Tweede wijziging Verordening Sociaal Domein gemeente Zwartewaterland 2020

De raad van de gemeente Zwartewaterland;

 

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, d.d. 30 januari 2024;

 

Gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van d.d. 11 januari 2024;

 

Gelet op het bepaalde in;

  • de artikelen 2.9, 2.10 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

  • de artikelen 2.1.3, 2.1.4, derde lid, 2.1.4. sub a en b, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, 2.6.6, eerste lid en 5.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • de artikelen 3.3, vierde lid, 3.5, eerste lid, 3.8, eerste lid, tweede lid en derde lid sub e en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • de artikelen 7, eerste lid sub c, 8, 8a, 8b, 9, twaalfde lid, 10b, 18, 41 en 47 van de Participatiewet;

  • artikel 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • de artikelen 108, 147, 149 en 150 van de Gemeentewet;

Overwegende, dat het noodzakelijk dan wel gewenst is regels te stellen ter uitvoering van de ondersteuning vanuit het Sociaal Domein en de ‘Verordening Sociaal Domein gemeente Zwartewaterland 2020’ op onderdelen aan te passen;

 

Besluit:

ARTIKEL 1  

De Verordening Sociaal Domein gemeente Zwartewaterland 2020 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    Hoofdstuk 1 Inleiding verordening Sociaal Domein, p. 6

    Wijzigt als volgt: inleidende tekst; zinsneden aangepast en toegevoegd.

WAS

WORDT

Een andere verandering is het eenvoudiger maken van regels, waardoor hier nu één verordening Sociaal Domein ligt. Deze verordening vervangt maar liefst 11verordeningen die (grotendeels) in 2015 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Het doel van één verordening Sociaal Domein is het eenvoudiger maken van regels voor onze inwoners en het uitdragen en het bevorderen van het integraal werken.

Een andere verandering is het eenvoudiger maken van regels, waardoor hier nu één verordening Sociaal Domein ligt. Deze verordening heeft diverse separate verordeningen vervangen die (grotendeels) in 2015 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Tussentijds vinden op basis van (gewijzigde) wet- en regelgeving en beleid regelmatig aanpassingen van de regels plaats, die verwerkt worden in deze verordening. Het doel van één verordening Sociaal Domein is het eenvoudiger maken van regels voor onze inwoners en het uitdragen en het bevorderen van het integraal werken.

 

  • B.

    Artikel 1.2 Uitgangspunten, p. 7

    Wijzigt als volgt: laatste bullit; ‘we’ ingevoegd.

WAS

WORDT

  • respecteren de wettelijke regels, maar wijken daar soms vanaf als dat nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen.

  • we respecteren de wettelijke regels, maar wijken daar soms vanaf als dat nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen.

 

  • C.

    Artikel 1.3 Kernwaarden, p. 7

    Wijzigt als volgt: kernwaarde toegevoegd.

WAS

WORDT

Bij het toepassen van de regels houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. De gemeente betrekt daarbij de volgende kernwaarden:

  • Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de genoemde doelen.

  • Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken.

  • De gemeente helpt waar dat nodig is en ondersteunt inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk).

  • Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, hebben extra hulp nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving.

  • Maatwerk, de gemeente kijkt zoveel mogelijk naar waar de inwoner het meest bij geholpen is. We gaan niet voor standaard oplossingen maar kijken zoveel mogelijk op maat wat passend is voor de individuele inwoner.

     

  • Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 12.

Bij het toepassen van de regels houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. De gemeente betrekt daarbij de volgende kernwaarden:

  • Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de genoemde doelen.

  • Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken.

  • De gemeente helpt waar dat nodig is en ondersteunt inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk).

  • De gemeente werkt samen met en ondersteunt waar nodig maatschappelijke partners en werkgevers;

  • Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, hebben extra hulp nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving.

  • Maatwerk, de gemeente kijkt zoveel mogelijk naar waar de inwoner het meest bij geholpen is. We gaan niet voor standaard oplossingen maar kijken zoveel mogelijk op maat wat passend is voor de individuele inwoner.

     

  • Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 12.

 

  • D.

    Hoofdstuk 2. De hulpvraag, p. 9

    Artikel 2.2.1 Doel en procedure gesprek

    Wijzigt als volgt: lid 4 wijzigt.

WAS

WORDT

  • 1.

    Een medewerker van de gemeente maakt zo snel mogelijk nadat de inwoner zich heeft gemeld een afspraak voor een gesprek over de hulpvraag en informeert de inwoner over de gang van zaken bij dat gesprek. De medewerker zet zich ervoor in, dat dit gesprek binnen 10 werkdagen na de melding plaatsvindt. Het doel van dit gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie.

  • 2.

    De gemeente informeert de inwoner en eventueel zijn mantelzorger dat zij gebruik kunnen maken van kosteloze cliëntondersteuning en/of financiële hulpverlening. Daarbij staat het belang van de inwoner centraal. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van de persoonlijke situatie van de inwoner. De medewerker kan afzien van een gesprek als een gesprek niet nodig is en de inwoner daarmee instemt.

  • 3.

    Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, tenzij de identiteit al bij de medewerker bekend is. Echter is de medewerker altijd bevoegd om naar een geldig identiteitsbewijs te vragen. Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit bij het gesprek. De inwoner kan iemand (bijvoorbeeld een familielid) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

  • 4.

    Voor asielstatushouders volgt een eerste gesprek, waar mogelijk, op het AZC. Na koppeling door het COA in het kader van huisvesting en inburgering volgt er binnen twee weken contact voor het maken van een afspraak.

  • 1.

    Een medewerker van de gemeente maakt zo snel mogelijk nadat de inwoner zich heeft gemeld een afspraak voor een gesprek over de hulpvraag en informeert de inwoner over de gang van zaken bij dat gesprek. De medewerker zet zich ervoor in, dat dit gesprek binnen 10 werkdagen na de melding plaatsvindt. Het doel van dit gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie.

  • 2.

    De gemeente informeert de inwoner en eventueel zijn mantelzorger dat zij gebruik kunnen maken van kosteloze cliëntondersteuning en/of financiële hulpverlening. Daarbij staat het belang van de inwoner centraal. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van de persoonlijke situatie van de inwoner. De medewerker kan afzien van een gesprek als een gesprek niet nodig is en de inwoner daarmee instemt.

  • 3.

    Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, tenzij de identiteit al bij de medewerker bekend is. Echter is de medewerker altijd bevoegd om naar een geldig identiteitsbewijs te vragen. Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit bij het gesprek. De inwoner kan iemand (bijvoorbeeld een familielid) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

  • 4.

    Sinds 2023 is de gemeente Zwartewaterland de samenwerking aangegaan met gemeente Zwolle in het oprichten van de Regionale OpvangLocatie (ROL). Gekoppelde asielzoekers worden hier vanuit een AZC geplaatst. Na plaatsing zal een intakegesprek plaatsvinden met onze gemeente en een start worden gemaakt met het Persoonlijk Inburgeringsplan (PIP).

 

  • E.

    Artikel 2.2.2 Inhoud gesprek, p. 9

    Wijzigt als volgt:

    -lid 4; sub e wordt vernummerd naar sub f, sub f wordt vernummerd naar naar sub g;

    -lid 4, sub e en sub h worden toegevoegd.

WAS

WORDT

  • 1.

    De medewerker bespreekt met de inwoner welk effect hij wil bereiken. In het gesprek onderzoekt de medewerker voor zover dat nodig is:

    • a.

      de behoefte van de inwoner: wat is er nodig? Denk ook aan in de persoon gelegen factoren, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      de persoonlijke situatie en voorkeuren van de inwoner: hoe zien die eruit, hoe kan daarmee rekening worden gehouden en wat betekent dit voor het gewenste effect?

    • c.

      de (on)mogelijkheden van de inwoner: (hoe) kan de inwoner zelf bijdragen aan de oplossing van het probleem?

    • d.

      de omgeving van de inwoner: welke hulp kan het sociale netwerk of kunnen organisaties bieden en hoe kan er met de gemeente worden samengewerkt om de inwoner goed te helpen?

    • e.

      welke hulp er gegeven kan worden: zijn er collectieve voorzieningen, komt iemand in aanmerking voor een bijstandsuitkering? Kan er een pgb worden verstrekt? Moet de inwoner een bijdrage in de kosten betalen?

    • f.

      het gewenste effect van het verzoek van de hulpvraag;

    • g.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • h.

      de mogelijkheden om hulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • i.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • j.

      hoe een eventuele individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • k.

      hoe rekening zal worden gehouden met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner;

    • l.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij in begrijpelijke woorden wordt uitgelicht over de gevolgen voor die keuze.

  • 2.

    Gaat het om Wmo-hulp, dan betrekt de gemeente ook anderen bij het gesprek, als dat nodig is. Het kan dan gaan om deskundigen, iemand die de inwoner vertegenwoordigt, een mantelzorger(s) of familie. Als de inwoner mantelzorg krijgt, gaat de gemeente na of er maatregelen genomen moeten worden om die mantelzorger te ondersteunen.

  • 3.

    Gaat het over een bijstandsuitkering, dan vertelt de gemeente ook over de rechten en plichten die van toepassing zijn bij een bijstandsuitkering. De informatiemap wordt overhandigd en de inwoner tekent voor ontvangst. Tevens kijkt de gemeente naar de afstand tot de arbeidsmarkt en welke opdrachten in dat kader alvast meegegeven kunnen worden.

  • 4.

    De gemeente kan gebruik maken van de deskundigheid van een onafhankelijke (medisch) deskundige of instrument bij onder andere:

    • a.

      vaststelling van de jeugdhulpvraag;

    • b.

      vaststelling van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • c.

      bepaling van de aard en omvang van de jeugdhulp;

    • d.

      vaststelling van de belastbaarheid in het kader van re-integratie.

    • e.

      vaststelling van de leerroute;

    • f.

      vaststelling van competenties en verschillende leefgebieden.

  • 1.

    De medewerker bespreekt met de inwoner welk effect hij wil bereiken. In het gesprek onderzoekt de medewerker voor zover dat nodig is:

    • a.

      de behoefte van de inwoner: wat is er nodig? Denk ook aan in de persoon gelegen factoren, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      de persoonlijke situatie en voorkeuren van de inwoner: hoe zien die eruit, hoe kan daarmee rekening worden gehouden en wat betekent dit voor het gewenste effect?

    • c.

      de (on)mogelijkheden van de inwoner: (hoe) kan de inwoner zelf bijdragen aan de oplossing van het probleem?

    • d.

      de omgeving van de inwoner: welke hulp kan het sociale netwerk of kunnen organisaties bieden en hoe kan er met de gemeente worden samengewerkt om de inwoner goed te helpen?

    • e.

      welke hulp er gegeven kan worden: zijn er collectieve voorzieningen, komt iemand in aanmerking voor een bijstandsuitkering? Kan er een pgb worden verstrekt? Moet de inwoner een bijdrage in de kosten betalen?

    • f.

      het gewenste effect van het verzoek van de hulpvraag;

    • g.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • h.

      de mogelijkheden om hulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • i.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • j.

      hoe een eventuele individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • k.

      hoe rekening zal worden gehouden met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner;

    • l.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij in begrijpelijke woorden wordt uitgelicht over de gevolgen voor die keuze.

  • 2.

    Gaat het om Wmo-hulp, dan betrekt de gemeente ook anderen bij het gesprek, als dat nodig is. Het kan dan gaan om deskundigen, iemand die de inwoner vertegenwoordigt, een mantelzorger(s) of familie. Als de inwoner mantelzorg krijgt, gaat de gemeente na of er maatregelen genomen moeten worden om die mantelzorger te ondersteunen.

  • 3.

    Gaat het over een bijstandsuitkering, dan vertelt de gemeente ook over de rechten en plichten die van toepassing zijn bij een bijstandsuitkering. De informatiemap wordt overhandigd en de inwoner tekent voor ontvangst. Tevens kijkt de gemeente naar de afstand tot de arbeidsmarkt en welke opdrachten in dat kader alvast meegegeven kunnen worden.

  • 4.

    De gemeente kan gebruik maken van de deskundigheid van een onafhankelijke (medisch) deskundige of instrument bij onder andere:

    • a.

      vaststelling van de jeugdhulpvraag;

    • b.

      vaststelling van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • c.

      bepaling van de aard en omvang van de jeugdhulp;

    • d.

      vaststelling van de belastbaarheid in het kader van re-integratie.

    • e.

      vaststelling van de loonwaarde voor het bepalen van loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet;

    • f.

      vaststelling van de leerroute;

    • g.

      vaststelling van competenties en verschillende leefgebieden;

    • h.

      de uitgifte van een gehandicaptenparkeerkaart

 

  • F.

    Artikel 2.2.3 Verslag na gesprek, p.10

    Wijzigt als volgt:

    -lid 1 ‘deze’ vervangen door ‘dit’

    -lid 2 en lid 3: ‘verslag’ vervangen door ‘onderzoeksverslag’

WAS

WORDT

  • 1.

    Zo snel mogelijk na het gesprek maakt de medewerker een verslag van het gesprek en de uitkomsten van het onderzoek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het verslag toegevoegd.

    • a.

      Bij Jeugd is het verslag onderdeel van het familie groepsplan.

    • b.

      Als het om een bijstandsuitkering gaat, dan gaat het hier om het plan van aanpak met daarin de eerste gemaakte afspraken. Deze wordt ondertekend door de inwoner.

  • 2.

    Als het gaat om Wmo-hulp, dan stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dat niet te wensen. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven. Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag.

  • 3.

    Als het om Wmo-hulp gaat, kan de medewerker ook tijdens het gesprek een verslag maken en daarin aangeven wat er nodig is voor de inwoner. Als de inwoner en de medewerker tijdens het gesprek samen vaststellen welke voorziening er nodig is, dan wordt het door de inwoner ondertekende verslag gezien als een aanvraag.

  • 4.

    Als het gaat om de doelgroep onder de Wet inburgering, dan volgt na de dag waarop de inburgeringsplichtige in de basisregistratie in de gemeente is ingeschreven binnen de termijn als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 een Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP).

  • 1.

    Zo snel mogelijk na het gesprek maakt de medewerker een verslag van het gesprek en de uitkomsten van het onderzoek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het verslag toegevoegd.

    • a.

      Bij Jeugd is het verslag onderdeel van het familie groepsplan.

    • b.

      Als het om een bijstandsuitkering gaat, dan gaat het hier om het plan van aanpak met daarin de eerste gemaakte afspraken. Dit wordt ondertekend door de inwoner.

  • 2.

    Als het gaat om Wmo-hulp, dan stuurt de medewerker het onderzoeksverslag naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dat niet te wensen. De inwoner ondertekent het onderzoeksverslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het onderzoeksverslag, kan hij dat daarop aangeven. Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende onderzoeksverslag. De gemeente ziet het onderzoeksverslag dan als een aanvraag.

  • 3.

    Als het om Wmo-hulp gaat, kan de medewerker ook tijdens het gesprek een onderzoeksverslag maken en daarin aangeven wat er nodig is voor de inwoner. Als de inwoner en de medewerker tijdens het gesprek samen vaststellen welke voorziening er nodig is, dan wordt het door de inwoner ondertekende onderzoeksverslag gezien als een aanvraag.

  • 4.

    Als het gaat om de doelgroep onder de Wet inburgering, dan volgt na de dag waarop de inburgeringsplichtige in de basisregistratie in de gemeente is ingeschreven binnen de termijn als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 een Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP).

 

  • G.

    Artikel 2.3.1 Aanvraag, p. 10

    Wijzigt als volgt:

    -lid 1 en lid 4: ‘gespreksverslag’ wordt vervangen door ‘verslag’;

    -lid 1: ‘familiegroepsplan’ toegevoegd;

    -lid 4: wijzigt;

    -lid 6, 7 en 8 worden toegevoegd.

WAS

WORDT

  • 1.

    Na de melding en het onderzoek van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen. Het gespreksverslag en een eventueel persoonlijk plan vormen het uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag. De aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden ingediend, via de route die de gemeente daarvoor heeft vastgesteld. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp verleent en welke vorm die hulp dan heeft.

  • 2.

    Melding en aanvraag worden op hetzelfde moment gedaan als het gaat om een uitkering voor inwoners van 27 jaar of ouder. Het gesprek met een medewerker vindt dan plaats nadat de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    De gemeente kan besluiten dat ook voor bepaalde andere vormen van hulp melding en aanvraag op hetzelfde moment worden gedaan. Inwoners kunnen dan bij de melding direct een aanvraag indienen. Een onderzoek en een gesprek over de hulpvraag zijn dan niet nodig.

  • 4.

    De gemeente kan bepalen, dat inwoners een aanvraag indienen door middel van een aanvraagformulier. Een ondertekend gespreksverslag kan ook als aanvraagformulier worden beschouwd.

  • 5.

    Een aanvraag wordt ingediend bij de gemeente, behalve als het om een aanvraag voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud of een IOAW-uitkering gaat. Die aanvraag wordt digitaal ingediend via www.werk.nl. 

  • 1.

    Na de melding en het onderzoek van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen. Het verslag en een eventueel persoonlijk plan of familie groepsplan vormen het uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag. De aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden ingediend, via de route die de gemeente daarvoor heeft vastgesteld. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp verleent en welke vorm die hulp dan heeft.

  • 2.

    Melding en aanvraag worden op hetzelfde moment gedaan als het gaat om een uitkering voor inwoners van 27 jaar of ouder. Het gesprek met een medewerker vindt dan plaats nadat de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    De gemeente kan besluiten dat ook voor bepaalde andere vormen van hulp melding en aanvraag op hetzelfde moment worden gedaan. Inwoners kunnen dan bij de melding direct een aanvraag indienen. Een onderzoek en een gesprek over de hulpvraag zijn dan niet nodig.

  • 4.

    De gemeente kan bepalen dat een aanvraagformulier wordt gebruikt voor het indienen van een aanvraag. Een ondertekend verslag kan ook als aanvraagformulier worden beschouwd.

  • 5.

    Een aanvraag wordt ingediend bij de gemeente, behalve als het om een aanvraag voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud of een IOAW-uitkering gaat. Die aanvraag wordt digitaal ingediend via www.werk.nl.

  • 6.

    Een voorziening gericht op werk kan door de inwoner of zijn werkgever worden aangevraagd. Er hoeft niet eerst een melding te worden gedaan.

  • 7.

    Een aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet ingediend zijn binnen acht weken nadat de inwoner in dienst is gekomen, tenzij op dat moment de noodzaak voor ondersteuning nog niet bekend kon zijn. De werkgever kan bij een aanvraag voor persoonlijke ondersteuning door een jobcoach aangeven of het een aanvraag voor subsidie is of voorbegeleiding door een jobcoach die werkzaam is bij de gemeente of wordt ingehuurd door de gemeente.

  • 8.

    De gemeente kan ook uit eigen beweging (ambtshalve) beoordelen of een inwoner of werkgever in aanmerking komt voor een voorziening.

 

  • H.

    Artikel 2.3.4 Beoordelen aanvraag, p. 11

    Wijzigt als volgt:

    -lid 1, sub a: ‘wensen’ toegevoegd;

    -lid 1, sub d wijzigt: zinsneden toegevoegd;

    -lid 2, ‘de eventuele werkgever’ toegevoegd

WAS

WORDT

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet, Awb]

 

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag betrekt de gemeente alle gegevens die van belang zijn. Het gaat onder meer om gegevens over:

    • a.

      de behoeften van de inwoner;

    • b.

      de (on)mogelijkheden van de inwoner;

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • d.

      de mogelijkheden van het sociale netwerk, andere organisaties en de gemeente.

  • 2.

    Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.

    Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen en beperkingen er precies zijn.

    Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.

    Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociale netwerk en van andere voorzieningen of organisaties.

    Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.

  • 3.

    Voor iedere stap geldt, dat de gemeente de deskundigheid inzet die nodig is om die stap goed te kunnen afronden. Is er bijzondere deskundigheid nodig, dan zet de gemeente die in. De gemeente stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet, Awb]

 

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag betrekt de gemeente alle gegevens die van belang zijn. Het gaat onder meer om gegevens over:

    • a.

      de wensen en behoeften van de inwoner;

    • b.

      de (on)mogelijkheden van de inwoner;

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • d.

      de mogelijkheden van het sociale netwerk, de eventuele werkgever, andere organisaties en de gemeente.

  • Gaat het om een aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk, dan doet de gemeente zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken, onderzoek naar deze gegevens. De gemeente onderzoekt daarbij ook of samenwerking met andere organisaties nodig is, bijvoorbeeld op het gebied van wonen, zorg en onderwijs, zodat eventuele hulp aan de inwoner en de werkgever zo goed mogelijk afgestemd wordt met die organisaties. De uitkomsten van het onderzoek legt de gemeente vast in een verslag.

  • 2.

    Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.

    Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen en beperkingen er precies zijn.

    Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.

    Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociale netwerk en van andere voorzieningen of organisaties en de eventuele werkgever.

    Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.

  • 3.

    Voor iedere stap geldt, dat de gemeente de deskundigheid inzet die nodig is om die stap goed te kunnen afronden. Is er bijzondere deskundigheid nodig, dan zet de gemeente die in. De gemeente stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.

 

  • I.

    Artikel 2.4.1 Inhoud besluit, p. 12

    Wijzigt als volgt:

    -lid 1, 2, 3 en 4 wijzigen;

    -lid 5 wordt vernummerd tot lid 7;

    -lid 5 en 6 worden toegevoegd.

WAS

WORDT

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet, Awb]

 

  • 1.

    De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. De gemeente kan de inwoner ook op een andere manier informeren, als de inwoner van de gemeente krijgt, wat hij heeft gevraagd en voor de inwoner duidelijk is wat de gemeente heeft besloten. 

  • 2.

    Geeft de gemeente hulp in natura, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en waarvoor de hulp bedoeld is;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

    • c.

      hoe en door wie de hulp wordt gegeven, en

    • d.

      welke andere voorzieningen voor de inwoner van belang kunnen zijn;

    • e.

      de plicht om wijzigingen in de situatie en het recht op de hulp in natura aan de gemeente door te geven;

    • f.

      De omvang en het beoogde resultaat.

  • 3.

    Geeft de gemeente hulp in de vorm van een pgb, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      waarvoor het pgb bedoeld is en welk effect daarmee bereikt moet worden;

    • b.

      welke kwaliteitseisen er gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      hoe hoog het pgb is en hoe dit berekend is;

    • d.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

    • f.

      welke andere voorzieningen voor de inwoner van belang kunnen zijn;

    • g.

      de plicht om wijzigingen in de situatie en het recht op de hulp in de vorm van een pgb aan de gemeente door te geven. 

  • 4.

    Geeft de gemeente hulp in de vorm van geld, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel het geld wordt gegeven;

    • b.

      wanneer het geld wordt betaald;

    • c.

      hoe vaak het geld wordt betaald; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden.

  • 5.

    De gemeente informeert de inwoner in het besluit ook over een eventuele bijdrage in de kosten.

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet, Awb]

 

  • 1.

    De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. De gemeente kan de inwoner ook op een andere manier informeren. De gemeente doet dit in die gevallen waarin de inwoner van de gemeente krijgt, wat hij heeft gevraagd. En als duidelijk is voor de inwoner wat de gemeente heeft besloten.

  • 2.

    De gemeente informeert de inwoner en werkgever over een beslissing over persoonlijke ondersteuning bij werk of voor wettelijke loonkostensubsidie. Gaat het om wettelijke loonkostensubsidie, dan bepaalt de gemeente daarbij ook of de inwoner hoort bij de groep die in aanmerking kan komen voor loonkostensubsidie (de doelgroep), als dit nog niet eerder is vastgesteld.

  • 3.

    Geeft de gemeente hulp in natura, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en waarvoor de hulp bedoeld is;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

    • c.

      hoe en door wie de hulp wordt gegeven, en

    • d.

      welke andere voorzieningen voor de inwoner van belang kunnen zijn;

    • e.

      de plicht om wijzigingen in de situatie en het recht op de hulp in natura aan de gemeente door te geven;

    • f.

      De omvang en het beoogde resultaat.

  • 4.

    Geeft de gemeente hulp in de vorm van een pgb, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      waarvoor het pgb bedoeld is en welk effect daarmee bereikt moet worden;

    • b.

      welke kwaliteitseisen er gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      hoe hoog het pgb is en hoe dit berekend is;

    • d.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

    • f.

      welke andere voorzieningen voor de inwoner van belang kunnen zijn;

    • g.

      de plicht om wijzigingen in de situatie en het recht op de hulp in de vorm van een pgb aan de gemeente door te geven.

  • 5.

    Geeft de gemeente hulp in de vorm van geld, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel het geld wordt gegeven;

    • b.

      wanneer het geld wordt betaald;

    • c.

      hoe vaak het geld wordt betaald; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden.

  • 6.

    Als de gemeente de aanvraag afwijst, dan legt de gemeente in het besluit goed uit wat daarvan de reden is. Dat doet de gemeente ook, als de aanvraag wel wordt toegekend, maar de toekenning afwijkt van wat de inwoner of werkgever heeft aangevraagd.

  • 7.

    De gemeente informeert de inwoner in het besluit ook over een eventuele bijdrage in de kosten.

 

  • J.

    Hoofdstuk 3. Iedereen doet mee

    Inleiding, p. 14

    Wijzigt als volgt:

    -Het uitgangpunt ‘Re-integratie mag niet duurder zijn dan de uitkering’ komt te vervallen.

WAS

WORDT

Kernwaarden en uitgangspunten:

  • Iedereen die wil kan meedoen

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is

  • De inwoner wordt zo goed mogelijk naar passend werk, re-integratie of participatie geleid

  • Betaald werk gaat voor onbetaald werk en inkomensondersteuning van de gemeente

  • Algemene voorzieningen gaan voor op Hulp-op-maat

  • Waar het zwaartepunt van de hulpvraag ligt, die wet is volgend

  • De gemeente zet de instrumenten in conform regionale afspraken

  • De gemeente werkt zoveel mogelijk lokaal

  • Re-integratie mag in principe niet duurder zijn dan de uitkering

  • De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen

  • De gemeente werkt zo integraal en integer mogelijk

  • De gemeente zet in op preventie en handhaving

Kernwaarden en uitgangspunten:

  • Iedereen die wil kan meedoen

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is

  • De inwoner wordt zo goed mogelijk naar passend werk, re-integratie of participatie geleid

  • Betaald werk gaat voor onbetaald werk en inkomensondersteuning van de gemeente

  • Algemene voorzieningen gaan voor op Hulp-op-maat

  • Waar het zwaartepunt van de hulpvraag ligt, die wet is volgend

  • De gemeente zet de instrumenten in conform regionale afspraken

  • De gemeente werkt zoveel mogelijk lokaal

  • De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen

  • De gemeente werkt zo integraal en integer mogelijk

  • De gemeente zet in op preventie en handhaving

 

  • K.

    Artikel 3.1 Doelgroep, p. 14

    Wijzigt als volgt:

    -Inleidende tekst wordt aangepast.

WAS

WORDT

[PW, IOAW, IOAZ, Wmo]

 

De gemeente helpt de volgende groepen inwoners op weg naar werk:

  • a.

    Inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht en met de hulp van het sociale netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden.

  • b.

    Inwoners die geen hulp kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers. Per hulpvraag beoordeelt de gemeente of er hulp wordt gegeven.

  • c.

    Jongeren tot 27 jaar die geen werk en geen diploma’s hebben. De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden, of leidt hen naar hulpverlening of zorg.

  • d.

    Inwoners die arbeidsmatige dagbesteding zoeken.

[PW, IOAW, IOAZ, Wmo]

 

De gemeente helpt inwoners om werk te vinden of te behouden, of om de kans op werk te vergroten. Het gaat met name om inwoners voor wie de gemeente verantwoordelijk is op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Pw, en in het bijzonder om de volgende groepen:

  • a.

    Inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht en met de hulp van het sociale netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden.

  • b.

    Inwoners die geen hulp kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers. Per hulpvraag beoordeelt de gemeente of er hulp wordt gegeven.

  • c.

    Jongeren tot 27 jaar die geen werk en geen diploma’s hebben. De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden, of leidt hen naar hulpverlening of zorg.

  • d.

    Inwoners die arbeidsmatige dagbesteding zoeken.

 

  • L.

    Artikel 3.2 Samenwerking, p.14

    Wijzigt als volgt:

    - aan lid 1 wordt het begrip ‘sociaal ontwikkelbedrijven’ toegevoegd.

WAS

WORDT

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente werkt samen met Werkgeversservicepunt (WSP), regiogemeenten, UWV en andere organisaties om inwoners te helpen passend werk te vinden.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat werkgevers ondersteund worden als zij inwoners die onder de doelgroep van de gemeente vallen, werk willen aanbieden.

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente werkt samen met Werkgeversservicepunt (WSP), regiogemeenten, UWV, sociaal ontwikkelbedrijven en andere organisaties om inwoners te helpen passend werk te vinden.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat werkgevers ondersteund worden als zij inwoners die onder de doelgroep van de gemeente vallen, werk willen aanbieden.

 

  • M.

    Artikel 3.3 Voorzieningen – werk, p. 14

    Wijzigt als volgt:

    - Lid 1, 2, 5 en 6 wijzigen.

WAS

WORDT

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    Doel van de hulp van de gemeente is dat de inwoner voor een langere periode betaald of onbetaald werk vindt dat bij hem past of dat de inwoner werk kan behouden.

  • 2.

    De gemeente stemt de hulp aan de inwoner af op de persoonlijke situatie en op de positie op de arbeidsmarkt. De gemeente houdt ook rekening met de persoonlijke wensen van de inwoner, zorgtaken, behaalde opleidingen, arbeidsverleden en vaardigheden.

  • 3.

    In een plan van aanpak legt de gemeente vast welke hulp de inwoner krijgt en wat van belang is voor die hulp. Ook wordt vastgelegd welke afspraken er met de inwoner worden gemaakt over de hulp en over eigen acties van de inwoner om dichterbij werk te komen.

  • 4.

    Voor inwoners met een grote kans op betaald werk wordt meestal andere hulp ingezet dan voor inwoners met een kleine kans op betaald werk.

  • 5.

    De gemeente kan hulp aanbieden in de vorm van voorzieningen (diensten, geld of goederen). Voorzieningen kunnen worden gegeven aan inwoners uit de doelgroep, maar ook aan werkgevers die deze inwoners aan werk helpen. Doel van de inzet van voorzieningen is om de inwoner te helpen aan het werk te komen of aan het werk te houden. De gemeente kan voorwaarden en verplichtingen verbinden aan de voorzieningen.

  • 6.

    De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is beoordeelt de gemeente welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal factoren, zoals de omstandigheden van de inwoner, afstand tot de arbeidsmarkt, zijn eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van voldoende budget.

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente biedt een inwoner de hulp die nodig is om een betere positie op de arbeidsmarkt te krijgen. De gemeente kan hulp aanbieden in de vorm van voorzieningen (diensten, geld of goederen). Voorzieningen kunnen worden gegeven aan inwoners uit de doelgroep, maar ook aan werkgevers die deze inwoners aan werk helpen. Doel van de inzet van voorzieningen is om de inwoner te helpen voor een langere periode aan het werk te komen of aan het werk te blijven. De gemeente kan voorwaarden en verplichtingen verbinden aan de voorzieningen.

  • 2.

    De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is beoordeelt de gemeente welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Dit doet de gemeente in overleg met de inwoner en de eventuele werkgever. Daarbij betrekt de gemeente in ieder geval het volgende:

    • a.

      de persoonlijke situatie van de inwoner, waaronder zorgtaken en beperkingen;

    • b.

      de positie op de arbeidsmarkt, waaronder behaalde opleidingen en arbeidsverleden;

    • c.

      de voorziening leidt niet tot verdringing op de arbeidsmarkt;

    • d.

      de concurrentieverhoudingen worden niet onverantwoord beïnvloed;

    • e.

      de voorziening sluit aan bij andere voorzieningen in en buiten het sociaal domein;

    • f.

      wettelijke verplichtingen.

  • 3.

    In een plan van aanpak legt de gemeente vast welke hulp de inwoner krijgt en wat van belang is voor die hulp. Ook wordt vastgelegd welke afspraken er met de inwoner worden gemaakt over de hulp en over eigen acties van de inwoner om dichterbij werk te komen.

  • 4.

    Voor inwoners met een grote kans op betaald werk wordt meestal andere hulp ingezet dan voor inwoners met een kleine kans op betaald werk.

  • 5.

    Uitgangspunt is, dat de gemeente de goedkoopste voorziening aanbiedt die geschikt is om de inwoner een betere positie op de arbeidsmarkt te geven.

  • 6.

    De gemeente kan besluiten een bepaalde voorziening niet aan te bieden, als:

    • a.

      de inwoner of werkgever niet voldoet aan de voorwaarden die voor de voorziening gelden;

    • b.

      de inwoner of werkgever onvoldoende meewerkt om dat te kunnen beoordelen;

    • c.

      de inwoner een beroep kan doen op een voorziening via een andere organisatie of regeling of als ondersteuning een verantwoordelijkheid van de werkgever is;

    • d.

      de voorziening volgens de gemeente niet nodig is om de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren of om werk te vinden of te behouden; of als

    • e.

      de kosten van een bepaalde voorziening niet opwegen tegen de maatschappelijke opbrengsten daarvan.

 

  • N.

    Artikel 3.3.1 Sociale activering, p. 15

    Wijzigt als volgt:

    -lid 1 zinsnede die behoort tot de doelgroep komt te vervallen en toegevoegd wordt ‘of de inwoner naar zulke activiteiten verwijzen’

WAS

WORDT

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen weer grip op hun leven te krijgen, sociale contacten op te bouwen en moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen. De duur van de sociale activering is afhankelijk van onder andere de mogelijkheden en capaciteiten van de inwoner.

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering of de inwoner naar zulke activiteiten verwijzen.

  • 2.

    Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen weer grip op hun leven te krijgen, sociale contacten op te bouwen en moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen. De duur van de sociale activering is afhankelijk van onder andere de mogelijkheden en capaciteiten van de inwoner.

 

  • O.

    Artikel 3.3.2 Scholing, p. 16

    Wijzigt als volgt:

    - lid 1 wordt gewijzigd;

    - lid 2 wordt vernummerd naar lid 3 en daaraan wordt toegevoegd ‘De scholing duurt niet langer dan nodig is’;

    - een nieuw lid 2 wordt toegevoegd.

WAS

WORDT

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep kortdurende scholing aanbieden, als die scholing nodig is om de stap te zetten naar passend werk voor het realiseren van een duurzame uitstroom. De scholing duurt niet langer dan nodig is.

  • 2.

    De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de scholing.

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner scholing aanbieden, als die scholing:

    • a.

      aansluit bij de vaardigheden van de inwoner; en

    • b.

      de kans op werk vergroot, of

    • c.

      de inwoner voor een langere periode betaald werk oplevert.

  • 2.

    De scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie of verstrekking in natura.

  • 3.

    De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de scholing. De scholing duurt niet langer dan nodig is.

 

  • P.

    Artikel 3.3.3 Werkervaringsplaats, p. 16

    Wijzigt als volgt:

    - aan lid 3 wordt ‘schriftelijk’ toegevoegd.

WAS

WORDT

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep en die weinig kans heeft op werk, een werkervaringsplaats aanbieden. Een werkervaringsplaats duurt maximaal 6 maanden. Deze termijn kan worden verlengd met nog eens maximaal 6 maanden, als daardoor de arbeidskansen worden vergroot.

  • 2.

    Het doel van een werkervaringsplaats is om inwoners met behoud van uitkering op een werkplek werkervaring op te laten doen of te leren functioneren in een werkomgeving.

  • 3.

    De werkervaringsplek wordt vastgelegd in een plan van aanpak dat de gemeente in overleg met de inwoner maakt. Met de werkgever wordt afgesproken welk doel de werkervaringsplaats heeft, wat de werkzaamheden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 4.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep en die weinig kans heeft op werk, een werkervaringsplaats aanbieden. Een werkervaringsplaats duurt maximaal 6 maanden. Deze termijn kan worden verlengd met nog eens maximaal 6 maanden, als daardoor de arbeidskansen worden vergroot.

  • 2.

    Het doel van een werkervaringsplaats is om inwoners met behoud van uitkering op een werkplek werkervaring op te laten doen of te leren functioneren in een werkomgeving.

  • 3.

    De werkervaringsplek wordt vastgelegd in een plan van aanpak dat de gemeente in overleg met de inwoner maakt. Met de werkgever wordt schriftelijk afgesproken welk doel de werkervaringsplaats heeft, wat de werkzaamheden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 4.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

 

  • Q.

    Artikel 3.3.4 Participatieplaats, p. 16

    Wijzigt als volgt:

    - lid 3 wijzigt.

WAS

WORDT

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die algemene bijstand, een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt en weinig kans heeft op werk een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is om de kans op betaald werk te vergroten. De inwoner kan langdurig met behoud van uitkering op een bepaalde werkplek werken en doet zo werkervaring op. Het moet gaan om werkzaamheden die passend zijn en speciaal voor de inwoner zijn bedacht.

  • 3.

    De inwoner kan na iedere 6 maanden een premie van € 100,- ontvangen.Een voorwaarde voor de premie is dat de inwoner voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op werk. De gemeente beoordeelt dit.

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die algemene bijstand, een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt en weinig kans heeft op werk een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is om de kans op betaald werk te vergroten. De inwoner kan langdurig met behoud van uitkering op een bepaalde werkplek werken en doet zo werkervaring op. Het moet gaan om werkzaamheden die passend zijn en speciaal voor de inwoner zijn bedacht.

  • 3.

    De inwoner kan na iedere 6 maanden voor een premie in aanmerking komen. De premie is maximaal 10% van de bijstandsnorm voor gehuwden (volgens artikel 21 onderdeel b Pw). Het bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Als de inwoner in deeltijd werkt, wordt de premie naar evenredigheid verlaagd.

 

  • R.

    Artikel 3.3.5 Proefplaatsing, p. 16

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.5 naar 3.3.5;

    - lid 1, 2, 3, 4 en 5 wijzigen.

WAS

WORDT

Artikel 3.4.5 Proefplaatsing

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep een proefplek gericht op arbeidsinschakeling aanbieden voor zover dit gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt passend is.

  • 2.

    Een proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden. Deze termijn kan worden verlengd met nog eens maximaal 3 maanden als dat nodig is om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden van de inwoner.

  • 3.

    Het doel van de proefplaatsing is om werkgevers te helpen te beoordelen of de inwoner voldoende competenties heeft voor de beoogde arbeidsplaats.

  • 4.

    De proefplaatsing wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner. Daarin wordt opgenomen welk doel de proefplaatsing heeft, wat de werkzaamheden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 5.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

Artikel 3.3.5 Proefplaatsing

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner toestemming geven om bij wijze van proef tijdelijk te werken bij een werkgever. De proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden en is met behoud van uitkering. Deze termijn kan worden verlengd tot maximaal 6 maanden als dat nodig is om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden van de inwoner.

  • 2.

    Het doel van de proefplaatsing is om werkgevers te helpen te beoordelen of de inwoner geschikt is voor een bepaalde functie.

  • 3.

    De gemeente geeft alleen toestemming voor een proefplaatsing, als:

    • a.

      de gemeente verwacht, dat de inwoner geschikt is voor de functie;

    • b.

      de gemeente verwacht, dat de proefplaatsing de kans op betaald werk vergroot;

    • c.

      de inwoner niet eerder in die functie heeft gewerkt;

    • d.

      de werkgever vooraf verklaart dat de inwoner aansluitend aan de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst van minstens zes maanden kan krijgen, zonder proeftijd, als hij geschikt is voor die functie.

  • 4.

    Proefplaatsing is niet mogelijk, als de gemeente verwacht dat de inwoner ook zonder proefplaatsing wordt aangenomen voor de functie.

  • 5.

    Bij ziekte van de inwoner tijdens de proefplaatsing, wordt de maximale periode van de proefplaatsing met het aantal ziektedagen verlengd.

 

  • S.

    Artikel 3.3.6 Beschut werk, p. 17

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.6 naar 3.3.6;

    - in lid 1 wijzigt ‘UWV heeft’ naar ‘is’

    - in lid 6 wordt toegevoegd: ‘en beschutte’

    - lid 8 wijzigt.

WAS

Artikel 3.4.6 Beschut werk

[PW]

 

  • 1.

    De gemeente biedt een inwoner, die behoort tot de doelgroep, een beschutte werkplek aan, als UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

  • 2.

    2. De gemeente zet zich ervoor in dat het aantal beschutte werkplekken dat de gemeente volgens het rijk jaarlijks ten minste moet realiseren, gerealiseerd wordt. Als de behoefte lager is, blijkende uit het aantal afgegeven positieve adviezen van UWV, dan hoeft de gemeente minder plekken te realiseren.

  • 3.

    Het college biedt niet meer plaatsen beschut werk aan dan het aantal waarvoor de gemeente middelen ontvangt van het Rijk en vastgesteld bij ministeriële regeling als genoemd in artikel 10b, lid 4, van de Participatiewet.

  • 4.

    Indien het maximum aantal plaatsen beschut werk als bedoeld in het derde lid is bereikt en een persoon die is aangewezen op de participatievoorziening beschut werk verzoekt om plaatsing in deze voorziening, dan plaatst het college deze persoon op een wachtlijst.

  • 5.

    Indien een plaats beschut werk beschikbaar komt, wordt de eerstvolgende persoon die het langst op de wachtlijst als bedoeld in het vierde lid staat waarvoor de beschikbaar gekomen plaats geschikt is gelet op de arbeidsmogelijkheden, op die beschikbare plaats geplaatst.

  • 6.

    Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

  • 7.

    De gemeente biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

    • a.

      aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in het werktempo, de arbeidsduur of de werkbegeleiding.

  • 8.

    Ter overbrugging van de wachttijd kan de gemeente tijdelijk een voorziening/instrument inzetten zoals bijvoorbeeld een stageplek, oriëntatietraject of een leerwerktraject.

WORDT

Artikel 3.3.6 Beschut werk

[PW]

 

  • 1.

    De gemeente biedt een inwoner, die behoort tot de doelgroep, een beschutte werkplek aan, als is vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

  • 2.

    De gemeente zet zich ervoor in dat het aantal beschutte werkplekken dat de gemeente volgens het rijk jaarlijks ten minste moet realiseren, gerealiseerd wordt. Als de behoefte lager is, blijkende uit het aantal afgegeven positieve adviezen van UWV, dan hoeft de gemeente minder plekken te realiseren.

  • 3.

    Het college biedt niet meer plaatsen beschut werk aan dan het aantal waarvoor de gemeente middelen ontvangt van het Rijk en vastgesteld bij ministeriële regeling als genoemd in artikel 10b, lid 4, van de Participatiewet.

  • 4.

    Indien het maximum aantal plaatsen beschut werk als bedoeld in het derde lid is bereikt en een persoon die is aangewezen op de participatievoorziening beschut werk verzoekt om plaatsing in deze voorziening, dan plaatst het college deze persoon op een wachtlijst.

  • 5.

    Indien een plaats beschut werk beschikbaar komt, wordt de eerstvolgende persoon die het langst op de wachtlijst als bedoeld in het vierde lid staat waarvoor de beschikbaar gekomen plaats geschikt is gelet op de arbeidsmogelijkheden, op die beschikbare plaats geplaatst.

  • 6.

    Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige en beschutte werkplek te bieden.

  • 7.

    De gemeente biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

    • a.

      aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in het werktempo, de arbeidsduur of de werkbegeleiding.

  • 8.

    De gemeente kan inwoners die in aanmerking komen voor beschut werk voorzieningen aanbieden die de stap naar beschut werk makkelijker maken. Het gaat om de volgende voorzieningen:

    • a.

      Arbeidsmatige dagbesteding;

    • b.

      vrijwilligerswerk;

    • c.

      andere zinvolle activiteiten voor de samenleving of werk;

    • d.

      Een tijdelijke re-integratievoorziening.

 

  • T.

    Artikel 3.3.7 Detacheringsbaan, p.18

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.7 naar 3.3.7;

WAS

WORDT

Artikel 3.4.7 Detacheringsbaan

Artikel 3.3.7 Detacheringsbaan

 

  • U.

    Artikel 3.3.8 Hulp bij een leer-werktraject, p. 18

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.8 naar 3.3.8;

WAS

WORDT

Artikel 3.4.8 Hulp bij een leer-werktraject 

Artikel 3.3.8 Hulp bij een leer-werktraject 

 

  • V.

    Artikel 3.3.9, p. 18 vervalt

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.9 naar 3.3.9;

    - het artikel komt te vervallen, de bepalingen omtrent jobcoaching worden opgenomen in artikel 3.3.14.

WAS

WORDT

Artikel 3.4.9 Hulp op de werkplek van een jobcoach

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner, die behoort tot de doelgroep, een jobcoach aanbieden of de werkgever daarvoor een vergoeding geven als de inwoner extra begeleiding nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen. Voor externe joboaching zijn voorwaarden vastgelegd in de beleidsregels.

  • 2.

    Het doel van de jobcoach is om de werknemer te helpen zijn opgedragen taken te verrichtten.

  • 3.

    De gemeente spreekt met de werkgever af hoe de jobcoach wordt ingezet en legt dit vast in een overeenkomst met de werkgever, afgestemd met de werknemer.

Artikel 3.3.9 vervalt

Is opgenomen onder 3.3.14.

 

  • W.

    Artikel 3.3.10 Wettelijke loonkostensubsidie, p. 18

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.10 naar 3.3.10;

    - de titel en de inhoud van het artikel zijn gewijzigd: het artikel over indienstnemingssubsidie komt te vervallen. Dit artikel wordt vervangen door artikel 3.3.10 wettelijke loonkostensubsidie. In artikel 3.3.12 is een vervanging opgenomen voor de indienstnemingsubsidie in de vorm van ‘loonkostensubsidie – niet wettelijk geregeld.

WAS

WORDT

Artikel 3.4.10 Indienstnemingssubsidie

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt een tijdelijke subsidie te geven.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren kwetsbare inwoners met een kleine kans op werk in dienst te nemen en extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners te vergoeden.

  • 3.

    De subsidie is maximaal 50% van de loonkosten voor de duur van de arbeidsovereenkomst, maar voor maximaal 12 maanden. Gedurende het jaar wordt de subsidie afgebouwd.

  • 4.

    De werkgever moet de subsidie aanvragen voor de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

  • 5.

    De gemeente bepaalt hoe de subsidie wordt uitbetaald.

  • 6.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties. De werkgever mag niet gelijktijdig recht hebben op andere subsidies in de loonkosten.

Artikel 3.3.10 Wettelijke loonkostensubsidie

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het gaat dan om inwoners die beschut werk verrichten of in het doelgroepenregister voor de banenafspraak staan, omdat UWV dat heeft bepaald, of omdat de gemeente heeft vastgesteld, dat ze dit minimumloon niet kunnen verdienen (via de zgn. ´praktijkroute´).

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor lagere productiviteit.

  • 3.

    De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen.

  • 4.

    De gemeente past bij het aanvragen, beoordelen en uitbetalen van loonkostensubsidie het werkproces toe dat landelijk is afgesproken (het preferente werkproces).

 

  • X.

    Artikel 3.3.11 Vaststellen loonwaarde bij wettelijke loonkostensubsidie, p. 18

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.11 naar 3.3.11;

    - het artikel over wettelijke loonkostensubsidie is gewijzigd en verplaatst naar artikel 3.3.10. Hiervoor in de plaats komt het (vervolg)artikel over het vaststellen van de loonwaarde als sprake is van een aanvraag tot het verstrekken van wettelijke loonkostensubsidie. Dit was artikel 3.4.12.

WAS

WORDT

Artikel 3.4.11 Wettelijke loonkostensubsidie

 

  • 1.

    De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het gaat dan om inwoners, die in het doelgroepenregister voor de banenafspraak staan, omdat UWV dat heeft bepaald, of omdat de gemeente heeft vastgesteld, dat ze dit minimumloon niet kunnen verdienen (via de zgn. ´praktijkroute´).

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor productieverlies.

  • 3.

    De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen.

Artikel 3.3.11 Vaststellen loonwaarde bij wettelijke loonkostensubsidie

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente onderzoekt hoe productief de inwoner op de werkplek zal zijn (welke loonwaarde hij heeft). Dit onderzoek wordt door een deskundige uitgevoerd en is gebaseerd op kennis van werknemers met verminderde loonwaarde.

  • 2.

    De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat de inwoner op de werkplek zou kunnen verdienen op basis van het wettelijk minimumloon, afgezet tegen de mogelijkheden van de inwoner om het werk te kunnen doen.

  • 3.

    De gemeente stelt de loonwaarde vast binnen 4 weken nadat de aanvraag voor loonkostensubsidie is ontvangen.

 

  • Y.

    Artikel 3.3.12 Loonkostensubsidie – niet wettelijk geregeld, p. 18

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.12 naar 3.3.12;

    - in dit artikel wordt de eerdere indienstnemingssubsidie van het oude artikel 3.4.10 vervangen door het artikel niet wettelijke geregelde loonkostensubsidie.

WAS

WORDT

Artikel 3.4.12 Vaststellen loonwaarde bij wettelijke loonkostensubsidie

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente onderzoekt hoe productief de inwoner op de werkplek zal zijn (welke loonwaarde hij heeft). Dit onderzoek wordt door een deskundige uitgevoerd en is gebaseerd op kennis van werknemers met verminderde loonwaarde.

  • 2.

    De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat de inwoner op de werkplek zou kunnen verdienen op basis van de cao van de werkgever, afgezet tegen de mogelijkheden van de inwoner om het werk te kunnen doen.

Artikel 3.3.12 Loonkostensubsidie – niet wettelijk geregeld

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt een tijdelijke loonkostensubsidie geven, als de werkgever niet in aanmerking komt voor de wettelijk geregelde loonkostensubsidie en ook geen beroep kan doen op andere financiële bijdragen voor het in dienst nemen van die inwoner.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren kwetsbare inwoners met een kleine kans op werk in dienst te nemen en extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners te vergoeden.

  • 3.

    De subsidie is maximaal 50% van de loonkosten voor de duur van de arbeidsovereenkomst, maar voor maximaal 12 maanden. De subsidie kan worden verlengd tot maximaal 24 maanden.

  • 4.

    De werkgever moet de subsidie aanvragen voor de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

  • 5.

    De gemeente bepaalt hoe de subsidie wordt uitbetaald.

  • 6.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties. De werkgever mag niet gelijktijdig recht hebben op andere subsidies in de loonkosten.

 

  • Z.

    Artikel 3.3.13 Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen, p. 19

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.13 naar 3.3.13;

    - het artikel ‘andere voorzieningen en vergoedingen’ wordt verplaatst naar artikel 3.3.21. Artikel 3.3.13 wordt gewijzigd naar ‘persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen’.

WAS

WORDT

Artikel 3.4.13 Andere voorzieningen en vergoedingen

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan andere voorzieningen inzetten als dat nodig is om inwoners te helpen aan het werk te gaan of te blijven of om de kans op werk te vergroten.

  • 2.

    De gemeente kan de kosten vergoeden die de inwoner moet maken bij deelname aan een voorziening of bij betaald of onbetaald werk.

Artikel 3.3.13 Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan persoonlijke ondersteuning bij het werk aanbieden, als de werknemer door een arbeidsbeperking het werk niet goed kan uitvoeren. De ondersteuning wordt gegeven door een interne werkbegeleider of een jobcoach. Een werkbegeleider wordt ingezet als de behoefte aan begeleiding groter is dan de normale begeleiding die de werkgever moet bieden en deze begeleiding kan worden geboden door een medewerker. Een jobcoach wordt ingezet als er bij de werknemer of werkgever behoefte is aan methodische ondersteuning die specifieke kennis vraagt en die gericht is op het kunnen uitvoeren van werk dat bij de werknemer past. Daaronder valt ook de begeleiding naar ander werk of naar een opleiding.

  • 2.

    De gemeente kan ook andere voorzieningen aanbieden die een werknemer met een arbeidsbeperking nodig heeft om het werk goed te kunnen doen. Het gaat om de voorzieningen die genoemd zijn in de artikelen 3.4.15 tot en met 3.4.18.

  • 3.

    Persoonlijke ondersteuning en andere voorzieningen bij het werk kunnen pas worden aangeboden, als de werkgever de inwoner een arbeidsovereenkomst aanbiedt van minstens 6 maanden, met een minimale omvang van 12 uur per week.

 

  • AA.

    Artikel 3.3.14 Jobcoach, p. 19

    Wijzigt als volgt:

    - artikel 3.3.14 ten aanzien van de bepalingen over jobcoaching wordt ingevoegd

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.14 opgenomen]

Artikel 3.3.14 Jobcoach

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een jobcoach aanbieden die werkzaam is bij de gemeente of wordt ingehuurd door de gemeente. De gemeente kan de werkgever ook subsidie geven voor het zelf organiseren van een jobcoach. De gemeente beslist of een jobcoach wordt ingezet vanuit de gemeente of dat de werkgever de jobcoaching zelf organiseert.

  • 2.

    Een jobcoach moet voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. De jobcoach:

    • a.

      beschikt minimaal over Hbo-werk- en denkniveau;

    • b.

      heeft een opleiding tot jobcoach afgerond;

    • c.

      is geregistreerd in het Register Loopbaancoach (voormalig Noloc Jobcoach) of het NVS-Beroepenregister voor jobcoaches en/of is werkzaam bij een organisatie die een Blik op werk of Oval Keurmerk heeft of een jobcoach-erkenning heeft van het UWV;

    • d.

      heeft werkervaring als jobcoach;

    • e.

      heeft specifieke kennis over werknemers met een arbeidsbeperking, de regionale arbeidsmarkt (ontwikkelingen) en de regionale sociale kaart;

    • f.

      houdt zijn kennis en vaardigheden bij en investeert in na- en bijscholing.

  • 3.

    De gemeente kan een uitzondering maken op de kwaliteitseisen uit het tweede lid, als de werknemer al een jobcoach heeft. Uitgangspunt is wel dat de jobcoach alsnog binnen een jaar aan de eisen voldoet.

  • 4.

    De omvang van de in te zetten jobcoaching is afhankelijk van de noodzaak, en wordt onderverdeeld in verschillende begeleidsingsregimes:

    • a.

      Lichte inzet: jaar 1, 6%, jaar 2, 3% en jaar 3 en daaropvolgende jaren 3% van het aantal overeengekomen werkuren

    • b.

      Gemiddelde inzet: jaar 1, 10%, jaar 2, 5%, jaar 3 en daaropvolgende jaren 3% van het aantal overeengekomen werkuren

    • c.

      Intensieve inzet: jaar 1, 15%, jaar 2, 7,5%, jaar 3 en daaropvolgende jaren 6% van het aantal overeengekomen werkuren.

  • 5.

    De gemeente kan de werkgever subsidie geven voor het zelf organiseren van jobcoaching, als:

    • a.

      de jobcoaching bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma waarin de werknemer systematisch begeleid wordt om zijn werk goed te kunnen doen, en dit is vastgelegd in een coachingsplan;

    • b.

      de omvang en kwaliteit van de jobcoaching aansluiten bij wat de werknemer nodig heeft;

    • c.

      er voldoende zekerheid is dat jobcoaching plaatsvindt zolang dat nodig is;

    • d.

      de werknemer schriftelijk heeft ingestemd met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

  • 6.

    De gemeente kan een maximumtarief per uur vaststellen voor het subsidiëren van jobcoaching. Dat tarief moet voldoende zijn voor de werkgever om de jobcoaching zelf te organiseren.

    De gemeente zorgt ervoor dat voor werkgevers duidelijk is welk tarief dat is.

 

  • BB.

    Artikel 3.3.15 Interne werkbegeleiding, p. 20

    Wijzigt als volgt:

    - vernummering van het artikel van 3.4.15 naar 3.3.15;

    - het artikel ‘vernieuwende projecten’ wordt verplaatst naar artikel 3.3.22. Artikel 3.3.15 wordt gewijzigd naar ‘interne werkbegeleiding’.

WAS

WORDT

Artikel 3.4.15 Vernieuwende projecten

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan afwijken van de bepalingen uit dit hoofdstuk, als dat nodig is om met een experiment te onderzoeken of inwoners sneller of voor een langere periode aan het werk gaan of beter de stap naar werk kunnen zetten.

  • 2.

    De duur van zo’n afwijking van de verordening is ten hoogste 3 jaar. Deze periode kan worden verlengd, als de verordening vanwege een succesvol experiment wordt gewijzigd. De duur kan dan worden verlengd tot aan het moment waarop de aangepaste verordening in werking treedt.

Artikel 3.3.15 Interne werkbegeleiding

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan de werkgever een subsidie geven voor de extra kosten die verbonden zijn aan de begeleiding van een werknemer met een arbeidsbeperking door een medewerker.

  • 2.

    De gemeente kan de werkgever een training aanbieden om medewerkers in staat te stellen om werknemers met een arbeidsbeperking goed te begeleiden bij hun werk.

 

  • CC.

    Artikel 3.3.16 Persoonlijke ondersteuning bij beperking in de motoriek, p. 20

    Wijzigt als volgt:

    - artikel 3.3.16 ten aanzien van de bepalingen over persoonlijke ondersteuning bij beperking in de motoriek wordt toegevoegd.

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.16 opgenomen]

Artikel 3.3.16 Persoonlijke ondersteuning bij beperking in de motoriek

[PW, IOAW, IOAZ]

 

De gemeente kan voor de inwoner met een beperking in de motoriek, persoonlijke ondersteuning bij het werk aanbieden die deze beperking aanvult of opheft, zodat de inwoner zijn werk goed kan doen. De gemeente kan de ondersteuning zelf aanbieden of daarvoor een subsidie geven aan de werkgever.

 

  • DD.

    Artikel 3.3.17 Meeneembare voorzieningen, p. 20

    Wijzigt als volgt:

    - artikel 3.3.17 ten aanzien van de bepalingen over meeneembare voorzieningen wordt toegevoegd.

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.17 opgenomen]

Artikel 3.3.17 Meeneembare voorzieningen

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan de inwoner met een arbeidsbeperking een meeneembare (verplaatsbare) voorziening aanbieden die nodig is om het werk goed te kunnen doen.

De meeneembare voorziening wordt aan de inwoner uitgeleend. In bijzondere gevallen kan de gemeente de voorziening aan de werknemer in eigendom geven.

 

  • EE.

    Artikel 3.3.18 Werkplekaanpassingen, p. 20

    Wijzigt als volgt:

    - artikel 3.3.18 ten aanzien van de bepalingen over werkplekaanpassingen wordt toegevoegd.

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.18 opgenomen]

Artikel 3.3.18 Werkplekaanpassingen

[PW, IOAW, IOAZ]

 

De gemeente kan in overleg met de werkgever de werkplek van een inwoner met een arbeidsbeperking aanpassen als dit nodig is om het werk goed te kunnen doen.

 

  • FF.

    Artikel 3.3.19 Vervoersvoorzieningen, p. 20

    Wijzigt als volgt:

    - artikel 3.3.19 ten aanzien van de bepalingen over vervoersvoorzieningen wordt toegevoegd.

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.19 opgenomen]

Artikel 3.3.19 Vervoersvoorzieningen

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan een vervoersvoorziening aanbieden aan een inwoner die door zijn beperking niet zelfstandig naar de werkplek, proefplaatsing of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan door de gemeente zelf worden georganiseerd of in de vorm van een vergoeding voor de kosten worden verstrekt.

  • 2.

    Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding sluit de gemeente aan bij het gebruikelijke tarief voor een taxi of een andere vorm van vervoer. De goedkoopste passende voorziening wordt vergoed.

De gemeente brengt een reiskostenvergoeding van de werkgever in mindering op de vervoersvoorziening.

 

  • GG.

    Artikel 3.3.20 Uitstroompremie, p. 20

    Wijzigt als volgt:

    - artikel 3.3.20 ten aanzien van de bepalingen over het toekennen van een uitstroompremie wordt toegevoegd.

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.20 opgenomen]

Artikel 3.3.20 Uitstroompremie

[PW, IOAW, IOAZ]

 

De gemeente kan eenmalig een uitstroompremie toekennen aan een inwoner die een aaneengesloten periode van 12 maanden een uitkering heeft gehad, betaald werk krijgt voor minimaal 6 maanden en die daardoor geen recht meer heeft op een uitkering. Het college maakt geen gebruik van haar bevoegdheid om een uitstroompremie toe te kennen.

 

  • HH.

    Artikel 3.3.21 Extra voorzieningen en vergoedingen, p. 21

    Wijzigt als volgt:

    - het ‘oude’ artikel 3.4.13 ‘extra voorzieningen en vergoedingen wordt ongewijzigd ingevoegd als artikel 3.3.21.

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.21 opgenomen]

Artikel 3.3.21 Extra voorzieningen en vergoedingen

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan andere voorzieningen inzetten als dat nodig is om inwoners te helpen aan het werk te gaan of te blijven of om de kans op werk te vergroten.

  • 2.

    De gemeente kan de kosten vergoeden die de inwoner moet maken bij deelname aan een voorziening of bij betaald of onbetaald werk.

 

  • II.

    Artikel 3.3.22 Vernieuwende projecten, p. 21

    Wijzigt als volgt:

    - het ‘oude’ artikel 3.4.15 ‘vernieuwende projecten wordt ongewijzigd ingevoegd als artikel 3.3.22.

WAS

WORDT

[er was geen artikel 3.4.22 opgenomen]

Artikel 3.3.22 Vernieuwende projecten

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    De gemeente kan afwijken van de bepalingen uit dit hoofdstuk, als dat nodig is om met een experiment te onderzoeken of inwoners sneller of voor een langere periode aan het werk gaan of beter de stap naar werk kunnen zetten.

  • 2.

    De duur van zo’n afwijking van de verordening is ten hoogste 3 jaar. Deze periode kan worden verlengd, als de verordening vanwege een succesvol experiment wordt gewijzigd. De duur kan dan worden verlengd tot aan het moment waarop de aangepaste verordening in werking treedt.

 

  • JJ.

    Paragraaf 3.4 Tegenprestatie, p. 21

    Wijzigt als volgt:

    - de paragraaf is vernummerd van 3.5 naar 3.4

    - de artikelen 3.5.1 t/m 3.5.3 zijn vernummerd naar artikel 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3.

    - artikel 3.5.4 is vernummerd naar 3.4.4 en in het derde lid is de zinsnede ‘of een geschikte tegenprestatie‘ toegevoegd.

WAS

WORDT

Paragraaf 3.5 Tegenprestatie  

Paragraaf 3.4 Tegenprestatie 

 

WAS

WORDT

Artikel 3.5.1 Doel van de tegenprestatie

Artikel 3.4.1 Doel van de tegenprestatie

 

WAS

WORDT

Artikel 3.5.2 Inhoud van de tegenprestatie

Artikel 3.4.2 Inhoud van de tegenprestatie

 

WAS

WORDT

Artikel 3.5.3 Duur en omvang tegenprestatie

Artikel 3.4.3 Duur en omvang tegenprestatie

 

WAS

WORDT

Artikel 3.5.4 Voorwaarden tegenprestatie

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de mogelijkheden en de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      de persoonlijke wensen van de inwoner;

    • c.

      de positie van de inwoner op de arbeidsmarkt, zoals de duur van de werkloosheid;

    • d.

      of de inwoner vrijwilligerswerk doet of activiteiten die maatschappelijk zinvol zijn, en

    • e.

      of de inwoner al deelneemt aan voorzieningen van de gemeente gericht op werk.

  • 2.

    De gemeente legt in ieder geval geen tegenprestatie op als de inwoner mantelzorg verleent en dit niet te combineren is met de tegenprestatie.

  • 3.

    De gemeente legt geen tegenprestatie op als er geen geschikt werk beschikbaar is voor de inwoner. In dat geval beoordeelt de gemeente binnen 1 jaar opnieuw of er geschikt werk beschikbaar is dat kan worden opgedragen aan de inwoner.

Artikel 3.4.4 Voorwaarden tegenprestatie

[PW, IOAW, IOAZ]

 

  • 1.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de mogelijkheden en de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      de persoonlijke wensen van de inwoner;

    • c.

      de positie van de inwoner op de arbeidsmarkt, zoals de duur van de werkloosheid;

    • d.

      of de inwoner vrijwilligerswerk doet of activiteiten die maatschappelijk zinvol zijn, en

    • e.

      of de inwoner al deelneemt aan voorzieningen van de gemeente gericht op werk.

  • 2.

    De gemeente legt in ieder geval geen tegenprestatie op als de inwoner mantelzorg verleent en dit niet te combineren is met de tegenprestatie.

  • 3.

    De gemeente legt geen tegenprestatie op als er geen geschikt werk of een geschikte tegenprestatie beschikbaar is voor de inwoner. In dat geval beoordeelt de gemeente binnen 1 jaar opnieuw of er geschikt werk beschikbaar is dat kan worden opgedragen aan de inwoner.

 

  • KK.

    Paragraaf 3.5 Meedoen aan de samenleving, p. 22

    Wijzigt als volgt:

    - de paragraaf is vernummerd van 3.6 naar 3.5

    - de artikelen 3.6.1 t/m 3.6.4 zijn vernummerd naar artikel 3.5.1, 3.5.2, 3.5.3 en 3.5.4.

WAS

WORDT

Paragraaf 3.6 Meedoen aan de samenleving  

Paragraaf 3.5 Meedoen aan de samenleving 

 

WAS

WORDT

Artikel 3.6.1 Een ingevulde dag hebben (dagbesteding)

Artikel 3.5.1 Een ingevulde dag hebben (dagbesteding)

 

WAS

WORDT

Artikel 3.6.2 Hulp bij deelname aan de samenleving

Artikel 3.5.2 Hulp bij deelname aan de samenleving

 

WAS

WORDT

Artikel 3.6.3 Verplaatsen in en om de woning

Artikel 3.5.3 Verplaatsen in en om de woning

 

WAS

WORDT

Artikel 3.6.4 Verplaatsen dichtbij huis

Artikel 3.5.4 Verplaatsen dichtbij huis

 

  • LL.

    Hoofdstuk 5. Gezonde & veilige leefomgeving met een kansrijke ontwikkeling

    Artikel 5.2.4 Maatschappelijke opvang, p. 27

    Wijzigt als volgt:

    - zinssneden toegevoegd.

WAS

WORDT

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang, als de inwoner de thuissituatie heeft verlaten en deze opvang nodig is omdat de inwoner zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening.

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner en ook eventuele kinderen van deze inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang, als de inwoner de thuissituatie heeft verlaten vanwege veiligheidsredenen door huiselijk geweld of als gevolg van feitelijk of residentieel dakloos zijn en deze opvang nodig is omdat de inwoner zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening.

 

  • MM.

    Hoofdstuk 6. De vorm van de hulp

    Artikel 6.3.2 Hoogte en tarief pgb, p.30

    Wijzigt als volgt:

    - in het eerste lid wijzigt ‘gespreksverslag’ in ‘onderzoeksverslag’;

    - in het tweede lid onder c en in lid 5 wijzigt het tarief voor de hoogte van het pgb voor ‘Individuele begeleiding sociaal netwerk’ van € 15,46 naar € 23,23 per uur;

    - in het tweede lid onder i wijzigt het vergoedingspercentage van 81 naar 100 procent.

WAS

WORDT

  • 1.

    De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de offerte of het pgb-budgetplan dat de inwoner aanlevert. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zou betalen aan een gecontracteerde leverancier voor de hulp die nodig is (hulp in natura-tarief). Dit maximumbedrag is besproken met de inwoner en is vastgelegd in het gespreksverslag. Wanneer de offerte hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet.

  • 2.

    De hoogte van een pgb wordt als volgt vastgesteld voor: [Wmo]

  • A.

    Een zaak (woningaanpassing, woonvoorziening, hulpmiddel, vervoersvoorziening)

    De kostprijs van de voorziening die de cliënt zou hebben ontvangen als deze in natura zou zijn verstrekt en rekening houdend met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten.

    Aan te tonen middels offerte en/of factuur.

    B.

    Hulp bij het huishouden

    70% van ZIN tarief*

    C.

    Individuele begeleiding sociaal netwerk

    € 15,46

    D.

    Individuele begeleiding professioneel

    70% van ZIN tarief*

    E.

    Begeleiding groep

    70% van ZIN tarief*

    F.

    Respijtzorg / kortdurend verblijf (etmaal)

    70% van ZIN tarief*

    G.

    Vervoer dagbesteding

    100% van ZIN tarief*

    H.

    Vervoer dagbesteding rolstoel

    100% van ZIN tarief*

    I.

    Beschermd wonen

    81% van ZIN tarief* (maximaal)

    J.

    Intensieve ambulante begeleiding

    70% van ZIN tarief*

    K.

    Tijdelijke opvang (etmaal)

    € 50,-- ZIN en PGB

  • *) van gecontracteerde aanbieders

  • 3.

    Als de gemeente geen afspraken heeft gemaakt met een leverancier over het inkopen van de hulp in natura die de inwoner nodig heeft, dan geldt de kostprijs van de in betreffende situatie voordeligste adequate en tijdig beschikbare hulp-op-maat (maatwerkvoorziening) in natura.

  • 4.

    Als de inwoner meerdere offertes heeft gekregen voor hulp die hij nodig heeft, kan de inwoner een keuze maken uit die offertes. Voorwaarde is wel, dat de offertes binnen het maximum bedrag vallen waarmee het effect kan worden bereikt dat nodig is.

  • 5.

    Uitzonderingen op bovenstaande regels zijn:

    • a.

      Voor hulp-op-maat door iemand uit het sociale netwerk van de inwoner geldt een maximumbedrag van € 15,46 per uur.

  • 6.

    De tarieven PGB jeugdhulp worden jaarlijks gepubliceerd op de website van de gemeente.

  • 1.

    De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de offerte of het pgb-budgetplan dat de inwoner aanlevert. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zou betalen aan een gecontracteerde leverancier voor de hulp die nodig is (hulp in natura-tarief). Dit maximumbedrag is besproken met de inwoner en is vastgelegd in het onderzoeksverslag. Wanneer de offerte hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet.

  • 2.

    De hoogte van een pgb wordt als volgt vastgesteld voor: [Wmo]

  • a.

    Een zaak (woningaanpassing, woonvoorziening, hulpmiddel, vervoersvoorziening)

    De kostprijs van de voorziening die de cliënt zou hebben ontvangen als deze in natura zou zijn verstrekt en rekening houdend met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten.

    Aan te tonen middels offerte en/of factuur.

    b.

    Hulp bij het huishouden

    70% van ZIN tarief*

    c.

    Individuele begeleiding sociaal netwerk

    € 23,23 per uur

    d.

    Individuele begeleiding professioneel

    70% van ZIN tarief*

    e.

    Begeleiding groep

    70% van ZIN tarief*

    f.

    Respijtzorg / kortdurend verblijf (etmaal)

    70% van ZIN tarief*

    g.

    Vervoer dagbesteding

    100% van ZIN tarief*

    h.

    Vervoer dagbesteding rolstoel

    100% van ZIN tarief*

    i.

    Beschermd wonen

    100% van ZIN tarief* (maximaal)

    j.

    Intensieve ambulante begeleiding

    70% van ZIN tarief*

    k.

    Tijdelijke opvang (etmaal)

    € 50,-- ZIN en PGB

  • *) van gecontracteerde aanbieders

  • 3.

    Als de gemeente geen afspraken heeft gemaakt met een leverancier over het inkopen van de hulp in natura die de inwoner nodig heeft, dan geldt de kostprijs van de in betreffende situatie voordeligste adequate en tijdig beschikbare hulp-op-maat (maatwerkvoorziening) in natura.

  • 4.

    Als de inwoner meerdere offertes heeft gekregen voor hulp die hij nodig heeft, kan de inwoner een keuze maken uit die offertes. Voorwaarde is wel, dat de offertes binnen het maximum bedrag vallen waarmee het effect kan worden bereikt dat nodig is.

  • 5.

    Uitzonderingen op bovenstaande regels zijn:

    • a.

      Voor hulp-op-maat door iemand uit het sociale netwerk van de inwoner geldt een maximumbedrag van € 23,23 per uur.

  • 6.

    De tarieven PGB jeugdhulp worden jaarlijks gepubliceerd op de website van de gemeente.

 

  • NN.

    Artikel 6.4 Wat is de bijdrage in de kosten? p. 31

    Wijzigt als volgt:

    - aan lid 3 zijn zinssneden toegevoegd;

    - lid 8 wordt vernummerde tot lid 9;

    - een nieuw lid 8 wordt toegevoegd.

WAS

WORDT

[Wmo]

 

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan de hoogte van € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende hulp-op maat:

    • a.

      Respijtzorg.

    • b.

      Tijdelijke opvang.

    • c.

      Rolstoelen.

    • d.

      Mijn taxi op Maat.

    • e.

      Verhuiskostenvergoeding

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende bij verordening aangewezen algemene voorzieningen:

    • a.

      Buurtkamer Plus

    • b.

      Cliëntondersteuning

    • c.

      Maatschappelijk werk

    • d.

      Mantelzorgondersteuning

    • e.

      Ouderenadvieswerk

    • f.

      Tilliftpool

    • g.

      Rolstoelpools

  • 6.

    De kostprijs van:

    • a.

      Hulp-op-maat of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening [bruikleen OF huur OF eigendom];

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor hulp-op-maat of pgb door CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8.

    De bijdrage voor hulp-op-maat of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

[Wmo]

 

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3.

    De bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a WMO 2015 voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, is gelijk aan de kostprijs en aan een maximum gebonden, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd. Er geldt één bijdrage, ongeacht het aantal maatwerkvoorzieningen (artikel 2.1.4a lid 4 Wmo 2015);

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende hulp-op maat:

    • a.

      Respijtzorg.

    • b.

      Tijdelijke opvang.

    • c.

      Rolstoelen.

    • d.

      Mijn taxi op Maat.

    • e.

      Verhuiskostenvergoeding

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende bij verordening aangewezen algemene voorzieningen:

    • a.

      Buurtkamer Plus

    • b.

      Cliëntondersteuning

    • c.

      Maatschappelijk werk

    • d.

      Mantelzorgondersteuning

    • e.

      Ouderenadvieswerk

    • f.

      Tilliftpool

    • g.

      Rolstoelpools

  • 6.

    De kostprijs van:

    • a.

      Hulp-op-maat of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening [bruikleen OF huur OF eigendom];

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor hulp-op-maat of pgb door CAK vastgesteld en geïnd;

  • 8.

    Voor beschermd wonen, verstrekt in de vorm van zorg in natura, wordt een eigen bijdrage berekend door het CAK op basis van inkomen, vermogen, leeftijd en samenstelling van het huishouden.

  • 9.

    De bijdrage voor hulp-op-maat of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

 

  • OO.

    Hoofdstuk 7. Ik kan mezelf goed redden

    Artikel 7.4.2 Hoogte van de toeslag, p. 34

    Wijzigt als volgt:

    - de bedragen worden geactualiseerd.

WAS

WORDT

  • 1.

    De inkomenstoeslag bedraagt voor 2023:

    • a.

      € 433,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 564,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 627,- voor gehuwden of samenwonenden.

  • 1.

    De inkomenstoeslag bedraagt voor 2024:

    • a.

      € 460,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 599,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 666,- voor gehuwden of samenwonenden.

 

  • PP.

    Hoofdstuk 8. Afspraken tussen inwoner en gemeente

    Artikel 8.2.9 Te weinig besef van verantwoordelijkheid, p. 41

    Wijzigt als volgt:

    - aan lid 6 wordt sub j toegevoegd.

WAS

WORDT

[PW, Awb]

  • 1.

    De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich te weinig realiseert dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. De verlaging wordt afgestemd op het benadelingsbedrag tenzij dit niet kan worden vastgesteld.

  • 2.

    De maatregel wordt vastgesteld op 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

  • 3.

    De maatregel wordt vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien sprake is van een benadelingsbedrag.

  • 4.

    Indien het bedrag van de maatregel op grond van het derde lid hoger zou zijn dan het benadelingsbedrag, is het bedrag van de maatregel, in afwijking van het derde lid, gelijk aan het benadelingsbedrag doch niet lager dan 20% van de bijstandsnorm.

  • 5.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt met één maand verlengd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 6.

    Onder tekortschietend besef voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in het eerste lid wordt onder andere verstaan:

    • a.

      het niet alles in het werk stellen om een boedelscheiding tot stand te brengen;

    • b.

      het verkopen van de woning beneden de WOZ-waarde;

    • c.

      het te snel interen van vermogen;

    • d.

      onder bedeling bij echtscheiding;

    • e.

      te late of geen aanvaarding van een voorliggende voorziening;

    • f.

      het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;

    • g.

      het feitelijk niet kunnen beschikken over een voorliggende voorziening omdat een bestuurlijke boete daarmee is verrekend zonder rekening te houden met de beslagvrije voet vanwege recidive;

    • h.

      bij nadere overeenkomst afstand doen van door de rechter toegekende alimentatie;

    • i.

      het niet hebben van een op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte basisverzekering.

[PW, Awb]

  • 1.

    De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich te weinig realiseert dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. De verlaging wordt afgestemd op het benadelingsbedrag tenzij dit niet kan worden vastgesteld.

  • 2.

    De maatregel wordt vastgesteld op 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

  • 3.

    De maatregel wordt vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien sprake is van een benadelingsbedrag.

  • 4.

    Indien het bedrag van de maatregel op grond van het derde lid hoger zou zijn dan het benadelingsbedrag, is het bedrag van de maatregel, in afwijking van het derde lid, gelijk aan het benadelingsbedrag doch niet lager dan 20% van de bijstandsnorm.

  • 5.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt met één maand verlengd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 6.

    Onder tekortschietend besef voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in het eerste lid wordt onder andere verstaan:

    • a.

      het niet alles in het werk stellen om een boedelscheiding tot stand te brengen;

    • b.

      het verkopen van de woning beneden de WOZ-waarde;

    • c.

      het te snel interen van vermogen;

    • d.

      onder bedeling bij echtscheiding;

    • e.

      te late of geen aanvaarding van een voorliggende voorziening;

    • f.

      het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;

    • g.

      het feitelijk niet kunnen beschikken over een voorliggende voorziening omdat een bestuurlijke boete daarmee is verrekend zonder rekening te houden met de beslagvrije voet vanwege recidive;

    • h.

      bij nadere overeenkomst afstand doen van door de rechter toegekende alimentatie;

    • i.

      het niet hebben van een op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte basisverzekering;

    • j.

      het door eigen gedrag niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

 

  • QQ.

    Artikel 8.4.1 Beëindiging voorziening, p. 43

    Wijzigt als volgt:

    - lid 1, sub a wordt een zinssnede toegevoegd;

    - lid 1, sub b wordt een extra woord toegevoegd;

    - lid 1, sub c wordt een zinssnede toegevoegd;

    - lid 1, sub d wordt een zinssnede toegevoegd;

    - lid 1, sub f wordt vernummerd naar sub g;

    - lid 1, sub f wordt nieuw ingevoegd;

    - lid 2 wordt vernummerd naar lid 3;

    - lid 2 wordt nieuw ingevoegd.

WAS

WORDT

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]

 

  • A.

    De gemeente kan een besluit om een voorziening toe te kennen, herzien of intrekken als:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en het verstrekken van de juiste of volledige gegevens zou tot een ander besluit hebben geleid;

    • b.

      de voorziening niet langer passend of nodig is;

    • c.

      de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

    • d.

      de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • f.

      het om een pgb gaat en het pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling is gebruikt om een voorziening te betalen waarvoor het pgb is toegekend.

  • B.

    De gemeente kan een besluit om Wmo-hulp toe te kennen intrekken als de inwoner langer dan 13 weken verblijft in een Wlz-instelling of een instelling in het kader van de Zorgverzekeringswet.

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]

 

  • 1.

    De gemeente kan een besluit om een voorziening toe te kennen, herzien of intrekken als:

    • a.

      de inwoner of de werkgever onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en het verstrekken van de juiste of volledige gegevens zou tot een ander besluit hebben geleid;

    • b.

      de voorziening niet langer effectief, passend of nodig is;

    • c.

      de inwoner of de werkgeverniet langer voldoet aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

    • d.

      de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner of de werkgever onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • f.

      de voorziening niet naar behoren wordt gebruikt;

    • g.

      het om een pgb gaat en het pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling is gebruikt om een voorziening te betalen waarvoor het pgb is toegekend.

  • 2.

    Gaat het om een voorziening die aan de werkgever is verstrekt, dan kan de gemeente een toekenningsbesluit herzien of intrekken in de gevallen die in het eerste lid zijn genoemd.

  • 3.

    De gemeente kan een besluit om Wmo-hulp toe te kennen intrekken als de inwoner langer dan 13 weken verblijft in een Wlz-instelling of een instelling in het kader van de Zorgverzekeringswet.

 

  • RR.

    Artikel 8.4.2. Terugvordering voorziening, p. 44

    Wijzigt als volgt:

    - lid 1 wordt aangepast;

    - lid 2 wordt een zinssnede toegevoegd.

WAS

WORDT

[Wmo, Burgerlijk Wetboek, Gemeentewet]

 

  • 1.

    Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft ingetrokken omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan kan de gemeente de geldswaarde van de voorziening die ten onrechte is verstrekt, vorderen van de inwoner.

  • 2.

    Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft ingetrokken, dan kan deze voorziening van de inwoner worden teruggevorderd als het om een product gaat dat in eigendom of in bruikleen is verstrekt.

[Wmo, Burgerlijk Wetboek, Gemeentewet]

 

  • 1.

    Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft herzien of ingetrokken omdat de inwoner of de werkgever onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan kan de gemeente de geldswaarde van de voorziening die ten onrechte is verstrekt, vorderen van de inwoner of de werkgever. Gaat het om een Wmo-voorziening, dan kan de gemeente de geldswaarde alleen terugvorderen als de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. 

  • 2.

    Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft ingetrokken, dan kan deze voorziening van de inwoner of de werkgever worden teruggevorderd als het om een product gaat dat in eigendom of in bruikleen is verstrekt.

 

  • SS.

    Hoofdstuk 11. Inleiding. P. 51

    Wijzigt als volgt:

    - in de verwijzing naar de toepasselijke wetgeving wordt de ‘PW’ toegevoegd;

WAS

WORDT

[Jeugdwet, Wmo, Gemeentewet]

[Jeugdwet, Wmo, PW, Gemeentewet]

 

  • TT.

    Hoofdstuk 12. Begrippenlijst, p. 53

    Wijzigt als volgt:

    - toegevoegd worden de begrippen

    • ‘arbeidsbeperking’;

      ‘beschut werk’;

      ‘doelgroepregister’;

      ‘interne werkbegeleiding’;

      ‘jobcoaching’;

      ‘loonkostensubsidie wettelijke doelgroep’;

      ‘persoonlijke ondersteuning bij werk’;

      ‘Pw’;

      ‘samenwonen’;

      ‘sociaal ontwikkelbedrijf’;

      ‘werkgever’;

      ‘werknemer’;

  • - aan het begrip ‘inwoner’ wordt een extra zin toegevoegd;

    - aan het begrip ‘Persoonlijk plan’ wordt ‘plan van aanpak’ toegevoegd;

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Arbeidsbeperking:

door een aandoening van psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard of door psychosociale of multiproblematiek belemmerd worden bij het verkrijgen en/of behouden van werk.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Beschut werk:

werk in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden, als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Doelgroepregister:

register waarin mensen staan die vallen onder de doelgroep van de banenafspraak. De banenafspraak is een afspraak tussen het kabinet en werkgevers om te zorgen voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Interne werkbegeleiding:

de dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer die door een collega wordt geboden omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren en die uitgaat boven de normale begeleiding van een werknemer op een werkplek.

 

WAS

WORDT

Inwoner:

de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Zwartewaterland volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan wordt onder inwoner verstaan: de ingezetene als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo. Gaat het om schuldhulpverlening, dan wordt onder inwoner verstaan: degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Zwartewaterland is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 8 en 10 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente Zwartewaterland heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer in de gemeente Zwartewaterland heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.

Inwoner:

de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Zwartewaterland volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan wordt onder inwoner verstaan: de ingezetene als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo. Gaat het om schuldhulpverlening, dan wordt onder inwoner verstaan: degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Zwartewaterland is ingeschreven. Voor de toepassing van hoofdstuk 3 wordt onder inwoner verstaan: de persoon die hulp kan krijgen van de gemeente om werk te vinden of te houden, of om de kans op werk te vergroten, als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Pw. Voor de toepassing van de hoofdstukken 8 en 10 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente Zwartewaterland heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer in de gemeente Zwartewaterland heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Jobcoaching:

de methodische ondersteuning die door een erkende deskundige wordt geboden aan inwoners met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en/of behouden van werk.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Loonkostensubsidie wettelijke doelgroep:

bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking die in hun werk niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen . De loonkostensubsidie is het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en het WML en bedraagt maximaal 70% van het WML;

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Persoonlijke ondersteuning bij werk:

ondersteuning als bedoeld in artikel 10 lid 1 en lid 3 Pw en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da Pw

 

WAS

WORDT

Persoonlijk plan:

een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt aangegeven. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

Persoonlijk plan/plan van aanpak:

een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt aangegeven. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Pw:

Participatiewet

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Samenwonen:

een gemeenschappelijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Sociaal ontwikkelbedrijf:

Sociaal ontwikkelbedrijf is de naam die steeds vaker wordt gebruikt voor SW-bedrijven of sociale werkbedrijven. Mensen met een beperking en/of met een grote afstand tot de arbeidsmarkt of een grote begeleidingsbehoefte, kunnen zich ontwikkelen binnen en buiten het sociaal ontwikkelbedrijf. Er wordt begeleiding, training en scholing geboden. Ontwikkeling van mensen staat centraal, maar ook het bieden van een veilige haven. Want als het niet lukt in het bedrijfsleven, kunnen mensen altijd terugkeren naar het Sociaal Ontwikkelbedrijf

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Werkgever:

degene die de inwoner op grond van een arbeidsovereenkomst in een bepaalde periode in de eigen organisatie mag laten werken. Hieronder valt ook degene die van plan is een arbeidsovereenkomst te sluiten met een inwoner die onder de doelgroep voor loonkostensubsidie valt (art. 10d van de wet). Evenals de persoon of organisatie die de inwoner een werkervaringsplaats aanbiedt of de opleidingslocatie die een meeneembare voorziening of een vervoersvoorziening voor de inwoner heeft aangevraagd.

 

WAS

WORDT

[Dit begrip was niet eerder opgenomen]

Werknemer:

de inwoner die op grond van een arbeidsovereenkomst bij een werkgever werkt. Hieronder valt ook de inwoner die onder de doelgroep voor loonkostensubsidie valt en die van plan is met de werkgever een arbeidsovereenkomst te sluiten.

 

ARTIKEL II  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht per 1 januari 2024.

  • 2.

    De onderdelen J t/m JJ (Breed Offensief) treden met terugwerkende kracht in werking per 1 juli 2023.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zwartewaterland van 15 februari 2024.

de griffier,

ing. H.W. Schotanus - Schutte

de voorzitter,

ing. E.J. Bilder

Naar boven