Vergunningenbeleid en uitvoeringsprogramma 2024

Voorwoord

Dit ‘Vergunningenbeleid en -uitvoeringsprogramma 2024’ geeft inzicht in de vergunningstaken van de gemeente Geldrop-Mierlo en het uitvoeringsprogramma voor 2024. Samen met het ‘Uitvoeringsprogramma handhaving 2024’ geeft deze beleidsnota vorm aan het gemeentelijk ‘VTH-beleid’ (vergunningverlening, toezicht en handhaving). Vanaf volgend jaar wordt een actualisering van het VTH-beleid voorzien waarbij beide beleidsnota’s ineen schuiven in een Uitvoerings- en handhavingsstrategie (U&H-strategie) en een uitvoeringsprogramma U&U.

 

Gezien de hoeveelheid taken die moet worden uitgevoerd en de menskracht die aanwezig is, moeten op het gebied van vergunningverlening keuzes worden gemaakt over de processen en de inzet van de medewerkers. Keuzes over hoe je aandacht besteedt aan het verlenen of weigeren van vergunningen. Dit programma richt zich daarmee op het beantwoorden van de vraag ‘hoe benaderen we het verlenen van vergunningen en op welke wijze toetsen we vergunningen en behandelen we ingekomen meldingen.’

 

De gemeente kan slechts beperkt sturen op het aantal aanvragen om vergunningen dat moet worden behandeld. Dat kan eigenlijk alleen door vergunningplichten te schrappen uit het omgevingsplan en verordeningen, ze te vervangen door meldings- of informatieverplichtingen of door ‘flitsvergunningen’ mogelijk te maken waarbij de aanvrager de vereiste vergunning zelf digitaal afhandelt. Zo ver is het echter nog niet altijd. Veelal is het aantal aanvragen nu nog ‘aanbodgestuurd’. Op basis van ervaringen kunnen wel prognoses worden gemaakt. De ervaringen op het gebied van toezicht en handhaving kunnen worden meegenomen in een ‘slimme’ inzet in menskracht als het om vergunningverlening gaat.

 

Het is noodzakelijk processen slim op te zetten en om keuzes te maken over de manier van toetsen. Enerzijds risicogestuurd toetsen op basis van de complexiteit van een initiatief, anderzijds – waar daartoe aanleiding is - themagerichte aandacht. Dat laatste kan bijvoorbeeld door een specifiek thema dat in het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma Handhaving is gekozen. Vergunningverlening heeft zowel een preventieve als repressieve werking en zal, samen met toezicht en handhaving, een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige leefomgeving.

 

Nieuw vergunningen- en handhavingsbeleid

Met alle nieuwe ontwikkelingen en regelgeving is het nodig om de beleidsstukken te herzien. Daarom is nu ook de tijd aangekomen om de verbinding in het beleid tussen vergunningen en toezicht & handhaving te leggen. We gaan een nieuwe uitvoerings- en handhavingsstrategie (U&HS) opstellen met een actuele probleem- en risicoanalyse die een representatief beeld geeft van de risico’s in de omgeving. De U&HS dient beter aan te sluiten bij de doelstellingen en strategie bij de actuele gemeentelijke ambitie én er dient te worden voldaan aan de bepalingen in het Omgevingsbesluit, de kwaliteitscriteria 2.3 en de Omgevingswet. We gaan dan zorgdragen voor de integratie van bestaand beleid, evaluatie, lokaal beleid en geldende/toekomstige wet- en regelgeving. Dit proces, met afstemming tussen verschillende interne en externe partijen, gaan we dit jaar opstarten (2024). Dit kan betekenen dat ook het uitvoeringsprogramma en jaarverslag er anders uit zal gaan zien, met duidelijkere doelstellingen die aasluiten op de gemeentelijke strategie.

 

Leeswijzer

Hoofdstuk 1 bevat in het kort een uiteenzetting van de visie en doelstellingen van vergunningverlening.

 

Hoofdstuk 2 geeft inzicht in hoe risicogestuurde toetsing en vergunningverlening plaatsvindt.

 

Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de vergunningverlening en procedures van de Omgevingswet (Ow).

 

Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de processen bij vergunningverlening.

 

Bijlage 1 geeft inzicht in hoe de BRIStoets© toegepast wordt bij vergunningverlening onder de Wabo

Bijlage 2 geeft een toelichting op de toetsmatrix Bouwbesluit.

Bijlage 3 geeft inzicht in de risicomatrix voor evenementen.

Bijlage 4 geeft inzicht in de geplande inzet Vergunningen.

Bijlage 5 is het Werkprogramma 2024 van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: ODZOB)

Bijlage 6 betreft de dienstverleningsovereenkomst met de ODZOB

Bijlage 7 betreft een addendum bij de dienstverleningsovereenkomst met de ODZOB

 

Afkortingenlijst

Afkorting

Definitie

Awb

Algemene wet bestuursrecht

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

B&W

Burgemeester en Wethouders

IOw

Invoeringswet Omgevingswet

Ow

Omgevingswet

LTB

Landelijk Toetsingsprotocol Bouwplannen

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wkb

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

1. VISIE EN DOELSTELLINGEN VERGUNNINGVERLENING

Van de overheid wordt verwacht dat deze een visie heeft op en een integrale benadering van vergunningverlening. Op basis van de kwaliteitscriteria moet het vergunningverlenend bevoegd gezag handelen op grond van een strategie voor het beoordelen en beslissen over een omgevingsvergunning. In deze strategie dient te worden vastgelegd wat de basiswerkwijze bij vergunningverlening is. De strategie wordt verder uitgewerkt in processen, werkafspraken en het vergunningenregistratiesysteem PowerBrowser in combinatie met een BRIStoets© (een instrument voor toetsing van een bouwplan aan het Bouwbesluit).

 

1.1 Visie Vergunningverlening

De algemene visie voor het VTH-beleid is in hoofdstuk 1 als volgt verwoord ‘Het creëren, het behoud en het verder verbeteren van een veilige, duurzame en gezonde woon-, werk- en leefomgeving’.

Deze visie is voor vergunningverlening als volgt vertaald:

 

Vergunningverlening is gericht op het creëren van een veilige, duurzame en gezonde woon-, werk- en leefomgeving

 

Het doel van vergunningverlening is het mogelijk maken van activiteiten die in beginsel zijn verboden zonder vergunning, zodat het doel van de betreffende wet- en regelgeving wordt beschermd of zelfs versterkt, eventueel ook door het stellen van nadere voorwaarden.

Bij de omgevingsvergunning onder de Omgevingswet betreft het voornamelijk de regels uit de Omgevingswet zelf. De Omgevingswet is in de plaats gekomen van 26 wetten (waaronder bijvoorbeeld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening) en gaat over de ruimte waarin mensen wonen, werken en ontspannen. De wet is op 1 januari 2024 in werking getreden en voegt oude wetten samen en bevat regels voor wat er buiten te zien, horen en ruiken is. Met de Omgevingswet is vereenvoudiging en bundeling van alle wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving beoogd, waarbij voor gemeenten een primaire taak is opgenomen om te zorgen voor een “evenwichtig toedeling van functies aan locaties”. Een vergunning aanvragen voor een nieuw plan of idee kan in het nieuwe digitale Omgevingsloket. In het loket staan alle regels en plannen van gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk gebundeld.

Voor veiligheidsvergunningen gaat het o.a. om de Alcoholwet en de Wet op de kansspelen.

 

Voorts gaat het om provinciale kaders, zoals de provinciale Verordening Ruimte. En tot slot om eigen gemeentelijke kaders, zoals de Omgevingsvisie, programma’s, het omgevingsplan (thans: omgevingsplannen van rechtswege) en overige decentrale regels:

 

 

1.2 Doelstellingen

Om deze visie te kunnen realiseren hebben we de volgende doelen vastgesteld:

 

Vergunningverlening is gericht op het beschermen van de waarden vanuit de wet- en regelgeving en draagt bij aan het realiseren van een veilige, duurzame en gezonde leefomgeving.

 

Door het verbinden van voorschriften kan de impact (gevaar, hinder, verontreiniging, verspilling e.d.) die een activiteit mogelijk veroorzaakt zo klein mogelijk worden gehouden. Vergunningverlening is tevens een instrument om maatschappelijk handelen te reguleren en te sturen op beleidsindicatoren, zoals bijvoorbeeld energiebesparing.

 

Bij vergunningverlening staat dienstverlening centraal.

 

Goede communicatie, bereikbaarheid en kwaliteit zijn daarbij onontbeerlijk. Informatie met betrekking tot vergunningen verstrekken wij onder andere via de balie, het digitale Gemeenteblad en ‘Middenstandsbelangen’.

De gemeente stelt zich proactief op en probeert vanuit een klantgerichte houding:

  • de gewenste activiteit mogelijk te maken,

  • rekening houdend met de belangen van omwonenden;

  • en algemene belangen die soms zelf geen ‘mond’ hebben (bijvoorbeeld veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, cultuurhistorie, enz.).

De uitgangspunten van de Omgevingswet worden in de praktijk gebracht.

 

Nadat de invoering van de Omgevingswet eerder al vijf keer werd uitgesteld, is de wet op 1 januari 2024 daadwerkelijk in werking getreden. Een nieuwe wetswijziging van deze omvang kan zorgen voor opstartproblemen. Desondanks streeft onze gemeente ernaar om direct vanaf de inwerkingtreding van de wet de uitgangspunten van de Omgevingswet in de praktijk te brengen. Dit wil zeggen dat onze gemeente er alles aan doet om bij te dragen aan een inzichtelijk omgevingsrecht, een centrale leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en snellere besluitvorming.

 

 

De doorlooptijd wordt zo kort mogelijk gehouden.

 

De doorlooptijd is afhankelijk van de vergunning en de daarbij behorende procedure wordt zo kort mogelijk gehouden. Interne processen worden ‘lean’ ingericht en bijgesteld opdat initiatiefnemers zo snel mogelijk zicht krijgen op de afhandeltermijn (verwachtingenmanagement). Daarnaast is voor omgevingsvergunningen onder de Omgevingswet de korte procedure het uitgangspunt geworden. De beslistermijn voor de korte procedure bedraagt acht weken met een mogelijkheid om te verlengen met zes weken.

 

Ondermijnende criminaliteit wordt verkleind

 

De doelstelling uit het Integrale Veiligheidsplan is: ‘via consequente inzet van de bestuurlijke instrumenten, in samenwerking met onze partners, de speelruimte van ondermijnende criminaliteit verder verkleinen. We zijn bestuurlijk weerbaar en ondersteunen maatschappelijke weerbaarheid. Gezamenlijk werpen we dan op tegen de criminele industrie.’

Om dit te bereiken is voor vergunningverlening het Bibob-beleid uitgebreid, waardoor bij dubieuze praktijken een vergunning kan worden geweigerd.

 

Kort gezegd wordt bij bouwplannen boven een bepaalde bouwkostendrempel (€ 500.000,-) én bij bouwplannen uit een risicogroep standaard de Bibob-beoordeling uitgevoerd. Dit alles is vastgelegd in het Bibob-beleid Geldrop-Mierlo. Dit beleid is in ontwikkeling en wordt meer op regionale leest geschoeid. Dit om het waterbedeffect te voorkomen, waarbij criminelen hun witwaspraktijken onderbrengen in de gemeenten met het zwakste Bibob-beleid.

 

1.3 Doelstellingen uitgewerkt naar vergunningen en meldingen

Om deze doelstellingen te kunnen realiseren zijn deze als volgt uitgewerkt:

  • Op alle ontvankelijke aanvragen om vergunning wordt tijdig beschikt.

  • De beschikkingen zijn duidelijk en begrijpelijk.

  • De beschikkingen zijn van een goede (juridische) kwaliteit.

  • De vergunningen zijn handhaafbaar.

  • Ontvankelijke meldingen worden tijdig afgehandeld.

  • Wij hebben een goede dienstverlening.

1.4 Monitoring vergunningen

Om na te kunnen gaan of de doelstellingen zijn behaald, worden de volgende aspecten gemonitord:

  • Aantal ontvankelijke aanvragen om vergunning waarop tijdig en niet tijdig is beschikt.

  • Leescontroles intern en feedback vergunninghouder m.b.t. duidelijkheid van de vergunningen.

  • Aantal en aard van de handhavingsprocedures. Als blijkt dat er veel op hetzelfde voorschrift wordt gehandhaafd kan het zijn dat het voorschrift niet goed is geformuleerd of praktischer moet worden gesteld (feedback toezichthouder).

  • Aantal ongegronde bezwaarschriften tegen verleende vergunningen.

  • Aantal intrekkingen van bezwaarschriften.

  • Aantal gegronde bezwaarschriften tegen verleende vergunningen.

  • Aantal ongegronde en gegronde beroepszaken.

  • Aantal afgehandelde meldingen.

  • Resultaten uit periodiek te houden onderzoeken m.b.t de dienstverlening.

Voor de volgende aspecten is de wens uitgesproken om deze monitoring in te richten:

  • Aantal aanvragen die bij eerste binnenkomst niet-ontvankelijk zijn.

  • Aantal malen dat een beslistermijn op een vergunning is verlengd.

  • Aantal vergunning die binnen een kortere termijn (voor Omgevingswet-vergunningen maximaal 4 weken) zijn verleend.

De mogelijkheden om te monitoren hangen wel af van de mogelijkheden/beperkingen van het gebruikte registratiesysteem. Het nieuwe, regionaal aangeschafte ‘PowerBrowser’ kan nog niet alles wat SquitXO kon. Sinds 2.5 jaar maken wij gebruik van PowerBrowser. We lopen binnen het gebruik van PowerBrowser nog tegen beperkingen aan m.b.t. koppelingen, waardoor het monitoren van de bovenstaande gewenste gegevens nog niet (altijd) lukt. Er wordt blijvend gewerkt aan nieuwe koppelingen die de monitoring van de gewenste gegevens vereenvoudigen en verbeteren.

2. RISICOANALYSE EN TOETSINGSMATRIX BEOORDELING AANVRAGEN

2.1 De complexiteit van de toetsing van aanvragen

In wet- en regelgeving is bepaald voor welke activiteiten inwoners en ondernemers:

  • een vergunning moeten aanvragen om ze te mogen uitvoeren;

  • welke activiteiten gemeld moeten worden;

  • en welke activiteiten vergunningsvrij zijn.

Het verlenen van vergunningen is ‘aanbod-gestuurd’, daar heeft de gemeente slechts beperkt invloed op. Wel kunnen op basis van ervaringen prognoses worden opgesteld.

Vergunningen moeten worden verleend als aan de wet- en regelgeving wordt voldaan.

De ‘toetsing van een aanvraag aan een regel’ is een te simpele voorstelling van zaken.

Vaak moet aan een hele set regels worden voldaan, bijvoorbeeld omtrent bouwen, gebruik en aanleg. Een aanvraag voor een inrit moet daardoor worden behandeld door een casemanager, een adviseur Verkeer en een adviseur Groenbeheer en vaak ook nog een jurist.

De beleidsregels zijn meestal niet objectief begrensd (bijvoorbeeld te toetsen aan een ‘hard’ getal), maar kennen een beoordelingsruimte. Dat vergt steeds een afweging van belangen.

Met ook nog eens steeds wijzigende wettelijke regelingen is bijvoorbeeld de vraag of een bouwwerk vergunningsvrij is, uiterst complex geworden.

 

Verder zijn nieuwe taken van de gemeenten door wetgeving verweven met de vergunningverlening.

Bijvoorbeeld de toetsing volgens de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob). Die is onderdeel geworden van het vergunningverleningsproces. Het vergunningverleningsproces is sowieso ingewikkeld geworden.

 

Overgangsperiode

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingsrecht het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Dit betekent dat er het komende jaar aanvragen om omgevingsvergunningen worden behandeld met toepassing van het oude recht (de wet- en regelgeving die gold vóór 1 januari 2024) en met toepassing van het nieuwe recht, namelijk de thans geldende Omgevingswet en bijbehorende wet- en regelgeving.

 

Verklaring van geen bedenkingen / Adviesrecht

Daarnaast brengt de Omgevingswet ook procedureel veel verandering in het kader van aanvragen om omgevingsvergunningen. Voorheen was bij gebruikmaking van de uitgebreide voorbereidingsprocedure een ‘verklaring van geen bedenkingen’ van de gemeenteraad vereist, voordat een omgevingsvergunning door het college kon worden verleend. Ook voor het ontwerp van die verklaring was een besluit van de gemeenteraad nodig. Daarmee werd de procedure echter zo stroperig (2 x een raadsbesluit nodig), dat een herziening van het bestemmingsplan soms sneller was. Evenwel was het voorheen wel mogelijk dat de raad een lijst met categorieën van gevallen vaststelde, waarbij een verklaring van geen bedenkingen niet vereist was. Deze lijst moest dan wel concreet genoeg zijn en mocht niet zodanig ruim geformuleerd worden dat er nauwelijks of zelfs nooit meer een verklaring van geen bedenkingen van de raad nodig was.

Nu de Omgevingswet in werking is getreden, is de verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad verleden tijd. In de plaats daarvan is er nu een adviesrecht voor de gemeenteraad voor bepaalde gevallen van “buitenplanse omgevingsplanactiviteiten”. Dit is een verzwaard, bindend adviesrecht voor de gemeenteraad en het college van B&W mag daar niet van afwijken.

 

De raad moest daarom voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een besluit nemen over de gevallen waarin zij wil adviseren. Daarvoor is een lijst met gevallen waarvoor advies en instemming van de raad nodig is voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit vastgesteld. Met deze lijst (adviesrecht en instemmingsrecht) is beoogd om een balans te vormen tussen het werkbaar houden van het aantal gevallen waarin de raad moet adviseren en het doel van de Omgevingswet om procedures sneller te laten verlopen enerzijds, en aan de andere kant het belang van de adviserende rol van de raad als het gaat om bijvoorbeeld ontwikkelingen met zwaarwegende maatschappelijke belangen en het voorkomen van activiteiten die niet binnen de bestaande beleidskaders vallen.

 

Procedures

Onder de Omgevingswet wordt de procedure van een aanvraag omgevingsvergunning nog iets complexer. De vergunning van rechtswege wordt afgeschaft, maar voorafgaand aan de beslissing over de aanvraag zal een ‘intaketafel’ moeten worden doorlopen om de beslistermijn van 8 weken in acht te kunnen nemen. Als de gemeente niet binnen de beslistermijn een besluit kan nemen, moet de gemeente namelijk een dwangsom aan de aanvrager betalen. Deze dwangsom loopt al gauw op tot € 1.442,-. De aanvrager kan dan bovendien meteen beroep instellen bij de rechtbank. Die kan de gemeente een boete opleggen. Deze boete bedraagt doorgaans €100,-/dag, met een maximum van € 15.000,-. Onder de Omgevingswet komt er dus een nog grotere druk te staan op de balans tussen de kwaliteit en de snelheid waarmee een aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden behandeld. Daarbij is het van belang te weten dat deze termijn van 8 weken in beginsel geldt voor álle aanvragen, waar voorheen voor meer aanvragen de uitgebreide procedure van toepassing was, waarvoor een beslistermijn van zes maanden geldt.

 

Tot slot moeten besluiten goed worden gemotiveerd. Dat eist de Algemene wet bestuursrecht. Uit gerechtelijke uitspraken van de afgelopen jaren blijkt dat die motivering steeds belangrijker is geworden. Een goede motivering vergt vaak onderzoek. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe kaders voor natuurbescherming (bescherming rode lijstsoorten, maar met name ook stikstof) en regelgeving over geluid, geur, ammoniak en luchtkwaliteit (fijnstof). Dat onderzoek doet de gemeente niet zelf, maar wordt in opdracht van de aanvrager door onderzoeksbureaus uitgevoerd. Het is wél aan de gemeente om deze onderzoeken te toetsen op volledigheid en juistheid. Dat is ook een eis van de Algemene wet bestuursrecht. Dat vergt veel tijd en deskundigheid. Deze is niet altijd meer binnen de gemeente aanwezig. Vaak moet bijvoorbeeld de Omgevingsdienst of een extern adviesbureau worden ingeschakeld.

 

2.2 Risicogestuurd toetsen

Vanwege de groeiende complexiteit van de toetsing, het toenemende takenpakket van de gemeente en de beperkte menskracht, wordt bij de beoordeling van de aanvraag gekeken naar de aard van de aanvraag en welke aspecten daarbij het meest diepgaand moeten worden getoetst. Deze – meer of mindere - diepgang van de toetsing hangt af van de negatieve gevolgen/effecten die men wil minimaliseren, dan wel wil voorkomen. Het gaat hierbij zowel om het object van de aanvraag (bijvoorbeeld wat voor soort bouwwerk of inrichting) als de te verwachten effecten van de ontwikkeling (bijvoorbeeld voor de veiligheid of gezondheid).

Het is onmogelijk alle aanvragen op het gebied van bouwen, aanleggen en slopen tot in detail te toetsen aan alle geldende regelgeving, voordat een besluit wordt genomen over een aanvraag om een omgevingsvergunning. Bestuurlijke keuzes zijn daarom nodig. Enerzijds komt dit door de beperkte capaciteit en de kosten en anderzijds vanwege de wettelijke termijnen. Sommige activiteiten zijn namelijk wel meldings- of vergunningplichtig, maar scoren bijvoorbeeld laag op risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid. Om te kunnen bepalen welke aanvragen compleet getoetst moeten worden en bij welke vergunningaanvragen het verantwoord is om een beperktere toets uit te voeren, is aan de hand van criteria beoordeeld hoe groot de effecten zijn bij verschillende aanvragen en activiteiten als er onverhoopt iets misloopt.

2.2.1 Toetsingsprotocol Wabovergunningen / Omgevingswet-vergunningen

Voor de toetsing van Wabo-aanvragen (aanvragen om omgevingsvergunning die zijn ingediend vóór inwerkingtreding Omgevingswet, dus vóór 1 januari 2024) wordt gebruikt gemaakt van de toetsingsmatrix en de zogenoemde BRIStoets©, een webapplicatie die is gebaseerd op het ‘Landelijk Toetsingsprotocol Bouwplannen 2012’ (LTB). Deze is als bijlage 1 toegevoegd aan deze beleidsnota. In het LTB is de werkwijze vastgelegd. De nadruk bij het toetsen ligt op veiligheid en gezondheid.

 

Op grond van de uitkomsten van de weging uit de matrix is een prioriteitenlijst opgesteld. De beschikbare capaciteit wordt ingezet daar waar de risico’s het grootst zijn en waarvoor onze deskundigheid en kennis het meest gevraagd is. Op die manier blijft Geldrop-Mierlo op een verantwoorde manier verzekerd van een veilige en gezonde bebouwde omgeving.

 

Matrix toetsingsprotocol

Het toetsingsprotocol bestaat uit een matrix. In deze matrix worden verticaal de aspecten per hoofdstuk uit het Bouwbesluit 2012 weergegeven, zoals veiligheid (constructie van het bouwwerk, gebruik), gezond¬heid (geluid, licht, ventilatie), bruikbaarheid (toegankelijkheid, vrije doorgang) en energiezuinigheid (isolatie, terugdringen gebruik gas en elektriciteit). Horizontaal zijn de gebruiksfuncties weergegeven die het Bouwbesluit onderscheidt, zoals woon-, industrie- en winkelfunctie. Per combinatie wordt weergegeven hoe intensief een bouwplan moet worden getoetst. Geldrop-Mierlo volgt de landelijke matrix, die regelmatig wordt bijgesteld.

 

De BRIStoets©-matrix is dynamisch en er worden regelmatig wijzigingen in aangebracht. Een matrix wordt dan ook niet opgenomen in het beleid. Verwezen wordt naar de meest actuele LTB van BRIStoets© waarbij gemeente Geldrop-Mierlo zich heeft aangesloten via een online abonnement.

 

In de matrix wordt een groter belang gehecht aan veiligheid- en gezondheidsaspecten. Bovendien worden bouwwerken die worden gebruikt voor gevoelige gebruiksfuncties intensiever getoetst. Een voorbeeld daarvan is een verzorgingstehuis. Bouwwerken die door hun gebruik of omvang een groter risico vormen voor de brandveiligheid hebben een hoge prioriteit gekregen.

 

De toetsniveaus

De diepgang van de toets kan variëren van “geen toets” tot “volledig toetsen”:

 

Niveau 1. Uitgangspuntentoets / snel toetsen.

Getoetst wordt of alle stukken beschikbaar zijn om de uitgangspunten van de aanvraag te kunnen beoordelen. De toets beperkt zich tot de aangeleverde stukken (ontvankelijkheidtoets). Dit niveau is de minimale invulling. Niveau 1 wordt toegepast wanneer de kans en de gevolgen zeer gering zijn.

 

Niveau 2. Visueel toetsen.

Getoetst wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken in de juiste vorm zijn.

Per te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten plausibel zijn. Niveau 2 is het basisniveau.

 

Niveau 3. Representatief toetsen.

Per te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten plausibel zijn. Op basis van de visuele toets wordt bepaald welke aspecten moeten worden nagerekend. Het bepalen van de belangrijkste berekeningen blijft een taak van de toetser.

 

Niveau 4. Volledig toetsen.

Getoetst wordt of de uitgangspunten van de aangeleverde stukken in de juiste vorm zijn en of van elk te toetsen aspect de uitgangspunten juist zijn.

Van elk te toetsen aspect worden de uitkomsten gecontroleerd of nagerekend. Niveau 4 komt in de matrix alleen voor met betrekking tot het toepassen van zogenaamde ‘gelijkwaardige oplossingen’.

2.2.2 Toetsingsprotocol Omgevingswet-vergunningen

Voor de toetsing van Omgevingswet-aanvragen voor de bouwactiviteit (aanvragen om omgevingsvergunning die zijn ingediend na inwerkingtreding Omgevingswet, dus vanaf 1 januari 2024) geldt de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb). De Wkb verplaatst de toetsing aan de bouwtechnische eisen van een bouwwerk van de gemeente naar een onafhankelijke (private) partij, de zogenoemde kwaliteitsborger. De toets vooraf op de bouwplannen wordt vervangen door een toets in de praktijk. Dit gebeurt op de bouwplaats zelf, tijdens het bouwproces. Daarnaast vergroot de Wkb de aansprakelijkheid van de bouwer voor bouwfouten.

 

Gefaseerde inwerkingtreding Wkb

De Wkb is op 1 januari 2024 in eerste instantie alleen ingegaan voor bouwwerken in gevolgklasse1. Dit is de laagste risicoklasse waar bijvoorbeeld eengezinswoningen en kleinere bedrijfspanden onder vallen. Drie jaar na inwerkingtreding van de Wkb vindt een landelijke evaluatie plaats. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie volgen daarna eventueel de bouwwerken in hogere risicoklassen.

We verwachten dat de verschuiving van de bouwtechnische toets naar de private kwaliteitsborger slechts een minimale vermindering in werkdruk oplevert voor onze casemanagers. Tijdens de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning valt de bouwtechnische toets aan het Bouwbesluit 2012 weg, maar initiatiefnemers zijn nog steeds verplicht om de verklaring van de private kwaliteitsborger te overleggen aan de gemeente in de vorm van een melding. Deze melding dient vervolgens door onze gemeente beoordeeld te worden. Het is aan de gemeente om deze meldingen te toetsen op volledigheid en juistheid. Dat is een eis van de Algemene wet bestuursrecht. Dat vergt tijd en deskundigheid. Daarnaast geldt de Wkb het eerste jaar alleen voor nieuwbouw en niet voor verbouwingen. Bij aanvragen om omgevingsvergunningen voor verbouwingen geldt dus het oude stelsel van toetsing vooraf door de gemeente aan de regelgeving uit het Bouwbesluit 2012.

 

2.3 Uitwerking risicoanalyse in ‘Uitvoeringsprogramma Handhaving 2024’

Samen met de risicoanalyse voor de toezicht- en handhavingstaken komt er een ranking per taakveld van opgaven die een hoge, middel dan wel lage prioriteit hebben.

In de productbladen van het ‘Uitvoeringsprogramma Handhaving 2024’ (UH2024) is dit als volgt uitgewerkt.

 

Hoge prioriteit

Handhaving van handhavingsthema’s met hoge prioriteit vraagt om zowel reactief als sterk proactief en integraal handelen, waarbij alle partners worden betrokken die van invloed kunnen zijn op het stoppen van ongewenste ontwikkelingen en het in beweging brengen van gewenste ontwikkelingen.

Er dient naast het reageren op basis van klachten, meldingen en verzoeken om handhaving, programmatisch gecontroleerd te worden en projectmatig en preventief ingezet te worden op het vergroten van het spontane naleefgedrag als ook, waar mogelijk, op het stoppen van bepaalde overtredingen. Zodat het ruimte creëert om gewenste ontwikkelingen in gang te zetten en/of mogelijk te maken. Waarbij het van belang is proactief samenwerking te zoeken met onze inwoners, bedrijven, instellingen en in- en externe partners.

 

Handhavingsthema

Risico

Belang

Prioriteit

1

Evenementen

11,2

35

46,2

2

Georganiseerde criminaliteit

20

26

46

3

Vuurwerk

16,25

26

42,25

 

De aanpak van georganiseerde criminaliteit kent op zich al hoge prioriteit. Maar het is van belang hier extra aandacht voor te hebben waarbij de samenwerking intern als ook zeker met externe partijen van groot belang is (politie, OM, Vreemdelingenpolitie, Belastingdienst, stedenbouw, vergunningen, woningcorporaties, etc.). Ook de (zichtbare als ogenschijnlijk onzichtbare) gevolgen van de georganiseerde criminaliteit, de drugshandel alsook prostitutie (roze gemarkeerd) zijn sterk van invloed op het veiligheidsgevoel en rechtvaardigheidsgevoel van onze inwoners.

 

Gemiddelde prioriteit

Handhaving van handhavingsthema’s met gemiddelde prioriteit vraagt ook om zowel reactief als proactief handelen, weliswaar in mindere mate als bij handhavingstaken met hoge prioriteit.

Er dient naast het reageren op basis van klachten, meldingen en verzoeken om handhaving, programmatisch gecontroleerd te worden en projectmatig en preventief ingezet te worden op het vergroten van het spontane naleefgedrag. Waarbij het ook weer van belang is proactief samenwerking te zoeken met onze inwoners, bedrijven, in stellingen en in- en externe partners.

 

Handhavingsthema

Risico

Belang

Prioriteit

4

Woonwagencentra

15

24

39

5

Afval

15

24

39

6

Hondenoverlast

14

23

37

7

Slopen en asbest

10,8

26

36,8

8

Parkeren en wrakken

6,5

29

35,5

9

Drank & Horeca en alcoholverstrekking

7,8

26

33,8

10

Milieutoezicht

9,3

23

32,3

11

Prostitutie

10

21

31

12

Strijdig planologisch gebruik

4

27

31

 

Kleine ergernissen vragen in gezamenlijkheid, of ze nou hoge, gemiddelde of lage prioriteit toebedeeld hebben gekregen, om extra aandacht en eenzelfde aanpak zoals hierboven omschreven. Zwerfafval, hondenoverlast, parkeeroverlast, algehele verpaupering van de woon- en leefomgeving zijn in totaliteit namelijk sterk van invloed op het veiligheidsgevoel van onze inwoners. Op locaties waar dergelijke overlast speelt dient gericht, zowel preventief, repressief als projectmatig, samen met onze inwoners op te worden ingezet.

 

Lage prioriteit

Handhaving van handhavingsthema’s met lage prioriteit rechtvaardigen vooral reactieve inzet, op basis van klachten, meldingen en verzoeken om handhaving. Bepaalde lokaal gemaakte keuzes in beleid en inrichting van de openbare ruimte vragen om gematigd proactief surveilleren en optreden. Waar mogelijk dient met minimale preventieve inspanningen het spontane naleefgedrag te worden verhoogd.

 

Handhavingsthema

Risico

Belang

Prioriteit

13

Diverse APV-aangelegenheden

0,9

28

28,9

14

Omgevingsvergunning bouwen en illegale bouw

7,8

21

28,8

15

Bestaande bouw

8,4

18

26,4

16

Gebruiksvergunningen- en meldingen

7,2

15

22,2

17

Controle Basis Registratie Personen (BRP)

7,2

15

22,2

 

De aanpak illegale bewoning is onderdeel van het thema ‘bestaande bouw’ en heeft geen hoge prioriteit maar vraagt wel om aandacht. Dit in het belang van het tegengaan van strijdig gebruik, borgen van veilige en gezonde woonsituaties en het tegengaan van verpaupering en woon- en sociale fraude. Vanuit handhaving zetten we in om woonsituaties te controleren. Daarmee creëren we (meer) druk en bemoeilijken we onrechtmatige bewoning en indirect voorkomen we daarmee fraude, ondoorzichtige woonsituaties en overlast in de woon- en leefomgeving.

 

2.4 Richtlijn bouw- en sloopveiligheid

Bouw- en sloopveiligheid is een onderwerp dat steeds meer aandacht vraagt. We bouwen steeds meer in de drukke en complexe bestaande omgeving waardoor het een steeds grotere uitdaging vormt dit op een veilige en verantwoorde wijze te kunnen doen. De Vereniging Bouw- en Woningtoezicht heeft een landelijke richtlijn ontwikkeld die gemeenten, opdrachtgevers en uitvoerende partijen ondersteunt in het veilig kunnen bouwen en slopen. Sinds 1 juli 2020 zijn de veiligheidsafstanden uit de Richtlijn overgenomen in het Bouwbesluit 2012.

 

2.5 Risicoscan evenementen

Aanvragen voor evenementen worden getoetst op grond van een risicoscan die samen met de Veiligheidsregio is ontwikkeld. Hieraan wordt, afhankelijk van de ingeschatte veiligheidsrisico’s, meer of minder diepgaand getoetst. Meldingsplichtige (vergunningvrije) evenementen worden niet onderworpen aan een risicoscan.

 

Uit de risicoscan komt naar voren of er sprake is van een regulier of een aandachts- of een risicovol evenement. Op basis van deze scan wordt de behandelaanpak van het evenement bepaald. De scan wordt ingevuld met het oog op risico’s voor de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of het milieu. De risicoscan wordt uitgevoerd aan de hand van de evenementenaanvraag, evaluaties van eerdere edities (indien beschikbaar), vergelijkingen met soortgelijke evenementen en verkregen informatie van de hulpverleningsdiensten.

 

De uitkomst van de scan geeft aan of er specifieke risico’s aanwezig kunnen zijn die nadere advisering vragen. Er wordt geen rekening gehouden met voor het evenement specifiek geldende omstandigheden en geeft geen uitsluitsel over de aanwezigheid van specifieke risico’s. Dat laatste vindt plaats tijdens de risico-inventarisatie en analyse tijdens de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag door gemeente en haar adviespartners. Op basis van de risicoscan worden evenementen in 3 categorieën onderverdeeld: Regulier evenement, aandacht evenement en risicovol evenement. De uitwerking van deze risicoscan en de daarbij behorende aanpak is opgenomen in het evenementenbeleid.

 

Uitkomst risicoscan evenementen

De uiteindelijke classificatie (A, B, of C) op basis van de risicoscan is bepalend voor de behandelaanpak, de behandeltermijn en de benodigde inbreng van te betrekken adviespartners. Mogelijk is dat gedurende de behandeling van de aanvraag en het adviestraject de behandelaanpak wordt gewijzigd vanwege nieuwe feiten. Het uitvoeren van een nieuwe risicoscan brengt dan duidelijkheid over de classificatie. De adviespartners worden, afhankelijk van de classificatie, gevraagd om advies uit te brengen over door de organisator te treffen maatregelen.

 

Voorschriften

Voor de diverse soorten vergunningen is een set met standaardvoorschriften opgesteld. Daarnaast kunnen indien nodig ook maatwerkvoorschriften worden opgenomen in de vergunning.

 

2.6 Uitvoering en handhaving cultureel erfgoed

In artikel 1.2 van de Omgevingswet is bepaald dat de fysieke leefomgeving ook het onderdeel erfgoed bevat. Onder de Omgevingswet vindt het aanwijzen van een gemeentelijk monument plaats op basis van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet: “Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en andere regels die met het oog daarop nodig zijn.”

Onze gemeente moet voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime opnemen in het omgevingsplan. In het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hierover instructieregels van het rijk2.

 

Overgangsperiode

Tot het einde van de overgangsfase omgevingsplan (tot eind 2031) mogen gemeenten gemeentelijke monumenten aanwijzen op basis van een erfgoedverordening. Deze bevoegdheid volgt uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet. In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 3.16 van de Erfgoedwet, is in artikel 2.8, onder B van de Invoeringswet Omgevingswet echter bepaald dat de erfgoedverordening geen regels over de fysieke leefomgeving mag hebben. Dit artikel treedt daarom pas aan het eind van de overgangsfase van het omgevingsplan in werking. Dat is geregeld in een koninklijk besluit van 10 juli 2023.

 

Onze gemeente heeft op 7 juni 2022 de Erfgoedverordening gemeente Geldrop-Mierlo 2023 vastgesteld. Met deze verordening wordt de aanwijzing en de bescherming van gemeentelijk erfgoed geborgd. In deze verordening is ook een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument. Ook het herstellen of gebruiken op een wijze waardoor het monument wordt ontsierd is verboden zonder omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Het belang van de monumentenzorg wordt beoordeeld door een monumentencommissie met deskundige leden op het gebied van cultureel erfgoed.

 

Op dit moment heeft onze gemeente 66 gebouwen als gemeentelijk monument aangewezen.

 

Bescherming van rijksmonumenten

De bescherming van rijksmonumenten is geregeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet, waarin is geregeld dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een rijksmonumentenactiviteit te verrichten.

3. VERGUNNINGVERLENING EN PROCEDURES

Hoewel dit beleid diverse taakvelden betreft, zal hieronder alleen worden ingegaan op de Omgevingswet-taken, onder andere de behandeling van aanvragen omgevingsvergunningen voor bouwen. Voor evenementenvergunningen is apart evenementenbeleid vastgesteld en voor overige APV-vergunningen en vergunningen op grond van de Alcoholwet zijn eveneens specifieke beleidsdocumenten en processen vastgesteld. Hetzelfde geldt voor milieuvergunningen (vergunningen voor het oprichten, veranderen of veranderen van de werking, het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk).

 

3.1 Werkwijze Omgevingswetvergunningen

Hieronder volgt de werkwijze van de gemeente bij de Omgevingswet-omgevingsvergunningen en meldingen voor bouwen, afwijken omgevingsplan (van rechtswege), sloop, uitweg- en kapvergunningen. Voor de meest voorkomende omgevingsaanvragen wordt inzichtelijk gemaakt welke stappen worden gezet bij de toetsing van die aanvragen en de procedures die worden gevolgd.

 

De Wabo staat voor één loket, één bevoegd gezag, één behandelprocedure, één omgevingsvergunning, één rechtsbeschermingsprocedure en één handhavend bestuursorgaan. Het doel is minder administratieve lasten voor burgers en bedrijven, betere dienstverlening, kortere en transparantere procedures, minder toezichtdruk en geen tegenstrijdige voorschriften. De Omgevingswet die inmiddels in werking is getreden, beoogt dezelfde doelen.

 

De omgevingsvergunning omvat vijfentwintig vergunningen (zoals de bouw-, sloop-, gebruiks-, APV, milieu- en monumentenvergunning). Voor verschillende activiteiten is er dus maar één aanvraag en één omgevingsvergunning nodig. Ook moet de handhaving van deze vergunning zo gecoördineerd mogelijk plaatsvinden.

 

De wettelijke regelgeving die het toetsingskader regelt voor de omgevingsvergunning is o.a. neergelegd in het omgevingsplan (van rechtswege), de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit, de Wet kwaliteitsborging, het Besluit bouwwerken leefomgeving, de Wet Bibob en gemeentelijke verordeningen.

 

De reikwijdte van dit beleidskader is beperkt tot de in Geldrop-Mierlo meest voorkomende vergunningen (waaronder ook meldingen en ontheffingen worden begrepen), te weten de omgevingsvergunning voor:

  • bouwen

  • afwijken van het bestemmingsplan

  • slopen

  • het uitvoeren van werken (aanlegvergunning)

  • brandveilig gebruik.

  • het vellen van houtopstanden (de kapvergunning).

  • de aanleg van een in- en/of uitrit (uitwegvergunning)

  • erfgoed

Vaak zijn voor ontwikkelingen tegelijkertijd ook provinciale vergunningen nodig (Wet natuurbescherming) of van een waterschap (Waterwet).

 

3.2 Soorten procedures

Hieronder worden de verschillende procedures voor vergunningverlening beschreven voor de meest voorkomende omgevingsvergunning, namelijk voor de activiteit bouwen of waarbij bouwen onderdeel is van de omgevingsvergunning.

 

Voor het afhandelen van de verschillende aanvragen worden 4 procedures gehanteerd

  • 1.

    Reguliere procedure.

  • 2.

    Uitgebreide procedure.

Welke procedure?

De korte procedure is het uitgangspunt onder de Omgevingswet. De beslistermijn voor de korte procedure is normaliter maximaal 8 weken. Daarna is er nog bezwaar en beroep mogelijk. Als voor een omgevingsvergunning niet de uitgebreide procedure geldt, geldt de reguliere procedure. Dit is de korte procedure van de Awb met een aantal extra voorwaarden. Bijvoorbeeld de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen met 6 weken en een verplichte kennisgeving.

 

Ad 1 De reguliere voorbereidingsprocedure

Voor de reguliere procedure geldt hoofdstuk 4 van de Awb. De Omgevingswet geeft hierop enkele aanvullingen zoals:

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs (art. 16.54a, lid 2, Ow).

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager zo snel mogelijk een bericht over de procedure en rechtsmiddelen (art. 16.54a, lid 3, Ow).

  • Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken of, als de voorgenomen beslissing op de aanvraag instemming als bedoeld in artikel 16.16 Ow behoeft, binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de aanvraag (art. 16.64, lid 1, Ow).

  • Het bevoegd gezag kan de beslistermijnen eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Dit besluit wordt bekend gemaakt binnen de beslistermijn (art. 16.64, lid 2, Ow)

  • Het bevoegd gezag doet tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling van de beschikking. Dit moet op dezelfde manier als de kennisgeving van de aanvraag (art. 16.64, lid 3, Ow).

  • Toepassing van de lex silencio positivo (hierna: lsp) (artikel 3.9, derde lid, Wabo jo par. 4.1.3.3 Awb) is vervallen onder de Omgevingswet.

Ad 2. De uitgebreide voorbereidingsprocedure

Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Omgevingswet geeft hierop enkele aanvullingen, zoals onder andere:

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs (art. 16.54a, lid 2, Ow).).

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager zo snel mogelijk een bericht over de procedure en rechtsmiddelen (art. 16.54a, lid 3, Ow).

  • Wanneer een ander bestuursorgaan dan B&W bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit ook ter inzage in de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd (art. 16.66, lid 2, Ow).

  • Het bevoegd gezag stuurt aanvraag, ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit aan bepaalde personen of instanties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het orgaan dat adviesrecht heeft, de Inspectie of een ander bestuursorgaan dan het aangewezen bevoegd gezag.

  • Iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 16.23, lid 1, Ow).

  • De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3:18, lid 1, Awb).

  • Het bevoegd gezag mag de beslistermijn van zes maanden éénmaal verlengen, met ten hoogste zes weken (art. 3:18, lid 2, Awb jo art. 16.66, derde lid, Ow).

  • Op diverse plaatsen in de Omgevingswet en in artikel 10.24 van het Omgevingsbesluit staat wanneer de uitgebreide procedure geldt.

In artikel 3.10 van de Awb staat dat het bevoegd gezag de uitgebreide procedure van toepassing mag verklaren. Dit mag echter niet bij aan aanvraag omgevingsvergunning (art. 16.62, lid 3, Ow). Er zijn gevallen waarin het toch mag:

  • Op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (art. 16.65, lid 4, Ow) als het gaat om:

    • a.

      een activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving, en;

    • b.

      waartegen naar verwachting verschillende belanghebbende bedenkingen zullen hebben.

  • Indien de aanvrager heeft verzocht om of heeft ingestemd met het toepassen van de uitgebreide procedure (art. 16.65, lid 1, onder b, Ow).

Ook is de uitgebreide procedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding op de aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van activiteiten. In artikel 10.24 van het Omgevingsbesluit zijn deze activiteiten o.a. aangewezen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een rijksmonumentenactiviteit als het gaat om een rijksmonumentenactiviteit als bedoeld in artikel 4.32, eerste lid, onder a of b of een milieubelastende activiteit voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie.

4. PROCESSEN

Informele trajecten

 

4.1 Informatieverstrekking

Inwoners en bedrijven kunnen voor al hun vragen omtrent bouwen, verbouwen of het veranderen van het gebruik van een gebouw terecht bij de balie in de hal van het gemeentehuis. Zeker daar waar sprake is van bouwactiviteiten leert de ervaring dat voor goede en duidelijke informatie persoonlijk contact met de initiatiefnemer de beste optie is. Onder meer wordt initiatiefnemer aangeboden om samen de zgn. ‘vergunningcheck’ te doen. Beoordeling geschiedt op basis van beperkte informatie, zoals een beschrijving van het project, mogelijk voorzien van beperkte schetsen met summiere maatvoering.

 

Voorts kan persoonlijke of telefonische informatieverstrekking aan de orde zijn als het planologisch regime ter plaatse van de beoogde ontwikkeling betrekking heeft op gebieden waar nog geen actuele, intelligent raadpleegbare omgevingsplannen van rechtswege gelden. Het betreft bijvoorbeeld de gebieden waar nog papieren plannen gelden of waar via een beheersverordening nog oude bestemmingsplannen (nu: omgevingsplannen van rechtswege) van kracht zijn. Burgers of bedrijven krijgen dan zo goed mogelijk informatie over de mogelijkheden van gebruik en bouwen.

 

Als iemand zich onzeker voelt, bijvoorbeeld of hij wel een juiste interpretatie heeft bij de gestelde vragen in de online tool ‘vergunningcheck’.

 

Het mondelinge bericht richting initiatiefnemer kan zijn:

“Op basis van de door u verstrekte informatie (kopieën bijgevoegd en in dossier opgenomen) is uw project getoetst aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en de bruidsschat. Met die informatie is uw project beoordeeld als zijnde wel/niet omgevingsvergunningplichtig.”

 

4.2 Vooroverleg

Een initiatiefnemer kan verzoeken om een vooroverleg met als resultaat een ambtelijke indicatie van de haalbaarheid van een -op het eerste oog- niet-complex initiatief op bepaalde maatgevende facetten, zoals ruimtelijke inpassing, welstand, monumenten en flora- en fauna. Het gaat daarbij dus niet om een indicatie over uitputtend alle mogelijk facetten!

De aanvrager kan zijn initiatief na bespreking verder uitwerken en loopt zodoende tijdens de officiële aanvraag minder snel tegen onverwachte obstakels aan. Tevens kan de gemeente in het voortraject adviseren over de wijze van vergunningaanvraag (gefaseerd, deelactiviteiten).

 

Beoordeling geschiedt op basis van beperkte informatie, zoals een beschrijving van het project, mogelijk voorzien van beperkte schetsen met summiere maatvoering.

 

Het bericht richting initiatiefnemer kan dan zijn:

“Op basis van de door u verstrekte informatie is uw project omgevingsvergunningplichtig en voldoet dit op punten x,y en z niet aan de bestemmingsplanvoorschriften. U kunt een (concept)aanvraag doen (voorzien van duidelijk gemaatvoerde tekeningen op schaal en deze onderzoeksrapportages .., etc.) Op basis daarvan kunnen wij bij de formele aanvraag de concrete mogelijkheden beoordelen.”

 

Wanneer? Het vooroverleg is bedoeld voor die gevallen waarin de initiatiefnemer nog slechts globale ideeën heeft en nog niet helemaal zeker is of het plan uiteindelijk uitgewerkt zal worden. Zinvol voor iemand die een woning wil kopen en van tevoren wil weten of een bepaalde woninguitbreiding tot de mogelijkheden behoort. Dus wanneer iemand een financiële verplichting wil aangaan (zoals grond-/woningaankoop). De tijd die wordt gestoken in de behandeling van een vooroverleg, wordt in het formele stadium veelal teruggewonnen.

 

4.3 Conceptverzoek

Daarnaast bestaan de volgende mogelijkheden om de haalbaarheid van een initiatief voorafgaand aan een aanvraag te laten toetsen.

 

Een initiatiefnemer kan een conceptverzoek voorleggen voor een voorlopige toets met als resultaat een indicatie van de haalbaarheid van een initiatief op het gebied van welstand en het omgevingsplan. De initiatiefnemer kan zijn initiatief zo nodig aanpassen en verder uitwerken en loopt zodoende tijdens de officiële aanvraag niet meer tegen onverwachte obstakels aan. Als een conceptverzoek wordt goedgekeurd en het uitgewerkte plan (ingediende aanvraag omgevingsvergunning) is conform deze conceptaanvraag én voldoet aan alle inhoudelijke (technische) eisen, dan wordt de omgevingsvergunning verleend.

 

Beoordeling geschiedt op basis van de minimaal noodzakelijke informatie (indieningsvereisten conceptaanvraag/schetsplan). Uitgebreider en voldoende gemaatvoerd tekenwerk dan bij 4.2.

 

Bij de beoordeling wordt het plan aan welstand voorgelegd en bij de juridische beoordeling (indien nodig) op ontheffing beoordeeld. Alternatieven worden richting initiatiefnemer gecommuniceerd.

Op basis hiervan krijgt de initiatiefnemer een duidelijk beeld in welke mate zijn plan in het formele traject tot een vergunning kan leiden. Middels een schriftelijke beoordeling wordt de initiatiefnemer geïnformeerd over in welke mate zijn plan wel/niet vergunbaar is conform de wettelijke kaders, incl. welstand- en ruimtelijke beoordeling.

 

Het bericht richting initiatiefnemer kan dan zijn:

“op basis van de door u verstrekte informatie is uw project omgevingsvergunningplichtig maar voldoet deze op punten x,y en z niet aan de voorschriften uit het omgevingsplan (van rechtswege). Daarnaast heeft de welstandscommissie uw plan beoordeeld en de volgende opmerkingen geplaatst: X, Y, Z.

U kunt een formele aanvraag doen waarbij u rekening houdt met deze bemerkingen.”

 

Wanneer?: Als iemand wil (ver)bouwen maar zelf al knelpunten verwacht bij de beoordeling op de wettelijke kaders. Initiatiefnemer kan met beperkt tekenwerk zijn bouwmogelijkheden laten beoordelen.

 

4.4 Van ‘Nieuwe Initiatieven Overleg’ naar ‘Intaketafel’

Sinds 2019 werd binnen onze gemeente gewerkt met het Nieuwe Initiatieven Overleg (NIO). Met het oog op de invoering van de Omgevingswet is bekeken hoe deze opzet zich verhoudt tot de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aanbevolen model voor een ‘Omgevingstafel’, waar landelijk mee wordt geëxperimenteerd.

 

Het model voor een ‘Omgevingstafel’ (VNG)

 

Waar het om draait, is dat de vergunningverlening van een behandeltermijn van soms meer dan 26 weken onder de Omgevingswet naar maximaal 8 weken moet. Beslist de gemeente niet binnen die 8 weken, dan kan nog wel één maal worden verdaagd met 6 weken, maar daarna moet de gemeente aan de aanvrager een dwangsom betalen. Ook kan dan aan de gemeente een gerechtelijke boete worden opgelegd door de rechtbank wegens niet op tijd beslissen. Om binnen 8 weken te kunnen beslissen heeft de VNG de ‘Omgevingstafel’ bedacht. Die zou aan de vergunningverlening moeten vooraf gaan. Deze Omgevingstafel is echter niet wettelijk geregeld, maar zou facultatief door de gemeente kunnen worden aangeboden. Het is niet meer dan een model waarvan een initiatiefnemer gebruik zou kunnen maken. Hij mag immers ook zonder vooroverleg een formele aanvraag omgevingsvergunning indienen.

 

De gedachte achter de Omgevingstafel is dat een initiatief in een enkel overleg wordt beoordeeld door alle betrokkenen en dat dan in dat overleg ook overeenstemming zou worden bereikt. Bij dat overleg zouden dan wel betrokkenen aanwezig moeten zijn;

  • de projectontwikkelaar,

  • alle omwonenden c.q. belanghebbenden,

  • de gemeentelijke ‘Adviescommissie fysieke leefomgeving’,

  • alle relevante deskundigen en/of adviseurs,

  • alle ketenpartners, zowel vertegenwoordigers van:

    • o

      Rijk, provincie, waterschappen en buurgemeenten als

    • o

      de Omgevingsdienst (Odzob), Veiligheidsregio en GGD, en

  • vertegenwoordigers van de betrokken afdelingen binnen het gemeentehuis.

Uit deze opsomming blijkt al dat een dergelijk overleg enige inspanning vergt om te organiseren. En dan zou in dit overleg ook nog eens overeenstemming moeten worden bereikt. Ondertussen kunnen er op dat moment nog aspecten zijn die om nader onderzoek vragen (parkeeronderzoek, flora & fauna, stikstof, bodemonderzoek PFAS, akoestisch onderzoek, luchtkwaliteit, milieuzonering, archeologisch onderzoek enz.).

Verder zijn aan een dergelijk overleg hoge kosten verbonden, omdat ketenpartners steeds vaker de rekening voor de aanwezigheid bij een overlegtafel bij de gemeente neerleggen. Gewezen wordt bijvoorbeeld op de ‘Producten- en dienstencatalogus’ van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (Odzob), waardoor deze dienst zich feitelijk niet meer onderscheidt van een commercieel adviseur.

Om deze praktische en financiële redenen kiezen wij vooralsnog niet voor dit model van de VNG.

 

‘Intaketafel’

Toch moet de gemeente iets met die maximale beoordelingstermijn voor een aanvraag omgevingsvergunning van 8 weken. Wij voorzien dat wij uitkomen op een werkvorm die rechtdoet aan de schaal en omvang van onze gemeente en ambtelijke organisatie. Hierbij gaan informele stappen vooraf aan een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning. Het gaat daarbij om omgevingsvergunningen die voorzien in een ontwikkeling die min of meer ingrijpend afwijkt van het bestemmingsplan.

 

Via de ‘Intaketafel’ wordt een breed scala aan initiatieven van burgers, bedrijven en instellingen op een uniforme manier getoetst op omgevings- en beleidsaspecten. In één of meerdere sessies wordt dan vervolgens een advies uitgebracht over de vraag of de afwijkende ontwikkeling ‘voorstelbaar’ is. Ook wordt de globale haalbaarheid getoetst. Binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek wordt op een complexe initiatiefaanvraag een integraal advies gegeven. Dat advies is getoetst op verschillende aspecten door verschillende specialisten bij o.a. Grondbedrijf, Ruimte, Vergunningen, Beleid en Sociaal Domein, maar eventueel ook met externe samenwerkingspartners, zoals de Omgevingsdienst (Odzob). Het ambtelijk slotadvies wordt met de wethouder afgestemd en daarna ontvangt de aanvrager het geschreven advies of wordt de aanvraag voorgelegd voor een principebesluit. De aanvrager wordt steeds op de hoogte gehouden van het gehele interne proces. Hij krijgt één interne contactpersoon en ontvangt het geschreven advies (‘ja’, ‘ja, mits..’, ‘nee’, ‘nee, tenzij’). Initiatiefaanvragers krijgen op deze manier binnen een paar weken duidelijkheid over hun initiatief en of (en zo ja onder welke voorwaarden) de gemeente mee wil werken aan de afwijkende aanvraag. Het initiatief wordt vervolgens als een project opgepakt. Het is belangrijk om er van bewust te zijn dat op aanvragers een eigen verantwoordelijkheid rust.

 

Aan deze werkvorm kleeft een risico. Omdat initiatieven veelal in een pril en in een daardoor weinig gedetailleerd uitgewerkte vorm worden voorgelegd, kunnen in de nadere uitwerking ‘uitdagingen’ naar boven komen die eerder niet voorzien waren. Hierover dient opnieuw nagedacht en in afgewogen te worden. Daarom wordt bij de advisering dit risico als voorbehoud helder aan initiatiefnemers gecommuniceerd.

 

Samen met een goede participatie vormt de Intaketafel naar verwachting een goede voorbereiding op de formele aanvraag. De participatie voorafgaand aan de aanvraag dient bij de omgevingsvergunning te worden verzorgd door de initiatiefnemer zelf. De Omgevingswet vereist bij indienen van de omgevingsvergunning slechts dat er verantwoording wordt afgelegd over de vraag OF en zo ja: HOE participatie is toegepast. Het is lastig om een ‘goede participatie’ door de initiatiefnemer ook formeel af te dwingen. De gemeente kan wel beleid opstellen als richtlijn voor de uit te voeren participatie. Ook kan de gemeente een lijst maken voor welke categorieën van initiatieven zij participatie verplicht stelt. Er komt dus nadruk op het voortraject te liggen. Ook dit is een risico voor de gemeente. Onvoldoende voorbereiding bij de intaketafel en participatie kunnen ertoe leiden dat de gemeente in de knoop komt bij de (tijdige!) beslissing over de formele aanvraag of dat er bezwaarschriftenprocedures gaan lopen.

Bij niet tijdige beslissing werd een omgevingsvergunning onder de Wabo van rechtswege verleend. Onder de Omgevingswet moet de gemeente een dwangsom en/of boetes gaan betalen.

 

Formele trajecten

Na Intaketafel en participatie wordt de voorbereiding voorgezet, die tot het formele traject leidt.

 

4.5 De intake van de formele aanvraag

Indieningvereisten

De indieningsvereisten voor aanvragen om vergunningen, ontheffingen en meldingen zijn opgenomen in diverse regelingen. In bijzondere gevallen kunnen voor de beoordeling andere gegevens nodig zijn dan in specifieke regelingen is opgenomen. Op grond artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college om (specifieke) aanvullende gegevens vragen. De eerste toets van een aanvraag betreft geen inhoudelijke toets maar een toets of de juiste stukken zijn ingediend en of deze van voldoende kwaliteit zijn. Dat wordt per geval beoordeeld.

 

4.6 Behandelprocedure

De gemeente Geldrop-Mierlo beoordeelt een aanvraag of melding op grond van de in de regelgeving vastgelegde objectieve criteria. Daarbij is bepaald welke vormen van vergunningverlening worden onderscheiden en welke basiswerkwijze daarbij wordt gehanteerd. De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vastgelegd in een geautomatiseerd systeem (PowerBrowser), waarbij de processtappen worden doorlopen. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen en deelactiviteiten.

 

4.7 Registratie

Alle werkzaamheden worden geregistreerd in de PowerBrowser en in Djuma.

Dit geldt minimaal voor

  • Inhoudelijke beoordeling en adviezen over vergunningaanvragen, intake/vooroverleg en conceptaanvragen.

  • Procedurestappen in vergunningenprocessen.

  • Resultaten van uitgevoerde toetsen.

  • Besluiten.

4.8 Lean processen

Bij het inrichten van voornoemde processen is gepoogd deze ‘lean’ in te richten. Dit geldt ook voor de onderliggende processen met interne en externe adviseurs. Jaarlijks wordt -op basis van signalen intern en extern- beoordeeld of hier verbeteringen in aan te brengen zijn.

 

4.9 Hulpmiddelen

Geonovation kaartviewer (vooralsnog intern gebruik)

Via de Geonovation kaartviewer kan een groot aantal gegevens worden opgezocht over de gemeente Geldrop-Mierlo en bekeken vanuit kaart. Op de viewer zijn o.a te vinden een basiskaart, bestemmings¬plannen, groen en natuurgebieden, luchtfoto’s, obliques (‘helicopterview’) en meer zinvol bronmateriaal.

 

Gisviewer

Via de Gisviewer kan worden gekeken welk welstandsregime geldt op een locatie.

Met de sneltoetscriteria kan worden nagaan of er wel of geen welstandsregime geldt voor kleinere bouwwerken zoals een dakkapel, serre, aanbouw en bouwwerken in het achtererfgebied. De criteria zijn bedoeld om de aanvrager vooraf maximale duidelijkheid geven. Indien een plan voldoet aan de sneltoetscriteria dan kan dit leiden tot een positief welstandsadvies.

 

Sneltoetscriteria zijn opgesteld voor de volgende kleinere bouwwerken:

  • Aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

  • Overkappingen en carports.

  • Kozijn- en gevelwijzigingen.

  • Dakkapellen.

  • Rolhekken, luiken en rolluiken.

Initiatieven die niet passen binnen de sneltoetscriteria kunnen eventueel toch aan redelijke eisen van welstand voldoen. Dit vraagt echter om een gewogen welstandsoordeel op basis van de gebiedsgerichte criteria.

 

4.10 Borging kwaliteit VTH-taken

Verordening uitvoering en handhaving Omgevingsrecht

Op 30 mei 2023 is de “Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht gemeente Geldrop-Mierlo 2023 (Omgevingswet)” vastgesteld.

Deze verordening is vastgesteld om de kwaliteit voor de basistaken, plustaken en thuistaken te borgen.

  • Bij de vaststelling van de verordening heeft de gemeenteraad als richtsnoer de actuele kwaliteitscriteria die in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen is ontwikkeld en beschikbaar is gesteld, inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast, gebruikt3. Afdeling 18.3 van de Omgevingswet biedt de grondslag voor de kwaliteitsbevordering van de uitvoering en handhaving. Deze afdeling vindt zijn oorsprong in paragraaf 5.2 van de Wabo.

  • De verordening gaat uit van een brede verantwoordelijkheid van onze gemeente voor kwaliteit. Dat wil zeggen dat als vertrekpunt wordt genomen dat alle uitvoerings- en handhavingstaken van burgemeester en wethouders op grond van de Omgevingswet, onderwerp van de verordening vormen. Het gaat dan om thuistaken, die burgemeester en wethouders “in eigen huis” verrichten, de basistaken die krachtens artikel 18.22 van de Omgevingswet in opdracht van burgemeester en wethouders door de omgevingsdienst worden verricht en de plustaken, die burgemeester en wethouders naast de basistaken hebben belegd bij de omgevingsdienst.

  • Als minimum niveau geldt dat de VTH-taken worden uitgevoerd conform de Kwaliteitscriteria Uitvoering en Handhaving. Het document “Kwaliteitscriteria 2.3 (2022, deel B) voor vergunningverlening, toezicht en handhaving krachtens de Omgevingswet” bevat de actuele kwaliteitscriteria.

Er vindt jaarlijkse evaluatie plaats over de naleving van deze kwaliteitscriteria VTH voor de eigen organisatie en de Omgevingsdienst. Beoordeeld wordt of de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsprogramma’s (i.c. vergunningverlening) zijn uitgevoerd.

 

Eveneens wordt jaarlijks geëvalueerd in hoeverre deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van de gestelde doelen.

Het college doet van deze jaarlijkse evaluatie mededeling aan de gemeenteraad.

Dit gebeurt vóór 1 mei van het aansluitende jaar.

 

De verbeterpunten uit de beoordeling systematisch interbestuurlijk toezicht over voorgaande periode zijn verwerkt in dit -geactualiseerde- document.

 

Vergunningenbeleid

In het VTH-beleid ligt vast welke doelen we onszelf stellen en welke activiteiten we uitvoeren.

Tevens wordt inzicht gegeven in de prioriteiten die wij daar in stellen, en welke inzichten, technieken en werkwijzen worden toegepast.

 

Het college maakt het actuele Vergunningenbeleid en uitvoeringsprogramma na de vaststelling bekend aan de gemeenteraad.

Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke plicht tot het hebben van een actueel beleidsplan VTH.

 

Het vastgestelde vergunningenbeleid wordt regelmatig bezien, in ieder geval naar aanleiding van de voornoemde jaarlijkse evaluatie. Bij gebleken noodzaak wordt het vergunningenbeleid zo spoedig mogelijk aangepast.

 

De verbeterpunten uit de beoordeling systematisch interbestuurlijk toezicht over voorgaande periode zijn verwerkt in dit -geactualiseerde- document.

 

Uitvoeringsprogramma vergunningen

B&W werken het VTH-beleid jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma waarin wordt aangegeven welke van de vastgestelde activiteiten het komende jaar zullen worden uitgevoerd.

 

Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks vastgesteld. Hierbij wordt aansluiting gezocht met het uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving. Ontwikkelingen op wet- en regelgeving, alsook de bevindingen vanuit de jaarlijkse evaluatie worden meegenomen in de beoogde inzet.

 

Vaststelling van het uitvoeringsprogramma vindt plaats vóór 1 februari van het aansluitende jaar.

Het college doet daarvan mededeling aan de gemeenteraad.

 

Borging middelen

De gemeenteraad heeft op 30 mei 2023 de “Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht gemeente Geldrop-Mierlo 2023 (Omgevingswet)” vastgesteld.

Hiermee is inzichtelijk gemaakt dat voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van het uitvoeringsprogramma voor de eigen organisatie en voor het uitvoeringsprogramma van de Omgevingsdienst. In het uitvoeringsprogramma wordt een overzicht opgenomen van de beschikbare financiële en personele middelen. De rapportage Kwaliteitscriteria VTH dient daarbij als basis.

 

Monitoring

B&W bewaken de resultaten en voortgang voor het onderdeel vergunningverlening van het bereiken van de gestelde doelen. Daarnaast bewaakt B&W de resultaten en voortgang van de uitvoering van de uitvoeringsprogramma’s. Voor beiden geldt dat het voor zowel de eigen organisatie als voor de omgevingsdienst gebeurt. Hiertoe zijn binnen het beleidsplan kengetallen beschreven. In het evaluatieverslag komen die terug.

 

Rapportage

B&W evalueert jaarlijks of de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsprogramma’s VTH voor zowel de eigen organisatie als de omgevingsdienst zijn uitgevoerd en in hoeverre deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van de gestelde doelen. Dit alles komt terug in het evaluatieverslag.

 

Het college evalueert jaarlijks de naleving van de kwaliteitscriteria en de kwaliteitsvoorwaarden voor de eigen organisatie en de omgevingsdienst, neemt deze jaarlijkse evaluatie op in het jaarverslag en doet daarvan mededeling aan de gemeenteraad. Dit gebeurt steeds vóór 1 mei van het aansluitende jaar.

Naar boven