Rectificatie: Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening

[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat onderdeel N ontbrak. De oorspronkelijke publicatie is op 9 april 2024 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2024, 154075.]

 

De raad van de gemeente Nieuwegein;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 januari 2024;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit

 

vast te stellen

 

Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening

 

De Algemene plaatselijke verordening wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I  

A.

 

Artikel 2:1, tweede lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

 

Na de zinsnede ‘een ambtenaar van politie’ en voor ‘zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.’ wordt ingevoegd: of een toezichthouder als bedoeld in artikel 6:2, lid 2

 

B.

 

In artikel 2:10 lid 2 worden de onderdelen d en f geschrapt.

 

C.

 

Na artikel 2:10 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

 

Artikel 2:10a Plaatsen van openbare laadinfrastructuur elektrische voertuigen

  • 1.

    Het is verboden om laadpalen voor elektrische voertuigen te plaatsen op openbare plaatsen.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in lid 1, is niet van toepassing op de partij aan wie het college op basis van een concessie toestemming heeft verleend om laadpalen te plaatsen dan wel te laten plaatsen.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over het plaatsen van een laadpaal.

  • 4.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar meer dan twee laadpalen direct naast elkaar worden geplaatst.

D.

 

Artikel 2:13 komt te luiden:

 

Artikel 2:13 Het voorkomen van hinder ten aanzien van bereikbaarheid leefbaarheid, veiligheid en communicatie (BLVC)

  • 1.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen over bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie bij:

    • a.

      bouwprojecten en – werkzaamheden;

    • b.

      het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

    • c.

      sloopwerkzaamheden; en

    • d.

      het plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte.

  • 2.

    De nadere regels als bedoeld in het eerste lid blijven buiten toepassing voor zover zij in strijd zijn met de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, de Wegenverkeerswet 1994 en de Provinciale omgevingsverordening.

E.

 

Artikel 2:26, tweede lid, wordt geschrapt en het derde lid wordt vernummerd in het tweede lid.

 

F.

 

Na artikel 2:28 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

 

Artikel 2:28a Vergunning openbare inrichting

 

De vergunningsplicht voor een openbare inrichting geldt, naast de in artikel 2.27 onder d genoemde bedrijven, voor openbare inrichtingen:

 

  • a.

    die binnen een bibob-risicogebied en een bibob-risicobranche vallen;

  • b.

    waartegen meermaals handhavend is opgetreden;

  • c.

    die niet ingeschreven zijn in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • d.

    waartegen concrete vermoedens bestaan ten aanzien van ondermijnende activiteiten, de integriteit of indien er volgens de gemeente, de politie of het Openbaar Ministerie anderszins concrete noodzakelijke redenen bestaan om over te gaan tot een vergunningsplicht;

  • e.

    waarvan overlast wordt ervaren of overlast van ervaren kan worden.

G.

 

Artikel 2:42 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      Het college kan:

      • a.

        aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

      • b.

        plekken aanwijzen waar het aanbrengen van afbeeldingen met een kleur of verfstof is toegestaan.

  • 2.

    Het zesde lid komt te luiden:

    • 6.

      Het college kan nadere regels stellen voor:

      • a.

        het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

      • b.

        het aanbrengen van afbeeldingen met kleur of verfstof in de openbare ruimte.

H.

 

Artikel 2:47, onderdeel b, komt te luiden:

 

  • b.

    zich op een openbare plaats zodanig op te houden of te gedragen dat aan andere gebruikers van de openbare plaats of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

I

 

Artikel 2:48a wordt als volgt gewijzigd:

 

Het tweede lid en derde lid komen te luiden:

 

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

J.

 

Na artikel 2:51 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

 

Artikel 2:51a Dienstverlening deelvoertuigen door derden

 

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college in de door het college aan te wijzen gebieden bedrijfsmatig voertuigen ten behoeve van het gebruik door derden op de weg te plaatsen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zo ver een parkeervergunning voor een autodeelplaats is verleend op grond van de geldende Parkeerverordening.

K.

 

Artikel 2:61 komt te luiden:

 

Artikel 2:61 Verbod voeren van dieren op openbare plaats of openbaar water

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water dieren te voeren.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet:

    • a.

      voor personen die dieren voeren in opdracht van de beheerder van de openbare plaats of het openbaar water;

    • b.

      ten aanzien van door het college aan te wijzen categorieën van gevallen;

    • c.

      in door het college aan te wijzen gebieden.

L.

 

Artikel 2:71 komt te luiden:

 

Artikel 2:71 Definitie

 

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

 

M.

 

Artikel 2:78 wordt geschrapt.

 

N.

 

Hoofdstuk 3 wordt geschrapt.

 

O.

 

Artikel 5:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg;

  • 2.

    Het vierde lid wordt geschrapt.

P.

 

Het derde lid van artikel 5:18 wordt geschrapt.

 

Q.

 

Na artikel 5:30 wordt het volgende nieuwe artikel ingevoegd:

 

Artikel 5.30a Bescherming waterbodem en magneetvissen

 

  • 1.

    Het is verboden in of bij door het college aangewezen openbaar water te baggeren, te dreggen, of te steken in de waterbodem, alsmede te vissen naar voorwerpen dan wel stoffen met behulp van magneten of enige techniek met een vergelijkbare werking.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      archeologie dan wel de mogelijke aanwezigheid van archeologische voorwerpen;

    • b.

      beschermde flora dan wel fauna al dan niet onder water, zoals bedoeld in de Omgevingswet.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

R.

 

Na afdeling 9 worden een nieuwe afdeling en een nieuw artikel ingevoegd die als volgt luiden:

 

Afdeling 10 Detectie

 

Artikel 5:38 Detectorverbod

  • 1.

    Het is verboden zich te bevinden met een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van wapens, munitie, munten, explosieven, metalen voorwerpen en dergelijke in een door het college aangewezen gebied.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet is verstrekt of degene die dit certificaat ingevolge de in artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet bedoelde algemene maatregel van bestuur niet nodig heeft.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een persoon of organisatie die in het bezit is van een procescertificaat opsporen conventionele explosieven dat is afgegeven door de bevoegde Minister of een certificerende instelling.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

S.

 

Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het tweede lid wordt de zinsnede ‘en afdeling 5.6.’ vervangen door: , afdeling 5.6 en afdeling 10.

Artikel II  

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 21 maart 2024.

Jan Karens

griffier

Marijke Huijbregts-van Beukering

voorzitter

Toelichting bij Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening

Algemene toelichting

 

De huidige Algemene plaatselijke verordening (APV) is voor het laatst integraal vastgesteld in 2009. Daarna zijn er telkens op bepaalde onderdelen wijzigingen doorgevoerd in de APV. Die wijzigingen hebben betrekking gehad op beleidsmatige aanpassingen of op het doorvoeren van nieuwe bepalingen op grond van hogere wetgeving. De beleidsmatige aanpassingen waren gewenst door uw raad, politie of justitie. De meeste aanpassingen zijn doorgevoerd op basis van wensen van Boa’s, (handhavings)juristen en andere medewerkers. De voorstellen zijn vaak bedoeld om de regels verder aan te scherpen, zodat het toezicht en de handhaving van de APV-regels effectiever uitgevoerd kan worden.

 

De maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen staan niet stil. Zoals bekend is er heel wat dynamiek in de stad, ook als het om de openbare orde en veiligheid gaat. Dat is genoeg reden om het wettelijk kader voor lokale regels over openbare orde en veiligheid te actualiseren.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel I

 

Onderdeel A

 

Voor de handhavingspraktijk is het ook wenselijk dat Boa’s bevoegd zijn om een bevel te kunnen geven namens de burgemeester.

 

Onderdeel B

 

Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel C.

 

Onderdeel C

 

Het college stelt aan de raad voor om de regelgeving over het plaatsen van laadpalen aan te passen. De huidige bepaling voldoet niet. Wij stellen nu voor om een verbodsbepaling op te nemen voor het (laten) plaatsen van openbare laadpalen in de openbare ruimte, tenzij het college een concessie (toestemming) verleend aan externe partijen. Deze toestemming betekent dat laadpalen alleen door deze partij mogen worden geplaatst. We stellen voor om deze systematiek te hanteren om te voorkomen dat hiermee andere aanbieders rechten en ruimte zouden kunnen claimen voor het plaatsen van laadpalen.

 

Om de openbare parkeerplaatsen beschikbaar en toegankelijk te houden voor inwoners en bedrijven is het nodig dat van tevoren duidelijk is op welke locaties laadpalen geplaatst worden en welke regels daarbij gelden. Daarom is aan het college de bevoegdheid overgedragen om regels te stellen over het plaatsen van laadpalen op parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Met deze bevoegdheid hangt nauw samen dat het college plekken in de stad kan aanwijzen voor het inrichten van zogenaamde laadpleinen en laadstraten.

 

Het artikel betreft alleen openbare laadpalen in de openbare ruimte. Er worden ook laadpalen op eigen terrein geplaatst, zoals bij inwoners, bedrijven en tankstations. Bij tankstations zijn openbare laadpalen door de exploitant van het tankstation zelf geplaatst. Ook kunnen er gereserveerde elektrische deelautoplekken komen met een eigen laadpaal. De laadpaal bij deze parkeerplekken is dan niet openbaar maar alleen bestemd voor het opladen van de deelauto.

 

De bepaling over openbare laadpalen is opgenomen in artikel 2:10a van de APV.

 

Onderdeel D

 

Destijds is afgesproken dat de regeling over bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie met enige regelmaat geëvalueerd zou worden aan de hand van opgedane praktijkervaring. Begin 2023 heeft de eerste evaluatie plaatsgevonden en daaruit is voortgekomen dat de wens bestaat om de reikwijdte van de regeling uit te breiden. Op dit moment is de regeling uitsluitend van toepassing op bouw- en sloopwerkzaamheden. Echter blijkt in de praktijk dat ook voor het plaatsen van objecten in de openbare ruimte de bescherming die BLVC biedt, gewenst is. Daarnaast vinden er ook veel werkzaamheden plaats waarbij de weg tijdelijk wordt opengebroken, bijvoorbeeld voor de aanleg van kabels en leidingen. Ook voor dit soort werkzaamheden waarbij voor een periode langer dan één of enkele dagen hinder wordt veroorzaakt kan de BLVC-regeling bijdragen aan het beperken van de hinder. Vandaar dat ook voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de BLVC van toepassing zou moeten worden. Om dit goed te regelen is de grondslag voor BLVC in de APV een apart artikel geregeld. Dat wordt nu bepaald in artikel 2:13 van de APV.

 

Onderdeel E

 

Dit betreft een redactionele aanpassing. Het regelen van het verbod op het dragen van Outlaw Motorcycle Gang vestjes - dit zijn vestjes die leden van verboden (motor)clubs dragen - is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad niet toegestaan. Daarom is dit verbod geschrapt.

 

Onderdeel F

 

Met dit artikel is getracht de exploitatievergunning openbare inrichting risico gestuurd in te zetten. Niet voor iedere openbare inrichting (een voor het publiek toegankelijke ruimte) geldt een vergunningplicht. Deze plicht geldt enkel als er sprake is van bepaalde omstandigheden (waarbij tevens een bibob-toets moet worden doorlopen).

 

Naast bestaande plichten waaraan deze bedrijven moeten voldoen, geldt een vergunningplicht ook voor openbare inrichtingen die zowel binnen een bibob-risicogebied als een bibob-risicobranche vallen. In het gemeentelijke Bibob-beleid is opgenomen welke gebieden en welke branches hier onder worden verstaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een autosloperij (valt onder één van de risicobranches) op het industrieterrein Laaggraven (één van de risicogebieden).

 

Daarnaast zal de exploitatievergunning openbare inrichting ook gelden voor openbare inrichtingen waartegen al eerder meerdere malen (minimaal 2 keer) bestuurlijk en/of strafrechtelijk handhavend is opgetreden (hieronder worden geen waarschuwingen verstaan).

 

Tot slot kan een openbare inrichting verplicht worden een vergunning aan te vragen, als de gemeente, politie of het OM concrete redenen hebben dat hiertoe een noodzaak bestaat. Reden hiervoor kan bijvoorbeeld een strafrechtelijk verleden zijn van de exploitant of een strafrechtelijk verleden van personen waarmee de exploitant nauw in contact staat, het vermoeden dat er in enige mate sprake is van slecht levensgedrag, als er sprake is van veel bezoekers met antecedenten of als het betreffende pand in het verleden eerder betrokken is geweest bij handhavingstrajecten.

 

Onderdeel G

 

In de stad zijn meerdere initiatieven van inwoners om de buitenruimte te verfraaien met creatieve uitingen zoals Street art (straatkunst). Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van het project Betere buurten. Ook organiseren instellingen en/of ondernemers initiatieven, zoals bijvoorbeeld een Streetart-festival. Het college is bevoegd om gebieden aan te wijzen waar het maken van straatkunst wordt toegestaan.

 

Niet elke locatie is geschikt voor straatkunst, daarom stellen is het college bevoegdheid om plekken aan te wijzen waar straatkunst wordt toegestaan (vierde lid). Het college kan ook nadere regels hierover opstellen. Dit nu geregeld in artikel 2:42 van de APV.

 

Onderdeel H

 

Dit betreft een tekstuele aanpassing om de handhaving makkelijker te maken.

 

Onderdeel I

 

Dit artikel is aangepast conform de laatste versie van de model-APV.

 

https://vng.nl/brieven/wijziging-model-apv-najaar-2023

 

*Toelichting VNG:

 

Algemeen

 

Het wapenbezit in het algemeen en gebruik van steekwapens in het bijzonder is fors toegenomen. Het doel van het artikel is bescherming te bieden tegen mogelijke aantasting van de openbare orde en veiligheid door het bij zich hebben (dragen) van messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt te verbieden. Het artikel is een aanvulling op de Wet wapens en munitie (Wwm) en verbiedt het bij zich hebben van andere dan in de Wwm aangeduide messen of van voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, maar waarbij nog geen sprake is van een situatie waarin, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze voorwerpen worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Hierdoor kan aantasting van de openbare orde preventief worden voorkomen en wordt de veiligheid bevorderd.

 

De Wwm verbiedt het dragen (= bij zich hebben) van wapens, waaronder nader aangeduide messen of voorwerpen die als wapen kunnen dienen als wel sprake is van bovengenoemde situatie. Voor de toepassing van de Wwm bepaalt de context dus of een voorwerp een wapen is of niet.

 

Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1993, volgt dat het in het belang van de openbare orde en veiligheid mogelijk is om een bepaling in de APV op te nemen die ziet op een ‘messenverbod’. Deze bepaling mag niet zien op wapens of voorwerpen die zijn genoemd in artikel 2 van de Wet wapens en munitie (Wwm).

 

Eerste lid

 

Op grond van dit lid kan het college openbare plaatsen of daaraan grenzende voor publiek toegankelijke gebouwen of daarbij behorende erven aanwijzen waar het bij zich hebben van messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt verboden is.

 

Tweede lid

 

Dit lid waarborgt dat messen en voorwerpen die zijn ingepakt, bijvoorbeeld omdat deze in een winkel zijn aangeschaft en nog in de verpakking zitten, niet onder het verbod vallen. Het doel van het artikel is bescherming te bieden tegen mogelijke aantasting van de openbare orde en veiligheid, maar aanschaf van bijvoorbeeld een keukenmes moet mogelijk blijven. Het moet dan wel zodanig zijn verpakt dat het niet onmiddellijk kan worden aangewend.

 

Derde lid

 

Dit lid regelt de voorrang van de Wwm. Het verbod geldt niet voor het dragen van messen of voorwerpen die als steekwapen gebruikt kunnen worden, dat onder het bereik van artikel 2 van de Wwm valt.

 

Onderdeel J

 

Om verdere groei en kwalitatieve ontwikkeling van de stad mogelijk te maken, willen wij onze schaarse ruimte goed gebruiken. Het mogelijk maken van deelmobiliteit draagt daaraan bij. Om mobiliteit en woningbouw in balans te houden, kiezen wij voor duurzame integrale mobiliteitsoplossingen. Leidend voor deze oplossingen is het STOMP-principe: eerst Stappen, dan Trappen, vervolgens het Openbaar Vervoer, dan Mobiliteitsdiensten waaronder deelmobiliteit, en als het moet gewoon de personenauto. Er zijn regels nodig om deelmobiliteit op een doeltreffende manier van de grond te krijgen. Zonder regels te stellen zullen aanbieders van deelmobiliteit de schaarse openbare ruimte illegaal gebruiken om hun deelvoertuigen door de gebruikers te laten stallen. Het gevolg is een verrommeling van de openbare ruimte en handhavingsperikelen daarbij. Het is in de praktijk lastig om te bepalen wie de overtreder is van verkeerd gestalde deelvoertuigen. Daarom hanteert het gemeentebestuur een vergunningstelsel voor het laten gebruiken van deelvoertuigen. Het college is bevoegd om locaties aan te wijzen waar deelmobiliteit wordt toegestaan.

 

De deelmobiliteit die in de APV is geregeld heeft geen betrekking op auto’s. Deelmobiliteit voor auto’s wordt in de Parkeerverordening geregeld. Die verordening regelt specifiek het parkeren van auto’s in de openbare ruimte met een parkeervergunningstelsel voor divers autogebruik.

 

Onderdeel K

 

Deze plagen worden veroorzaakt door het (overvloedig) voeren van meeuwen/duiven. Voedsel blijft dan liggen en trekt ratten aan. Dit artikel is vooral bedoeld om structureel overlast van rattenplagen te voorkomen.

 

Onderdeel L

 

Deze aanpassing is volgens de toelichting VNG van de laatste wijziging van de model-APV.

 

https://vng.nl/brieven/wijziging-model-apv-najaar-2023

 

Bij ministeriële regeling op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit wordt bepaald welk vuurwerk aan particulieren beschikbaar mag worden gesteld. De toevoeging van de categorieaanduidingen F1, F2 of F3 in de definitie is overbodig.

 

Onderdeel M

 

Uit de handhavingspraktijk blijkt dat de huidige regels om iemand een verblijfsontzegging op te leggen niet doeltreffend zijn.

 

De burgemeester is nu bevoegd om een persoon, als daarvoor gerechtvaardigde redenen zijn, voor maximaal 24 uur zijn of haar verblijf te ontzeggen op een bepaalde locatie. Deze verplichting werkt voor ontzeggingen die bijvoorbeeld gaan over ontzeggingen voor een evenement of sportwedstrijden. Voor structurele overlastsituaties werkt de 24-uurs ontzeggingsmogelijkheid in de praktijk in Nieuwegein niet. In Nieuwegein hebben wij meer te maken met structurele overlastsituaties, zoals vandalisme en stalking. Dit zijn situaties waarin een gebiedsverbod (vaak op verzoek van de politie of Veilig Thuis) gewenst zijn. Een gebiedsverbod voor maximaal 3 maanden helpt in de praktijk om de spreekwoordelijke "angel" uit de situatie te halen. Echter aangezien wij een 24-uurs verbod hebben in de APV zijn wij wettelijk verplicht die eerst toe te passen. Echter is een 24-uurs ontzegging zelden/nooit afdoende in een structurele overlastsituatie. In het land wordt dit artikel steeds vaker verwijderd uit de APV. Dit om de Gemeentewet toe te kunnen passen op dergelijke situaties.

 

Onderdeel N

 

Het gemeentebestuur heeft ervoor gekozen om dit onderwerp vanwege de complexiteit in een aparte verordening te regelen.

 

Onderdeel O

 

De volgende zin is verwijderd uit het eerste lid onderdeel a:

 

‘waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.’

 

De bepaling waarin de ontheffing was geregeld is al vervallen. Daarom is het vierde lid overbodig geworden.

 

Onderdeel P

 

Dit betreft een tekstuele aanpassing. De Welstandsnota is leidend in Nieuwegein. Standplaatsen komen daar niet in voor.

 

Onderdeel Q

 

Magneetvissen naar archeologische voorwerpen is bij wet verboden (Erfgoedwet), want dit wordt gezien als het graven in de waterbodem. Verder worden er geregeld explosieven in water gevonden. Dit verbod kan bijdragen aan het voorkomen van mogelijke gevaarlijke incidenten door het magneetvissen.

 

Dit verbod geldt met name op historische locaties.

 

Onderdeel R

 

Sinds juli 2016 geldt er geen landelijk metaaldetectorverbod meer, maar is het toegestaan onder strikte voorwaarden. Die gelden op beschermde terreinen, archeologische rijksmonumenten en terreinen waar een aanwijzingsprocedure loopt, provinciale en gemeentelijke monumenten, terreinen waar een opgraving wordt uitgevoerd, én op terreinen waarvoor de gemeente geen metaaldetectieverbod heeft ingesteld. Daarnaast geldt de beperking landelijk dat men niet dieper dan 30 cm mag graven, en men is verplicht gedane vondsten z.s.m. bij de Minister te melden (en beschikbaar te houden voor wetenschappelijk onderzoek).

 

Dit verbod wordt geregeld om de reeds bekende archeologische vindplaatsen in Nieuwegein te beschermen, die in sommige gevallen erg dicht onder de oppervlakte liggen. Dit zijn zogenaamde AMK-terreinen (Archeologische Monumenten Kaart). Voor deze terreinen geldt in Nieuwegein binnen het archeologiebeleid al het strengste regime. Denk hierbij aan terreinen als de forten, en (voormalige) kasteelterreinen.

 

Door dit verbod is het ook mogelijk andere terreinen toe te voegen bij voortschrijdend inzicht.

 

Wel is het mogelijk om op verzoek een ontheffing te verlenen aan een persoon om de bodem in de aangewezen gebieden te detecteren met een metaaldector (vierde lid). In de ontheffing zullen (standaard)voorwaarden worden opgenomen waar de ontheffinghouder aan moet voldoen. Hierbij kan gedacht worden aan meldingsplicht bij gemeente in geval archeologische vondsten worden gedaan, aantoonbaar gemeld geregistreerd in landelijke voorziening PAN (Portable Antiquities of the Netherlands).

 

Onderdeel S

 

De strafbaarstelling van het metaaldetectieverbod wordt toegevoegd aan de strafbepaling van het tweede lid van artikel 6.1. Als straf kan ten hoogste een geldboete van de 1e categorie worden opgelegd als bij overtreding strafvervolging wordt ingezet. De overige verboden en aanvullende bepalingen is de strafbepaling hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie (artikel 6:1 lid 1).

Naar boven