Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 1:1 Definities
|
Artikel 1:1 Definities
|
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- -
bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, eerste lid, van de Bouwverordening;
- -
bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeersweg 1994;
- -
college: het college van burgemeester en wethouders;
- -
gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;
- -
motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- -
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
- -
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
- -
openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;
- -
parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990:
- -
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;
- -
voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;
- -
weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
|
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
- -
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Omgevingswet;
- -
bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
- -
bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeersweg 1994;
- -
college: het college van burgemeester en wethouders;
- -
gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
- -
motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- -
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
- -
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
- -
openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;
- -
parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990:
- -
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;
- -
voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;
- -
weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 1:2 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
- 2.
Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
- 3.
In afwijking van het eerste lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning zoals bedoeld in artikel 2:10, vierde lid of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:15.
|
Artikel 1:2 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
- 2.
Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
|
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
|
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 1:6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:
- a.
ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
- c.
de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
- e.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan een vergunning (of ontheffing) ook ingetrokken, geschorst of gewijzigd worden indien:
- a.
de exploitant of leidinggevende van een openbare inrichting zoals bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- b.
de exploitant of beheerder van een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1 in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- c.
eventuele ander vergunning ontheffing benoemen, waarbij levensgedrag getoetst wordt bij de aanvraag.
|
Artikel 1:6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:
- a.
ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
- c.
de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
- e.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan een vergunning (of ontheffing) ook ingetrokken, geschorst of gewijzigd worden indien:
- a.
de exploitant of leidinggevende van een openbare inrichting zoals bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- b.
de exploitant of beheerder van een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1 in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- c.
eventuele ander vergunning ontheffing benoemen, waarbij levensgedrag getoetst wordt bij de aanvraag.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:10 Voorwerpen op, aan of boven de weg of een andere openbare plaats
- 1.
Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
- a.
schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
- b.
niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
- 2.
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.
- 3.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
- c.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 6.
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeersweg 1994 of de Omgevingsverordening Overijssel.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van ingebruikname van een openbare plaats ten behoeve van de uitvoering van bouw- sloop- en onderhoudswerkzaamheden.
|
Artikel 2:10 Voorwerpen op, aan of boven de weg of een andere openbare plaats
- 1.
Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
- a.
schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
- b.
niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
- 2.
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.
- 3.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
- c.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 6.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale verordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van ingebruikname van een openbare plaats ten behoeve van de uitvoering van bouw- sloop- en onderhoudswerkzaamheden.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
- 4.
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening Overijssel, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.
- 5.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
|
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
- 3.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- a.
een uitweg te maken naar de weg;
- b.
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
- c.
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de we.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
als de uitweg zonder noodzaak ten kosten gaat van een openbare parkeerplaats;
- c.
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
- d.
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Omgevingsverordening Overijssel.
|
Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- a.
een uitweg te maken naar de weg;
- b.
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
- c.
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
als de uitweg zonder noodzaak ten kosten gaat van een openbare parkeerplaats;
- c.
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
- d.
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
- 1.
Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:
- a.
te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken; en
- b.
terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
- 2.
Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
- 3.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
|
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
- 1.
Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:
- a.
te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken; en
- b.
terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
- 2.
Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
- 3.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
|
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.
|
|
|
Bestaande tekst
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:
- a.
de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of
- b.
de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 4.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
- a.
winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
een bedrijfskantine of -restaurant.
- 5.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:
- a.
zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of
- b.
de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.
- 6.
De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid, onder a.
- 7.
Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning en de vrijstelling.
|
Nieuwe tekst
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:
- a.
de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of
- b.
de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 4.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
- a.
winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
een bedrijfskantine of -restaurant.
- 5.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:
- a.
zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of
- b.
de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.
- 6.
De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid, onder a.
- 7.
Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning en de vrijstelling.
|
|
|
Artikel 2:28a Eisen exploitant en leidinggevende
Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:28 dient zowel de exploitant als de leidinggevende:
- a.
minimaal de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt;
- b.
te voldoen aan de eisen gesteld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Alcoholwet 1999 zoals dat luidt ten tijde van de aanvraag;
- c.
niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn;
- d.
niet onder curatele te staan.
|
Artikel 2:28a Eisen exploitant en leidinggevende
Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:28 dient zowel de exploitant als de leidinggevende:
- a.
minimaal de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt;
- b.
te voldoen aan de eisen gesteld in het Alcoholbesluit, zoals dat luidt ten tijde van de aanvraag;
- c.
niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn;
- d.
niet onder curatele te staan.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:
- a.
Naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
- b.
De exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
- 4.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:
- a.
Naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
- b.
De exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.
- 4.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.
|
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.
|
|
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:64 Bijen
- 1.
Het is verboden bijen te houden:
- a.
binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven;
- b.
binnen een afstand van dertig meter van de weg.
- 2.
Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.
- 3.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.
- 4.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het provinciaal wegenreglement.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 6.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijden beslissen) van toepassing.
|
Artikel 2:64 Bijen
- 1.
Het is verboden bijen te houden:
- a.
binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven;
- b.
binnen een afstand van dertig meter van de weg.
- 2.
Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.
- 3.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.
- 4.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 6.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijden beslissen) van toepassing.
|
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:71 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
|
Artikel 2:71 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
|
|
|