan om:
Overigens worden geen voorzieningen verstrekt met betrekking tot gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of mensen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen. Tevens stimuleert de gemeente aanpasbaar bouwen. Bij projecten waarin woningbouw aan de orde is wordt woonkeur als voorwaarde meegenomen in de onderhandeling met de ontwikkelaar (dit is in de standaard lokatieontwikkelingsovereenkomst opgenomen).
2.4.2.Procedure bij een woningaanpassing
De cliënt heeft de keuze de maatwerkvoorziening in natura of als Pgb te ontvangen. Indien gekozen wordt voor een naturavoorziening zal de woningeigenaar de aanpassing realiseren en wordt na ontvangst van de gereedmelding en factuur de kosten rechtstreeks overgemaakt aan de woningeigenaar. Indien wordt gekozen voor een Pgb zullen de kosten na gereedmelding en ontvangst van de nota uitbetaald worden aan de cliënt.
Bij standaard woningaanpassingen, zoals vastgelegd in bijlage 6 van deze beleidsregels wordt in het geval van een huurwoning van de woningcorporatie de maatwerkvoorziening vastgesteld op basis van de gemaakte vaste prijsafspraken. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.
Bij een standaard woningaanpassing (zoals benoemd in bijlage 6) in een woning die in eigendom is van de cliënt wordt de maatwerkvoorziening door de gemeente vastgesteld door het opvragen van offertes die worden getoetst aan het programma van eisen en de lijst met vaste prijsafspraken). Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.
De procedure bij een niet standaard- woningaanpassing is als volgt
1. Vaststellen programma van eisen
Nadat uit het gesprek duidelijk is geworden dat een maatwerkvoorziening in de vorm van een niet standaard woningaanpassing aan de orde is stelt een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen op voor de goedkoopst adequate woningaanpassing.
Bij een eigen woning vraagt de eigenaar altijd zelf minimaal twee offertes bij een aannemer
op. Bij een huurwoning ligt het opvragen van minimaal twee offertes, afhankelijk van de situatie, bij de verhuurder, cliënt of gemeente.
Zo nodig wordt er vanuit de gemeente een 3e offerte opgevraagd.
2. Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt. Op basis hiervan wordt de maatwerkvoorziening vastgesteld.
3. Het college geeft toestemming
Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft.
4. De woningaanpassing wordt uitgevoerd
Op basis van artikel 2.3.7. lid 1 van de Wet is het College dan wel de cliënt bevoegd zonder toestemming van de woningeigenaar de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen stelt het College de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.
Het college verleent slechts een woningaanpassing indien de door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.
6. Uitbetaling aan de cliënt dan wel aan de uitvoerder van de woningaanpassing en gereedmelding
De maatwerkvoorziening wordt uitbetaald aan de cliënt dan wel aan de uitvoerder van de woningaanpassing. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de maatwerkvoorziening wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de maatwerkvoorziening. Wanneer de cliënt dan wel de uitvoerder van de woningaanpassing de voorfinanciering zelf niet kan bekostigen, dan is bevoorschotting mogelijk. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend. Diegene aan wie de maatwerkvoorziening wordt uitbetaald, moet gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar houden
2.5 Zich verplaatsen in en om de woning
2.5.1 Afwegingskader voor zich verplaatsen in en om de woning
Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met behulp van krukken, met een trippelstoel, een rollator of met een rolstoel. Het merendeel van deze voorzieningen wordt op basis van andere wettelijke regelingen dan de Wmo verstrekt of is de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf (bijvoorbeeld krukken of een rollator)
Artikel 2.1 lid 1 onder g van de verordening geeft aan dat in eerste instantie wordt bezien of een voorliggende voorziening voorziet in een antwoord op de hulpvraag. Pas wanneer dat niet het geval is wordt gekeken naar een maatwerkvoorziening.
Een rolstoel kan, handbewogen of elektrisch, zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de Wmo. Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen. Deze vallen onder de sportvoorzieningen, die onderdeel uitmaken van het resultaat 'het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden'.
Het gaat om het verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Een voorziening voor verplaatsing in, om en nabij het huis kan in principe verstrekt worden als men een dergelijke voorziening gemiddeld één keer per week voor zittend verplaatsen nodig heeft.
Is een rolstoel nodig voor niet (semi)-permanent gebruik (minder dan gemiddeld één keer per week) dan kan gebruik gemaakt worden van een rolstoelpool, speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Een rolstoel voor incidenteel gebruik is doorgaans niet bedoeld voor verplaatsingen in en om het huis maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. In en om de woning is dan geen rolstoel nodig om zich te verplaatsen maar kan men zich zelf of met andere loophulpmiddelen verplaatsen.
Vanaf 1 januari 2020 worden mobiliteitshulpmiddelen (zoals een rolstoel en een scootmobiel) voor alle cliënten in een Wlz-instelling verstrekt vanuit de Wlz en niet meer vanuit de Wmo 2015.Rolstoelen voor algemeen en incidenteel gebruik (door meerdere cliënten) vallen onder de inventaris van de WLZ-instelling. Hulpmiddelen voor mensen met Wlz-zorg thuis worden vanuit de Wmo/Zvw gefinancierd. Dit blijft voorlopig zo.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel zal door het College een functioneel programma van eisen worden opgesteld.
Accessoires voor rolstoelen worden niet vergoed. Accessoires zijn extra's die niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Dit in tegenstelling tot aanpassingen.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het College rekening gehouden worden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen dat er aanpassingen aan de rolstoel noodzakelijk zijn.
2.5.2 Afwegingskader voor kinderrolstoelen
In de eerste levensjaren hebben kinderen met een beperking geen behoefte aan een eigen rolstoel. De ouders hebben behoefte aan buggy's en duwwandelwagens.
Een reguliere buggy wordt voor kinderen tot 4-5 jaar als een normaal gebruiksartikel beschouwd. Als een standaard buggy niet voldoet kan een aangepaste vanuit de Wmo verstrekt worden. De afweging of een aangepaste buggy of rolstoel de meest passende oplossing is vindt plaats aan de hand van de behoefte en beperkingen van kind en-of ouders. Aangezien kinderen in de groei zijn, zal de verstrekking van een rolstoel van kortere duur zijn dan aan een volwassene. Rolstoelen kunnen meestal meegroeien met kinderen door verstelbare onderdelen.
2.6 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
De Wmo is gericht op het sociaal vervoer, ook wel "vervoer in het kader van het leven van alledag voor lokale verplaatsingen" genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde burger in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.
Bij lokaal verplaatsen gaat het om verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Waar voor het resultaat begeleiding (zie hiervoor paragraaf 2.8) vervoer aan de orde is voor de oplossing van de hulpvraag maakt dat vervoer onderdeel uit van de maatwerkvoorziening begeleiding en valt dit niet onder het resultaat 'zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel'.
2.6.1 Afwegingskader voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn om in de vervoersbehoefte te voorzien zoals een eigen auto. Ook als cliënt zelf nog kan fietsen over grotere afstanden wordt daar rekening mee gehouden. Ook algemeen gebruikelijke oplossingen worden bij de afweging betrokken, denk hierbij aan een fiets met trapondersteuning. (zie ook de lijst met algemeen gebruikelijke voorzieningen in bijlage 1). Hierbij zal worden afgewogen of deze oplossing ook in de specifieke situatie van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Mogelijkheden kunnen ook gevonden worden in de sociale omgeving van de cliënt. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid (een deel van) het vervoer te verzorgen.
Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene voorzieningen meegenomen zijn. Het openbaar vervoer is een dergelijke voorliggende voorziening. Afgewogen moet worden of cliënt het openbaar vervoer kan bereiken en er gebruik van kan maken. Als men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, kan afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Afhankelijk van de woonplek en bestemming kan ook bij een loopafstand van minder dan 800 meter het openbaar vervoer een adequate oplossing zijn. Er ligt hier overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een maatwerkvoorziening voor het lokaal verplaatsen te verstrekken. Voorliggend zijn ook vervoersvoorzieningen die in het kader van WIA of het Besluit bijzondere militaire pensioenen en het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen worden verstrekt in verband met werk of opleiding. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO -Wsw een beroep doen op hun werkgever. Vervoer in verband met re-integratie en beschut werken valt onder de Participatiewet. Vervoer in verband met het volgen van onderwijs valt evenmin onder de Wmo. Vervoer van en naar het primaire onderwijs (basis onderwijs of speciale school voor basisonderwijs), het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs valt, behoudens overgangssituaties en enkele uitzonderingen, onder het leerlingenvervoer. Vervoer naar het beroepsonderwijs moet bij het UWV aangevraagd worden.
Een (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.
Bij algemene voorzieningen kan men denken aan een scootmobielpool. Deze algemene voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, toegankelijk zijn voor iemand met een inkomen op minimumniveau en adequate compensatie bieden. Ook moet afgewogen worden of cliënt veilig van de voorziening gebruik kan maken. Al dan niet na instructie of tijdelijke ondersteuning zoals een maatje die cliënt wegwijs maakt in het openbaar vervoer.
Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het college een maatwerkvoorziening verstrekken.
Het College zal dan eerst bezien of een maatwerkvoorziening die collectief georganiseerd is voldoende antwoord op de hulpvraag biedt. De vervoersbehoefte van een cliënt die maximaal 800 meter kan lopen kan ingevuld worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer.
Indien gebruik van het collectief vervoer in de specifieke situatie van de cliënt niet mogelijk is kan het College een individuele Wmo voorziening verstrekken in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor deelname aan het maatschappelijk verkeer. Als in deze situatie vervoer in de eigen auto het meest adequaat is dan kan cliënt in aanmerking komen voor aanpassing van de eigen auto. Het kan gaan om medische onmogelijkheden van de cliënt om van het collectief vervoer gebruik te maken (Bijvoorbeeld bij ernstige gedragsproblematiek) maar ook andere specifieke kenmerken van de cliënt in relatie tot het collectief vervoer dient het College in haar overweging mee te nemen.
Autoaanpassingen zijn erop gericht lokale verplaatsingen mogelijk te maken voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op het gebruik van de eigen auto. Dat wil zeggen dat het primaat van het collectief vervoer bij hen niet kan worden toegepast. In de praktijk zal dat niet vaak voor komen. Het kan in voorkomende gevallen aannemelijk zijn dat een autoaanpassing (of verdere aanpassingen) op zichzelf wel aangewezen kunnen zijn, maar dat het duidelijk is dat de eigen (aangepaste) auto binnen afzienbare termijn niet meer kan worden gebruikt. Deze overweging heeft ook betrekking op het kostenaspect (goedkoopst adequate oplossing).
In situaties waar het kinderen tot 12 jaar betreft die alleen zittend in een rolstoel vervoerd kunnen worden, wordt bekeken of het gebruik van het collectief vervoer een adequate oplossing is. Indien een kind met een blijvende beperking zittend in een rolstoel moet worden vervoerd en deel moet kunnen nemen aan activiteiten met het gezin wordt het gebruik van het collectief vervoer over het algemeen als niet adequaat beschouwd. Een aanpassing van de eigen auto van de ouders/ verzorgers van cliënt kan dan leiden tot het gewenste resultaat.
Hierbij wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van de ouders/ verzorgers om bij de aanschaf van een auto rekening te houden met de situatie dat het kind zittend in een rolstoel vervoerd dient te worden.
Uitgangspunten bij de beoordeling autoaanpassing
Bij het verstrekken van een autoaanpassing worden een aantal uitgangspunten gehanteerd.
Keuze aanpassing aan auto in relatie tot collectief vervoer
Ondanks het feit dat collectief vervoer een antwoord op de hulpvraag biedt kan de voorkeur van cliënt uitgaan naar het gebruik van de eigen auto met noodzakelijke aanpassingen.
Alleen in deze situatie kan client een keuze maken tussen collectief vervoer of een tegemoetkoming voor een aanpassing van de eigen auto. Hiervoor gelden onderstaande voorwaarden:
Cliënten met een scootmobiel kunnen gebruik maken van collectief vervoer.
Maatwerkvoorzieningen voor het lokaal verplaatsen kunnen door het College verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk zijn de hoogten van de financiële tegemoetkomingen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer opgenomen.
2.7 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden
2.7.1. Afwegingskader voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden
Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden is een resultaat dat door een diversiteit aan maatwerkvoorzieningen bereikt kan worden. Ook andere in deze beleidsregels genoemde maatwerkvoorzieningen (zoals begeleiding, zie hiervoor paragraaf 2.8) dragen bij aan het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.
Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Welke ondersteuningsvraag bestaat er ten aanzien van het ontmoeten van medemensen, hoe ziet het sociale leven van de cliënt er uit en welke invulling kan door cliënt zelf aan zijn ondersteuningsvraag worden gegeven. Komt cliënt in een sociaal isolement als er geen invulling wordt gegeven aan de ondersteuningsvraag. Kan een maatje (informele zorg) invulling geven aan de ondersteuningsvraag?
Vervolgens wordt beoordeeld of compensatie plaats kan vinden met algemene voorzieningen die in de gemeente Moerdijk aanwezig zijn denk aan activiteiten die georganiseerd worden voor senioren, activiteiten georganiseerd door kerkgemeenschappen, het verenigingsleven, clubs en cursussen.
Mogelijk is er bij cliënt ook een vervoersbehoefte om maatschappelijk te kunnen participeren. Daarvoor zal het resultaat 'zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel' over het algemeen voldoende oplossing kunnen bieden.
2.7.2. Afwegingskader tegemoetkoming meerkosten sportvoorziening
Door regelmatig te sporten kan een cliënt medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk.
Door beperkingen kan het nodig zijn hiervoor gebruik te maken van een aangepaste sportvoorziening.
Topsport valt hier niet onder. Topsport zal, net als bij mensen zonder beperkingen, vaak hoge uitgaven eisen voor sporthulpmiddelen. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.
Het College beoordeeld eerst of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Zijn er bijvoorbeeld fondsen waar gebruik van gemaakt kan worden? Vervolgens kijkt het College of voorliggende of algemene voorzieningen een oplossing bieden. Bij veel sportverenigingen voor mensen met een beperking zijn mogelijkheden om sportvoorzieningen (zoals een sportrolstoel) te lenen en om uit te proberen of een bepaalde sport ook bij iemand past.
Als voorgaande beoordeling niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening toekennen in concreto een tegemoetkoming meerkosten voor de aanschaf van een sportvoorziening.
2.8 Begeleiding: ontwikkeling, stabilisatie, verminderde zelfredzaamheid en logeerzorg
Met ingang van de Wmo 2015 is de gemeente ook verantwoordelijk voor ondersteuning in de vorm van begeleiding. Door begeleiding wordt ondersteuning geboden gericht op de cliënt, zodat deze zelfredzaam blijft of wordt, zelfstandig kan blijven wonen, zijn week op orde heeft en kan deelnemen aan de maatschappij. Dit zijn activiteiten die gericht zijn op het structureren van de dag, het oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen, toezicht op of aansturing bij activiteiten op het gebied van praktische vaardigheden, ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven en het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Anderzijds kan ondersteuning er ook op gericht zijn om het netwerk rondom de cliënt in staat te stellen om hun mantelzorgtaken (langer) vol te houden. Een combinatie van beide vormen van ondersteuning is mogelijk. Dit geeft aan dat de verantwoordelijkheid voor begeleiding een tweeledige is.
Tot slot heeft de gemeente op grond van de Wmo 2015 een verantwoordelijkheid voor beschermd wonen en opvang. Omdat dit georganiseerd is in een Gemeenschappelijke Regeling waarin centrumgemeente Breda concreet de uitvoering doet wordt beschermd wonen en opvang in deze beleidsregels niet verder uitgewerkt. Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Breda is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang en heeft dit ondergebracht in Centraal Onthaal.
Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie. Gedacht kan worden aan het kunnen doen van de administratie, het plannen van de week, regelzaken- en geldzaken, het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het hebben van een zinvolle invulling van de dag en ondersteuning bij het oplossen van problemen. Ook het ontlasten van de mantelzorger en/of gezinsleden maakt hier onderdeel van uit. Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen van de inzet van mantelzorg en / of het continueren van de inzet van de mantelzorg (voorkomen van overbelasting bij de mantelzorger). Gedacht kan worden aan logeervoorzieningen of vormen van dagbesteding etc.
Sinds 1 januari 2015 kunnen cliënten aanspraak maken op persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging in het verlengde ligt van de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt dan geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 kan dan bestaan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), waaronder in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.
Hanteren van cliëntperspectieven
Het perspectief van de inwoner is van invloed op wat een inwoner zelf kan, wat binnen zijn sociale netwerk kan of wat met voorliggende / algemene voorzieningen opgelost kan worden. Bij begeleiding onderscheiden we drie clientperspectieven
Ontwikkelen: Met de client kan worden toegewerkt naar een verbetering in zijn of haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie waardoor geen of minder begeleiding vanuit de Wmo noodzakelijk is. Dit perspectief is gericht op afschalen en/ of uitstroom.
Stabiliseren: Er is sprake van een langdurige behoefte aan begeleiding vanuit de Wmo, omdat de clientsituatie zich op moment van indicatiestelling er niet toe leent zich op alle leefgebieden verder te ontwikkelen om zelfredzamer te worden en / of de maatschappelijke participatie te vergroten. Voor een deel van de cliënten is het perspectief stabilisatie tijdelijk, zij stromen uit of stromen door naar ontwikkeling als hun situatie is gestabiliseerd. Voor een ander deel van de cliënten is op één of enkele leefgebieden wel ontwikkeling mogelijk hetgeen op termijn kan leiden tot afschaling of uitstroom. Mogelijk regieverlies kan door het sociaal netwerk dan wel de aanbieder worden opgevangen.
Ondersteunen bij achteruitgang: Door een progressieve ziekte is de client in de situatie gekomen dat zijn zelfredzaamheid en participatie zodanig structureel achteruit zijn gegaan dat sprake is van regieverlies wat zodanig is dat dit uiteindelijk niet meer door het sociaal netwerk dan wel de aanbieder opgevangen kan worden en overgang naar de WLZ noodzakelijk is. De ondersteuning is erop gericht om de client en diens netwerk met deze onomkeerbare achteruitgang om te laten gaan en deze draaglijk te maken.
Alleen maatwerkvoorziening als er geen andere oplossingen zijn
Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij is niet de diagnose leidend (van welk ziektebeeld / welke grondslag is sprake) maar zijn de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en zijn sociale netwerk leidend. Het is wel zaak om daarbij in kaart te brengen van welke aandoening of beperking sprake is en wat de effecten daarvan zijn op de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor de hulpvrager een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen zoals een boodschappen-app voor mensen met een verstandelijke beperking, een pictogrammen bord of speciale multomap waarmee de administratie overzichtelijk opgeborgen kan worden. Ter ondersteuning van de mantelzorger kan hierbij gedacht worden aan beeldspraakverbindingen, een alarmeringssysteem of scholing van mantelzorgers waardoor de draagkracht wordt vergroot.
Het College beziet of er sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten en die normaal wordt geacht in een relatie is tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben (zoals bezoek familie/ vrienden, bezoek (huis)arts, het doen van de administratie). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kortdurende en langdurige situaties:
Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en /of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat deze daar niet meer is aangewezen op Wmo-ondersteuning. Hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Langdurig: als het gaat om een chronische situatie dan is de begeleiden van een cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven voor partner, ouder, inwonend kind en /of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden, te denken valt aan het bezoeken van familie/ vrienden, (huis)arts of zaken die bij een gezamenlijk huishouden horen zoals het doen van de administratie.
Alleen wanneer sprake is van een langdurige situatie waarbij de tijdsinvestering in activiteiten in relatie tot een situatie waarin geen sprake is van een beperking substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp. In bijlage 4 is opgenomen op welke wijze afgewogen wordt of er sprake is van overbelasting.
De draaglast- draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht.
Het College beziet of personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen zijn voor de hulpvraag. Kunnen zij bijvoorbeeld samen de administratie doen, door regelmatig een oogje in het zeil te houden structuur in de week aanbrengen, kunnen zij door het samen activiteiten ondernemen zorgen voor een zinvolle invulling van (een deel van) de dag? Kan het sociaal netwerk bijvoorbeeld een deel van de activiteiten van de mantelzorger overnemen, zodat er een gedeelde verantwoordelijkheid wordt ervaren. Kunnen vrienden, buren of familie oogje in het zeil te houden of kunnen zij door het samen met de cliënt activiteiten te ondernemen ervoor zorgen dat de mantelzorger even op adem kan komen of zijn eigen activiteiten kan ondernemen?
Voorliggende voorzieningen - algemene voorziening - algemeen gebruikelijke voorziening
Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende voorzieningen zijn meegenomen. Alvorens een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo te verstrekken is het van belang om na te gaan wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Soms kunnen een maatwerkvoorziening Wmo (begeleiding) en behandeling gelijktijdig worden ingezet. De maatwerkvoorziening Wmo neemt de taak dan tijdelijk over totdat de taak in de behandeling is aangeleerd. Ook de mogelijkheden van wettelijk voorliggende voorzieningen worden in kaart gebracht zoals opvoedingsondersteuning voor de ouders vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging of mantelzorgondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de ziektewet, WIA, Wajong, Participatiewet. Als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dan kan een maatwerkvoorziening Wmo worden overwogen.
De hulpvraag van een cliënt kan, door de zwaarte van de beperking, zo omvangrijk zijn dat een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg aan de orde is. Het gaat hier om cliënten die 24-uur intensieve zorg en toezicht dichtbij nodig hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen met ernstige dementie, om mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking en om mensen met een ernstige psychische stoornis. In de memorie van toelichting op de wet is opgenomen dat indien cliënten een beroep kunnen doen op de WLZ, geen beroep kunnen doen op ondersteuning op grond van de Wmo. Mantelzorgers van cliënten met een toelating tot de WLZ kunnen geen gebruik maken van maatwerkvoorzieningen Wmo voor respijtzorg. Voor algemene mantelzorgondersteuning (zoals advies, voorlichting etc.) kan wel een beroep op de Wmo gedaan worden.
Het College beoordeelt of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en beoordeelt of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, financieel gedragen kunnen worden met een inkomen op minimumniveau en adequate compensatie bieden. Bieden welzijnsactiviteiten een oplossing? Bijvoorbeeld een Pluspunt of Inloopvoorziening (waar ontmoeting en activiteiten plaatsvinden), een administratie-maatjes project, vrijwillige thuiszorg, mantelzorgondersteuning door de welzijnsinstelling een cursus waardoor de cliënt zijn sociale netwerk uitbreidt, de inzet van vrijwilligers of een soos voor mensen met een verstandelijke beperking. etc.
Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken op basis van het van toepassing zijnde clientperspectief en de benodigde intensiteit (waakvlam,laag, midden, hoog). We onderscheiden de volgende maatwerkvoorzieningen begeleiding:
Een combinatie van individuele begeleiding, begeleiding in een groep en logeeropvang kan voorkomen. In bijlage 7 worden alle vormen van de maatwerkvoorziening Wmo begeleiding verder toegelicht. Indien een cliënt niet zelf kan voorzien in het vervoer naar daginvulling stabilisatie, daginvulling bij verminderde zelfredzaamheid of arbeidsmatige dagbesteding, kan hiervoor een indicatie worden afgegeven per etmaal/ etmalen per week per kilometercategorie. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gewoon- en rolstoelvervoer. Bij dagbesteding ontwikkeling reist de client in principe zelfstandig. Er kan tijdelijk vervoer worden ingezet met als doel toewerken naar zelfstandig reizen naar de dagbesteding.
De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening zijn de uitgangspunten voor het PGB vastgelegd.
Bij het vormgeven van de maatwerkvoorziening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de cliënt (thuis, school, kern of wijk} georganiseerd is.
Pgb voor begeleiding, dagbesteding en logeerzorg
Bij het pgb voor begeleiding gaat het om de inhuur van menskracht. Hierdoor is het onder andere belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn en dat hij een pgb plan aanlevert dat inzicht geeft in de ondersteuningsvraag van de cliënt en de te bereiken doelen en resultaten, frequentie van ondersteuning en waarin de uit te voeren activiteiten zijn benoemd. Waar de term pgb houder wordt gebruikt wordt bedoeld de pgb houder of zijn vertegenwoordiger.
De uitgangspunten voor het Pgb voor begeleiding zijn:
Een cliënt of zijn vertegenwoordiger die pgb vaardig is, is aantoonbaar in staat om het pgb te beheren en hij beseft welke rechten en plichten (zoals werkgeversrol) hierbij horen. De zorgaanbieder mag dit beheer niet op zich nemen.
Onder pgb vaardigheid verstaan we:
Bij het pgb voor begeleiding werken we met een pgb-plan waarin doelen en resultaten, activiteiten en frequentie worden benoemd. Het pgb plan is gelijk voor het pgb bij een zorgaanbieder en het pgb sociaal netwerk. Van de cliënt of zijn vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze een kwalitatief goed doordacht pgb-plan opstelt. Hij levert een pgb plan voor begeleiding aan dat inzicht geeft in de ondersteuningsvraag van de cliënt en benoemt te bereiken doelen en resultaten, frequentie van ondersteuning en de uit te voeren activiteiten. De pgb houder dient te beseffen dat het pgb plan een belangrijk document is.
Indien een cliënt kiest voor een pgb, dient vooraf de afweging gemaakt te worden of het resultaat kan worden behaald met het pgb. Het is belangrijk dat het pgb zo wordt ingezet dat het in het pgb-plan geformuleerde resultaat wordt behaald. De pgb houder is hier verantwoordelijk voor. De gemeente informeert de pgb houder vooraf dat periodiek getoetst kan worden of het resultaat met het pgb behaald wordt en welke consequenties verbonden zijn aan het niet behalen van het resultaat. Wanneer (tussentijds) door de Wmo-consulent wordt vastgesteld dat de resultaten die in het pgb-plan zijn genoemd niet of onvoldoende worden behaald, zijn mogelijke consequenties:
Kwaliteitseisen Pgb begeleiding
Net als bij zorg in natura is het ook bij het pgb belangrijk dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De pgb houder is verantwoordelijk voor het aantonen van de kwaliteit. De pgb-houder ondertekent een eigen verklaring waarin hij aangeeft dat de pgb-ondersteuner voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.
Alle maatschappelijke ondersteuning die wordt geboden, dus ook de ondersteuning op basis van het pgb voor begeleiding dient te voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor kwaliteit. Deze voorwaarden gelden zowel voor zorgaanbieders/ zzp als sociaal netwerk/ overig die op grond van een pgb ondersteunen. In de Wmo 2015 is opgenomen dat een voorziening in elk geval:
Kwaliteitseisen ondersteuning professionals
Opdrachtnemer heeft een voor haar branche geldend kwaliteitsborgingscertificaat, in ieder geval betrekking hebbende op zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening, dan wel, een geldig ISO 9001:2008-certificaat met daarbij een bewijs van implementatie van additionele normen die gelden voor haar branche, in ieder geval betrekking hebbende op zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening, dan wel, een geldig ISO 9001:2015-certificaat met daarbij een bewijs van implementatie van additionele normen die gelden voor haar branche, in ieder geval betrekking hebbende op zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening, dan wel een kwaliteitsborgingssysteem waarvan na toetsing gesteld kan worden dat het aan het hier bovenstaande gelijk te stellen is
Aanvullende kwaliteitseisen die gelden voor locaties pgb-professionals
Kwaliteitseisen ondersteuning niet-professionals
Naast de hiervoor genoemde algemene kwaliteitseisen worden aan het sociaal netwerk/ overig die worden gecontracteerd door de pgb- houder de volgende kwaliteitseisen gesteld:
Uitsluitingen Pgb voor begeleiding
Gebruikelijke hulp bij begeleiding
Het pgb voor begeleiding mag niet ingezet worden voor gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de huisgenoten, tot wie gerekend worden, de partner, ouders, inwonende kinderen en anderen met wie cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd voor gebruikelijke hulp bij begeleiding:
Bij zorg in natura kennen we begeleiding stabilisatie midden en hoog, deze is bedoeld voor cliënten, die beperkingen hebben die (langdurig) gepaard gaan met matig of zwaar regieverlies, of met een invaliderende aandoening of beperking (fysieke, cognitieve, sociaal-emotionele beperkingen). Deze beperkingen hebben een tekortschietend zelfregelend vermogen tot gevolg. De integratie in de samenleving door de beperking of aandoening kan zeer moeilijk zijn. Gezien de benodigde deskundigheid voor begeleiding plus, is het bieden van deze vorm van begeleiding door niet-professionals niet aan de orde. Uitzondering kan gemaakt worden als aangetoond kan worden dat de begeleider uit het sociaal netwerk beschikt over de benodigde diploma’s en ervaring om deze vorm van begeleiding te bieden. Het pgb niet-professionals kan niet worden ingezet voor .de producten dagbesteding ontwikkelgericht, arbeidsmatige dagbesteding en daginvulling stabilisatie, daginvulling bij verminderde zelfredzaamheid en logeerzorg.
Wanneer de toegang Wmo vindt dat er sprake is van verbeterbare problematiek (stimuleren), is het uitgangspunt dat door de pgb-ondersteuner gewerkt aan verbetering en/of herstel. Dit geldt zowel voor niet-professionals als professionals. Wanneer de cliënt, het sociaal netwerk of de pgb-ondersteuner echter in tegenstelling tot de toegang Wmo van mening is dat de problematiek onverbeterlijk is, is de ondersteuning niet cliëntgericht en wordt geen pgb verstrekt en wordt een andere passende oplossing gezocht. Dit kan zijn een zorg in natura maatwerkvoorziening of een pgb bij een andere pgb-ondersteuner. Als hierover tussen gemeente en cliënt verschil van mening ontstaat dan kan een onafhankelijk advies worden opgevraagd.
Voor de hoogte van het Pgb voor begeleiding wordt onderscheid gemaakt in:
Niet-professionals: voor personen die behoren tot het sociaal netwerk en personen die niet als ondersteuners als bedoeld hierboven worden aangemerkt bedraagt de hoogte van het pgb niet meer dan het op grond van de Wet langdurige zorg geldende tarief voor zorg van niet-professionele zorgverleners (peiljaar 2024 € 24,44) .
Er wordt geen pgb verstrekt als deze wordt ingezet bij een gecontracteerde zorgaanbieder (begeleiding zin) tenzij dit in een combinatie met het sociaal netwerk is.
Tarieven voor Pgb begeleiding professionals
PGB niet professionals/sociaal netwerk
Beide tabellen betreft peildatum 1 januari 2024. De pgb tarieven professionals worden jaarlijks geïndexeerd volgens de methodiek van het contract maatwerkvoorziening Begeleiding. De pgb tarieven voor niet professionals/ sociaal netwerk worden één keer per jaar geïndexeerd. Hiervoor benutten we het tarief sociaal netwerk Wlz wat op 1 oktober het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar bekend is.
Het pgb plan wat wordt ingediend door de cliënt is leidend. Ligt het periodetarief wat is opgenomen in het pgb plan lager dan de tarieven zoals die zijn opgenomen in bovenstaande tabel, wordt het door de PGB houder opgegeven tarief gehanteerd. De gemeente checkt wel het uurtarief vanwege de wetgeving rondom het minimumloon en de inleg bij de SVB.
Het pgb mag niet hoger zijn dan het tarief dat beschikbaar is voor de begeleiding zorg in natura (ZIN). In individuele situaties blijft maatwerk mogelijk en kan op basis van een onderbouwde motivatie het pgb tarief worden verhoogd met de benodigde extra inzet.
De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij cliënt geïnd door het CAK en mag niet worden betaald uit het pgb.
Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming
Omdat er in de Wmo sprake is van maatwerk om tot een oplossing van de hulpvraag te komen is zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de cliënt van groot belang. Het keukentafelgesprek geeft vorm aan dit zorgvuldige onderzoek. In een open gesprek wordt samen met de cliënt met een hulpvraag een zo volledige mogelijke inventarisatie gemaakt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen.
3.2 Procedurele bepalingen rond onderzoek en advies
Om een goed beeld te krijgen kan een deskundigenadvies noodzakelijk zijn. Om de clientsituatie ( en diens ontwikkelbaarheid) en de hulpvraag goed te beoordelen kan aanvullende deskundigheid noodzakelijk zijn. Denk hierbij aan een advies/training door een ergotherapeut. Daarnaast kan gedacht worden aan een onafhankelijk sociaal medische adviseur die de medische noodzaak voor een maatwerkvoorziening onderzoekt maar ook aan een advies van een psycholoog, orthopedagoog, bouwkundige, huisarts, specialist ouderengeneeskunde of het betrekken van de specifieke expertise van een aanbieder. Een advies kan nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/ belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. In de Verordening is in artikel 2.7 opgenomen welke bevoegdheden het College heeft ten aanzien van onderzoek en advisering.
De Wmo-consulent kan altijd aanleiding zien om extern advies te vragen. Dit kan het geval zijn bij een progressief ziektebeeld of bij moeilijk objectiveerbare aandoeningen. Ook in complexe situaties bijvoorbeeld waar de hulpvraag op meerdere resultaatgebieden of leefgebieden (Wmo overstijgend) speelt kan extern advies worden gevraagd. Per situatie zal het vragen om extern (medisch) advies beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een (medisch) advies gevraagd.
In de beschikking wordt aangegeven op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij een afwijzing moet worden aangegeven dat een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is of zelfs ongewenst is, omdat cliënt zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.
Aldus besloten in de openbare vergadering van het college, gehouden op ,
De secretaris,
J.C. Slagboom
De burgemeester,
A.J. Moerkerke
Bijlage 1: Lijst algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief)
beugels, (waaronder handgrepen en spiltrapbeugels);
keramische- of inductiekookplaat;
luchtbevochtiger en -ontvochtiger;
nivelleren in de woning (drempels verwijderen)
standaard douchezitje (muurbevestiging)
verhoging voor wasmachine of wasdroger
Oprijplaat of ophogen bestrating
Elektrische bediening zonwering
Automatische transmissie in de auto;
financieel-administratieve ondersteuning;
Bijlage 2 Wegingskader Huishoudelijke ondersteuning
Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning
In tabel 1 zijn alle activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis beschreven. Daarnaast bestaat het Normenkader uit frequentieoverzichten die als basis voor het leveringsplan dienen. Hier kan in overleg tussen aanbieder en cliënt (en met akkoord van cliënt) gemotiveerd van worden afgeweken.
Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis
Geen frequentietabel hiervoor aanwezig. Het betreft hier de niet-wekelijkse activiteiten.
De tabel voor HO stabilisatie wordt gehanteerd. Door de gedragsproblematiek van de cliënt wordt hierbij uitgegaan dat de frequentie gemiddeld 24% hoger ligt dan bij een cliënt met een HO stabilisatie.
HO stabilisatie (plus) met was
HO stabilisatie (plus) boodschappen
HO stabilisatie (plus) maaltijden
Zie frequentietabel HO stabilisatie (plus) zonder was +
2.1 Gebruikelijke hulp en mantelzorg
In relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang de term gebruikelijke hulp goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg. Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.
Gebruikelijke hulp is per definitie ondersteuning waarvoor geen maatwerkvoorziening Wmo wordt verstrekt. Het is de normale, dagelijkse hulp binnen de leefeenheid die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.
2.2 De omgeving als wegingsfactor
De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de cliënt kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de ondersteuningsbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf ondersteuning behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken (gezonde volwassenen).
In het onderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van cliënt zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de cliënt meegenomen worden in de afweging. In geval er voor de cliënt mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, hoeft voor dat deel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden omdat daar geen huishoudelijke ondersteuning vanuit de Wmo voor ingezet hoeft te worden. De mantelzorger voorziet al in die hulp en degene die de indicatie stelt weegt dat mee in het opstellen van het indicatiebesluit.
Welke ondersteuning de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de cliënt, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen.
Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat degene die de indicatie stelt nagaat of voor een deel van de mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden ter ondersteuning van de mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt.
In geval er voor een cliënt geen mantelzorg beschikbaar is of mantelzorg wegvalt, wordt dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 'Een gezamenlijke huishouding' wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouden krachtens een geldend samenlevingscontract, of zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar de aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding , zoals bedoeld in de definitie in deze paragraaf.
2.4 Eén- en meerpersoonshuishouden
Indien de cliënt deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet degene die de indicatie stelt vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan worden besloten op welke ondersteuning vanuit de Wmo de cliënt redelijkerwijs is aangewezen. In geval cliënt een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke hulp.
2.5 Maatschappelijke participatie
Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit de Wmo kan maken
2.7 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het gesprek
Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke hulp dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat degene die de indicatie stelt die huisgenoten bij het gesprek betrekt. Op die manier kan correct geïnventariseerd worden welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie. Ook wanneer het gaat om gebruikelijke hulp en de inzet van de huisgenoot, vereist de zorgvuldigheid dat deze wordt gehoord.
Richtlijnen voor gebruikelijke hulp
3.1 Ondersteuning vanuit de Wmo aanvullend op eigen mogelijkheden
Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de cliënt heeft om op eigen kracht zijn probleem op te lossen.
Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat
Er moet bekeken worden of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden voor de hulpvraag. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar wettelijk voorliggende voorzieningen en voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. terwijl bij algemeen gebruikelijke voorzieningen moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is en adequaat is ingeval van de cliënt.
3.2 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Degene die de indicatie stelt kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke hulp kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat redelijkerwijs geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Altijd moet onderzocht worden of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen, hiertoe kan de gemeente extern advies opvragen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor.
Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. Deze indicatie zal van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de huisgenoot van een cliënt vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer de huisgenoot afwezig is met een verplichtend karakter én er sprake is van taken die niet uitgesteld kunnen worden
De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd.
In geval de cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt afgeweken worden van de gebruikelijke hulp.
3.5 Bijdrage van kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen , dan gaat degene die de indicatie stelt ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
Daarnaast kunnen zij eventuele andere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Uitzondering op een of meer van bovenstaande huishoudelijke taken kan worden gemaakt als de 18-23 jarige zelf beperkingen heeft en/of er sprake is van (mogelijke) overbelasting en/of een negatieve invloed op schoolprestaties.
3.6 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten
Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of
kunnen4 verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. Afstemming met het resultaat 'begeleiding' is noodzakelijk.
3.7 Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp aan de kinderen over. Gebruikelijke hulp aan kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang behoort niet tot de strekking van de Wmo maatwerkvoorziening. Uitsluitend voor de verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo gedaan worden. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden.
Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. Degene die de indicatie stelt onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche.opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde voorliggende voorzieningen).
Voorkomen van crisis en ontwrichting
Zijn de hierboven beschreven mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Dit heeft tot doel om crisis en ontwrichting te voorkomen. Indien degene die de indicatie stelt zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning mogelijk tot maximaal 40 uur per week voor de verzorging van kinderen. Een dergelijke indicatie is van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, kan, indien nodig, hulp voor die huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.
3.9 Voorliggende voorzieningen
Behalve gebruikelijke hulp zijn ook voorliggende voorzieningen reden om ondersteuning vanuit de Wmo te beperken of af te wijzen. Voorliggende voorzieningen zijn alle voorzieningen buiten de Verordening, wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop cliënt aanspraak zou kunnen maken om het resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken.
Wanneer er wettelijke voorliggende voorzieningen zijn, wordt afgewogen of deze (wettelijke) voorziening geheel of gedeeltelijk in de oplossing kan voorzien. Wanneer zo'n voorziening een adequate oplossing voor het probleem van de cliënt zou bieden, bestaat er geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.
Algemeen gebruikelijke diensten
De wet geeft aan dat eerst onderzocht moet worden of de hulpvraag kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke diensten. Een algemeen gebruikelijke dienst moet ook als voorliggende voorziening worden gezien. Het is een voorliggende voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de ondersteuningsvraag van de cliënt. Hierbij moet worden gedacht aan (opsomming is niet uitputtend en uitsluitend):
Indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de ondersteuning vrijwillig te (blijven) leveren, is er voor dat deel geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.
Bijlage 4 Het onderzoeken van overbelasting
De gemeente onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat deze taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken. In Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als "meer belasten dan het prestatievermogen toelaat". In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger
Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het onderzoek moeten worden uitgediept.
Bijlage 5 Omschrijvingen van de categorieën huishoudelijke ondersteuning
Clientperspectief ontwikkeling
Clientperspectief Stabilisatie
Bijlage 6 Standaard woonvoorzieningen
Douchezitting met rugleuning en armleggers Extra hulppoten voor douchezitje
Set contraplaten voor douchezitje
Douchezitting met rugleuning en armleggers op statief
Wandbeugel 200-800 mm Wandbeugel 900-1.400mm Contraplaten wandbeugels
Vaste wastafelbeugel Vaste toiletbeugel Opklapbare toiletbeugel
Contraplaat opklapbare toiletbeugel Extra hulppoot voor toiletbeugel Extra vloerstatief voor toiletbeugel
Trapspilbeugel Verplaatsen beugel
Verwijderen betegelde doucheopstand Verwijderen bad en maken douchehoek Verwijderen douchebak en maken douchehoek Ophanghaakje handdouche
Nieuwe douchemengkraan Meerprijs thermostatische kraan
Verplaatsen radiator Wegnemen douchewand Verplaatsen douchewand
Aanpassen en verwijderen onderdorpel binnendeur Ophogen paden/ terrassen
Bijlage 7 Omschrijvingen van de categorieën begeleiding
Clientperspectief ontwikkeling
Clientperspectief ontwikkeling
Clientperspectief ontwikkeling
Clientperspectief Stabilisatie
Clientperspectief stabilisatie
Clientperspectief stabilisatie
Clientperspectief stabilisatie
Clientperspectief stabilisatie
Clientperspectief stabilisatie
Clientperspectief ondersteunen bij achteruitgang
Begeleiding verminderde zelfredzaamheid5 (Perceel 1) |
Inhoudelijke omschrijving product: Ondersteuning thuis in de situatie dat de zelfredzaamheid en participatie van de client door een progressief ziektebeeld zodanig achteruit is gegaan dat sprake is van regieverlies. Dit regieverlies is zodanig dat dit niet meer door het sociaal netwerk dan wel de aanbieder opgevangen kan worden. De ondersteuning is erop gericht om de client en diens mantelzorger / netwerk met deze onomkeerbare achteruitgang om te laten gaan en deze draaglijk te maken. Dit product kan ingezet worden ter ontlasting van de mantelzorger. Daarnaast betreft het individuele ondersteuning voor alleenwonenden om de periode tot aan WLZ indicatie te overbruggen. |
Cliënten hebben een progressieve ziekte, bijvoorbeeld ouderen met psycho-geriatrische of somatische aandoeningen. De zelfredzaamheid van deze cliënten neemt steeds verder af en die afname is onomkeerbaar. Er is geen sprake van een complexe Wmo-ondersteuningsvraag. |
Specifieke eisen voor aanbieden product:
|
Kwaliteit/ competenties medewerker:
|
Gezien de beperkingen van de cliënt zal er meestal sprake van planbare ondersteuning en is er sprake van een (redelijk) voorspelbare situatie. Aanbieder moet de ondersteuning flexibel inzetten (binnen de 0% ORT uren) gebaseerd op de ondersteuningsnoodzaak van de cliënt. Deze ondersteuningsbehoefte kan fluctueren gedurende de looptijd van de indicatie. |
Voorliggende producten/ veld (verwachte beweging): Lokale mantelzorgondersteuning is voorliggend, alleen als die niet voldoet dan kan dit product worden ingezet. |
Overige eisen/ voorwaarden aan ondersteuning en/ of aanbieder:
|
Clientperspectief ondersteunen bij achteruitgang
Daginvulling verminderde zelfredzaamheid6 (Perceel 3) |
Inhoudelijke omschrijving product: De daginvulling achteruitgang biedt in een beschermde omgeving een (zinvolle) invulling van de dag en is belevingsgericht van aard. |
Cliënten hebben een progressieve ziekte en zijn in de fase gekomen dat zij zodanig zijn achteruitgegaan dat hun zelfredzaamheid nog minimaal is. Cliënten met psychogeriatrisch of somatisch ziektebeeld, die ook al deels lichamelijke ondersteuning nodig hebben en/of gedragsproblemen hebben. |
Specifieke eisen voor aanbieden product:
|
Kwaliteit/ competenties medewerker:
|
Voorliggende producten/ veld (verwachte beweging): Cliënten hebben een progressief ziektebeeld, de beweging naar het voorliggend veld is niet meer aan de orde. Wel is extra aandacht voor de toeleiding naar de Wlz. Er is sprake van periodieke evaluatiemomenten voor toeleiding naar de Wet langdurige zorg. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-171863.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.