Gemeenteblad van Helmond
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Helmond | Gemeenteblad 2024, 168113 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Helmond | Gemeenteblad 2024, 168113 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2024
Het college van burgemeester en wethouders van Helmond;
gelet op artikel 4:81 Awb en de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2024 en de Nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Helmond 2024,
Hoofdstuk 1 Uitgangspunten en begrippen
Waarom deze regels? De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2024 (hierna: de Verordening) is vastgesteld door de gemeenteraad. In deze beleidsregels staat een uitleg over hoe het college bepaalde bepalingen uit de Verordening toepast. De beleidsregels volgen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening.
Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen en dienstverlening
2.1 Vertegenwoordiging en onafhankelijke cliëntondersteuning
Voorafgaand aan het onderzoek naar een melding wordt de inwoner geadviseerd om een vertrouwenspersoon, vertegenwoordiger of onafhankelijke cliëntondersteuner (hierna: vertegenwoordiger) te betrekken. Deze persoon kan de ondersteuningsvraag en eventuele pgb-gerelateerde zaken duidelijk uitleggen en (helpen) op te komen voor de belangen van de inwoner. De gemeente staat geen dienstverlener van de cliënt toe als vertegenwoordiger, om belangenverstrengeling te voorkomen. Voor de rest van deze beleidsegels geldt dat als er over de taken en verantwoordelijkheden van de inwoner gesproken wordt, gelezen moet worden dat dit “zo nodig met behulp van zijn of haar vertegenwoordiger” gebeurt.
2.2 Zorginhoudelijk gesprek en onderzoek
Er wordt een gesprek ingepland om de ondersteuningsbehoefte van de inwoner te bespreken. Dit noemen we een zorginhoudelijk gesprek. Hierbij worden ook de mogelijkheden in het netwerk en de inzet van algemene voorzieningen besproken. Tijdens het onderzoek naar een hulpvraag brengt het college in kaart:
In paragraaf 1 van hoofdstuk 3 staat een uitwerking van een aantal criteria die het college bij stap 4 en 5 hanteert. Pas als de ondersteuningsbehoefte voldoende helder is, wordt de verzilveringsvorm besproken, waarbij de inwoner de keuze krijgt om een persoonsgebonden budget (pgb) aan te vragen. Hierover gaat paragraaf 2 van hoofdstuk 3.
Hoofdstuk 3 Regels voor maatschappelijke ondersteuning
PARAGRAAF 1 – RESULTATEN EN TOEGANGSCRITERIA
Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving als dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het is volgens de regering heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat inwoners en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning. Het college verstaat bijvoorbeeld onder eigen kracht:
Dat inwoners bij de invulling van hun leven zoveel mogelijk rekening houden met eventuele aanwezige beperkingen en de ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld door bij de keuze voor een woning en de inrichting daarvan rekening te houden met eventuele bekende beperkingen. Maar ook door bijvoorbeeld bepaalde leefregels in acht te nemen en huishoudelijke taken meer te verspreiden over de week, als ondersteuning bij die taken daarmee overbodig wordt.
Dat inwoners zelf zorgdragen voor kosten die voor iedereen, ook voor inwoners zonder beperking, gebruikelijk zijn. Inwoners die een aangepaste fiets nodig hebben, moeten er bijvoorbeeld zelf voor zorgen dat er een stalling is waar een gewone fiets in elk geval kan staan. Net zoals andere inwoners dat voor hun fiets moeten regelen. Alleen speciale aanpassingen die nodig zijn om een aangepaste fiets te kunnen stallen, komen dan voor vergoeding in aanmerking.
Dat inwoners waar nodig en mogelijk een beroep doen op hun netwerk. Inwoners vinden het misschien niet altijd makkelijk of zijn niet (meer) gewend om een ander te vragen iets voor hen te doen. Dit terwijl mensen in het sociaal netwerk vaak best bereid zijn iets voor een ander te betekenen. Dit zal ook onderwerp zijn van het gesprek, waarbij het college personen uit de sociale omgeving kan betrekken. Van de inwoner mag in principe worden verwacht dat hij personen uit zijn sociale netwerk vraagt om hulp.
Het college kent geen maatwerkvoorziening toe voor zover het probleem van de inwoner kan worden opgelost met gebruikelijke hulp. Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de hand van de richtlijn die is opgenomen in Bijlage 1.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als het probleem van de inwoner kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke voorziening. Het doel hiervan is te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waar de inwoner als hij of zij geen beperkingen had, ook over had kunnen beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 1.3 van de Verordening:
“een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten en voor de inwoner ook daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt”
Financieel draagbaar met een minimuminkomen
Eén van de criteria is dat een voorziening financieel gedragen kan worden. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het gedragen moet kunnen worden met een inkomen op minimumniveau (ECLI:NL:CRVB:2019:3535). Het is hierbij in principe niet van belang wat het inkomen van de inwoner zelf is. Het draait om de vraag of iemand met een minimuminkomen de voorziening zou kunnen betalen. Om deze vraag te beantwoorden hanteert het college het criterium dat de voorziening binnen een termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit is gebaseerd op de aflossingscapaciteit voor leenbijstand. Voor de kostprijs van de voorziening, kan de gemeente ook kijken naar beschikbare tweedehands voorzieningen.
Het voorgaande wilde niet zeggen dat het inkomen en vermogen van de inwoner helemaal nooit een rol kan spelen bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Als een inwoner kan aantonen in een dusdanige financiële positie te zitten dat aanschaf van de voorziening echt niet mogelijk is, kan het college hiermee rekening houden. Te denken valt aan een situatie waarin een inwoner met een minimuminkomen al meerdere algemeen gebruikelijke voorzieningen heeft moeten aanschaffen. Of een inwoner die door schulden de benodigde voorziening echt niet kan aflossen.
Het college onderzoekt niet standaard in elke situatie of er uitzonderlijke omstandigheden zoals schulden zijn. Het college toetst of voldaan wordt aan de algemene criteria voor algemeen gebruikelijk. Als een inwoner vervolgens meent vanwege bijvoorbeeld schulden een algemene voorziening toch niet te kunnen betalen, is het aan de inwoner om dat te onderbouwen. De bewijslast wordt dus omgekeerd. Deze omgekeerde bewijslast volgt uit jurisprudentie van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:3690). De inwoner moet zorgen voor een inhoudelijke onderbouwing en/of inzicht geven in de financiële positie en onderbouwing met stukken waarom in dat specifieke geval de voorziening financieel niet gedragen kan worden.
Voorzieningen die door het college als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt
In de Memorie van Toelichting (MvT) van de Wmo 2015 merkte de wetgever de volgende voorzieningen expliciet als algemeen gebruikelijk aan: fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok en eenvoudige rollator.
Het is vrijwel onmogelijk om een limitatief overzicht van alle algemeen gebruikelijke voorzieningen op te stellen. De volgende voorzieningen zijn echter vergelijkbaar met het soort voorzieningen uit de MvT en worden door het college, gelet op de criteria uit de verordening, in zijn algemeenheid als algemeen gebruikelijk aangemerkt:
Er zijn veel voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een andere geschiktere woning). Een woonvoorziening heeft als doel om normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn zoals slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiken en verlaten van de woning en het zich verplaatsen in de woning. Als een inwoner in aanmerking komt voor een woonvoorziening, onderzoekt het college volgens artikel 3.16 van de Verordening of dit (een tegemoetkoming voor) een woningaanpassing of een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten is. Het college past het primaat van verhuizen toe als de kosten van het aanpassen van de woning meer dan € 10.000,- zijn en uit een belangenafweging volgt dat verhuizen een adequate oplossing is.
Bouwkundige of woontechnische voorziening
Er geldt een versnelde procedure voor eenvoudige woningaanpassingen in huurwoningen van de woningcorporaties. Hiervoor is een limitatieve lijst van standaard woonvoorzieningen vastgesteld. Voor de aanpassingen op deze lijst zijn prijsafspraken gemaakt en is geen offertetraject noodzakelijk. Voor alle aanpassingen die niet op de lijst staan of voor aanpassingen in particuliere huur- of koopwoningenmoet een offerte gevraagd worden. Ook als er sprake is van deels aanpassingen op de lijst en deels niet, wordt er gekozen voor een offertetraject. De limitatieve lijst is toegevoegd in bijlage 2. Jaarlijks vindt er aanpassing (indexatie) plaats van de genoemde bedragen.
Het aanpassen van een auto kan aan de orde zijn als een inwoner geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en een autoaanpassing de goedkoopst compenserende voorziening is om de beperkingen bij het verplaatsen te compenseren. Een autoaanpassing die als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, wordt niet verstrekt (zie onderdeel 3.3 van deze beleidsregels).
De aan te passen auto mag niet ouder zijn dan 5 jaar. De kosten van aanpassing zouden anders niet in verhouding staan tot de resterende levensduur van de auto. Verder geldt dat eenzelfde aanpassing in principe maximaal één keer per 7 jaar wordt verstrekt. Na 7 jaar is vervanging alleen aan de orde als de voorziening technisch is afgeschreven of de voorziening niet meer passend is voor de beperkingen van de inwoner. Inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een passende verzekering. Als er schade ontstaat aan niet verzekerde aanpassingen, hoeft het college geen vervangende voorziening te verstrekken.
Vergoeding van kosten van verzekering en belasting
Bij het verstrekken van een autoaanpassing kunnen de volgende aanverwante kosten voor vergoeding in aanmerking komen:
Bij een noodzakelijke wisseling van auto wordt, bij autoaanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken of de aanpassingen over te zetten zijn. Als de wisseling van auto niet noodzakelijk was, maar een eigen keuze van de inwoner, is het aan de inwoner zelf om de aanpassingen over te laten zetten.
Algemeen: over een woningvervuiling wordt gesproken als de bewoners van een woning de woning dusdanig gebruiken dat zowel voor de perso(o)n(en) in kwestie als voor de direct omwonenden een gevaarlijke, hinderlijke en/of schadelijke situatie (dreigt te) ontstaan. Hierbij maken we onderscheid in de mate van vervuiling:
Licht vervuilde woning: er is sprake van dreigende vervuiling waarbij het signaal en de problematiek soms duidelijk is, maar soms ook niet. De inwoner wordt zoveel als het kan in het proces betrokken en daar waar mogelijk aangesproken op zelfregie. De woning kan worden schoongemaakt door het nemen van relatief ‘eenvoudige’ maatregelen zoals inzet sociaal netwerk, inzet voorliggend veld of (tijdelijke) inzet van Wmo ondersteuning.
Matig vervuilde woning: er is sprake van vervuiling, waarbij echter GEEN sprake is van schade voor de volksgezondheid voor in- of omwonenden. De woning moet professioneel schoongemaakt worden, echter is hierbij geen sprake van spoed. Waar mogelijk wordt nog steeds aangestuurd op zelfregie en inzet van sociaal netwerk/voorliggend veld, in combinatie met professionele inzet.
Als de woning dusdanig vervuild is dat deze door een professionele organisatie schoongemaakt moet worden en het gaat om een huurwoning, is de corporatie aan zet voor het inschakelen van een professionele schoonmaakorganisatie. De gemeente betaalt uit coulance 50% van de factuur tot een maximumbedrag van €1.500 aan de corporatie (zonder opleggen van een eigen bijdrage voor de inwoner).
Wanneer het gaat om een particuliere huurwoning of een koopwoning, dan regelt de gemeente dat er een professionele schoonmaakorganisatie wordt ingezet. Waar mogelijk betaalt de huurder of eigenaar van de woning zelf mee aan deze kosten (gelijkwaardig aan werkwijze huurwoning).
Voorwaarde voor (gedeeltelijke) vergoeding van de schoonmaak, is dat de bewoner(s) meewerken aan de juiste nazorg. Bijvoorbeeld begeleiding via STH of huishoudelijke ondersteuning. Alleen dan is er sprake van een adequate oplossing om de woning (langdurig) schoon en leefbaar te houden.
Op het moment dat vastgesteld wordt dat een inwoner gezien zijn beperkingen in aanmerking komt voor een scootmobiel, moet onderzocht worden of de inwoner deze (brand)veilig kan stallen.
Er bestaan verschillende mogelijkheden voor stalling van een scootmobiel. Bij de beoordeling of er een geschikte stallingsmogelijkheid is, wordt in onderstaande volgorde gekeken naar:
Voor het stallen van scootmobielen moet voldaan worden aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl, voorheen Bouwbesluit) en de Beleidsregel Brandveilig stallen scootmobielen Helmond 2013. De scootmobiel moest dus (brand)veilig gestald kunnen worden. Door de toename van het aantal scootmobielen, wordt dit steeds belangrijker.
Als het niet mogelijk is een adequate stallingsmogelijkheid te realiseren, wordt gekeken naar andere oplossingen. Denk hierbij aan een medebewoner die de scootmobiel elders kan stallen, een andere vervoersvoorziening of een verhuizing naar een geschikte woning met een stalling. Een scover wordt vanuit de Wmo alleen vergoed, wanneer alle andere oplossingen niet mogelijk zijn.
Het college vergoedt geen voorziening voor stalling van een scootmobiel in (zie artikel 3.2 lid 4 van de Verordening):
PARAGRAAF 2 – PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Sommige mensen willen zelf kiezen hoe ze een maatwerkvoorziening geleverd krijgen, bijvoorbeeld via een pgb. Met een pgb heeft de inwoner zelf de controle over de ondersteuning die hij ontvangt. Het college zorgt er samen met de inwoner voor dat de ondersteuning passend is bij de individuele situatie en wensen van de inwoner. Daarnaast zorgt het college, samen met de inwoner, voor:
Deze paragraaf van de beleidsregels gaat dieper in op hoe deze verantwoordelijkheden worden ingevuld en geven meer details over het pgb-beleid van de gemeente Helmond. De beleidsregels gaan over het proces van het aanvragen van een pgb, waarbij belangen worden afgewogen, feiten worden vastgesteld en wettelijke eisen voor het toekennen van een pgb worden getoetst.
Het afwegingskader pgb is gebaseerd op een nieuwe aanvraag. De verschillende stappen van dit proces zijn hieronder verder uitgewerkt. Voor herbeoordelingen en wijzigingen gelden soms andere voorwaarden (zie onderdeel 3.10).
Als de inwoner na het zorginhoudelijk gesprek (zie onderdeel 2.2) kiest voor een pgb worden afspraken gemaakt over het vervolgtraject. Gaat het om een zaak, dan wordt een programma van eisen opgesteld en toetst het college of de voorziening die de inwoner van plan is om met het pgb in te kopen, hieraan voldoet. Gaat het om dienstverlening, dan wordt het pgb-plan ingevuld. De inwoner moet dan motiveren waarom hij of zij een pgb wil. Het invullen van een pgb-plan (met bijlage) is verplicht. Er zijn drie voorwaarden waaraan de cliënt moet voldoen: bekwaamheid, motivatie en kwaliteit van dienstverlening. Deze worden verderop besproken onder de kop “toetsing van de voorwaarden”.
Als er twijfel is over de inzet van een pgb bij het college of bij de inwoner, kan in overleg met de inwoner de Externe link: pgb-test van Per Saldo en HandicapNL gebruikt worden. Het college maakt samen met de inwoner een beslissing over het al dan niet inzetten van een pgb.
Het pgb-plan bestaat uit twee onderdelen. In het eerste onderdeel staan:
Het tweede onderdeel is een bijlage bij het pgb-plan. Deze moet ingevuld worden door de zorgaanbieder. In deze bijlage beantwoord de zorgaanbieder vragen over de basiskwaliteitseisen van de te leveren zorg. Doel hiervan is het garanderen van veilige, doeltreffende en cliëntgerichte ondersteuning voor de inwoner.
De inwoner zorgt ervoor dat het pgb-plan, inclusief de bijlage, compleet is ingevuld en binnen een redelijke termijn wordt geretourneerd aan het college. Dit is nodig om de aanvraag binnen de wettelijke termijn van 8 weken te kunnen behandelen. Als de termijn van 8 weken niet haalbaar is, overlegt het college met de inwoner. Samen wordt een realistische termijn afgesproken.
Aan de hand van het ingevulde pgb-plan (met bijlage) doet het college een toets. De toetsing gebeurt aan de hand van drie wettelijke vereisten (artikel 2.3.6 lid 2 Wmo 2015):
Het college toetst aan de hand van het ingevulde pgb-plan of aan de voorwaarden wordt voldaan. Hieronder zijn de drie wettelijke criteria verder uitgewerkt.
Voorwaarde 1. Bekwaamheid van de inwoner
In de wet staat dat een inwoner een pgb kan krijgen als hij of zij “naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren” (art. 2.3.6 lid 2 onderdeel a).
Om te beoordelen of een inwoner de bekwaamheid heeft om een pgb te beheren, hanteert het college de Externe link: 10 punten pgb-vaardigheid, zoals vastgesteld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast hanteert het college de volgende richtlijnen bij de beoordeling van de bekwaamheid:
Het college vindt het belangrijk dat er bij een pgb-constructie zoveel mogelijk sprake is van drie partijen. Namelijk de zorgontvanger, de zorgverlener en de pgb-beheerder. Het is in principe onwenselijk dat de ontvanger van de ondersteuning en de pgb-beheerder dezelfde persoon zijn. Dit om te voorkomen dat er belangenverstrengeling ontstaat.
Voorwaarde 2. Motivering van de cliënt
In de wet staat dat de inwoner een pgb kan krijgen als hij of zij “zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen” (art 2.3.6 lid 2 onderdeel b).
Dit betekent dat de inwoner duidelijk uit moet kunnen leggen waarom hij of zij een pgb wil. Dit noemen we de motivering. Uit de motivering moet blijken:
Voorwaarde 3. Kwaliteit van dienstverlening
In de wet staat dat een inwoner een pgb kan krijgen als “naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de dienst, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt” (art. 2.3.6 lid 2 onderdeel c).
De gemeente heeft samen met de inwoner de verantwoordelijkheid voor een goede kwaliteit van ondersteuning. Om objectief te kunnen vaststellen of de aanbieder kwalitatief goede ondersteuning kan leveren, wordt bij formele hulp de kwaliteit getoetst aan de hand van een aantal vragen. Deze zijn afgeleid van de kwaliteitsstandaard voor dienstverleners van Zorg in Natura. De zorgaanbieder vult de bijlage bij het pgb-plan in en beantwoordt de vragen. De inwoner stuurt de bijlage samen met het ingevulde pgb-plan naar de gemeente.
De gemeente Helmond toetst op veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid en geeft een onderbouwd oordeel over de kwaliteit van dienstverlening. Daarbij wordt een aantal minimale eisen gehanteerd. Deze staan in artikel 3.30 en bijlage 1 van de Verordening (eisen aan formele hulp Wmo op basis van een pgb) en hoofdstuk 3 van de Nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Helmond 2024. Onder doeltreffend en cliëntgericht zoals beschreven in bijlage 1 van de Verordening verstaat het college ook dat:
Bij informele hulp wordt geen aparte bijlage bij het pgb-plan gehanteerd. Het college voert wel een gesprek met de inwoner en de informele zorgaanbieder op basis van het ingevulde pgb-plan. Daarbij is ook aandacht voor een aantal van bovenstaande eisen, zoals evaluatie, de visie op de dienstverlening en afspraken tussen aanbieder en inwoner over calamiteiten, continuïteit van ondersteuning en sturing op kwaliteit van ondersteuning en resultaat.
Nadat het pgb-plan en de bijlage getoetst zijn, wordt er een tweede gesprek ingepland. Het getoetste pgb-plan (met bijlage) vormt de basis voor het pgb-gesprek met de inwoner en de eventuele pgb-beheerder. In dit gesprek praten de inwoner, de pgb-beheerder en het college verder over de invulling van de wettelijke vereisten en de taken en verantwoordelijkheden die horen bij het beheren van een pgb. De volgende onderwerpen worden besproken:
Na het gesprek besluit het college of de inwoner in aanmerking komt voor een pgb en welk tarief van toepassing is. Het college maakt hierbij onderscheid in een formeel en een informeel tarief (zie artikel 4.9 van de Verordening).
Lengte indicatie bij een toewijzing
Een nieuwe indicatie is maximaal één jaar geldig, zodat er binnen een redelijke termijn samen gekeken kan worden naar de kwaliteit en het resultaat van de geleverde ondersteuning. Het college kan een kortere indicatie afgeven wanneer de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld wanneer niet helemaal duidelijk is of de aanbieder de juiste ondersteuning kan leveren. Of als het om een tijdelijke situatie gaat. Het college moet een goede reden hebben voor een indicatie korter dan één jaar.
Na een herindicatie kan het pgb voor een langere periode worden afgegeven. Dit is onder andere afhankelijk van hoe tevreden de inwoner en het college zijn over de ondersteuning, de behaalde resultaten en eventuele veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.
Het college wijst een pgb aanvraag af als de inwoner niet aan de voorwaarden uit de wet, de Verordening, de nadere regels en deze beleidsregels kan voldoen. De afwijzing kan betrekking hebben op de zorgaanbieder, inwoner, pgb-beheerder of een combinatie van meerdere oorzaken. De inwoner ontvangt in dat geval een afwijzende beschikking.
De afwijzing gaat alleen over het pgb. Als de vraag om een pgb wordt afgewezen, kan de inwoner wel nog andere, door de gemeente ingekochte ondersteuning krijgen. Dit noemen we zorg in natura (ZIN).
3.10 Verlenging of wijziging indicatie
Wanneer er een verandering in de situatie van de inwoner plaatsvindt, is hij of zij verplicht om hiervan melding te maken bij het college. Er wordt dan bekeken welke stappen nodig zijn. In veel gevallen zal het nodig zijn om (een gedeelte van) het pgb-plan opnieuw in te vullen. Veel voorkomende situaties zijn:
Verlenging of heronderzoek indicatie
Bij afloop van een indicatie of een tussentijds heronderzoek, vindt er een gesprek plaats met de inwoner en de pgb-beheerder. Het pgb-plan en de afgesproken doelen en resultaten zijn daarbij het uitgangspunt. Met de inwoner wordt gekeken of de afgesproken resultaten uit het pgb-plan behaald zijn. Daarbij kan de gemeente stukken opvragen om te controleren of (nog) aan de eisen wordt voldaan.
Op basis van het gesprek maakt het college samen met de inwoner nieuwe afspraken. Het pgb-plan en de indicatie worden aangepast voor zover dit nodig is.
Het kan voorkomen dat een inwoner tijdelijk elders verblijft, maar toch zijn ondersteuning voort wil zetten. Als een inwoner (tijdelijk) een andere zorgaanbieder wil moet dit ruim van tevoren besproken worden met de gemeente. Daarnaast moet er een aparte zorgovereenkomst gesloten worden met de nieuwe (tijdelijke) zorgaanbieder, en moet er een apart pgb-plan met bijlage gemaakt worden. Het college toetst het pgb-plan en besluit of de indicatie (aangepast) kan worden voortgezet.
3.11 Verantwoording & Controle
De gemeente controleert actief de kwaliteit en rechtmatigheid van de ondersteuning die geleverd wordt met gebruik van het pgb. Als er onder- of overbesteding is, worden er afspraken gemaakt met de inwoner over de voortzetting van de ondersteuning. Het college mag een voorziening in pgb eventueel eenzijdig stopzetten, wanneer er na 6 maanden nog steeds geen verzilvering heeft plaatsgevonden.
Wanneer er vermoedens zijn van onrechtmatigheden en/of er signalen zijn dat de kwaliteit van ondersteuning niet voldoet aan de eerder gestelde eisen, zal het college een onderzoek instellen. De inwoner is verplicht hieraan mee te werken. Ten slotte heeft de inwoner een informatieplicht. Als de inwoner ervaart dat de geleverde ondersteuning niet voldoet aan de gestelde eisen en niet in staat is om binnen een redelijk termijn zelf de kwaliteit bij te sturen, is hij of zij verplicht om dit te melden bij de gemeente. Het college zal vervolgens samen met de inwoner bekijken welke acties er nodig zijn, afhankelijk van de ernst van de situatie.
PARAGRAAF 3 – VRIJSTELLING BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Een inwoner is voor een maatwerkvoorziening in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming een bijdrage in de kosten verschuldigd zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb of de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt (artikel 2.1.4a Wmo 2015 en artikel 3.21 van de Verordening). Het CAK legt deze bijdrage aan inwoners op. Het college kan bij bepaalde omstandigheden besluiten dat de inwoner geen bijdrage verschuldigd is (artikel 3.8 lid 3 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).
Voordat het college overgaat tot een eventuele (tijdelijke) vrijstelling van de eigen bijdrage, worden de mogelijkheden bij het CAK voor het treffen van een betalingsregeling onderzocht.
Als blijkt dat een betalingsregeling bij het CAK niet mogelijk is, kan het college besluiten dat de cliënt (tijdelijk) geen eigen bijdrage is verschuldigd. Dit is het geval in de volgende situaties:
Onvoldoende betalingscapaciteit
De doelgroep die tijdelijk door (abrupte) veranderingen in de betalingscapaciteit door bijzondere omstandigheden geen mogelijkheid heeft de bijdrage te voldoen. Dat betekent dat iemand geen beschikking heeft over voldoende vrij besteedbaar inkomen om de bijdrage te betalen. Hierbij hanteert het college dezelfde criteria als bij de draagkrachtberekening in de beleidsregels bijzondere bijstand Helmond 2023. Aanvullend hierop kan beargumenteerd in uitzonderlijke financiële situaties tijdelijk vrijstelling worden verstrekt bij een gewijzigde maar nog niet geformaliseerde samenstelling van het huishouden.
Nadelige gevolgen voor de doelstellingen van de dienstverlening
De doelgroep die structureel zorg en ondersteuning mijdt vanwege de eigen bijdrage, maar waarbij de ondersteuning wel als noodzakelijk wordt gezien voor de inwoner om zich te kunnen handhaven in de samenleving, zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven of voor de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente. De keuze voor de vrijstelling wordt zorgvuldig gemotiveerd door het college, waarbij een maximaal aantal zorgperiodes wordt vastgesteld. Daarnaast wordt er een dringend verzoek aan de inwoner gedaan om hulp te accepteren, zoals hulpverlening voor een verslaving of geestelijke gezondheidsklachten.
Hoofdstuk 4 Inwerkingtreding en overgangsrecht
Deze beleidsregels treden in werking de eerstvolgende dag na publicatie.
Besluiten die zijn genomen voor inwerkingtreding van deze beleidsregels blijven gelden tot aan het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden ingetrokken of beëindigd.
Aanvragen waarop niet is beslist op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden afgehandeld met toepassing van deze beleidsregels.
BIJLAGE 1. RICHTLIJN GEBRUIKELIJKE HULP
1. Definitie gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. In deze beleidsregels werken we daarom uit wat we op dit moment onder gebruikelijke hulp verstaan. Hierbij houden we rekening met recente rechtspraak.
Voor het deel van de beperkingen dat met gebruikelijke hulp kan worden opgelost, is geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is anders dan bij meer vrijblijvende vormen van hulp, zoals mantelzorg.
2. Uitgangspunt: gebruikelijke hulp, tenzij…
Gebruikelijke hulp is dé richtlijn bij een hulpvraag vanuit een huishouden of gezin. We verwachten in dit verband dat de volwassen huisgenoten, ouders en verzorgers onderling alle noodzakelijke hulp en ondersteuning bieden, en de inwonende kinderen naar vermogen. Een Wmo-indicatie voor een (tijdelijke of langdurige) inzet van een voorziening komt dan niet ter sprake, tenzij:
3. Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht?
Gebruikelijke hulp kan worden verwacht van alle personen die deel uitmaken van de leefeenheid van de inwoner. Een inwoner en een huisgenoot behoren tot dezelfde leefeenheid (zijn huisgenoten) als ze hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De inschrijving in de Brp is niet altijd doorslaggevend. Hoofdverblijf moet worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Er is pas sprake van twee afzonderlijke woningen:
Onderdeel van de leefeenheid kunnen zijn:
Bij echtgenoten gaat het om (artikel 1.1.2 Wmo 2015):
Van een gezamenlijke huishouding is sprake als aan drie eisen is voldaan:
Van echtgenoten onderling mag verwacht worden dat ze elkaar waar mogelijk ondersteunen. Hieronder staan enkele voorbeelden:
Het gaat om gebruikelijke hulp van wettelijke, biologische, pleeg- en stiefouders aan kinderen die nog thuis wonen. Hieronder staan enkele voorbeelden van (gebruikelijke) hulp in deze situatie:
Het gaat hier om inwonende wettelijke, biologische, pleeg- en stiefkinderen. Wat van kinderen mag worden verwacht is afhankelijk van de leeftijd, en het individu. Het ene kind is het andere niet. Verder moet voorkomen worden dat een kind vanwege de zorg voor een ander gezinslid of het verrichten van taken in het huishouden, belemmerd wordt in zijn ontwikkeling. Dit betekent dat er altijd aandacht moet zijn voor de situatie waarin een kind opgroeit. In zijn algemeenheid kan echter het volgende vertrekpunt worden gehanteerd:
Daarnaast kan een 18-23 jarige eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Hierbij gaat het om één of meer huisgenoten die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Een familieband is hierbij geen eis. Ook van deze “andere huisgenoten” wordt gebruikelijke hulp verwacht, volgens de afweging in onderdeel 2 van deze bijlage. Wat in de praktijk van een “andere huisgenoot” verwacht wordt, kan afhangen van specifieke individuele kenmerken. Bijvoorbeeld om wat voor soort hulp het gaat en wat de aard van de relatie is tussen de huisgenoten. Niet specialistische hulp kan ook van een andere huisgenoot meestal verwacht worden. Gaat het om ondersteuning met een meer vertrouwelijk karakter, zoals begeleiding bij persoonlijke verzorging, dan kan meespelen wat de aard van de relatie is tussen de huisgenoten.
4. Welk deel van de hulpvraag kan worden opgelost met gebruikelijke hulp?
Als van een persoon gebruikelijke hulp kan worden gevraagd, dan wordt verwacht dat deze persoon toereikende hulp biedt, tenzij sprake is van redenen/omstandigheden die dit belemmeren (zie hiervoor de richtlijnen in onderdeel 2 hierboven). Dit geldt ook voor de omvang van de gebruikelijke hulp die geboden wordt.
5. De relatie tussen gebruikelijke hulp en pgb
Als de ondersteuningsbehoefte niet volledig kan worden ingevuld via gebruikelijke hulp of een andere eigen oplossing, dan kan er -binnen de gestelde kaders- een maatwerkvoorziening worden toegekend. Het uitgangspunt is dat met een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb geen hulp kan worden ingekocht bij een persoon binnen de leefeenheid. Immers, als er binnen de leefeenheid een persoon in staat is de benodigde ondersteuning te bieden, dan hoeft er geen maatwerkvoorziening te worden toegekend. En kan de leefeenheid de ondersteuning niet (volledig) bieden, dan is er ondersteuning van buiten de leefeenheid nodig. Bijvoorbeeld omdat de personen binnen de leefeenheid niet over de benodigde expertise beschikken of niet (altijd) beschikbaar zijn. Uitzonderingen hierop zijn alleen denkbaar in situaties waarbij een inwoner bij vrijwel alle ADL-activiteiten afhankelijk is van begeleiding en een persoon of personen uit de leefeenheid deze begeleiding het beste kunnen bieden, maar hierdoor bijvoorbeeld de keuze moeten maken niet meer/minder te gaan werken.
In deze lijst is het prijspeil van 1 april 2023 t/m 31 maart 2024 opgenomen. Prijzen worden jaarlijks geïndexeerd per 1 april.
Leveren en monteren douchezit met rugleuning, plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent, haaks t.o.v. de kranen. Opklapbaar, muurbevestiging (merk Linido o.g., kleur wit): |
||
- extra etsing (>4m2) (prijs per m2) (voorrijdkosten inbegrepen!) |
||
- verwijderen bestaande tegelvloer (1,25 uu p/m2) (prijs per m2) |
||
Bankirai-vlonders per m2 (incl. arbeid) (nvt bij woningen na bouwjaar 1998) |
||
Balustrade verhoging icm vlonder per m1 (incl. arbeid) (nvt bij woningen na bouwjaar 1998) |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-168113.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.