Wijziging verordening sociaal domein gemeente Huizen

De raad van de gemeente Huizen;

 

In vergadering bijeen op 25 maart 2024,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 februari 2024;

en gelet op het advies van de Adviesraad Sociaal Domein HBEL

 

besluit:

de verordening sociaal domein gemeente Huizen als volgt te wijzigen

 

A

 

Hoofdstuk 5 participatie komt als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 5 Participatie

De HBEL-gemeenten begeleiden personen naar zelfredzaamheid.

Het streven is dat zij zoveel mogelijk blijvend en volledig of gedeeltelijk onafhankelijk zijn van (inkomens)voorzieningen van de overheid. Zij kunnen hun talenten en kwaliteiten inzetten voor de samenleving.

 

5.1. Kernwaarden

  • -

    Iedereen doet mee.

  • -

    De gemeente ondersteunt waar nodig.

  • -

    Bij deze ondersteuning wordt rekening gehouden met de talenten, mogelijkheden en persoonlijke situatie van de persoon.

  • -

    Hierdoor kan de ondersteuning per persoon verschillen. Dit noemen we maatwerk.

  • -

    De ondersteuning is de goedkoopste van alle passende oplossingen.

  • -

    Betaald werk gaat voor onbetaald werk.

5.2 Uitgangspunten

  • -

    Onbetaald werk in alle vormen – zoals vrijwilligerswerk - kan een opstap zijn naar betaald werk.

  • -

    Indien een persoon niet meewerkt – zolang de re-integratieverplichting actief is – dan kan de gemeente de ondersteuning verplichten.

  • -

    De HBEL-gemeenten werken aan een arbeidsmarkt die zich bewust en actief openstelt voor iedereen.

  • -

    Duidelijke verwachtingen.

  • -

    De gemeente houdt rekening met concurrentieverhoudingen en verdringing op de arbeidsmarkt.

5.3 Doelgroep

  • 1.

    De gemeente ondersteunt een aantal groepen op weg naar werk. Het gaat om personen met een gemeentelijke uitkering voor levensonderhoud of een ANW-uitkering, jongere partner van een persoon met een aanvullende inkomensvoorziening op de AOW-uitkering (aio-uitkering), personen die geen ondersteuning kunnen krijgen van andere instanties of werkgevers, en enkele andere specifieke groepen, die in artikel 7 van de Participatiewet worden genoemd.

  • 2.

    De ondersteuning van de gemeente is bedoeld voor personen die stappen kunnen zetten richting de arbeidsmarkt. Daaronder valt ook de persoon met algemene bijstand die moet inburgeren.

5.4. Samenwerking

  • 1.

    De gemeente werkt samen met regiogemeenten, UWV, werkgevers, onderwijsinstellingen en maatschappelijke instellingen uit de regio om personen te helpen naar sociale en of economische zelfredzaamheid.

  • 2.

    De gemeente ondersteunt werkgevers als zij personen uit de doelgroep van de gemeente werk willen aanbieden.

5.5 Budget

De gemeente kan voor de verschillende soorten voorzieningen een budgetplafond vaststellen, als dat nodig is om de financiële risico’s voor de gemeente te beperken. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente aan een bepaalde soort voorziening per kalenderjaar kan uitgeven. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt de gemeente geen voorziening meer waarvoor dit budgetplafond geldt, tenzij in de wet anders is bepaald. Een budgetplafond wordt voorafgaand aan het kalenderjaar vastgesteld.

 

5.6 Voorzieningen – werk (economische zelfredzaamheid)

  • 1.

    Het doel is om de kansen op de arbeidsmarkt van de persoon te vergroten zodat voor langere tijd betaald werk gevonden wordt.

  • 2.

    Ondersteuning naar werk kan in de vorm van een voorziening:

    • a.

      Proefplaatsing

    • b.

      Detacheringsbaan

    • c.

      Beschutwerk

    • d.

      (Regionaal) leerwerktraject

    • e.

      Loonkostensubsidie

    • f.

      Vrijwilligerswerk

  • 3.

    Ondersteuning kan ook in de vorm van een instrument:

    • a.

      Training

    • b.

      Scholing

    • c.

      Persoonlijke (intensieve) ondersteuning bij werk

    • d.

      Inzet van een talentscan

    • e.

      Beschikbaarheid van arbeidsmarktinformatie

    • f.

      Banenmarkt

    • g.

      Nazorg

  • 4.

    De gemeente beoordeelt:

    • a.

      Welke voorziening en/of instrument zinvol is om in te zetten.

    • b.

      Wat de periode is dat deze voorziening en/of instrument wordt ingezet.

  • 5.

    Na de beoordeling maakt de gemeente samen met de betrokkene afspraken. Deze worden vastgelegd.

5.6.1 Specifieke voorwaarden voor een voorziening – of instrument werk

  • 1.

    Proefplaatsing:

    • a.

      De gemeente kan een persoon, bij wijze van proef, de mogelijkheid bieden om met behoud van uitkering te werken bij een werkgever.

    • b.

      Deze persoon heeft de werkzaamheden nog niet eerder voor deze werkgever onbeloond uitgevoerd.

    • c.

      Het doel is om werkervaring op te doen in een specifieke functie.

    • d.

      De proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden.

    • e.

      Verlening met maximaal 4 maanden is mogelijk.

    • f.

      In 2 maanden moet duidelijk zijn of betrokkene geschikt is voor de functie. Op grond van een evaluatie door werkgever, gemeente en persoon wordt bepaald of een verlenging nodig is (maatwerk!).

    • g.

      Na de proefplaatsing en bij geschiktheid volgt een dienstverband van minimaal 6 maanden.

    • h.

      Bij ziekte telt de ziekteperiode niet mee voor de toepassing van de maximale periode.

    • i.

      Afspraken over o.a. de doelen, werkzaamheden, verwachtingen, vooruitzichten en begeleiding worden in een overeenkomst tussen gemeente, werkgever en betrokkene vastgelegd.

  • 2.

    Detacheringsbaan

    • a.

      Een persoon werkt via een andere organisatie bij een werkgever.

    • b.

      Het doel is om via betaald werk, werkervaring op te doen.

    • c.

      Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente, werkgever, de andere organisatie en de betrokkene.

  • 3.

    Beschut werk:

    • a.

      De gemeente biedt deze voorziening aan als het UWV heeft vastgesteld dat deze persoon alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die persoon.

    • b.

      Het doel van beschut werk is om personen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

    • c.

      De datum van het (positieve) advies van het UWV is bepalend voor de volgorde van het aanbod voorziening beschut werk.

    • d.

      Het aantal jaarlijks te realiseren dienstbetrekkingen is beperkt tot het aantal waarvoor de gemeente middelen ontvangt van het rijk, of het aantal dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.

    • e.

      Als het UWV in een jaar meer positieve adviezen geeft dan het aantal beoogde banen, kan de gemeente samen met de betrokkenen een andere ondersteuning uit deze regeling gebruiken totdat de baan begint.

    • f.

      Een persoon met indicatie beschut werk kan óók bij een reguliere werkgever werken, mits wordt voldaan aan de voorwaarden voor een beschutte werkplek.

    • g.

      Om beschutwerk mogelijk te maken en te laten voortduren, kan de gemeente waar nodig de volgende voorzieningen inzetten:

      • -

        Fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving.

      • -

        Uitsplitsing van taken.

      • -

        Aanpassingen in de werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4.

    Loonkostensubsidie:

    • a.

      De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer:

      • -

        wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen.

      • -

        tot de doelgroep behoort.

      • -

        voldoet aan de voorwaarden uit artikel 10d van de Participatiewet.

    • b.

      Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren personen met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor productieverlies.

    • c.

      De werkgever kan loonkostensubsidie aanvragen of de gemeente kan deze ambtshalve toekennen.

    • d.

      De gemeente stelt vast of het gaat om een persoon die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen én tot de doelgroep behoort.

    • e.

      De gemeente past bij de toekenning van loonkostensubsidie het werkproces toe dat landelijk is afgesproken (het preferente werkproces).

    • f.

      De werknemer die tot de doelgroep van de wettelijke loonkostensubsidie behoort, maakt aanspraak op begeleiding op de werkplek.

  • 5.

    Scholing:

    • a.

      Scholing heeft tot doel de stap naar werk te verkleinen of te overbruggen.

    • b.

      Scholing wordt ingezet als het verwerven en behouden van betaald werk zonder inzet van dit instrument voor de persoon niet haalbaar is.

    • c.

      Dit zijn opleidingen met een duur van maximaal 1 jaar.

    • d.

      Voor deze opleiding is geen studiefinanciering mogelijk.

  • 6.

    Nazorg:

    • a.

      kan zijn:

      • -

        Begeleiding door een jobcoach.

      • -

        Nazorggesprek(ken) met de trajectcoach of consulent Participatiewet.

    • b.

      duurt maximaal 3 maanden na start van arbeidscontract met mogelijkheid tot verlenging.

    • c.

      de gemeente onderzoekt of door de omstandigheden van de persoon een verlenging nodig is.

5.7 Voorzieningen – sociale activering (sociale zelfredzaamheid)

  • 1.

    De gemeente kan een persoon die weinig kans heeft op betaald werk verwijzen naar zinvolle activiteiten die de persoon dichterbij betaald werk brengen. Er staan geen inkomsten/ loon tegenover. Dit heet sociale activering.

  • 2.

    Het doel van sociale activering is om personen te helpen weer grip op hun leven te krijgen, sociale contacten op te bouwen, een dagbesteding te bieden en moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen.

  • 3.

    De activiteiten worden afgestemd op de talenten en mogelijkheden van de persoon.

  • 4.

    Onder meer de volgende voorzieningen kunnen worden ingezet voor sociale activering:

    • a.

      Werkervaringsplek (participatieplek)

    • b.

      Instapwerkplek (werkstage)

    • c.

      Leerwerkplek

    • d.

      (Arbeidsmatige) dagbesteding

  • 5.

    De gemeente beoordeelt:

    • a.

      Welke activiteit is zinvol om in te zetten.

    • b.

      Wat de periode is dat deze activiteit wordt ingezet.

    • c.

      Aan welke leerdoelen wordt gewerkt.

    • d.

      Indien van toepassing de wijze/mate van begeleiding.

  • 6.

    Afspraken worden met de betrokkene en organisatie gemaakt en vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

5.7.1 Specifieke voorwaarden voor een voorziening – sociale activering

  • 1.

    Voorzieningen voor sociale activering worden ook wel vrijwilligerswerk genoemd.

  • 2.

    Instapwerkplek / Werkstage: doel: ontwikkelen van competenties en werknemersvaardigheden met behoud van uitkering.

  • 3.

    Leerwerkplek: doel is om de kans op een betaalde baan binnen 1 jaar te vergroten.

  • 4.

    Dagbesteding (licht) richt zich op recreatie en plekken die gericht zijn op sociale activiteiten. Hierbij wordt geen verdere ontwikkeling verwacht, maar het doel is wel om achteruitgang te voorkomen.

  • 5.

    Arbeidsmatige dagbesteding zijn plekken gericht op sociale zelfredzaamheid. Het doel is om achteruitgang in zelfredzaamheid te voorkomen en te behouden of zelfstandigheid te ontwikkelen. Indien mogelijk met een toename van zelfredzaamheid.

5.8 Overige voorzieningen

5.8.1 Persoonlijke begeleiding

  • 1.

    De gemeente kan persoonlijke begeleiding inzetten voor een persoon met een arbeidsbeperking wanneer de functie zonder deze begeleiding niet goed uitgevoerd kan worden.

  • 2.

    Het doel van de inzet van persoonlijke begeleiding is om de werknemer te ondersteunen zijn werk goed te doen en het werk te behouden. Zodat de persoon uiteindelijk zonder extra begeleiding zijn werk goed kan uitvoeren.

  • 3.

    Voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze voorzieningen:

    • a.

      De persoon behoort tot de doelgroep.

    • b.

      Het kan ook ingezet worden voor personen onder de 18 jaar die VSO/PRO onderwijs hebben gevolgd.

    • c.

      Zonder deze begeleiding kan de persoon niet aan het arbeidsproces deelnemen.

    • d.

      De voorziening kan niet van een werkgever verwacht worden.

    • e.

      De voorziening wordt niet door een andere instantie (bijvoorbeeld het UWV – bijv. Wajong, WIA) vergoed.

  • 4.

    Persoonlijke begeleiding kan aangeboden worden in de vorm van:

    • a.

      Jobcoach van de gemeente of regio.

    • b.

      Externe jobcoach.

    • c.

      Interne jobcoach van werkgever.

    • d.

      Interne werkbegeleider van werkgever.

    • e.

      Vergoeding.

  • 5.

    De jobcoach van de gemeenten of regio heeft voorrang op de overige vormen van persoonlijke begeleiding.

  • 6.

    De gemeente onderzoekt in overleg met de persoon en eventueel de werkgever:

    • a.

      Welke persoonlijke begeleiding wordt ingezet.

    • b.

      De omvang en doel van de begeleiding.

    • c.

      De duur van de begeleiding.

    • d.

      De intensiteit van de begeleiding.

    • e.

      Wanneer de verstrekking afwijkt dan de reden van afwijking.

    • f.

      Of er samenwerking met andere partijen mogelijk is om de begeleiding op elkaar af te stemmen.

  • 7.

    De afspraken met betrokkene, werkgever en gemeente worden vastgelegd.

  • 8.

    De inzet van een jobcoach is maximaal 24 maanden, met een mogelijkheid tot verlenging van maximaal 12 maanden.

  • 9.

    De gemeente volgt het Protocol (Interne) Jobcoach van het UWV, met uitzondering van de tarieven van het UWV.

  • 10.

    Voor het vergoeden van jobcoaching is een belangrijke voorwaarde dat de jobcoaching planmatig wordt gegeven door een erkend deskundige. Deze heeft voldoende tijd voor de begeleiding, is goed op de hoogte van de werkzaamheden van de betrokkene. Deze persoon is niet de leidinggevende van de betrokkene en is ook niet de degene die de betrokkene beoordeelt.

  • 11.

    Een erkend deskundige voldoet aan de richtlijnen en kwaliteitseisen van NOLOC (beroepsvereniging van loopbaanprofessionals en jobcoaches).

  • 12.

    Voor het vergoeden van interne werkbegeleiding is een belangrijke voorwaarde dat de werkbegeleiding planmatig wordt gegeven door een collega van de betrokkene. Deze is daarvoor opgeleid en is in staat kwalitatief goede begeleiding te bieden. Ook is deze collega goed op de hoogte van de werkzaamheden van de betrokkene. Deze persoon is niet de leidinggevende van de betrokkene en is ook niet de degene die de betrokkene beoordeelt.

5.8.2 Vervoersvoorziening personen met een beperking

  • 1.

    De gemeente kan een vervoersvoorziening aanbieden als:

    • a.

      De persoon niet zelfstandig naar zijn werkplek/ voorziening kan reizen.

    • b.

      De persoon door zijn beperking geen gebruik kan maken van openbaar vervoer.

    • c.

      Het vervoer beperkt is tot woon-werkverkeer.

  • 2.

    De gemeente berekent de hoogte van de vergoeding naar het aantal gewerkte dagen. De vergoeding bedraagt het in de markt gebruikelijke tarief voor taxi of andere vorm van vervoer.

  • 3.

    Reisvergoeding van de werkgever wordt in mindering gebracht.

5.8.3 Voorzieningen voor personen met visuele of motorische beperking

  • 1.

    Een voorziening kan toegekend worden die gericht is op vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie.

  • 2.

    De voorziening van een werkgever of van het UWV heeft voorrang op een voorziening van de gemeente.

  • 3.

    Een voorziening kan bijvoorbeeld een computervoorziening zijn.

  • 4.

    De gemeente kent deze voorziening toe als de noodzaak in de werksfeer aantoonbaar is.

5.8.4 Werkplek aanpassingen

  • 1.

    De gemeente kan een aanpassing van de werkplek toekennen als dit door de arbeidsbeperking van de persoon noodzakelijk is om het werk uit te voeren en hiervoor de werkgever niet verantwoordelijk is.

  • 2.

    De meeneembare voorzieningen – zoals een bureaustoel of toetsenbord - worden toegekend aan de persoon.

  • 3.

    De niet meeneembare voorzieningen – zoals een aangepast toilet of traplift - worden toegekend aan de werkgever.

5.8.5 Aanvraag overige voorzieningen

  • 1.

    De persoon of werkgever kan een aanvraag voor de overige voorziening uit dit artikel indienen via het (telefonische) informatiepunt.

  • 2.

    Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

  • 3.

    De gemeente kan ook zonder aanvraag, uit eigen beweging (ambtshalve) beoordelen of een inwoner of werkgever in aanmerking komt voor een voorziening.

5.9 Andere voorzieningen

  • 1.

    Het inburgeringstraject wordt aangemerkt als een re-integratievoorziening op grond van de PW (art 9 lid 1 onder b PW).

  • 2.

    De gemeente kan voorzieningen naast de taaltraining inzetten als dat nodig is om de kans op werk te vergroten.

5.10 Vergoedingen

  • 1.

    De gemeente kan reiskosten, kosten voor kinderopvang of andere noodzakelijke kosten vergoeden die de persoon met een IOAZ-, IOAW- of een Participatiewet-uitkering moet maken bij deelname aan een voorziening.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding kinderopvang bedraagt het verschil tussen de werkelijke kosten van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst (= de eigen bijdrage).

  • 3.

    Om voor de vergoeding kinderopvang in aanmerking te komen is het vereist dat de Belastingdienst kinderopvangtoeslag voor het betreffende kind/ de betreffende kinderen aan de persoon verstrekt.

  • 4.

    De gemeente kan reiskosten vergoeden aan een statushouder met een Participatiewet-uitkering die aan een inburgeringstraject deelneemt en daarvoor noodzakelijke reiskosten maakt.

  • 5.

    Het vergoeden van reiskosten kan als de statushouders nog woonachtig is in het AZC (Asielzoekerscentrum) en leefgeld ontvangt van het COA.

5.11 Stoppen van een voorziening

  • 1.

    De gemeente kan besluiten een bepaalde voorziening te stoppen, als:

    • a.

      De persoon de afspraken niet nakomt die gemaakt en vastgelegd zijn, (art 5.6, 5.6.1, 5.7, 5.7.1, 5.8.1 van deze verordening)

    • b.

      De persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt"

    • c.

      De persoon een beroep kan doen op geschikte ondersteuning via een andere organisatie of regeling of via de werkgever;

    • d.

      De voorziening niet (langer) nodig is om de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren of om werk te vinden of te behouden;

    • e.

      De kosten van de voorziening voor de werkgever of voor de gemeente niet in verhouding staan tot het verwachte effect van die voorziening voor de persoon, of als

    • f.

      De voorziening niet (langer) geschikt is voor de persoon of als een andere voorziening geschikter is.

5.12 Afwijken van dit hoofdstuk in de verordening sociaal domein ( Harheidsclausule )

  • 1.

    De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de persoon of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

  • 2.

    Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

B

Hoofdstuk 6 Leerlingenvervoer komt als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 6 Leerlingenvervoer

Paragraaf 1 aanvraag van de vervoersvoorziening

Artikel 6.1.1 Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan in de gemeente waar de leerling zijn woning heeft, door indiening bij burgemeester en wethouders van een volledig ingevuld en door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling ondertekend papieren of digitaal formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.

  • 2.

    Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 3.

    De gegevens voortvloeiend uit de aanvraag voor een vervoersvoorziening worden slechts gebruikt om de aanvraag te kunnen beoordelen en uitvoering te kunnen geven aan de vervoersvoorziening voor de leerling.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders besluiten binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag voor een vervoersvoorziening.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen het in het vorige lid bedoelde besluitvormingstermijn met ten hoogste vier weken verdagen. Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

  • 6.

    Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:

    • a.

      wanneer het een bekostiging betreft, met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;

    • b.

      wanneer het aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de door de ouders verzochte datum.

Artikel 6.1.2. Gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij de aanvraag

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij een eerste aanvraag in een gesprek, met de ouders, desgewenst de leerling en een deskundige, de noodzakelijk te achten vervoersvoorziening onderzoeken als bedoeld in de onderzoeksfase.

  • 3.

    Bij gewijzigde omstandigheden kan het gesprek als bedoeld in het tweede lid opnieuw plaatsvinden.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders betrekken in het gesprek tenminste de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en de dichtstbijzijnde toegankelijke school als bedoeld in artikel 6.2.1.

  • 5.

    Wanneer de leerling de leeftijd van negen jaar bereikt, kunnen burgemeester en wethouders in overleg met de ouders, desgewenst de leerling en in samenhang met het ontwikkelingsperspectief een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen, waarin de weg naar zelfstandig reizen naar school wordt beschreven alsmede de mogelijkheden van de leerling. Dit plan maakt onderdeel uit van het besluit.

  • 6.

    In het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan kunnen burgemeester en wethouders ondersteuning bieden om de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling te bevorderen.

Artikel 6.1.3 Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening

  • 1.

    Ten behoeve van het schoolbezoek kennen burgemeester en wethouders aan de ouders van de in de gemeente verblijvende leerling op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Als burgemeester en wethouders toepassing geven aan het eerste lid, verlangen burgemeester en wethouders van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.

  • 3.

    De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 4.

    Als de leerling een meerderjarige en handelingsbekwame leerling is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraag toegekend aan de leerling.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders bepalen bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders verstrekken een vervoersvoorziening voor het vervoer van de leerling van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school en terug.

  • 8.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

Artikel 6.1.4 Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening

  • 1.

    De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk mede te delen aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Als sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt de aanspraak daarop en kennen burgemeester en wethouders al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

  • 3.

    Als de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en burgemeester en wethouders een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststellen, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kennen burgemeester en wethouders al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Burgemeester en wethouders delen het besluit schriftelijk mee aan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit als bedoeld in deze verordening herzien, opschorten dan wel intrekken, als burgemeester en wethouders vaststellen dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;

    • c.

      de verstrekte vervoersvoorziening niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;

    • d.

      sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast vervoer; of

    • e.

      het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie in het aangepast vervoer.

  • 5.

    De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepaste vervoer berust bij de ouders.

  • 6.

    Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

Paragraaf 2 Beoordelingsfase: beoordeling van de aanspraak op vervoersvoorziening

Artikel 6.2.1 Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich brengt en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, ontstaat niet eerder een aanspraak op een vervoersvoorziening dan dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling de keuze voor de toegankelijke school schriftelijk hebben gemeld.

  • 3.

    Met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden wordt eveneens een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning of de opstapplaats en:

    • a.

      de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is; of

    • b.

      een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a.

  • 4.

    Als de ouders vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      aan burgemeester en wethouders is door de ouders genoegzaam aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte van de leerling;

    • b.

      aan burgemeester en wethouders is door de ouders genoegzaam aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod.

Artikel 6.2.2 Afstandsgrens

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor:

    • a.

      basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer;

    • b.

      speciaal basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer;

    • c.

      speciaal onderwijs meer bedraagt dan twee kilometer.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt geen afstandsgrens gehanteerd wanneer aan burgemeester en wethouders genoegzaam is aangetoond dat het een gehandicapte leerling betreft. Zo nodig kunnen burgemeester en wethouders hierover advies vragen aan een onafhankelijk medisch deskundige. De deskundige betrekt in zijn advies de mogelijkheden van de gehandicapte leerling om zelfstandig, al dan niet met begeleiding, met de fiets of het openbaar vervoer te reizen.

Artikel 6.2.3 Aanwijzing opstapplaats

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij het verstrekken van aangepast vervoer een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling gebruik maakt van de vervoersvoorziening.

  • 2.

    De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar en op de opstapplaats wordt begeleid als dit noodzakelijk is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders wijzen geen opstapplaats aan als door de ouders wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders wijzen (tijdelijk) geen opstapplaats aan als het gebruik van een opstapplaats leidt tot hogere kosten dan aangepast vervoer vanaf de woning van de leerling.

Artikel 6.2.4 Peildatum leeftijd leerling

Voor het verstrekken van een vervoersvoorziening is de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft bepalend.

 

Artikel 6.2.5 Andere vergoeding

De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.

 

Artikel 6.2.6 Schooltijden en wachttijden

  • 1.

    Bekostiging van het aangepast vervoer vindt plaats op standaard schooldagen en schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 2.

    Ingeval er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden, kunnen burgemeester en wethouders besluiten met de inzet van het aangepaste vervoer een wachttijd aan te houden van één of meerdere (les)uren, om zodoende aan te sluiten op het reguliere leerlingenvervoer.

  • 3.

    Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet bekostigd, tenzij de ouders bewijs overleggen waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerplichtige leerling de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.

Artikel 6.2.7 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;

    • b.

      in de periode voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente is een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening;

    • c.

      en de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.

  • 2.

    Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.

Artikel 6.2.8 Vervoersvoorziening naar stageadres

  • 1.

    Als er al aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres. Hiervoor wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 6.1.1, eerste lid, kan een aanvraag voor stagevervoer bovendien door de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs gedaan worden.

  • 3.

    De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt slechts toegekend als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 4.

    de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;

    • a.

      de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;

    • b.

      de stage vindt plaats op één stageadres;

    • c.

      het stageadres is gelegen op de route van de woning dan wel de opstapplaats naar de school. Als wordt aangetoond dat dit niet mogelijk is, dan kan het stageadres gelegen zijn binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen maximale straal van de woning of de school, waarbij een maximum van tien kilometer gehanteerd kan worden.

  • 5.

    Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen het stagecontract opvragen.

Paragraaf 3 Onderzoeksfase: verstrekking aard en omvang van de vervoersvoorziening

Artikel 6.3.1 Verstrekking van de vervoersvoorziening

  • 1.

    Burgemeester en wethouders betrekken bij de verstrekking van de vervoersvoorziening het eventuele persoonlijk vervoersontwikkelingsplan of vervoersadviezen van deskundigen die voor de onderzoekfase van belang zijn.

  • 2.

    Als begeleiding in het vervoer vereist is, vergoeden burgemeester en wethouders geen andere kosten dan de vervoerskosten die verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het vervoer.

Artikel 6.3.2 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1.

    Als voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 6.2.2, eerste lid, verstrekken burgemeester en wethouders aan de ouders van de leerling die een school voor primair onderwijs of speciaal onderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer.

  • 2.

    Als aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van burgemeester en wethouders, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekken burgemeester en wethouders de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets.

  • 3.

    De kilometervergoeding voor de fiets is € 0,10 per kilometer, gemeten langs de kortste, veilige afstand.

Artikel 6.3.3 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verstrekken aan de ouders van de leerling, die een school bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets van de leerling en een begeleider van de leerling als:

    • a.

      voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 6.2.2, eerste lid, de leerling jonger dan negen jaar is en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken; of

    • b.

      een leerlingen kan door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruikmaken.

  • 2.

    De kilometervergoeding voor de fiets is € 0,10 per kilometer, gemeten langs de kortste, veilige afstand.

  • 3.

    Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 6.3.4 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Burgemeester en wethouders verstrekken een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, als:

  • a.

    aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 6.3.2 of 6.3.3 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

  • b.

    aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 6.3.2 of 6.3.3 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van burgemeester en wethouders al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

  • c.

    aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 6.3.3 en door de ouders ten behoeve van burgemeester en wethouders genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

  • d.

    de leerling, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, ook niet onder begeleiding in staat is van het openbaar vervoer gebruik te maken.

  • e.

    Een leerling kan de toegang tot het vervoer ontzegd worden indien is gebleken dat de leerling door wangedrag of anderszins de orde of veiligheid in het vervoer verstoort.

Artikel 6.3.5 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1.

    Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kunnen burgemeester en wethouders de ouders vragen of op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigen burgemeester en wethouders aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het vervoer per fiets voor de leerling zonder begeleiding, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets al dan niet met begeleiding.

    • b.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer voor de leerling zonder begeleiding, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer al dan niet met begeleiding; of

    • c.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, als aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Deze vergoeding bedraagt het belastingvrije kilometerbedrag van € 0,21 per kilometer, gemeten over de kortste route van de ANWB-routeplanner.

  • 3.

    Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigen burgemeester en wethouders aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4.

    Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging van burgemeester en wethouders ontvangen, wordt door burgemeester en wethouders geen bekostiging verstrekt.

Artikel 6.3.6 Bekostiging andere passende vervoersvoorziening

Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kunnen burgemeester en wethouders na overleg met de ouders een bekostiging verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.

 

Artikel 6.3.7 Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 6.2.1 kennen burgemeester en wethouders desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kennen aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kennen aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 4.

    Artikel 6.3.4, eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing.

Artikel 6.3.8 Eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag

  • 1a.

    Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen samen meer bedraagt dan € 28.800,- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 6.2.2 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 1b.

    Aan de ouders van een leerling die een speciale school voor basisonderwijs zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan 155% van het onder artikel 6.3.8 lid 1a vermelde bedrag rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 6.2.2 lid 1 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2.

    In geval burgemeester en wethouders in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgen dan wel doen verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 6.2.2 bepaalde afstand, als het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 28.800,- tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3.

    De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 6.2.2 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

  • 4.

    Het inkomensbedrag van € 28.800,- genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2024 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 28.800,-.

  • 5.

    Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op gehandicapte leerlingen.

Artikel 6.3.9 Eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage

  • 1.

    Als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan twintig kilometer bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2.

    In geval burgemeester en wethouders in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgen dan wel doen verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan twintig kilometer bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3.

    De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders. Zij bedragen:

  •  

    Inkomen in euro’s

    Eigen bijdragen in euro’s per gezin

    0-35.500

    Nihil

    35.500-42.000

    170

    42.000-48.500

    750

    48.500-55.000

    1.390

    55.000-62.500

    2.035

    62.500-69.000

    2.730

    69.000 en verder

    Voor elke extra € 5.500: € 655 erbij

  • 4.

    De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2024 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.

  • 5.

    De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2024 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op gehandicapte leerlingen.

Paragraaf 4 Slotbepaling

Artikel 6.4.1 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de bekostiging van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

 

C

 

Hoofdstuk 7 Wmo, Artikel 7.2.1.komt als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 7 Wmo , paragraaf 2

Artikel 7.2.1 Regels voor het persoonsgebonden budget (PGB), lid 3

  • 3.

    De hoogte van een pgb

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • c.

      wordt bepaald aan de hand van de geldende CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) wanneer cliënt niet professionele ondersteuning verwerft of via het informele circuit ondersteuning verwerft;

D

 

Toelichting op de verordening, Artikel 7.3.2 komt als volgt te luiden:

 

Toelichting op de verordening

Artikel 7.3.2 eerste lid

Zolang als een cliënt gebruik maakt van een doorlopende voorziening, zoals begeleiding of hulp bij het huishouden, is een eigen bijdrage verschuldigd (abonnementstarief). De bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn maximaal de kostprijs, maar niet meer dan de maandelijkse eigen bijdrage die landelijk is vastgesteld. Dit is met uitzondering van de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen, daar kan de eigen bijdrage hoger zijn. Wanneer een eenmalig verstrekte voorziening (zoals een hulpmiddel of een woningaanpassing) is afbetaald en er geen gebruik gemaakt wordt van lopende voorzieningen, dan is er geen eigen bijdrage meer verschuldigd.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 25 maart 2024

De griffier

De voorzitter

Naar boven