Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Best 2023

De raad van de gemeente Best;

 

gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit

 

vast te stellen de volgende: verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Best 2023.

Artikel I  

De Algemene Plaatselijke Verordening Best 2023 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Artikel 2:10, tweede en derde lid, komen te luiden:

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,5 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 strekkende meter en een hoogte van 4,2 meter boven de kruin van de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer en fietsers.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de onder het eerste lid onder a t/m c genoemde belangen nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg.

B

 

Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid, onder f, wordt “,” na het woord verlichting vervangen door: of en “;” vervangen door: .

  • 2.

    In het derde lid wordt “verplaatsen” vervangen door: verplaatsing.

C

 

Artikel 2:24, derde lid, onder a vervalt de tweede volzin.

 

D

 

In artikel 2:24, vierde lid, vervalt “, indien van toepassing”.

 

E

 

Artikel 2:25 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid vervalt “A-, B of C-“;

  • 2.

    Het vierde lid wordt vernummerd naar het vijfde lid;

  • 3.

    Na het derde lid wordt een vierde lid toegevoegd:

    • 4.

      De burgemeester kan besluiten, eventueel onder door hem te stellen voorschriften, dat geen vergunning als bedoeld in artikel 2:25 is vereist voor een door hem aangewezen evenement of categorie van evenementen, indien hij van oordeel is dat er sprake is van een laag risicoprofiel.

F

 

Artikel 2:25a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het opschrift vervalt: “(alleen kennisgeving)”;

  • 2.

    In het eerste lid, onder d en e wordt telkens na “woningen” toegevoegd: of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen.

  • 3.

    Het tweede lid vervalt;

  • 4.

    Het derde lid wordt vernummerd naar het tweede lid;

  • 5.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een (mondelinge) kennisgeving in behandeling nemen buiten de in het tweede lid genoemde termijn.;

  • 6.

    Het zesde lid vervalt.

G

 

Artikel 2:25b komt te luiden:

Artikel 2:25b Indiening aanvraag

  • 1.

    De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:7 wordt de aanvraag ingediend:

    • a.

      uiterlijk twaalf weken voor de beoogde datum van een A-evenement;

    • b.

      uiterlijk zesentwintig weken voor de beoogde datum van een B- of C-evenement.

  • 3.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding moet worden gedaan op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een aanvraag in behandeling nemen buiten de in het tweede lid genoemde termijnen.

H

 

Na artikel 2:25b wordt een nieuw artikel 2:25c toegevoegd:

Artikel 2:25c Beslistermijn

In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist de burgemeester op een aanvraag om een evenementenvergunning voor een A-evenement binnen twaalf weken en voor een B- of C-evenement binnen zesentwintig weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

 

I

 

Artikel 2:27 komt te luiden als volgt:

Artikel 2:27 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    feestdagen: Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, Pasen (eerste en tweede paasdag), Koningsdag, Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag, Pinksteren (eerste en tweede pinksterdag), Kerstmis (eerste en tweede kerstdag);

  • -

    leidinggevende: hetgeen daaronder in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet wordt verstaan.

  • -

    openbare inrichting: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, jongerencentrum, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

Een buiten de besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

 

J

 

Artikel 2:28 komt te luiden als volgt:

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    • a.

      winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      zorginstelling;

    • c.

      museum; of

    • d.

      bedrijfskantine of -restaurant.

  • 3.

    De burgemeester kan besluiten dat het verbod in het eerste lid niet geldt voor één of meer in dat besluit genoemde categorieën van inrichtingen in de gemeente dan wel in specifiek aangewezen delen van de gemeente.

K

 

Na artikel 2:28 worden toegevoegd de volgende artikelen 2:28a tot en met 2:28g:

 

Artikel 2:28a Eisen leidinggevenden

Leidinggevenden:

  • a.

    hebben de leeftijd van 18 jaar bereikt;

  • b.

    voldoen aan de eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag zoals bedoeld in het Alcoholbesluit;

  • c.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    staan niet onder curatele en zijn evenmin uit de ouderlijke macht of de voogdij ontzet.

Artikel 2:28b Aanvraagformulier

De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld formulier.

 

Artikel 2:28c Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist de burgemeester binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28d Weigeringsgronden

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning, als:

    • a.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan dan wel het in procedure zijnde omgevingsplan;

    • b.

      niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2:28a;

    • c.

      een leidinggevende binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde of op grond van artikel 13b Opiumwet, gesloten is geweest.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als:

    • a.

      voor de exploitatie van de openbare inrichting tevens een vergunning op grond van de Alcoholwet vereist is en deze vergunning niet is of kan worden verleend; of

    • b.

      de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

    • c.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming is met de ingediende aanvraag of het ingevulde Bibob-vragenformulier.

Artikel 2:28e Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een openbare inrichting voor het publiek geopend te houden als in de openbare inrichting geen leidinggevende aanwezig is die in de vergunning is vermeld.

 

Artikel 2:28f Intrekken vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 trekt de burgemeester de vergunning in als niet langer wordt voldaan aan de eisen in artikel 2:28a.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken als:

    • a.

      een leidinggevende van de openbare inrichting toestaat of gedoogt dat in de openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • b.

      sprake is van een gewijzigde exploitatie waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      een leidinggevende in strijd handelt met het bij of krachtens artikel 2:29 bepaalde;

    • d.

      zich in de openbare inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting.

Artikel 2:28g Vervallen vergunning

Een vergunning vervalt, wanneer:

  • a.

    sinds de verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • b.

    gedurende 6 maanden anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • c.

    de verlening van een vergunning, strekkende tot vervangen van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

L

 

Artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd

  • 1.

    In het eerste, tweede en derde lid vervalt: “(sluitingstijd)”

  • 2.

    In het eerste en tweede lid worden de opsommingstekens vervangen door a., b. en c,

  • 3.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      In afwijking van het eerste lid is een kantine van een paracommerciële sportinrichting gesloten op maandag tot en met zondag tussen 24.00 uur en 06.00 uur.

M

 

Artikel 2:34 komt te luiden als volgt:

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder alcoholhoudende drank en slijtlokaliteit hetgeen daaronder in de Alcoholwet wordt verstaan.

 

N

 

Artikel 2:34b, eerste lid, tweede lid, derde lid en vierde lid, worden de opsommingstekens telkens vervangen door a., b., en c.

 

O

 

Artikel 2:78 komt te luiden als volgt:

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan aan een persoon die de artikelen als vermeld in artikel 2.78a 2:1, 2:26, 2:31, 2:42, 2:47, 2:48, 2:53, 2:54, 2:74, 2:74a, 3:9, 5:15 of 5:34 van deze verordening, de artikelen 137d, 137e, 139, 141, 180, 184, 300, 302, 306, 350, 424 of 426 van het Wetboek van Strafrecht, de Wet wapens en munitie of de Opiumwet overtreedt of in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht bij besluit een tijdelijke verbod opleggen om gedurende ten hoogste twee weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 2.

    Bij overtredingen als bedoeld in het eerste lid of met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel een tijdelijk verbod als bedoeld in dat lid en die binnen zes maanden na een eerder tijdelijk verbod is gegeven en die opnieuw één of meer van bovengenoemde overtredingen begaat of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, bij besluit een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 3.

    De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven verboden, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 4.

    Als de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.

P

 

Artikel 2:78a vervalt

 

Q

 

Na artikel 2:79 wordt toegevoegd:

Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:30] eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 3.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf.

  • 4.

    Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, als bezoeker daarin of daarop te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming van de burgemeester.

  • 6.

    De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

R

 

In artikel 3:7, eerste lid, onder d, wordt na “aanvraag” toegevoegd: of het ingevulde Bibob-vragenformulier.

 

S

 

Aan artikel 5:12 wordt na het tweede lid een derde lid toegevoegd:

  • 3.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Artikel II  

Deze verordening treedt in werking op 1 april 2024.

Aldus besloten door de raad van Best

in zijn vergadering van 18 maart 2024

Rian Swinkels-van de Laar

raadsgriffier

Hans Ubachs

voorzitter

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikelen A tot en met D

Het gaat hier om (wet)technische en taalkundige aanpassingen die de leesbaarheid vergroten.

 

Artikel E tot en met H

In de huidige APV staat een regeling over evenementen. De artikelen over de vergunningplicht, wanneer met een melding kan worden volstaan, de indienings- en beslistermijnen lopen nu door elkaar. Daarom zijn deze artikelen herschreven. Dat bevordert de leesbaarheid. Er vinden geen inhoudelijke wijzigingen plaats.

 

Artikel I tot en met K

De artikelen ten aanzien van openbare inrichtingen (horecabedrijven) zijn herschreven en uitgebreid. Hiervoor is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Alcoholwet. Het huidige artikel 2:28 regelt de vergunningplicht en omvat weigeringsgronden en procedurebepalingen. Omwille van de leesbaarheid wordt dit in aparte artikelen geregeld.

 

Artikel I

In de huidige APV ontbrak een omschrijving van het begrip ‘feestdagen’. Ook is een omschrijving van het begrip ‘leidinggevende’ opgenomen.

 

Artikel J

Het herschreven artikel 2:28 omvat nu alleen de vergunningplicht en bepaalt in welke gevallen geen vergunning nodig is.

 

Artikel K

Het nieuwe artikel 2:28a regelt de eisen waaraan leidinggevenden moeten voldoen.

 

Aanvragen voor een vergunning moeten worden gedaan met een door de burgemeester vastgesteld formulier. Dat regelt artikel 2:28b.

 

De beslistermijn op een aanvraag is in artikel 2:28c gesteld op 12 weken. Dat is vier weken langer dan nu het geval is. In de praktijk blijkt een termijn van 8 weken aan de korte kant, vooral in vakantieperioden en bij complexe Bibob-procedures.

 

Artikel 2:28d regelt in welke gevallen de burgemeester de aanvraag om exploitatievergunning moet (eerste lid) en kan (tweede lid) weigeren.

 

Artikel 2:28e regelt dat er altijd een leidinggevende in de openbare inrichting aanwezig moet zijn als het voor publiek geopend is. Zo is altijd een verantwoordelijke aanspreekbaar die ook direct in kan grijpen als een situatie daarom vraagt.

 

Artikel 1:6 van APV bevat een algemene regeling over het intrekken van vergunning. Aan exploitatievergunningen worden op dit moment voorschriften verbonden die het intrekken en vervallen regelen. Een (aanvullende) regeling hierover in de APV geniet de voorkeur. Dat wordt nu geregeld in de nieuwe artikelen 2:28f en 2:28g.

 

Artikel L

Het gaat hier om technische en taalkundige aanpassingen die de leesbaarheid vergroten.

 

Artikel M

Dit artikel is aangepast zodat alleen begrippen worden gedefinieerd die ook in de dezeafdeling voorkomen.

 

Artikel N

Het gaat hier om technische en taalkundige aanpassingen die de leesbaarheid vergroten.

 

Artikel O

In de huidige APV is artikel 2:78a al opgenomen. Dit artikel strekt ertoe de burgemeester de bevoegdheid te geven tot het opleggen van een gebiedsontzegging bij (ernstige vrees voor) een openbare ordeverstoring of overlastgevend gedrag. Afhankelijk van hoe de bepaling wordt ingevuld, kan de gebiedsontzegging bijvoorbeeld worden toegepast bij overlast veroorzaakt door drugshandel en drugsgebruik, samenscholing, hinderlijk drankgebruik, geweldpleging etc. In het licht van proportionaliteit en subsidiariteit verdient het aanbeveling, alvorens over te gaan tot oplegging van een gebiedsontzegging, eerst een waarschuwing te geven. Het besluit tot oplegging van een gebiedsontzegging vereist een gedegen motivering.

 

De bepaling is inhoudelijk gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • -

    de vervanging van het ‘bevel om zich niet op een openbare plaats op te houden’ door ‘het opleggen van een tijdelijk verbod om op een openbare plaats aanwezig te zijn’. Juridisch gezien is een gebiedsontzegging namelijk niet een bevel waarvan het niet nakomen een misdrijf is (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht), maar een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarvan het niet nakomen een overtreding is. Op het besluit van de burgemeester zijn de waarborgen van de Awb van toepassing;

  • -

    de opsomming van overtredingen op grond waarvan in ieder geval een gebiedsontzegging kan worden opgelegd, staan niet langer in een apart artikel (artikel 2:78a);

  • -

    de toevoeging van een voorrangsbepaling als de officier van justitie een gebiedsontzegging oplegt op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering.

De overtreding van de gebiedsontzegging is opgenomen in artikel 6:1 van de APV. De Commissie Feiten en Tarieven van het Openbaar Ministerie heeft besloten om geen feitcode voor een gebiedsontzegging open te stellen. De commissie vraagt zich hierbij vooral af hoe een verbalisant weet om welke gebiedsontzegging het gaat en hoe de verdachte voldoende bereikt kan worden in het proces van vervolging. De commissie verwacht dat het veelal verdachten zijn zonder vaste woon‐ of verblijfplaats. Dit soort overtredingen zijn goed ingebed in de ZSM‐praktijk 1 en het maatwerksysteem van de arrondissementsparketten.

 

Afbakening met andere gebiedsontzeggingen

Naast artikel 2:78 zijn er andere grondslagen op basis waarvan een burgemeester een gebiedsontzegging kan opleggen:

  • -

    Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet (de ‘lichte bevelsbevoegdheid’). Een licht bevel moet in overeenstemming zijn met geldende regelgeving, inclusief de lokale verordeningen. De wetgever heeft de lichte bevelsbevoegdheid in het leven geroepen voor situaties waarin geldende regelgeving, waaronder de lokale verordeningen, geen voorziening bevat voor een concreet openbare-ordeprobleem. Kan zowel de APV als artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet toepassing vinden voor een gebiedsontzegging, dan gaat de APV voor (Hoge Raad 11-03-2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4096). Als echter van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet gebruik wordt gemaakt, omdat er geen APV-bepaling voorhanden is, dan kan de rechter aangeven dat er voldoende gelegenheid is geweest om een dergelijke regeling op te stellen (zie bijvoorbeeld Voorzieningenrechter Rb Alkmaar 15-07-2008, ECLI:NL:RBALK:2008:BD9134). Bij structurele problemen is het nodig dat de raad een regeling in een democratisch gelegitimeerde verordening zoals de APV opneemt.

  • -

    Artikel 172a van de Gemeentewet (in 2012 ingevoegd via de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast). Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen ernstige en niet-ernstige verstoringen van de openbare orde. In het geval van een ernstige verstoring van de openbare orde is niet vereist dat deze ordeverstoring herhaaldelijk heeft plaatsgevonden alvorens een bevel gegeven kan worden. In het geval van een niet-ernstige openbare-ordeverstoring is een enkel incident onvoldoende om een bevel op te kunnen leggen. Deze gebiedsontzeggingen kunnen voor drie maanden met hoogstens driemaal verlenging voor telkens die duur tot maximaal één jaar gelden en in combinatie met een van de andere instrumenten (groepsverbod, meldingsplicht) uit dat artikel worden opgelegd.

  • -

    Artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet (‘noodbevelsbevoegdheid’). Een noodbevel mag afwijken van geldende regelgeving, uitgezonderd de Grondwet en hogere regelingen dan de Grondwet.

Eerste lid

De invulling van het eerste lid vereist een keuze van de gemeente. Zo kan in de bepaling zelf worden bepaald bij overtreding van welke bepalingen de gebiedsontzegging kan worden ingezet, waarbij gedacht kan worden aan diverse bepalingen uit de APV, maar ook aan bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet, de Wet wapens en munitie, etc. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat het voorkomen dat die delicten gepleegd worden (door een gebiedsontzegging op te leggen) de doelstelling van de APV-bepaling (handhaving openbare orde, bescherming woon- en leefklimaat enz.) moet dienen.

Het voordeel van een opsomming is dat er een zekere voorzienbaarheid geboden wordt en dat er democratische legitimatie is. Nadeel is dat iedere wijziging langs de raad moet en daardoor tijd in beslag neemt. Het is daarom ook mogelijk in een beleidsregel (of een dan noodzakelijke waarschuwing wanneer het tot een daadwerkelijke ontzegging komt) vast te leggen bij welke overtredingen de gebiedsontzegging ingezet kan worden. Daarin zal dan in ieder geval vastgelegd moeten worden wat er onder ‘openbare ordeverstorende handelingen’ wordt verstaan. Voordeel hiervan is dat er een zekere flexibiliteit is ingebouwd (aanpassen van een beleidsregel is immers een stuk ‘makkelijker’ dan aanpassen van de APV). Nadeel is dat de raad minder controle heeft over de invulling. We kiezen ervoor om beiden varianten in de APV op te nemen.

 

Los daarvan zal bepaald moeten worden hoe lang de kortdurende gebiedsontzegging duurt. Met kortdurend wordt op een periode tot 48 uur gedoeld. Vaak wordt een periode van 24 uur gehanteerd. Denkbaar is ook om naast deze algemene regeling, een bijzondere regeling op te nemen. Bijvoorbeeld door te bepalen dat de burgemeester aan iemand die tussen donderdag 18.00 uur en zondag 24.00 uur in het uitgaansgebied bepaald horeca-overlastgevend gedrag vertoont, een tijdelijk verbod oplegt om gedurende het restant van die periode daar weg te blijven. Hetzelfde is denkbaar bij kermissen, voetbalwedstrijden of andere evenementen.

 

Tweede lid

In het licht van proportionaliteit en subsidiariteit is het geboden om slechts tot oplegging van een langdurige gebiedsontzegging, als bedoeld in het tweede lid over te gaan, wanneer de gedraging waarop deze oplegging betrekking heeft binnen een bepaalde periode na oplegging van de eerdere gebiedsontzegging plaatsvindt. Het aantal maanden dat tussen de overtredingen verstrijkt, is van belang voor de toegestane looptijd van een gebiedsontzegging en dient te worden bepaald en te worden onderbouwd. Veelvoorkomend is een termijn van zes maanden, al komt twaalf maanden ook voor. We kiezen voor een termijn van zes maanden.

Voor de lang(er)durende gebiedsontzegging zal moeten worden bepaald en onderbouwd hoe lang deze maximaal kan duren. Een looptijd van maximaal twaalf weken is in de rechtspraak aanvaardbaar geacht. Desondanks hanteren de meeste verordeningen een maximum van acht weken. Vier weken is ook een veelvoorkomend maximum. Desgewenst kan dit – zeker bij een langere periode – ook nader worden getrapt in een beleidsregel, wat de flexibiliteit ten goede komt.

 

Verder is het tweede lid tekstueel op het eerste lid afgestemd.

 

Artikel P

De opsomming van overtredingen is nu opgenomen in artikel 2:78, eerste lid. Artikel 2:78a kan daarom vervallen.

 

Artikel Q

Het artikel berust op de algemene verordenende bevoegdheid van de raad (artikel 149 van de Gemeentewet).

 

Eerste lid

Het artikel geeft de burgemeester de mogelijkheid over te gaan tot sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of daarbij behorend erf als overlast, verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat dreigt.

De burgemeester kan met behulp van artikel 2:80 optreden als in of vanuit een voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf strafbare feiten plaatsvinden waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat nadelig wordt beïnvloed of als ondernemers van (dienstverlenende) bedrijven zoals garages, autoverhuurbedrijven, uitzendbureaus of winkels, overlast (blijven) veroorzaken of ter plaatse strafbare feiten plegen, deze faciliteren, gedogen of op andere wijze toestaan. Ook geeft het artikel de burgemeester de mogelijkheid om op te treden als er in of vanuit een pand (niet zijnde een woning) wordt gegokt, waarvoor geen toestemming is gegeven op grond van de Wet op de Kansspelen. Als sprake is van een illegaal gokpand is zonder meer sprake van een aantasting van de openbare orde (in ruime zin te verstaan). Gokpanden die tevens als woning in gebruik zijn, kunnen niet op basis van dit artikel uit de APV worden gesloten, maar op grond van artikel 174a Gemeentewet.

 

Het artikel strekt niet tot uitvoering van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet. Een bevel op grond van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet is pas op zijn plaats als er geen reguliere bevoegdheden toepasselijk zijn, bijvoorbeeld op grond van de APV, en onverwijlde spoed onmiddellijk optreden vergt (ABRvS 9 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP1137 (Castricum); ABRvS 14-11-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3699 (Rotterdam)). De situatie moet tot onmiddellijk ingrijpen noodzaken: de bevelen op grond van artikel 174, tweede lid, moeten zien op concrete, zich direct aandienende, situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen (MvA, Kamerstukken II 1988/89, 19403, 10, p. 92-93).

 

Tweede lid

Het artikel is een aanvulling op de bevoegdheden van de burgemeester om op grond van de APV (artikel 2:30 of artikel 13b van de Opiumwet overlastgevende inrichtingen, zoals horecabedrijven en seksinrichtingen, of woningen op grond van artikel 174a Gemeentewet te sluiten.

 

Derde tot en met vijfde lid

Naast de bekendmaking aan belanghebbende wordt ter plaatse een afschrift van het besluit tot sluiting aangebracht. Zo is voor eenieder voldoende kenbaar dat gedurende de sluiting niemand het gebouw of daarbij behorende erf zonder toestemming van de burgemeester mag betreden. Het is verboden dat afschrift te verwijderen.

 

Zesde lid

Dit lid biedt de burgemeester de mogelijkheid om een sluiting op te heffen. De burgemeester zal daartoe in de regel alleen overgaan op het moment dat er voldoende garanties aanwezig zijn waaruit blijkt dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het pand gewaarborgd zijn. Hiervan is geen sprake als er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de situatie die heeft geleid tot een sluiting.

 

Jurisprudentie

ABRvS 23-09-2020, ECLI:NL:RVS:2020:2282. De burgemeester moet aannemelijk maken dat concreet voorzienbaar is dat de openbare orde zal worden verstoord. Niet is vereist dat zich al een concrete verstoring van de openbare orde heeft voorgedaan. Ook is niet in alle gevallen vereist dat er al strafbare feiten zijn gepleegd. Wel moet de burgemeester handelen overeenkomstig zijn beleidsregel dat hij de sluitingsbevoegdheid gebruikt in situaties waarin de openbare orde al is verstoord. De burgemeester erkent dat deze situatie zich niet voordoet. De burgemeester mocht daarom het ‘sluitingsartikel’ niet toepassen.

 

Artikel R

Ook het vermelde in het verplicht in te vullen Bibob-formulier kan aanleiding geven om aan te nemen dat de werkelijke situatie niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. Om in die situaties een vergunning te kunnen weigeren, is een wettelijke grondslag nodig.

 

Artikel S

Artikel 5:12 biedt nu de mogelijkheid om op te treden tegen (brom)fietsen die buiten daarvoor bestemde fietsenstallingen gestald worden en tegen (brom)fietsen die rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeren. Het nieuwe derde lid maakt het ook mogelijk om plaatsen aan te wijzen waar (brom)fietsen maar een bepaalde periode mogen staan. Staan ze er langer, dan kan daartegen worden opgetreden.

Naar boven