Verordening Tegenprestatie Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Ameland 2024

De raad van de gemeente Ameland,

 

gelezen

 

  • -

    het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 februari 2024;

  • -

    de Participatiewet;

  • -

    de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

besluit:

 

  • 1.

    De Verordening Tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Ameland 2024 vast te stellen. Hiermee vervalt de Verordening Tegenprestatie Participatiewet, IOAZ en IOAZ gemeente Ameland 2015.

Artikel 1

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ GEMEENTE AMELAND 2024

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW/IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: persoon met een uitkering;

    • b.

      grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

    • c.

      korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

    • d.

      mantelzorg: mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • e.

      uitkering: bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • f.

      vrijwilligerswerk: werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Hoofdstuk 2. Tegenprestatie naar vermogen

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt,

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument,

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en

    • d.

      die niet leiden tot verdringing.

  • 2.

    Het college motiveert de inzet van de tegenprestatie, waarbij tegemoet wordt gekomen aan het individueel en collectief belang.

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.

  • 2.

    Het college kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

  • 3.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college in ieder geval rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet door de belanghebbende naar vermogen kunnen worden verricht;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van de belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende worden in overweging genomen;

  • 4.

    Het college kan bij dringende redenen in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing verlenen van de verplichting om een opgedragen tegenprestatie te verrichten.

Artikel 4. Geen tegenprestatie opdragen

Het college draagt geen tegenprestatie op als een belanghebbende mantelzorg of vrijwilligerswerk verricht voor zover het verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk naar het oordeel van het college redelijkerwijs voldoende, noodzakelijk of wenselijk is.

Artikel 5. De duur en omvang van de tegenprestatie

  • 1.

    De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de duur van maximaal twaalf maanden.

  • 2.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal zestien uren per week.

  • 3.

    Na de periode als genoemd in het eerste lid kan de duur verlengd worden met maximaal 12 maanden, nadat de consulent heeft beoordeeld of de omstandigheden en situatie van de belanghebbende verder onveranderd zijn gebleven.

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie indien geen passende werkzaamheden binnen de gemeentegrenzen voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2.

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen drie maanden of op dat moment wel werkzaamheden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 7. Beleidsregels

Het college kan aanvullend beleidsregels opstellen.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2024. Met ingang van die dag vervalt de Verordening Tegenprestatie Participatiewet, Ioaz en Ioaz gemeente Ameland 2015.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Ameland 2024.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Ameland van 25 maart 2024,

De raad voornoemd.

De griffier,

Jacqueline Metz

De voorzitter,

Leo Pieter Stoel

Toelichting  

Algemene toelichting

Het college is bevoegd een ontvanger van een uitkering op grond van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en artikel 37, onder f van de Ioaz en artikel 37, onder f van de Ioaz. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

 

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een belanghebbende een tegenprestatie opdraagt, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

 

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

 

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

 

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

 

Tegenprestatie is geen re-integratie instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

 

Verordeningsplicht

De wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bij-standsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze veror-deningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet, artikel 35 onderdeel d van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschik-te werkloze werknemers en artikel 35 onderdeel d van de Wet Inkomensvoorziening oude-re en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

 

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

 

Artikelsgewijze toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Ameland 2024

 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Ioaw en Ioaz, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Belanghebbende

In beginsel heeft iedere uitkeringsgerechtigde de verplichting ‘iets terug te doen’ voor de uitkering in de vorm van een tegenprestatie. Dit betekent dat alleen aan mensen die een uitkering ontvangen, een tegenprestatie kan worden opgelegd. De tegenprestatie kan niet worden opgelegd aan niet-uitkeringsgerechtigden die door gemeenten worden ondersteund bij het zoeken naar werk.

 

Korte afstand tot de arbeidsmarkt

Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 3 van deze verordening.

 

Grote afstand tot de arbeidsmarkt

Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 3 van deze verordening.

 

Mantelzorg

In de WMO 2015 (Stb. 2014, 280) is mantelzorg gedefinieerd als hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

 

Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 5 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

 

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

 

  • 1.

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • 2.

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • 3.

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

  • 4.

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

 

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

 

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

 

Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van werkzaamheden. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten.

 

Als het college onbeloonde werkzaamheden vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

 

Artikel 2, eerste lid, van deze verordening bevat regels omtrent de inhoud van de tegen-prestatie. Deze omvat een kaderstellende omschrijving van de werkzaamheden die door het college kunnen worden ingezet als tegenprestatie. Binnen de in het eerste lid gestelde kaders, kan het college in beleidsregels vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 2, tweede lid, van deze verordening).

 

De kaderstellende omschrijving heeft als voordeel dat het college niet beperkt is in het aanwijzen van het soort werkzaamheden die als tegenprestatie kunnen worden ingezet. Hierdoor kan het college snel inspelen op nieuwe activiteiten die als werkzaamheden kunnen worden ingezet zonder dat wijziging van de verordening noodzakelijk is.

 

In eerste lid van artikel 2 is bepaald dat het onbeloonde werk additioneel van aard is. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

 

Het ontvangen van een onkostenvergoeding geldt daarbij ondanks de ontvangst als onbetaalde werkzaamheden. Denk bijvoorbeeld aan vrijwilligerswerk.

 

Samenwerking met maatschappelijke organisaties

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties.

 

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De onbeloonde werkzaamheden mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie niet belemmeren. Het uitgangspunt is werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p.14).

 

Gemotiveerde inzet

In artikel 2, tweede lid, wordt de tegenprestatie gemotiveerd ingezet, waarbij tegemoet gekomen wordt aan het individuele en collectieve belang. Bij het opdragen van de tegenprestatie wordt rekening gehouden met de eigen inbreng van de belanghebbende. De belanghebbende wordt gemotiveerd eigen ideeën aan te dragen. De communicatie over de tegenprestatie richting de belanghebbende moet zorgvuldig verlopen, zodat helder is wat er van hem/haar verwacht kan worden. Het individuele belang van de belanghebbende wordt gediend met de bijdrage die de tegenprestatie levert aan het verminderen van de kwetsbare positie waarin hij/zij zich bevindt. Daarnaast moet de tegenprestatie een bijdrage leveren aan het sociale leefklimaat en de leefbaarheid in de gemeente. Met het opdragen van de tegenprestatie wordt dus zowel een individueel als een collectief belang gediend.

 

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.

 

Het college kiest ervoor om de tegenprestatie in beginsel op te dragen aan een belanghebbende die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt kunnen zich in de eerste plaats richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen.

 

Bij mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt mag worden verwacht dat hun inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom. Daarom wordt aan mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt minder aangedrongen op het verrichten van onbeloonde maatschappelijke activiteiten. De onbeloonde werkzaamheden mogen immers het accepteren van passende arbeid of re-integratie inspanningen niet belemmeren: werk gaat boven uitkering.

 

Binnen deze groep kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten worden verricht door belanghebbende en het verrichten van re-integratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht. In dat geval bestaat er ruimte voor het opleggen van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten.

 

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 3, derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

 

Onderdeel a: tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

 

Onderdeel b: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring. (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren.

 

Sommige uitkeringsgerechtigden zijn al maatschappelijk actief of hebben vrijwilligerswerk. De gemeente kan besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan een al bestaande maatschappelijke activiteit of vrijwilligerswerk ertoe leiden dat men name de duur en de omvang van de tegenprestatie anders worden vastgesteld. Een voorbeeld van een maatschappelijke activiteit is: de zorg voor een ouder of een gehandicapt familielid.

 

Onderdeel c: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

 

Praktische omstandigheden

Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

 

Geen tegenprestatie

Artikel 3, derde lid regelt dat indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

 

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op:

 

  • een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet)

  • een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

 

Artikel 4. Geen tegenprestatie opdragen

Artikel 4 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg of vrijwilligerswerk verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op.

 

Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college houdt bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al vrijwilligerswerk verricht. Indien belanghebbende al vrijwilligerswerk verricht, kan het college ook besluiten vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 5 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen.

 

Onder vrijwilligerswerk wordt in het algemeen verstaan: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving (vergelijk TK 2005-2006, 30 334, nr. 1, p. 2). Vrijwilligerswerk heeft een onverplicht karakter. Men kan zelf tijdsduur en frequentie bepalen van wat men doet en voor wie of welke organisatie de inspanning wordt geleverd. Men bepaalt zelf waarom de werkzaamheden worden gedaan zonder dat hier een geldelijke beloning tegenover staat.

 

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.

 

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30)

 

De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen vanwege het verbod op dwangarbeid en slavernij beperkt te zijn (artikel 4 EVRM).

 

Maximale duur tegenprestatie in dagen

Artikel 4, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van 12 maanden, met de mogelijkheid tot verlenging indien de situatie onveranderd is gebleven. Binnen de genoemde termijn van een jaar is het mogelijk voor het college om de onbeloonde werkzaamheden te wijzigen naar aard en omvang. Voor de duur van één jaar is gekozen, omdat veel organisaties werk maximaal een jaar vooruit plannen.

 

Maximale duur tegenprestatie in uren

Voor de omvang is gekeken naar de maximale inzet van een vrijwilliger. Gemiddeld is dat voor een Nederlander 5 uur per week. Iemand zonder werk of re-integratieverplichtingen kan een grotere prestatie leveren als vrijwilliger. Uitgaande van een dagdeel per dag over maximaal 4 dagen is de maximale inzet 16 uur per week. Een tegenprestatie kan ook worden ingezet op kortdurende opdrachten van bijvoorbeeld één of twee weken waarbij de maximale inzet van 16 uur voor deze korte periode kan worden overschreden.

 

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 6, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 51). Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen drie maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening.

 

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 8. Beleidsregels

Met betrekking tot de uitvoering van de “Tegenprestatie” kan het college regels opstellen.

 

Artikel 9. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Naar boven