Wijzigingsbesluit Leidraad Invordering 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

gelezen het voorstel van 14 februari 2023, zaaknummer 369342;

gelet op de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet;

besluit:

ARTIKEL I

De Leidraad Invordering 2019 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Artikel 1.1.5 wijzigt als volgt:

De eerste en tweede alinea na de opsomming in artikel 1.1.5 vervallen.

 

B.

Na artikel 1.1.5 wordt het volgende nieuwe artikel ingevoegd.

 

1.1.5a Toepassing artikel 4:84 Awb

Artikel 4:84 Awb is van overeenkomstige toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen. Op grond hiervan is het onder omstandigheden mogelijk om af te wijken van beleidsregels zoals die zijn opgenomen in een beleidsbesluit dat van toepassing is voor de praktijk van de ontvanger, zoals deze leidraad. Afwijking van beleidsregels is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen.

 

Toepassing van artikel 4:84 Awb zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van

beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake

zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden waardoor onverkorte toepassing van de beleidsregels onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

 

C.

Na artikel 14.4.1a wordt het volgende nieuwe artikel ingevoegd.

 

14.4.1b Bankbeslag en energietoeslag

Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.

 

 

D.

Artikel 14.4.5b wijzigt als volgt:

 

  • 1.

    De eerste zin komt te luiden:

    Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, geldt het volgende.

  • 2.

    De laatste zin wordt vervangen door de volgende twee zinnen:

    De ontvanger betaalt het verschil tussen het initieel vastgestelde vrij te laten bedrag en het op verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag aan de belastingschuldige. Dit doet de ontvanger nadat de bank op het beslag heeft afgedragen.

E.

Artikel 19.1.8 wijzigt als volgt:

 

Aan het einde van het artikel wordt de volgende, nieuwe, zin toegevoegd:

 

“Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing.”

 

F.

Na artikel 19.3.7, worden twee nieuwe artikelen toegevoegd:

 

19.3.8 Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf

Als de belastingschuldige periodieke inkomsten geniet en zijn partner maandelijks voorlopige teruggaven ontvangt, dan kunnen die teruggaven niet met de openstaande belastingschulden van de belastingschuldige worden verrekend zonder toestemming van de partner.

 

In dat geval moet worden nagegaan wat de periodieke inkomsten van de belastingschuldige en zijn partner per maand zijn. De belastingschuldige is verplicht zowel zijn inkomsten als die van zijn gezinsleden op te geven (vergelijk artikel 475g Rv met artikel 19.3.4 van deze leidraad).

 

Als de gezamenlijke inkomsten uitkomen boven de beslagvrije voet, dan wordt onder de werkgever of uitkeringsinstantie van de belastingschuldige een vordering gedaan, waarbij wordt aangegeven welk bedrag maandelijks moet worden ingehouden, hierbij rekening houdend met de regeling van de beslagvrije voet.

 

19.3.9 Toepassing beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden

De ontvanger kan ten laste van in Nederland woonachtige belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, een vordering doen op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Hierbij houdt hij rekening met de hoogste beslagvrije voet die op grond van artikel 475da, eerste lid, Rv, geldt voor de leefsituatie van de belastingschuldige.

 

G.

Artikel 19.5 komt als volgt te luiden:

 

Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, stelt de ontvanger een vrij te laten bedrag vast, als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, van de URIW 1990. In het geval de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag vast.

 

De belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet, kan een verzoek indienen als bedoeld in artikel 1cbis.2 van de URIW 1990. Indien de belastingschuldige in dit verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het (volledige) voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige nadat op de vordering is afgedragen, ten hoogste tot het verschil tussen het eerder vastgestelde vrij te laten bedrag en het na het verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag.

 

H.

Na artikel 19.5, wordt het volgende nieuwe artikel toegevoegd:

 

19.6 Vordering en energietoeslag

Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.

 

I.

De tweede alinea van artikel 25.6.2 komt te luiden:

De ontvanger kan bij het verlenen van een betalingsregeling zekerheid eisen (zie artikel 25.1.13).

Dit zal hij in ieder geval doen als het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige in het verleden, of de aard of de omvang van de belastingschuld waarvoor om uitstel wordt verzocht, daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt voor de hoogte van de zekerheid is de hoogte van de schuld waarvoor uitstel is verzocht.

 

J.

Artikel 26.2.2 komt te vervallen.

 

K.

In artikel 26.2.3 wijzigt als volgt:

  • 1.

    ‘2.269’ wordt vervangen door ‘3.350’.

  • 2.

    de derde alinea inzake het aantonen van de onmisbaarheid van de auto komt te vervallen.

L.

In artikel 26.2.4 wordt na de eerste alinea de volgende nieuwe alinea ingevoegd:

 

Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, wordt een bedrag ter hoogte van het ontvangen bedrag aan energietoeslag, niet in aanmerking genomen als vermogen voor de beoordeling van het recht op kwijtschelding.

 

M.

In artikel 26.2.19 wordt ‘34’ vervangen door ‘3’ en wordt ‘79’ vervangen door ‘50’.

 

N.

In de eerste zin van artikel 73.5.6 wordt achter ‘artikel 19a van de regeling’, ‘of artikel 22a van de regeling’ toegevoegd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking.

Vastgesteld in de vergadering van 14 februari 2023, zaaknummer 369342,

Het college voornoemd,

René Groen

de secretaris,

René Verhulst

de burgemeester.

Naar boven