Artikel 4.2 De colleges:
- (a)
delegeren geen bevoegdheden aan het bestuur
- (b)
kunnen bevoegdheden voor de uitvoering van taken aan het bestuur en de secretaris-directeur in mandaat opdragen.
|
Artikel 4.2
De colleges:
- (a)
delegeren geen bevoegdheden aan het bestuur
- (b)
mandateren de bevoegdheden die nodig zijn voor de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken aan het bestuur en de secretaris-directeur.
|
Artikel 5.5
Telkens nadat een zittingsperiode is geëindigd, wijzen burgemeester en wethouders van de ge- meenten zo spoedig mogelijk overeenkomstig het tweede lid één lid en één plaatsvervangend lid van het bestuur aan.
|
Artikel 5.5
Telkens nadat een nieuw college is benoemd, wijst het college van de deelnemende gemeente zo spoedig mogelijk overeenkomstig het tweede lid één lid en één plaatsvervangend lid van het bestuur aan.
|
Artikel 5.6
De leden van het bestuur die tussentijds ontslag nemen of geen uitvoering meer geven aan de portefeuille Jeugdhulp, geven daarvan schriftelijk kennis aan de voorzitter van het bestuur en aan burgemeester en wethouders van de gemeente(n) die hen heeft aangewezen.
|
Artikel 5.6
Wanneer leden van het bestuur tussentijds ontslag nemen of geen uitvoering meer geven aan de portefeuille Jeugdhulp wijst het college van de betreffende gemeente zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan en geeft daarover schriftelijk bericht aan de voorzitter van het bestuur.
|
Artikel 5.7
In een tussentijds ontstane vacature wordt zo spoedig mogelijk voorzien doorde aanwijzing van een nieuw lid.
|
Verwijderd
|
Artikel 7.1
Besluiten worden in goed overleg genomen op basis van consensus. Bij afwezigheid van consensus worden besluiten genomen op basis van een gewogen stemverhouding.
|
Artikel 7.1
Besluiten worden in goed overleg genomen op basis van consensus. Bij afwezigheid van consensus worden besluiten genomen bij meerderheid, op basis van een gewogen stemverhouding.
|
Artikel 7.2:
Het aantal stemmen dat een lid in de vergadering kan uitbrengen, wordt bepaald door het aantal inwoners van de gemeente(n) door wiens college(s) van burgemeester en wethouders het lid is aangewezen.
|
Artikel 7.2:
Met uitzondering van het besluit tot het vaststellen of wijzigen van de begroting zijn er geen onderwerpen die een zienswijze van de raden behoeven, alvorens te komen tot besluitvorming door het bestuur.
|
Artikel 8 Inlichtingen
|
Artikel 8 Inlichtingen en actieve informatieplicht
|
Artikel 8.1
Het bestuur verstrekt aan de raden en de colleges van de gemeenten alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid.
|
Artikel 8.1
Het bestuur verstrekt aan de raden en de colleges van de gemeenten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid.
|
-
|
Artikel 8.3
Het bestuur informeert de raden van de deelnemende gemeenten minimaal twee maal per jaar bij de in de P&C-cyclus gebruikelijke informatiestromen over ontwikkelingen die verband houden met de door de gemeenschappelijke regeling uitgevoerde taken.
|
Artikel 9.2
In het kader van een periodieke evaluatie van het functioneren van de regeling legt het bestuur schriftelijk verantwoording af aan de deelnemende gemeenten.
|
Artikel 9.2
Het bestuur legt jaarlijks bij de jaarstukken schriftelijk verantwoording af aan de deelnemende gemeenten.
|
Artikel 9.3
Het college kan bij de behandeling van de in het derde lid bedoelde verantwoordingsrapportage in het overleg met de raad een vertegenwoordiger van het bestuur uitnodigen om hierop een toelichting te geven.
|
Artikel 9.3
De raad(scommissie) kan bij de behandeling van de in het tweede lid bedoelde verantwoordingsrapportage in bijeenkomsten van de raad(scommissie) een vertegenwoordiger van het bestuur uitnodigen om hierop een toelichting te geven.
|
-
|
Artikel 10 burgerparticipatie
|
-
|
Artikel 10.1 De regeling betreft louter bedrijfsvoeringstaken. Toepassing van artikel 10 lid 7 Wgr, ten aanzien van het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij beleidsvoorbereiding en -uitvoering, is niet aan de orde.
|
Artikel 12.2
De secretaris-directeur is belast met de dagelijkse leiding van de Serviceorganisatie Zorg Holland Rijnland en is voor de uitvoering van zijn taak verantwoording verschuldigd aan het bestuur.
|
Verplaatst naar artikel 14.1
|
Artikel 12.5
Het bestuur stelt jaarlijks de opdracht voor de secretaris-directeur vast.
|
Verwijderd
|
Artikel 13.3
Bij het in dienst nemen van personeel dat namens een opdracht gevende gemeente het contract- management verzorgt in relatie met gecontracteerde jeugdhulpaanbieders, maakt de secretaris- directeur vooraf afspraken met de betrokken gemeenten over het profiel en selectieproces.
|
Verwijderd
|
Artikel 14.2
Het bestuur zendt de ontwerpbegroting minimaal acht weken voordat zij door het bestuur wordt vastgesteld toe aan de raden van de deelnemers
|
Artikel 15.2
Het bestuur zendt de ontwerpbegroting minimaal twaalf weken voordat zij door het bestuur wordt vastgesteld toe aan de raden van de deelnemers
|
Artikel 14.3
De ontwerpbegroting wordt door deelnemers voor één ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld.
|
Verwijderd
|
Artikel 14.4
De raden kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.
|
Artikel 15.3
Toegevoegd:
Het bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in artikel 35, lid 3 Wgr, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
|
Artikel 15.2
Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.
|
Artikel 16.2
Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.
|
Artikel 16.6
Het bestuur draagt elk jaar vóór 15 juli zorg voor de samenstelling van een verslag met betrekking tot de door de bestuursorganen over het afgelopen jaar verrichte werkzaamheden.
|
Artikel 17.6
Het bestuur draagt elk jaar vóór 15 juli zorg voor de samenstelling van een verslag met betrekking tot de door de bedrijfsvoeringsorganisatie over het afgelopen jaar verrichte werkzaamheden.
|
Artikel 18.2
De uitgaven in verband met de uitvoering van door gemeenten afzonderlijk opgedragen aanvullende taken worden gedragen door de opdracht gevende gemeente op basis van vastgestelde verdeelsleutel tussen de Serviceorganisatie Zorg Holland Rijnland en deze gemeenten.
|
Artikel 19.2
De uitgaven in verband met de uitvoering van door gemeenten afzonderlijk opgedragen aanvullende taken worden gedragen door de opdracht gevende gemeente op basis van een opdracht en kostendekkende financieringsafspraak tussen de Serviceorganisatie Zorg Holland Rijnland en deze gemeente.
|
|
Nieuw toegevoegd:
Hoofdstuk 8 Archief
|
Artikel 19.2
De eerste evaluatie vindt plaats voor 31 december 2023.
|
Artikel 21.2
De eerste evaluatie is uiterlijk 31 december 2025 afgerond.
|
Artikel 20.2
Voor toetreding is instemming benodigd van de reeds aan de regeling deelnemende colleges.
|
Artikel 22.2
Voor toetreding is instemming benodigd van een twee derde meerderheid van de reeds aan de regeling deelnemende colleges.
|
Artikel 20.3
Een gemeente kan zelfstandig besluiten tot uittreding door toezending aan het bestuur van de daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen die op grond van wettelijke bepalingen hiertoe bevoegd zijn.
|
Artikel 22.3
Een gemeente kan zelfstandig besluiten tot uittreding door toezending aan het bestuur van de daartoe strekkende besluiten van het college.
|
Artikel 20.6
Het bestuur stelt regels vast met betrekking tot de berekeningswijze van de aan een uittredende gemeente toe te rekenen kosten bij uittreding en de wijze waarop deze door de uittredende ge- meente worden betaald.
|
Artikel 22.8
De berekening van het financiële nadeel geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten:
- a.
het aandeel van de uittredende gemeente in de overhead (de zogenaamde niet vermijdbare desintegratiekosten) berekend over een periode van drie jaar;
- b.
drie keer het aandeel van de uittredende gemeente in de jaarkosten fte ten behoeve van de vorming van een voorziening voor verplichtingen die volgen uit de afvloeiing van personeel, herplaatsingskosten (werk naar werkbegeleiding) en transitievergoedingen die rechtstreeks voortvloeien uit de beëindiging van taken als gevolg van voornoemde uittreding.
|
-
|
Artikel 22.6
De uittredende gemeente heeft bij uittreding geen recht op een deel in het eigen vermogen van de gemeenschappelijke regeling. Met uittreding wordt het recht in de deling van het eigen vermogen van de gemeenschappelijke regeling opgeheven.
|
Artikel 20.7
Het bestuur stelt in overleg met de uittredende gemeente ten minste zes maanden voor het beoogde tijdstip van uittreding een regeling op met betrekking tot de gevolgen van de uittreding. Daarbij kan overeen gekomen worden dat de uittredende gemeente bepaalde verplichtingen ten opzichte van derden overneemt, ten einde de kosten van uittreding te beperken.
|
Artikel 22.7
Het bestuur stelt in overleg met de uittredende gemeente minimaal een half jaar voor uittreding een berekening op van de aan een uittredende gemeente toe te rekenen kosten bij uittreding.
|
|
Nieuw toegevoegd:
Artikel 22.9 t/m 22.22.11
|
Artikel 20.8
Bij het ontbreken van overeenstemming over uitkomst van de berekening zoals bedoeld in het zesde lid, vragen het bestuur en het college van de uittredende gemeente gezamenlijk advies aan een onafhankelijke externe deskundige voor de vaststelling van de berekening als bedoeld in het zesde lid.
Dit advies bevat in ieder geval de volgende elementen:
- a.
Eventueel nog te verrekenen bedragen, uitgaande van de bestaande systematiek voor bere- kening van financiële bijdrage per gemeente;
- b.
Kosten van de uittredende gemeente die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de uittreding;
- c.
Kosten in verband met mogelijk doorlopende verplichtingen ten aanzien van aanbieders van jeugdhulp tot levering aan de uittredende gemeente;
- d.
Overige frictiekosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de uittreding.
|
Artikel 22.12
Bij het ontbreken van overeenstemming over het berekende financieel nadeel als bedoeld in achtste lid, vragen het bestuur en het college van de uittredende gemeente gezamenlijk advies aan een onafhankelijke externe deskundige voor de vaststelling van de berekening als bedoeld in het zesde lid.
|
Artikel 21.1
Zowel het bestuur als het college van tenminste vier van de gemeenten, kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.
|
Artikel 23.1
Zowel het bestuur als een college van een van de deelnemers kan voorstellen doen tot wijziging van de regeling.
|
Artikel 21.2
De regeling kan worden gewijzigd bij een daartoe strekkend besluit van het college van alle gemeenten tezamen.
|
Artikel 23.2
De regeling kan worden gewijzigd bij een daartoe strekkend besluit van een twee derde meerderheid van de colleges van alle gemeenten.
|
Artikel 22.2
Het bestuur stelt, de colleges gehoord, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.
|
Artikel 24.2
Het bestuur stelt, de colleges gehoord, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen. Het eigen vermogen van de gemeenschappelijke regeling wordt – na aftrek van liquidatiekosten – vereffend op basis van de in dat jaar geldende verdeelsleutel in de bijdrage aan de gemeenschappelijke regeling.
|
Artikel 24.2
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2022.
|
Artikel 26.2
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2024.
|
Artikel 25.1
De regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Serviceorganisatie Zorg Holland Rijnland of afgekort “GR Serviceorganisatie Zorg Holland Rijnland”.
|
Artikel 27.1
De regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Serviceorganisatie Zorg Holland Rijnland of afgekort “GR SO Zorg Holland Rijnland”.
|