Gemeenteblad van Veendam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Veendam | Gemeenteblad 2024, 143872 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Veendam | Gemeenteblad 2024, 143872 | beleidsregel |
Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Veendam 2024
HOOFDSTUK 2 BEVOEGDHEDEN VORDERINGEN ZONDER SCHENDINGEN INLICHTINGENPLICHT
Artikel 4. Meewerken aan een minnelijke of dwingende schuldregeling.
De gemeente kan meewerken aan een schuldregeling bij schending van inlichtingenplicht voor zover er geen sprake is van opzet of grove schuld zoals bedoeld in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ. Bij afweging wordt nadrukkelijk gekeken wat het maatschappelijke effect is van het meewerken aan de schuldenregeling.
Artikel 7. Afzien van verdere invordering bij fraude
Het college besluit per individuele fraudevordering van verdere invordering af te zien indien de belanghebbende voldoet aan het gestelde in artikel 58, lid 7, onderdeel a, b, c of d van de Participatiewet, dan wel artikel 25, lid 6, onderdeel a, b, c of d van zowel de IOAW als de IOAZ, en het uit doelmatigheidsoverwegingen in geval van de betreffende individuele fraudevordering wenselijk is af te zien van verdere invordering.
Artikel 8. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Artikel 9. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht (meer) hebben op een uitkering.
Artikel 12. Verzoek tot wijziging van een betalingsregeling door belanghebbende
Artikel 13. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de regels van het beslagrecht.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam op
de secretaris, de burgemeester,
A. Castelein S. Korthuis
Op grond van de Participatiewet is het terugvorderen van onterecht verleende bijstand wegens het schenden van de inlichtingenplicht een verplichting die volgt uit de wet, het college heeft hierin geen beleidsvrijheid. Per 1januari 2022 is de wet veranderden heeft het college de bevoegdheid om mee te werken aan een minnelijke schuldenregeling met finale kwijting bij vorderingen wegens ‘lichte’ schending van de inlichtingenplicht. Via de Verzamelwet SZW 2022 is dit medewerkingsverbod beperkt tot gevallen waarbij sprake is van opzet of grove schuld.
Daarnaast is vanaf 7 februari 2023 de looptijd van de van de wettelijke schuldenregeling (Wsnp) in beginsel verkort van 36 naar 18 maanden. Vervolgens is in aansluiting hierop is met ingang van 1 juli 2023 ook de aflossingsperiode van de minnelijke schuldenregeling (Msnp) teruggebracht tot 18 maanden. De verkorting draagt bij aan de kabinetsdoelstelling om inwoners sneller uit problematische schulden te helpen.
Echter, de definitie van problematische schulden wijzigt vooralsnog niet. Als de schulden niet voor 100% voldaan worden door herfinanciering of een betalingsregeling binnen een periode van 36 maanden, dan gaat een schuldenregeling in. Worden schulden niet binnen 36 maanden voldaan, dan duurt de schuldenregeling 18 maanden.
De nieuwe beleidsregels sluiten zo veel als mogelijk is aan bij de doelstellingen achter de genoemde wijziging in wet- en regelgeving.
Het terugvorderen van onterecht verleende bijstand voor overige (niet-fraude) vorderingen is een bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Daarom heeft het college van Burgemeester en Wethouders van Veendam in deze beleidsregels neergelegd in welke gevallen en op welke wijze zij van de bevoegdheid tot terug- en invordering gebruik maakt.
Het college wil een tijdelijk vangnet bieden voor inwoners die dat nodig hebben. Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat bijstand die ten onrechte dan wel te veel is verleend, in principe terugbetaald moet worden. Het kennen van onze klant en het toepassen van maatwerk, zijn daarbij onontbeerlijk: door een goed contact met de klant en een –bij voorkeur - minnelijke regeling streven wij ernaar dat zoveel mogelijk debiteuren hun financiële verplichtingen in het kader van terugvordering nakomen. Ook streeft het college naar het voorkomen van het verhogen van vorderingen door extra incasso kosten. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het opzettelijk plegen van schending van de inlichtingenplicht (bijstandsfraude) niet mag lonen.
Voorop in het beleid staat echter het bevorderen van duurzame uitstroom uit de bijstand naar werk of studie en economische zelfstandigheid. Het college wil dan ook voorkomen dat een te rigide toepassing van de bevoegdheid tot terugvordering de uitstroom uit de uitkering belemmert of de instroom bevordert. Het signaleren van geldzorgen en schulden en het aanbieden van schuldhulpverlening is onderdeel van de integrale aanpak van schulden en armoede.
Met deze beleidsregel streeft het college naar een klantgerichte uitvoering en het toepassen van de menselijke maat, waarbij binnen het wettelijk kader, het feitencomplex, de sociale situatie en eventuele dringende redenen kan worden afgeweken van de hoofdregel.
Zodat elke debiteur het perspectief krijgt om op enig moment een ‘schone lei’ te behalenen zonder schulden verder te gaan.
In de definitiebepaling onder artikel 1 wordt uitleg gegeven over afkortingen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd en wordt nader ingegaan op een aantal begrippen.
Onder n is het ontstaansmoment van de vordering opgenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat in één beschikking meerdere vorderingen kunnen zijn opgenomen.
1. Nadrukkelijk is bepaald dat deze beleidsregel alleen van toepassing is voor zover dit niet in strijd is met –hogere – wetten en regelingen.
In de vorige versie van deze beleidsegels waren bepalingen opgenomen die gebaseerd zijn op verplichtingen die volgen uit jurisprudentie. Deze zijn in deze beleidsregels niet meer opgenomen. De reden hiervoor is, dat de gemeente hier geen beleidsvrijheid heeft. De verwijderde bepalingen hadden betrekking op:
De zes-maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit het college dusdanig concreet kan afleiden dat sprake is van een fout, dat het college op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt.
Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat betrokkene over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Het college is dan in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken, rekening houdend met de zes-maanden-jurisprudentie. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie het bedrag van de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien de gevolgen van de beperkte overschrijding van de vermogensgrens tijdig zouden zijn verwerkt. Dit komt neer op het bedrag waarmee de vermogensgrens overschreden is.
De beleidsregel heeft alleen betrekking op terugvorderingen van genoten uitkering. (Bijzondere) bijstand die is verstrekt in de vorm van een lening valt hier niet onder. Een lening is een vorm van verstrekte bijstand en al bij het verstrekken van die (bijzondere) bijstand wordt bepaald of de toe te kennen bijzondere bijstand om niet (als gift) of als lening wordt verstrekt. Bij het verstrekken van de lening wordt onderzocht in hoeverre de debiteur in staat is om de lening terug te betalen. Alleen het deel dat iemand daadwerkelijk terug kan betalen wordt verstrekt als bijzondere bijstand in de vorm van een lening, een eventueel overgebleven deel wordt bij de toekenning direct toegekend als een gift.
Ook zijn deze beleidsregels niet van toepassing leningen die zijn verstrekt in het kader van de Bbz 2004. Deze bevoegdheden staan nader uitgewerkt in de ‘Beleidsregels Terug- en invordering Bbz 2004”.
Artikel 3. Herzien, intrekken, terugvorderen en verrekenen.
In dit artikel wordt de bevoegdheid tot het terugvorderen en verrekenen van genoten uitkering geregeld.
lid 1 onder a en b: Herziening en intrekking van het recht op een uitkering vormen een belangrijkegrondslag voor de terugvordering. Evenals een terugvordering zijn herziening en intrekking een bevoegdheid van het college. Het college maakt van deze bevoegdheden gebruik in alle situaties en voor alle personen zoals in de wetten geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Lid 1 onder c : De terugvordering is altijd netto indien deze in het jaar van het ontstaan van de vordering wordt afgelost. De afgedragen loonbelasting en premie volksverzekeringen kunnen door de gemeente over dat kalenderjaar immers nog worden gecorrigeerd. Ook terugvordering van een eerder kalenderjaar wordt altijd netto gedaan tenzij een dwingende bepaling tot terugvordering in die wetten en regelingen dit in de weg staat. Hier volgt uit dat terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht altijd bruto zal zijn, dus inclusief afgedragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. Behalve wanneer deze vordering in het jaar van het ontstaan wordt afgelost, of voor het deel dat in het jaar van ontstaan wordt afgelost.
Lid 1 onder d en e: Hierin wordt aangegeven dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot verrekening en terugvordering in de genoemde wetten.
Indien over een periode dat uitkering is verleend sprake is van naderhand ontvangen inkomen of vermogen dan wordt de terugvordering ineens opgeëist, zowel bij het beëindigingen van de uitkering als bij voortzetting hiervan. Het is immers aannemelijk dat de debiteur nog beschikt over de naderhand ontvangen inkomen of vermogen. Direct opeisen van de vordering voorkomt dat de debiteur het geld uitgeeft aan andere zaken dan aan de nog terug te betalen uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan en dat langdurig moet worden teruggevorderd.
Lid 2: Uit pragmatische overwegingen kan het nemen van een terugvorderingsbesluit achterwege blijven wanneer het netto terug te vorderen bedrag lager is dan € 200,-. Dit laat onverlet dat verrekening conform artikel 58 lid 4 voor gaat op het achterwege laten van een terugvorderingsbesluit. Ook wordt indien mogelijk het bedrag volledig verrekend met nog niet uitbetaalde vakantie-uitkering.
Artikel 4. Schuldenregelingen.
In artikel 4 wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college meewerkt aan een minnelijke of gedwongen schuldenregeling en instemt met het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering. De uitvoering van dit artikel moet gezien worden in het licht van een meer integrale aanpak van armoede en schulden en moet bijdragen aan de gewenste schone lei en een schulden- en zorgvrije toekomst.
Lid 2. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om mee te werken aan een minnelijke schuldenregeling wegens het niet opzettelijk en/of niet ernstige verwijtbaarheid van schending van de inlichtingenplicht. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen enerzijds het uitgangspunt dat fraude niet mag lonen en anderzijds het maatschappelijke effect van het meewerken aan een schuldenregeling zoals het kunnen deelnemen aan de samenleving of uitstroom uit de uitkering.
Artikel 5. Invordering algemeen.
In dit artikel wordt de bevoegdheid tot het invorderen, dus de wijze van terugbetaling, van genoten uitkering geregeld.
Lid 4: Bij beëindiging van de uitkering worden alle vorderingen ineens opgeëist. Indien de debiteur deze vorderingen niet ineens kan aflossen, kan een betalingsregeling worden getroffen. Uitgangspunt hierbij is dat het bedrag zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, is terugbetaald. Zie ook artikel 8 en 9. Bij een betalingsregeling moeten alle terugvorderingen in maximaal 36 maanden zijn terugbetaald.
Lid 5: bij het vaststellen van de hoogte van de termijnen wordt rekening gehouden met de gehele financiële situatie van de debiteur en wordt de beslagvrije voet in achtgenomen. De vordering wordt in maximaal 36 maanden afgelost, dit kan ook sneller indien mogelijk. Bij een te grote schuldenlast wordt doorverwezen naar schuldhulpverlening.
Als er sprake is van te hoge vorderingen of andere schulden (van derden) waardoor het niet mogelijk is om de terugvordering binnen 36 maanden te betalen dan wordt de mogelijkheid van schuldhulpverlening besproken om te komen tot een totale oplossing van de schulden van de debiteur. Hierbij wordt gestreefd naar een schulden vrije toekomst.
Lid 7 en 8: Het college wil (met name jongeren) het perspectief bieden op een zelfstandige toekomst. Hierbij helpt het volgen van een opleiding. Schulden daarentegen belemmerende overstap naar een studie en daarmee de ontwikkeling naar zelfstandigheid. Om die reden wordt voor de duur van de opleiding afgezien van invordering als een uitkering wordt beëindigd wegens het gaan volgen van scholing (’s Rijks kas bekostigd onderwijs). De studiefinanciering bestaat immers ook (soms deels) uit een lening. Dit helpt de jongere op weg naar een zelfstandig bestaan. Dit afzien van invordering is niet van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan wegens schending van de inlichtingenplicht.
Artikel 6. Afzien van verdere invordering
In dit artikel staan de bepalingen over kwijtschelding als gedurende een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting. Na 36 maanden kan het college besluiten om af te zien van verdere invordering. Er is gekozen voor 36 maanden omdat dit aansluit bij de op dit moment gangbare definitie van problematische schulden. Bij het beoordelen wordt meegewogen wat de maatschappelijke effecten zijn van het afzien van verdere invordering.
Met de onder c genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de rest-som tegen finale kwijting van het restant wordt zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.
Artikel 7. Afzien van verdere invordering bij fraude.
Met dit artikel kan het college besluiten om na 10 jaar en onder voorwaarden af te zien van verdere terugvordering. Hierbij wordt meegewogen of er sprake is van een lichte overtreding van de inlichtingenplicht of dat er sprake is van opzet en grove schuld. Uitgangspunt blijft dat fraude niet mag lonen.
Artikel 8 en 9 Vaststellen van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit.
In artikel 475d Rv wordt o.a. rekening gehouden met de meerkosten van betrokkene voor huur en ziektekosten en aantoonbare aflossing van preferente schulden in verband met noodzakelijke bestaanskosten. Het college heeft de bevoegdheid om de menselijke maat te hanteren en maatwerk toe te passen bij het vaststellen van de hoogte van de aflossing. Zo kan indien nodig bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de kosten voor het uitoefenen van een beroep.
In artikel 9 lid 1 is geregeld dat de afloscapaciteit, voor debiteuren waarvan de uitkering is beëindigd wegens het aanvaarden van werk, gedurende 12 maanden, gelijk blijft aan de afloscapaciteit van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hiermee wil het college het aanvaarden van werk aanmoedigen.
Artikel 10 Tussentijdse beoordeling van de betalingsverplichting door het college.
Artikel 11 Uitstel van betaling bij een betalingsregeling.
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college.
Het college legt in dit artikel de criteria vast wanneer een dergelijk verzoek in beginsel wel of juist niet (bij voorbeeld bij het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen) wordt toegekend alsmede welke procedurele eisen hiervoor gelden.
Artikel 12 verzoek toe wijziging van een betalingsregeling door belanghebbende.
Artikel 13 niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. van de Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. Ook executoriaal beslag op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is mogelijk.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-143872.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.