Verordening tot wijziging van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 februari 2024;

 

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en c, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

 

overwegende dat het gewenst is om de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016 te wijzigen vanwege de Wet inburgering 2021

 

 

Besluit vast te stellen: de verordening tot wijziging van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016

 

Artikel I Wijziging Afstemmingsverordening

 

De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17, tweede lid, en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

5°. het niet of onvoldoende medewerking verlenen (artikel 17, tweede lid Participatiewet) aan activiteiten die samenhangen met de Wet Taaleis als bedoeld in artikel 18b Participatiewet;

  • c.

    derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 6. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17, tweede lid, en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

5°. het niet of onvoldoende medewerking verlenen (artikel 17, tweede lid Participatiewet) aan activiteiten die samenhangen met de Wet Taaleis als bedoeld in artikel 18b Participatiewet;

6°. het zich niet houden aan verplichtingen en afspraken uit het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP), die betrekking hebben op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om verplichtingen en afspraken anders dan in het aanbod in de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP);

  • c.

    derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 8. Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, wordt vastgesteld op:

  • a.

    5 van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

Artikel 8. Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, wordt vastgesteld op:

  • a.

    5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 14. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet, genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet, genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Als de afzonderlijke verlagingen samen meer dan 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bedragen, wordt het deel van de verlaging dat uitstijgt boven 100% van de bijstandsnorm niet geeffectueerd.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 14. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet, genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet, genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Als de afzonderlijke verlagingen samen meer dan 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bedragen, wordt het deel van de verlaging dat uitstijgt boven 100% van de bijstandsnorm niet geeffectueerd.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 5.

    Als het college voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18 of 18b Participatiewet kan verlagen of een boete op grond van de Wet inburgering 2021 op kan leggen, dan wordt gekozen voor de wijze van handhaving die naar zijn oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.

 

Artikel II Inwerkingtreding

Deze verordening tot wijziging van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016 treedt in werking op de dag van bekendmaking.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 27 maart 2024

De raadsgriffier,

Dr. J. (Juul) Cornips

De voorzitter,

A.M.J. (Agnes) Schaap

Toelichting

In de Beleidsregels Wet inburgering gemeente Renkum is onder andere vastgelegd welke gevolgen het heeft als de inburgeraar de verplichtingen in het kader van het persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP) niet nakomt. De beleidsregels maken het volgende onderscheid:

Als de niet nagekomen verplichting te maken heeft met het vinden van werk, geldt de Afstemmingsverordening.

Als de niet nagekomen verplichting te maken heeft met taalbeheersing, is een boete op grond van de beleidsregels Inburgering van toepassing.

 

Als de inburgeraar een bijstandsuitkering ontvangt, kan een samenloop ontstaan in verplichtingen die niet nagekomen worden.

 

Dit vraagt om een wijziging van de huidige Afstemmingsverordening. Enerzijds om duidelijkheid te geven in de keuze of een boete moet worden opgelegd of de uitkering verlaagd moet worden. Anderzijds om te voorkomen dat zowel een boete wordt opgelegd als de uitkering verlaagd wordt.

 

Het persoonlijk Plan Inburgering en Participatie bevat (globaal) twee onderdelen:

Onderdelen die te maken hebben met het vinden van werk

Onderdelen die te maken hebben met taalbeheersing

 

Het vinden van werk is de kern van de re-integratie- en arbeidsverplichtingen van de Participatiewet. Daarom is het logisch om voor het niet nakomen van de verplichtingen uit het PIP die te maken hebben met het vinden van werk te kiezen voor het afstemmen (verlagen) van de bijstandsuitkering.

Taalbeheersing is een belangrijk doel van de Wet inburgering 2021. Daarom is het logisch om bij het niet nakomen van verplichtingen uit het PIP die te maken hebben met taalbeheersing te kiezen voor een boete op grond van de Beleidsregels inburgering.

De verplichtingen van het PIP betreffen voor het grootste deel het leren van de taal. Inburgeraars die richting werk begeleid worden, hebben ook verplichtingen die te maken hebben met het vinden van werk (bijv. een werkervaringsplaats).

 

 

Artikel 6

Om afstemming van de uitkering mogelijk te maken als verplichtingen in verband met het vinden van werk in het PIP niet worden nagekomen, dient deze gedraging te worden toegevoegd aan artikel 6 van de Afstemmingsverordening.

 

Artikel 14

Soms is niet duidelijk of een boete of een verlaging van de uitkering aan de orde is. Dan wordt gekozen voor die optie die het meest bijdraagt aan het bereiken van het doel van het inburgeringstraject.

 

 

 

Naar boven