Gemeenteblad van Utrecht
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Utrecht | Gemeenteblad 2024, 106403 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Utrecht | Gemeenteblad 2024, 106403 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Het college_van_burgemeester_en_wethouders van Gemeente Utrecht maakt het volgende bekend. Op 1 januari 2024 is de Vangnetregeling Omgevingswet in werking getreden. De Vangnetregeling Omgevingswet bevat aanvullingen op de artikelen 22.33, 22.39, 22.55 en 22.278 van de bruidsschat. Het gaat hierbij om een technische verandering, ook wel feitelijke handeling genoemd. De gemeente verandert niets aan de inhoud.
Deze publicatie is noodzakelijk om de aanvulling van de bruidsschat volgens de Vangnetregeling Omgevingswet technisch in beheer te nemen. Daarom is er geen sprake van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld.
"Omgevingsplan gemeente Utrecht" opgenomen in Bijlage A wordt in beheer genomen.
A
Artikel 22.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.
De omgevingsvergunning wordt ook geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft voor de dag van ontvangst van de aanvraag:
een ontwerp van een bestemmingsplan of van een inpassingsplan ter inzage is gelegd en de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan of inpassingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden;
een bestemmingsplan of inpassingsplan is vastgesteld en de termijn voor de bekendmaking van het bestemmingsplan of inpassingsplan na de vaststelling ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden; of
een bestemmingsplan of inpassingsplan na vaststelling is bekendgemaakt, en het bestemmingsplan of inpassingsplan op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag nog niet in werking is getreden of in beroep is vernietigd.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht.
B
Artikel 22.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.36, aanhef en onder a en c, is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:
op een locatie in een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een locatie voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
op een locatie waarop de activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding; of
op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of
artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor
zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing
is.;
artikel 4.963, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van laatstbedoeld artikel van toepassing is.
C
Artikel 22.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.54, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.54 is deze paragraaf niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is als:
Paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat is niet van toepassing op het geluid door bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 110 kV.
D
Artikel 22.278 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid waarvoor op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een omgevingsvergunning is vereist, wordt, als die activiteit niet in strijd is met de in dat tijdelijke deel gestelde regels over het verlenen van de vergunning voor die activiteit, in afwijking van die regels de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.
De omgevingsvergunning wordt ook geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft voor de dag van ontvangst van de aanvraag:
een ontwerp van een bestemmingsplan of van een inpassingsplan ter inzage is gelegd en de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan of inpassingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden;
een bestemmingsplan of inpassingsplan is vastgesteld en de termijn voor de bekendmaking van het bestemmingsplan of inpassingsplan na de vaststelling ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden; of
een bestemmingsplan of inpassingsplan na vaststelling is bekendgemaakt, en het bestemmingsplan of inpassingsplan op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag nog niet in werking is getreden of in beroep is vernietigd.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk 22.
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.
H
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
I
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ' Bouwen en in stand houden van bouwwerken'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
O
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
W
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ' Gebruik van bouwwerken'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
X
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Y
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Z
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AA
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BB
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CC
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EE
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ' Algemene bepalingen'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FF
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GG
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HH
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
II
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJ
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OO
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PP
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ook in dit artikel zijn aanvullende beoordelingsregels gegeven. Deze aanvullende beoordelingsregels zien op twee specifieke overgangsrechtelijke situaties die verband houden met het feit dat de Omgevingswet niet langer een aanhoudingsplicht kent zoals die was geregeld in artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die aanhoudingsplicht kon gelden vanwege een voorbereidingsbesluit dat was genomen ter voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan of vanwege een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan gold.
Toepassing van deze beoordelingsregels leidt ertoe dat, ondanks dat aan de beoordelingsregels uit artikel 22.29 wordt voldaan, de vergunning toch moet worden geweigerd als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft op grond van de in artikel 22.33, eerste lid, genoemde bepalingen van de Invoeringswet Omgevingswet een nog onder oud recht genomen voorbereidingsbesluit van kracht is, of een tracébesluit of een besluit krachtens de Wet luchtvaart dat op grond van het oude recht gold als een zodanig voorbereidingsbesluit, of een onder oud recht gedane aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend omgevingsplan geldt. Op de plicht om in zo’n geval de vergunning te weigeren bestaat een uitzondering in het geval het bouwplan niet in strijd is met het omgevingsplan dat in voorbereiding is. Dit is vergelijkbaar met de situatie onder oud recht, waarin artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid bood de onder oud recht toepasselijke aanhoudingsplicht te doorbreken.
In praktische zin betekent de regeling dat onder nieuw recht aangevraagde omgevingsvergunningen
voor het verrichten van een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van
het te bouwen bouwwerk in een gebied waar een nog onder oud recht tot stand gekomen
regime van voorbereidingsbescherming van toepassing is, respectievelijk dat onder
oud recht als beschermd stads- of dorpsgezicht is aangewezen maar waarop nog geen
voldragen beschermingsregime van toepassing is, in beginsel moeten worden geweigerd.
Zo kan de vergunning dus worden geweigerd voor activiteiten die in de toekomst niet
meer wenselijk worden geacht en onmogelijk zullen worden gemaakt met het in voorbereiding
zijnde omgevingsplan. De vergunning kan ook worden geweigerd voor activiteiten waarvan
het nog onvoldoende zeker is om te kunnen vaststellen of deze met het toekomstige
omgevingsplan aanvaardbaar zullen blijven. Ten tijde van de te nemen beslissing op
de aanvraag is het besluit tot wijziging van het omgevingsplan immers nog in voorbereiding
en is het mogelijk nog onvoldoende vastomlijnd om te kunnen vaststellen of bepaalde
activiteiten daarin uiteindelijk zullen worden toegestaan. Een andere mogelijkheid
in zo’n geval kan overigens ook zijn om met instemming van de aanvrager, met toepassing
van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn
op te schorten tot een moment waarop de voorbereiding zich in een zodanig stadium
bevindt dat wel kan worden vastgesteld hoe het bouwplan zich verhoudt tot het in voorbereiding
zijnde omgevingsplan. Gewezen wordt in dat verband op het tweede derde lid, dat de mogelijkheid biedt om de vergunning toch te verlenen als kan worden vastgesteld
dat de betrokken activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan
respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming
van het stads- of dorpsgezicht. In het laatste geval zal een dergelijk omgevingsplan
onder meer moeten voorzien in op de karakteristieken van het beschermde stads- of
dorpsgezicht afgestemde beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.
Zie ook artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Met dit tweede derde lid wordt een vergelijkbare voorziening getroffen als in het al eerder genoemde artikel
3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Verschil is echter dat met het tweede derde lid niet de toepasselijke aanhoudingsplicht wordt doorbroken maar dat in plaats van
de vergunning te moeten weigeren, de mogelijkheid is gegeven om de vergunning, onder
de vergelijkbare condities dat de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding
zijnde omgevingsplan, toch te verlenen.
Voor een meer uitgebreide toelichting op de gevolgen van het vervallen van de aanhoudingsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt verwezen naar de toelichting bij de tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 9, p. 35–42).
In dit artikel is het tweede lid toegevoegd naar aanleiding van de Vangnetregeling Omgevingswet.
RR
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TT
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ' Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UU
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VV
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WW
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat uitzonderingen op de mogelijkheden om vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel 22.36 te verrichten vanwege het belang van de externe veiligheid. Deze uitzonderingen waren opgenomen in artikel 5, derde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Hieraan ligt ten grondslag de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van ten hoogste een op de miljoen per jaar voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties die op grond van artikel 5.7 van het Bkl in een omgevingsplan in acht moet worden genomen. Voor zover artikel 22.36 betrekking heeft op die gebouwen – de onderdelen a en c – is het niet wenselijk dat op locaties waar door de in die onderdelen bedoelde activiteiten overschrijding van de norm voor het plaatsgebonden risico aan de orde zou kunnen zijn, vergunningvrij de in die onderdelen bedoelde activiteiten zouden kunnen worden verricht.
De locaties waar deze activiteiten niet mogelijk zijn, zijn in de eerste plaats de locaties waarvoor het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zelf al vanwege de overschrijding van het plaatsgebonden risico bouwmogelijkheden die kunnen leiden tot kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen niet toelaat. Het gaat hier om artikel 22.39, onder a en b, dat een omzetting is van artikel 5, derde lid, onder a en b, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De verwijzing naar dit omgevingsplan is hier uitdrukkelijk beperkt tot het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, dat kort samengevat bestaat uit de onder het voormalige recht geldende planologische regelingen. Dit omdat die regelingen uitgaan van de in de desbetreffende onderdelen van artikel 5, derde lid, gehanteerde begrippen en systematiek, die onder de Omgevingswet anders zijn. Het is aan gemeenten om daar bij het vaststellen van het omgevingsplan toepassing aan te geven. Hierop kan niet in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet worden vooruitgelopen.
Artikel 22.39, onder c, zondert daarnaast ook vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel 22.36, onder a en c, uit, als de beoogde locatie voor die activiteiten is gelegen binnen afstanden die degene die een vergunningvrije milieubelastende activiteit verricht op grond van het Bal in verband met het plaatsgebonden risico in acht moet nemen. Het gaat dan om de afstanden tussen bepaalde installaties of opslagvoorzieningen waar met stoffen wordt gewerkt die een veiligheidsrisico voor de omgeving met zich kunnen brengen en te beschermen gebouwen en locaties. Op grond van het Bal geldt als hoofdregel dat veiligheidsafstanden zoals hier bedoeld gelden tot de begrenzing van de locatie waarop de milieubelastende activiteit wordt verricht. Hierdoor zijn er ook geen beperkingen aan de gebruiksruimte buiten die begrenzing. Maar het Bal staat in een aantal situaties afwijking van deze regel toe. Onderdeel c is alleen voor die gevallen van praktisch belang. De zinsnede «voor zover ... van toepassing is» in de verschillende subonderdelen van artikel 22.39, onder c, brengt dat tot uitdrukking. Degene die een milieubelastende activiteit als hier bedoeld verricht, moet op grond van het Bal op het moment dat de veiligheidsafstanden van toepassing worden buiten de locatie waar hij zijn activiteit verricht, het bevoegd gezag daarover informeren. Het bevoegd gezag moet ervoor zorgen dat deze gegevens terecht komen in het landelijk register externe veiligheidsrisico’s en aldus voor eenieder kenbaar zijn.
Bij de opsomming van activiteiten in artikel 22.39, onder c, is aangesloten bij de opsomming van activiteiten in bijlage VII, onder A, bij het Bkl. Dat onderdeel van die bijlage geeft voor de daarin genoemde vergunningvrije milieubelastende activiteiten uit het Bal vastgestelde afstanden waarbij wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. De opgesomde activiteiten, zoals die in artikel 22.39, onder c, onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen uit het Bal zijn overgenomen, omvatten zes activiteiten die niet worden genoemd in artikel 5, derde lid, onder c, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de subonderdelen 2, 5, 6, 7, 12 en 13. Voor de activiteit, bedoeld in subonderdeel 2 (het tanken van voertuigen of werktuigen met LPG), heeft dat als achtergrond dat deze activiteit onder het recht voor de Omgevingswet nog vergunningplichtig was. Door de verschuiving van vergunningplichtig naar vergunningvrij moet de activiteit nu aan de opsomming in artikel 22.39, onder c, worden toegevoegd. Voor de overige toegevoegde activiteiten is gelet op het belang van de externe veiligheid evenmin aanleiding om deze voor de toepassing van artikel 22.39, onder c, buiten beschouwing te laten.
In dit artikel, onder c, is subonderdeel 14 toegevoegd naar aanleiding van de Vangnetregeling Omgevingswet.
XX
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDD
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEE
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
III
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJ
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKK
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLL
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMM
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNN
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOO
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPP
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ''. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRR
Sectie '' wordt geplaatst na sectie ' Zwerfafval'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXX
Na sectie '' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
In dit artikel is het derde lid toegevoegd naar aanleiding van de Vangnetregeling Omgevingswet.
YYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 2.17, vijfde lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het begrip agrarische activiteiten wordt in dit omgevingsplan niet meer specifiek gedefinieerd. Het gaat om activiteiten die betrekking hebben op gewassen of landbouwhuisdieren voor zover deze geteeld of gekweekt respectievelijk gefokt, gemest, gehouden of verhandeld worden. Daaronder wordt ook verstaan agrarisch gemechaniseerd loonwerk zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening.
Dit artikel geldt alleen voor bedrijven of andere locaties waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten of activiteiten die daarmee verband houden worden verricht. Door het vervangen van het Wet milieubeheer begrip inrichting door activiteiten is het niet meer mogelijk gebruik te maken van dit zogenoemde hoofdzaakcriterium. Daarvoor in de plaats wordt gesteld dat het moet gaan om een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
In navolging van het voormalige Besluit landbouw milieubeheer en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer worden voor de in het eerste lid genoemde activiteiten mobiele bronnen niet meegewogen bij het bepalen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Daarom zijn de waarden in tabel 22.3.5, die zien op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, alleen van toepassing op de vast opgestelde installaties en toestellen. De waarden voor maximale geluidsniveaus zijn van toepassing op alle bronnen: vast en mobiel.
Voor het geluid van deze mobiele installaties geldt alleen de specifieke zorgplicht. Voor agrarische bedrijven die bij inwerkingtreding van de Omgevingswet een omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten hebben, blijven op grond van artikel 22.1, de voorschriften van de omgevingsvergunning gelden.
Belangrijke verschillen tussen dit artikel en de instructieregels voor geluid van het Bkl zijn:
Dit artikel geeft standaard 5 dB(A) lagere geluidwaarden en afwijkende tijdsperioden voor agrarische activiteiten. De instructieregels van het Bkl kennen voor agrarische activiteiten niet standaard 5 dB(A) lagere geluidwaarden en ook geen afwijkende tijdsperioden. Het Bkl biedt wel de mogelijkheid om een agrarisch gebied aan te wijzen waar de toelaatbare waarde 5 dB(A) lager is.
In dit artikel gelden de standaardwaarden niet voor mobiele installaties. De standaardwaarden van het Bkl gelden ook voor de mobiele installaties bij een agrarisch bedrijf als die vallen onder de representatieve bedrijfsituatie.
Akkers en weilanden zijn voor de toepassing van dit artikel geen onderdeel van de activiteit. De instructieregels van het Bkl gaan over al het geluid van locatiegebonden activiteiten, als dat geluid representatief is voor die activiteit.
In dit artikel wordt het onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidregime overgenomen, zodat de geluidsituatie niet verandert zolang de gemeente nog geen nieuw deel van het omgevingsplan heeft vastgesteld
DDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Over de verhouding tussen de standaardwaarde A1 enerzijds en standaardwaarden A2 en A3 anderzijds wordt het volgende opgemerkt. Bij de continue trillingen moet in eerste instantie worden voldaan aan waarde A1 wat betreft het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax). Als daar niet aan kan worden voldaan, mag het maximaal optredende trillingniveau weliswaar hoger zijn dan waarde A1, namelijk A2, maar dan moet het gemiddelde trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vper) wel onder een bepaalde waarde (A3) blijven. Met andere woorden: er wordt voldaan aan de waarden als:
de waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A1, of als
de waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor deze ruimte (Vper) kleiner is dan A3.
Deze systematiek is een voortzetting van die onder het voorheen geldende recht. In artikel 2.23 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd verwezen naar tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn voor trillingen, deel B. Dat is de richtlijn Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B «Hinder voor personen in gebouwen» van de Stichting Bouwresearch Rotterdam. De waarden voor continue trillingen zijn ontleend aan tabel 2 van deze richtlijn.
Degene die de activiteit verricht waardoor continue trillingen worden veroorzaakt, heeft dus de keuze tussen voldoen aan de waarden onder A1, of aan de waarden onder A2 én A3 zoals opgenomen in dit omgevingsplan.
XXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De afstanden zoals opgenomen in deze paragraaf worden gemeten tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het dichtstbijzijnde geurgevoelige object.
Het gaat om het emissiepunt als bedoeld in artikel 4.806, tweede lid, van het Bal. Op grond van dat artikel wordt onder emissiepunt verstaan:
het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het dierenverblijf treedt of wordt gebracht; of
bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf: het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het overdekte gedeelte van het dierenverblijf treedt of wordt gebracht.
In artikel 22.103 wordt hier een uitzondering op gemaakt voor de zogenaamde gevel-gevelafstanden.
CCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor situaties waar op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voldaan wordt aan de immissiewaarden die gelden op grond van artikel 22.97. De standaardwaarden uit artikel 22.98 gelden niet voor het op een locatie wijzigen of uitbreiden van het aantal of soort landbouwhuisdieren met geuremissiefactor in dierenverblijven, als sprake is van een rechtmatig voor geur overbelaste situatie op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Er hoeft in dat geval dus niet aan de standaardwaarden te worden voldaan, maar uitbreiden en wijzigen is alleen mogelijk in de volgende gevallen:
Zolang de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig object niet toeneemt en het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toeneemt. Dit is de voortzetting van de artikelen 3, derde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en 3.115, tweede lid, onder c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Als aan de 50%-regeling wordt voldaan.
In rechtmatig toegestane overschrijdingssituaties mag het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toenemen, tenzij er een geurbelastingreducerende maatregel getroffen is en de toegestane overschrijding van de geur gehalveerd wordt. Bij het toepassen van de 50%-regeling moet gerekend worden met de waarden zoals opgenomen in het omgevingsplan of in de geurverordening.
Voor wat betreft de geur die rechtmatig veroorzaakt mocht worden, gaat het om de geur die onmiddellijk voorafgaand aan het toepassen van de maatregel rechtmatig mocht worden veroorzaakt.
Daarmee is voorzien in de eerbiedigende regeling voor het houden van landbouwhuisdieren in bestaande dierenverblijven waarbij sprake is van een toegestane overschrijdingssituatie.
Dit lid vormt de voortzetting van artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.115, tweede lid, onder b en c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de 50%-regeling is aangesloten bij de formulering zoals die in artikel 3.115, tweede lid, onder b, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen in plaats van de formulering in artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder veehouderij. Hierdoor hoeft niet berekend te worden wat de reductie als gevolg van de geurbelastingreducerende maatregelen zou zijn, gelet op de bestaande (oude) situatie. Dit is eenvoudiger voor de praktijk.
DDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.
In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage II bij dit omgevingsplan.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.
FFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In beginsel geldt bij geur die veroorzaakt wordt door de activiteiten, bedoeld in de artikelen 22.114 tot en met 22.119, de afstanden die in die artikelen zijn genoemd. Deze afstandseisen gelden niet bij «overbelaste situaties». Dit artikel bevat een regeling met «eerbiedigende werking» voor zulke bestaande situaties. Zie voor een nadere toelichting hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.126 van het Bkl.
Als dit artikel van toepassing is, heeft degene die de activiteit verricht op grond van de specifieke zorgplichtbepaling de plicht om maatregelen of voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen over:
de situering van de plaats van de opgeslagen bedrijfsstoffen;
het afdekken van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen; of
de frequentie van de afvoer van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen.
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook dat degene die de inrichting drijft op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daarvoor heeft getroffen of zal treffen. Deze gegevens kan het bevoegd gezag ook vragen op grond van de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht. Deze plicht komt dus niet expliciet terug in de omgevingsplanregels van rijkswege.
LLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door te activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel 22.48 verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu.
Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel 22.46 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel 22.47 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.
RRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wat in artikel 22.33 van dit omgevingsplan is geregeld voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, is in artikel 22.278 op vergelijkbare wijze geregeld voor de omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid (ook wel de aanlegvergunning of aanlegactiviteit genoemd). Net als voor bouwactiviteiten regelde de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in artikel 3.3 een voorbeschermingsregime in de vorm van een aanhoudingsplicht voor de beslissing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor de hier bedoelde aanlegactiviteiten. Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit dergelijke aanlegactiviteiten komt artikel 22.278 voor de regeling uit artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de plaats. Voor zijn verdere werking is artikel 22.278 identiek aan de werking van artikel 22.33. Voor de toelichting op die werking wordt dan ook verwezen naar de toelichting op artikel 22.33.
In dit artikel is het tweede lid toegevoegd naar aanleiding van de Vangnetregeling Omgevingswet.
MMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren de indieningsvereisten voor omgevingsvergunningen op rijksniveau geregeld, ook als de vergunningplicht was ingesteld in een bestemmingsplan of gemeentelijke verordening. Deze indieningsvereisten waren opgenomen in de voormalige Regeling omgevingsrecht en komen, voor zover het gaat om die laatste vergunningen, niet meer terug op rijksniveau. Daarom worden deze opgenomen in deze paragraaf. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in een bestemmingsplan, maken die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van die wet. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in gemeentelijke verordeningen (artikel 2.2 van die wet) houden de aanvraagvereisten verband met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Artikel 22.8 van de Omgevingswet brengt met zich dat zolang deze vergunningenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
In deze afdeling zijn daarnaast nog de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor twee andere activiteiten opgenomen. In de eerste plaats de activiteit die strekt tot het afwijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, waarvoor in dat tijdelijke deel is bepaald dat daarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De hiermee samenhangende vergunningplicht die onder de gelding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgde uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, is opgenomen in artikel 22.280 van dit omgevingsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting op dat artikel.
De tweede activiteit waarvoor deze afdeling nog aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning bevat, is het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook dat artikel is een overgangsrechtelijke bepaling.
In artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was een vergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Onder de Omgevingswet is dit geen afzonderlijke, in artikel 5.1 van die wet geregelde vergunningplicht meer, maar wordt het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten onderdeel van het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat bestemmingsplannen nog uitgingen van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing. Vanwege dit beschermingsregime zijn ook de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals die waren opgenomen in artikel 6.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht naar deze afdeling overgeheveld.
De vier categorieën activiteiten waarop de aanvraagvereisten in deze afdeling betrekking hebben, komen terug in de nadere onderverdeling van paragraaf 22.5.2 van deze afdeling in een viertal subparagrafen.
De indieningsvereisten uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen niet allemaal in identieke bewoordingen als aanvraagvereisten terug. Dat kan alleen al niet vanwege de begrippen uit het oude recht die in die regels voorkomen. In de artikelen 22.2 en 22.14 van de Omgevingswet is bepaald dat de bruidsschat bestaat uit rijksregels of daaraan gelijkwaardige regels. Door aan te sluiten op de terminologie van het nieuwe stelsel wordt invulling gegeven aan het opstellen van gelijkwaardige regels. Dat betekent bijvoorbeeld dat het begrip locatie wordt gehanteerd en niet het begrip grond. Wat betreft de aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument is aangesloten bij de formulering van de aanvraagvereisten voor een rijksmonumentenactiviteit die in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.
De artikelen 22.287 tot en met 22.295 voorzien in specifieke aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument. Bij een gemeentelijk monument gaat het op grond van bijlage I bij het Bbl om een monument of archeologisch monument als bedoeld in de Erfgoedwet waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven. Op grond van artikel 22.295 zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op eventuele voorbeschermde gemeentelijke monumenten in dit omgevingsplan. Bijlage I bij het Bbl definieert een voorbeschermd gemeentelijk monument voor zover in het kader van het omgevingsplan van belang als een monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding van gemeentelijk monument te geven. De artikelen 22.287 tot en met 22.295 zijn ook van toepassing op monumenten en archeologische momenten die een (voor)beschermde status hebben op grond van een gemeentelijke verordening en nog niet via een voorbeschermingsregel of functie-aanduiding in het omgevingsplan zijn overgezet. Dit volgt uit artikel 22.2 van dit omgevingsplan.
Voor de leesbaarheid wordt hierna alleen van gemeentelijk monument gesproken, maar kan steeds ook voorbeschermd gemeentelijk monument worden gelezen.
Omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument komen overeen met de activiteiten die op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet onder de «rijksmonumentenactiviteit» vallen: het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of een archeologisch monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Waar in deze begripsomschrijving gesproken wordt van «monument» wordt alleen op gebouwde en aangelegde (groene) monumenten gedoeld. Waar gesproken wordt van «archeologisch monument» wordt gedoeld op een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (zie de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1.1 van de Erfgoedwet).
Voor deze aanvraagvereisten hebben, zoals hierboven al aangegeven, de indieningsvereisten in de voormalige Regeling omgevingsrecht onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als basis gediend, aangevuld met indieningsvereisten voor archeologische rijksmonumenten op grond van de Monumentenwet 1988. De redactie is daarbij wel aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan de stelselkeuzes van de Omgevingswet.
In artikel 22.276 zijn de algemene aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument opgenomen, die bij iedere aanvraag van toepassing zijn. Voor het overige zijn de aanvraagvereisten in verschillende artikelen gespecificeerd voor de volgende activiteiten:
activiteiten die betrekking hebben op archeologische monumenten;
het slopen (= geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen) van monumenten;
het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van monumenten;
het wijzigen van een monument (restauratie, verbouw, reconstructie of op een andere manier wijzigen) of het door herstel ontsieren of in gevaar brengen van een monument;
het gebruiken van een monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ook zijn er twee artikelen opgenomen met eisen aan tekeningen, een voor monumenten en een voor archeologische monumenten.
Met deze uitsplitsing in activiteiten wordt voorkomen dat initiatiefnemers (vergunningaanvragers) worden geconfronteerd met aanvraagvereisten die niet relevant voor hen zijn. Deze insteek bestond al in de voormalige Regeling omgevingsrecht, maar is nu verder vereenvoudigd. Bij een aantal artikelen is ook een splitsing aangebracht in aanvraagvereisten die in beginsel altijd noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorgenomen activiteit in relatie tot het monument of archeologisch monument en zijn monumentale waarde (eerste lid), en aanvraagvereisten die niet in alle gevallen nodig zijn of die alleen voor bepaalde soorten gemeentelijke monumenten van toepassing zijn (tweede lid).
De aard en de omvang van de activiteit en het soort gemeentelijk monument bepalen welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn. Zo zijn voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor uitvoering van een restauratie- of (ver)bouwplan meer gegevens en bescheiden noodzakelijk dan voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het aanbrengen van gevelreclame. Voorafgaand aan ingrijpende restauraties is het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek vaak wenselijk, terwijl dit voor kleinere herstelwerkzaamheden meestal niet aan de orde zal zijn. Ook de locatie van de activiteiten is voor de aanvraagvereisten van belang. Als er werkzaamheden in het interieur worden uitgevoerd, zijn interieurfoto’s nodig, maar deze zijn doorgaans niet relevant als de ingrepen alleen de buitenkant van het monument betreffen.
Door de grote verscheidenheid aan activiteiten die van invloed kunnen zijn op de monumentale waarde van een monument of archeologisch monument is geen volledig dekkend beeld te geven van alle mogelijke aanvraagvereisten. Het bevoegd gezag kan in specifieke gevallen, naast de genoemde aanvraagvereisten, op grond van artikel 4:2, tweede lid, in samenhang met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht ook nog andere aanvraagvereisten formuleren. De gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor, en in directe relatie te staan tot, de beoordeling van de aanvraag. Het is dan ook in het algemeen bij voorgenomen omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument raadzaam voor een aanvrager om eerst in vooroverleg te treden met het bevoegd gezag en daarna pas over te gaan tot het maken van definitieve plannen. Zo krijgt hij vroegtijdig inzicht in welke aanvullende aanvraagvereisten in het concrete geval nodig worden geacht en kan rekening worden gehouden met eventuele toepasselijke kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zal het belang van de (archeologische) monumentenzorg bij het behoud van het monument of archeologisch monument in redelijkheid moeten worden afgewogen tegen de belangen van de aanvrager (eigenaar/gebruiker) en die van derde belanghebbenden. Bij die belangenafweging staat het voorkomen van nadelige gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het monument of archeologisch monument en de monumentale waarden ervan voorop. Ook zal er bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening moeten worden gehouden met de volgende beginselen uit het verdrag van Granada (de op 3 oktober 1985 te Granada tot stand gekomen Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa; Trb. 1985, 163) en het verdrag van Valletta (het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; Trb. 1992, 32):
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten,
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten,
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en
het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
Een aanvraag moet dus voldoende inzicht geven in de reden, aard en omvang van de activiteit, de impact op het monument of archeologisch monument en de monumentale waarde ervan, en het (voorgenomen) gebruik van het monument of archeologisch monument.
RRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-106403.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.