Gemeenteblad van Horst aan de Maas
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Horst aan de Maas | Gemeenteblad 2023, 78196 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Horst aan de Maas | Gemeenteblad 2023, 78196 | beleidsregel |
Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Horst aan de Maas
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Horst aan de Maas;
Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Horst aan de Maas
Bij de aanvraag verstrekt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens:
Een schooladvies. Bij de aanvraag hoort een schooladvies van de te bezoeken school. In dit schooladvies geeft de schooldirectie gemotiveerd aan welke vorm van vervoer voor de leerling mogelijk en noodzakelijk is. De ouders overleggen bij de aanvraag ook relevante medische verklaringen of adviezen ter onderbouwing van de gewenste vervoersvoorziening. De aanvraag kan buiten behandeling worden gesteld als de in het eerste lid bedoelde termijn wordt overschreden of als de aanvraag, ook na verzoek tot aanvulling daarvan, onvolledig is.
De vervoersvoorziening wordt in principe toegekend voor de periode van 1 schooljaar, startend op de eerste schooldag. Het college kan in specifieke gevallen besluiten hiervan af te wijken. De verordening hanteert 1 augustus als peildatum voor het toekennen van een vervoersvoorziening (de eerste dag van het formele schooljaar).
Artikel 5. Algemene weigeringsgronden
Tijdens de behandeling van de aanvraag onderzoekt het college of voldaan wordt aan de criteria gesteld in de Verordening en deze beleidsregels. Het moet gaan om schoolvervoer. Dit betekent: vervoer van thuis naar en van school.
In de volgende situaties is er geen sprake van leerlingenvervoer:
Ouders zijn in dergelijke situaties zelf verantwoordelijk voor het vervoer van hun kind.
Hoofdstuk 2. Specifieke aspecten bij de beoordeling van de vervoersvoorziening
Artikel 6. Duur van de toe te kennen vervoersvoorziening
Het college verstrekt de voorziening of vergoeding leerlingenvervoer voor één schooljaar. Een vergoeding wordt niet met terugwerkende kracht verstrekt.
De periode van één jaar dient om jaarlijks te kunnen beoordelen in hoeverre de situatie van de kinderen en hun vervoersmogelijkheden zijn veranderd. Voor leerlingen die al een voorziening leerlingenvervoer hebben, kan worden volstaan met een verkorte aanvraag.
Artikel 7. De rol van het samenwerkingsverband
Als de dichtstbijzijnde school of dichterbij gelegen scholen van de gewenste of aangewezen soort niet toegankelijk zijn voor de leerling dan motiveert het samenwerkingsverband schriftelijk waarom deze dichterbij gelegen scholen geen passend onderwijs voor de leerling kunnen bieden. Daarbij wordt ook gemotiveerd welke noodzakelijke specifieke ondersteuning de gekozen school biedt ten opzichte van de andere scholen. Als de leerling voldoet aan de andere, in de Verordening genoemde bepalingen, kan bekostiging voor leerlingenvervoer worden toegekend.
Artikel 8. Adviezen van deskundigen
Wanneer onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheid van de leerling om, eventueel met begeleiding, met het openbaar vervoer te reizen, kan het college besluiten om in eerste instantie aanvullende medische en andere informatie over de leerling op te vragen bij:
Het college controleert of er een volledig beeld wordt gegeven over de mogelijkheden van zelfstandig reizen. Indien noodzakelijk kan het college ook een onafhankelijk onderzoek instellen. Deze kosten zullen door de gemeente worden gedragen.
Artikel 9. Optie maatwerk op basis van persoonlijk vervoersontwikkelingsplan
Voor kinderen van 9 jaar of ouder kan het college in overleg met de ouders een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen in lijn met het ontwikkelingsperspectief van de leerling. Daarbij worden concrete afspraken gemaakt om met maatwerk toe te groeien naar zelfstandig vervoer. Bijvoorbeeld een tijdelijke proefperiode voor OV of fietsvervoer naast taxivervoer.
Als voor de leerling aangepast vervoer wordt gevraagd op grond van een handicap, dan moet ook een schooladvies en indien relevant een (medische) verklaring worden meegestuurd. Wanneer een relevante medische verklaring ontbreekt, kan de leerling vanuit het college worden opgeroepen voor een medische keuring. Dit geldt ook wanneer de ingediende medische verklaring onvoldoende houvast biedt voor een beoordeling van de aanvraag. Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door een door het college aan te wijzen onafhankelijke adviesorganisatie (bijv. GGD-arts). De kosten van dit externe advies komen voor rekening van de gemeente. De geldigheidsduur van het advies wordt vastgesteld door de adviesorganisatie.
Artikel 11. Structurele of tijdelijke handicap
Er is onderscheid te maken in een structurele en tijdelijke handicap. Als in de verordening wordt gesproken van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. Dit betekent dat de gemeente geen vervoer hoeft te verzorgen om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in.
Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een zodanig letsel heeft opgelopen dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling bij een beperking die langer duurt dan 3 maanden wel een beroep doen op het leerlingenvervoer. Hiervoor is wel een medische verklaring nodig. Het college kan een beschikking afgegeven voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer. In de gemeente Horst aan de Maas geldt:
De verwachte periode van de tijdelijke handicap dient in ieder geval aangetoond te worden via schriftelijke verklaringen. Deze bewijsstukken kunnen zijn van medisch specialisten, behandeld arts, en dergelijken. Het college behoudt zich te allen tijde het recht voor het advies van andere deskundigen bij de beoordeling te betrekken;
Vervoer wordt niet toegekend voor een volledig schooljaar maar voor een beperkte periode afhankelijk van de aard en ernst van de tijdelijke handicap. Na verloop van deze vastgestelde periode wordt de situatie weer bekeken en wordt bezien of er nog redenen zijn waardoor het vervoer kan worden verlengd.
Artikel 12. Vervoer voor hoogbegaafde kinderen naar een verder gelegen school
Hoogbegaafde leerlingen krijgen in beginsel een passend onderwijsaanbod binnen het regionale samenwerkingsverband en zoveel als mogelijk op de reguliere scholen.
Het passend onderwijsaanbod voor een hoogbegaafde leerling kan betekenen dat de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor primair onderwijs binnen het samenwerkingsverband verder weg ligt dan 5 km. In dat geval is de verordening van toepassing.
Als het regionale samenwerkingsverband voor primair onderwijs geen passend onderwijsaanbod kan doen, voorziet het college zo nodig in vervoer van de hoogbegaafde leerling naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school met een passend onderwijsaanbod buiten het samenwerkingsverband voor primair onderwijs. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er sprake is van een cumulatie van problemen. De hoogbegaafdheid en bijzondere behoefte aan ondersteuning van de leerling moeten blijken uit een deskundigenadvies. Daarnaast moet het samenwerkingsverband motiveren dat en waarom de dichtstbijzijnde school of scholen geen passend aanbod kunnen bieden voor de betreffende leerling. Het college baseert zich voor een oordeel over de dichtstbijzijnde toegankelijke school in dit verband op de verklaring en advies vanuit het samenwerkingsverband en zo nodig het advies van een externe deskundige.
Als het een keuze is van de ouders of verzorgers zelf en er een passend aanbod is op de dichtstbijzijnde toegankelijke school kan er geen aanspraak worden gedaan op leerlingenvervoer.
Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma (opgenomen in de schoolgids of het stagecontract) en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school dan wordt het stageadres ook als school aangemerkt. Dan bestaat aanspraak op vervoer naar het stageadres met toepassing van de criteria in de verordening. Aanvullende criteria daarbij zijn:
Artikel 14. Tijdelijk verblijf in een gemeente bij crisissituaties
De hoofdregel is dat in de gemeente waar de leerling feitelijk verblijft door de ouders een aanvraag moet worden ingediend. De gemeente van verblijf toetst de aanvraag aan de verordening en aan deze beleidsregels.
Het komt af en toe voor dat kinderen, die thuis in een crisissituatie verkeren, tijdelijk of voor langere duur worden opgevangen bij een pleeggezin, familie of opvang binnen een andere gemeente. Dan blijft de leerling over het algemeen zijn oude school bezoeken, omdat dit voor hem of haar vaak nog de enige stabiele en veilige factor is. In de meeste gevallen van crisisopvang gaat het om leerlingen die in de eigen gemeente al een vervoersvoorziening toegewezen hebben gekregen.
De eigen school van de leerling is doorgaans niet de dichtstbijzijnde van de vereiste soort. Formeel genomen hoeft de ontvangende gemeente het vervoer naar de oude school dan niet te vergoeden. Ook de gemeente waaruit de leerling afkomstig is kan formeel de vervoersvoorziening weigeren omdat de feitelijke verblijfplaats van de leerling in een andere gemeente is gelegen. Het betreft hier een leemte in de wetgeving, waardoor betrokken leerlingen buiten de vervoersregeling kunnen vallen. Dit is in alle opzichten juist voor deze crisissituaties een onwenselijke situatie.
Om te voorkomen dat in een dergelijk tijdelijke situatie de kinderen direct van school moeten wisselen, vergoedt de gemeente van afkomst gedurende zes weken het vervoer naar de oude school. De verzorgers van de leerling dienen de periode van zes weken te benutten om voor het langdurige verblijf in de nieuwe gemeente een andere geschikte school in de buurt te zoeken.
Bij crisisopvang gelden de volgende regels:
Als en zodra beslist en bekend is dat de leerling op het crisisadres of elders blijft wonen (een verhuizing dus), dan moet er in die gemeente ook een aanvraag voor leerlingenvervoer worden ingediend. Dan wordt de aanvraag leerlingenvervoer behandeld als alle andere aanvragen leerlingenvervoer en geldt vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
Dit is landelijke bestuurspraktijk en ook regionaal afgestemd.
Artikel 15. Buitenschoolse opvang
De basisregel is dat het door de gemeente georganiseerde vervoer plaatsvindt van de woning naar de school en vice versa. De woning is gedefinieerd als ‘de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft’. Een aantal kinderen bezoekt na de school nog een andere activiteit, zoals een buitenschoolse opvang, een oppasadres, een medische behandeling, etc. Hiervoor is het leerlingenvervoer niet bedoeld. De gemeente vergoedt dit vervoer niet, omdat dit in veel gevallen leidt tot extra vervoerskosten en onregelmatigheden in het vervoersplan. In enkele gevallen, waarin het alternatieve uitstapadres op de route ligt en er geen meerkosten aan dit vervoer vast zitten, kan de gemeente de ouders tegemoet komen, door de leerling te laten uitstappen op een ander gewenst adres dan zijn of haar huisadres. Aanvullende voorwaarden daarvoor zijn:
Artikel 16. Ontzeggen van de toegang tot het aangepast vervoer bij ongewenst gedrag
Ouders moeten hun kinderen instrueren zich zo te gedragen dat tijdens het vervoer geen ongeregeldheden ontstaan. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de leerling in het vervoer ligt bij de ouders. Er kan dus een beroep op de ouders worden gedaan voor begeleiding als dat nodig is. Soms komt het voor dat leerlingen ongewenst gedrag vertonen in het aangepast vervoer. Dat kan leiden tot gevaar voor de leerling zelf, zijn medepassagiers en/of de chauffeur tijdens het vervoer.
Het college kan een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, tijdelijk of voor de rest van het schooljaar de toegang tot dit vervoer ontzeggen als is gebleken dat de leerling door agressief gedrag of op andere wijze de orde in de bus verstoort of de veiligheid van de taxi(bus) en inzittenden in gevaar brengt.
Als er sprake is van ongewenst gedrag, meldt de gemeente dat direct aan de school en de ouders. In overleg met de school, ouders en vervoerder worden dan aanvullende afspraken gemaakt om de situatie snel te verbeteren. Als de situatie onhoudbaar blijkt/blijft dan worden de ouders daarover direct en per mail geïnformeerd. Daarbij bieden wij de ouders de gelegenheid om hun kind te (laten) begeleiden. Wij stellen daarvoor dan een zitplaats in de taxi(bus) beschikbaar. Als de begeleiding niet geleverd wordt en/of het gedrag van de leerling niet verbetert, kan het college besluiten het aangepast vervoer te beëindigen.
In dat geval kan met de ouders worden afgesproken dat aangepast vervoer wordt omgezet in een vervoersvoorziening op basis van openbaar vervoer of eigen vervoer al dan niet met begeleiding.
In zeer uitzonderlijke situaties is individueel aangepast vervoer een optie. Over de inzet van individueel vervoer laat het college zich adviseren door de schooldirectie en eventueel andere deskundigen.
Bij co-ouderschap kan het kind twee huisadressen hebben. Dus ook recht op bekostiging van leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling feitelijk bij de betreffende ouder verblijft. De beide ouders moeten afzonderlijk, in de eigen de woongemeente, een aanvraag indienen voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft. Het moet wel gaan om vaste dagen in de week.
Hoofdstuk 3. Soorten vervoer en invulling
Artikel 18. De voor de leerling goedkoopst mogelijke wijze van vervoer is bepalend
Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom ze niet van de goedkoopste wijze van aangewezen en mogelijk geacht vervoer gebruik kunnen maken.
Om de afstand en reistijd tussen de woning en de school per fiets of auto te bepalen wordt de routeplanner van de ANWB gebruikt (Externe link: www.anwb.nl). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de optie ‘kortste route’, waarna het gemiddelde van zowel de heen- als de terugreis als kilometerafstand wordt vastgesteld. Bepalend is de ‘kortste route’ zonder gebruik van veerponten. Het door deze routeplanner aantal uitgerekende kilometers is uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag en voor de bekostiging van het leerlingenvervoer.
Artikel 20. Het vaststellen van de reistijd
Om de reistijd tussen de woning en de school per openbaar vervoer te bepalen wordt de reisplanner van 9292 gebruikt (Externe link: www.9292.nl). Bij de reistijd van een begeleider wordt 5 minuten per enkele rit opgeteld voor de wachttijd bij de bushalte (dus 10 minuten per retourrit en 20 minuten per dag).
Als een leerling per fiets naar school kan, dan wordt een fietsvergoeding toegekend. Als een begeleider mee moet fietsen, dan krijgt die ook een fietsvergoeding.
Uitgangspunt is dat leerlingen van 9 jaar en ouder die naar het regulier basisonderwijs gaan 8 kilometer kunnen fietsen. Dit komt neer op 30 minuten o.b.v. 15 km/u.
Artikel 22. Vergoeding van de kosten voor openbaar vervoer
De vergoeding voor openbaar vervoer wordt gebaseerd op de laagste reële jaarkosten voor de leerling voor de heen- en terugreis naar school. Of op de laagste reële kosten per periode als het vervoer korter dan 1 schooljaar nodig is.
Als begeleiding noodzakelijk is wordt uitgegaan van de kosten van de leerling (retour) en wordt voor de begeleider per dag tweemaal retour gerekend. De begeleider brengt het kind ’s morgens en gaat daarna weer naar huis. ’s Middags haalt de begeleider de leerling weer op. Wanneer er recht bestaat op een vergoeding voor openbaar vervoer en ouders kiezen er voor het kind zelf te brengen, dan bestaat er alleen voor het kind recht op een vergoeding en niet voor een begeleider.
Artikel 23. Begeleiding bij het reizen
Als een kind jonger is dan 10 jaar wordt ook begeleiding vergoed.
Vanaf 9 jaar kan in overleg met de ouders worden geoefend met zelfstandig reizen (OV of fiets) op basis van een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan.
De gemeente Horst aan de Maas is een plattelandsgemeente met veel landelijke wegen. Wegen die soms afgelegen zijn, weinig verlichting hebben en waar hard kan worden gereden. Ook bushaltes liggen soms buiten de bebouwde kom langs doorgaande wegen. De gemeente Horst aan de Maas legt de leeftijdgrens voor het zelfstandig reizen daarom bij 10 jaar. Dat betekent dat leerlingen van 10 jaar of ouder normaliter in staat moeten zijn om zonder begeleiding per fiets en per bus of trein te reizen. De VNG hanteert als criterium voor begeleiding ouder dan 9 jaar.
Er zijn een aantal criteria om voor aangepast vervoer in aanmerking te komen.
Die criteria zijn eenduidig in de verordening geregeld.
Een van de criteria verdient specifieke toelichting. Aangepast vervoer kan worden toegekend wanneer door de ouders wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, of tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.
Artikel 25. Begeleiding bij vervoer: redelijke inzet ouders
Het reizen naar en van school en dus ook de begeleiding is in de eerste plaats een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen.
Ouders moeten motiveren dat en waarom zij zelf of anderen niet hun kind kunnen begeleiden naar school en terug. Als ouders aantonen dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden kan aangepast vervoer worden toegekend.
Er kunnen specifieke omstandigheden zijn waardoor binnen een gezinssituatie dermate problemen ontstaan door het moeten brengen van een kind naar school, dat leerlingenvervoer een oplossing noodzakelijk is te achten. Die gezinssituatie wordt hierbij altijd getoetst aan het criterium van “ernstige benadeling van het gezin”.
In een 2-oudergezin is het feit dat één of beide ouders werken geen reden is om over te gaan tot toekenning van leerlingenvervoer. Dat is geen uitzonderlijke situatie. De ouders moeten dan zelf het begeleiden organiseren (evt. met hulp van anderen zoals een oppas, buren, familie of vrijwilligers). Dat wordt wettelijk gezien als redelijk te verwachten inzet van of vanuit de ouders.
In de volgende gevallen leidt begeleiding van de leerling volgens de gemeente tot een ernstige benadeling van het gezin:
Ouders kunnen in plaats van het aangewezen openbaar vervoer of aangepast vervoer ook kiezen om zelf per fiets of auto te reizen.
Artikel 27. Individueel vervoer
Met individueel vervoer is bedoeld dat een leerling om medische en/of psychosociale reden niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd. In beginsel worden de kosten van individueel vervoer niet vergoed. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling om medische en/of psychosociale reden individueel vervoerd moet worden. Als dit type vervoer noodzakelijk is, wordt dit in de aanvraag vermeld en gemotiveerd onder overlegging van een deskundigenadvies waarin die noodzaak wordt gemotiveerd.
Artikel 28. Reguliere schooltijden zijn bepalend voor het vervoer
Bij een incidentele afwijking van het reguliere schoolrooster voor een leerling (bijvoorbeeld door lesuitval, speciaal dagprogramma, ziekte) wordt alleen gemeentelijk aangepast vervoer verstrekt en bekostigd als de afwijking meer dan 3 lesuren is. Dus als de afwijking 3 lesuren of minder is dan moet de leerling de tijd zelf overbruggen op school. Ook aan het begin en einde van de schooldag. De ouders kunnen dan wel zelf en op eigen kosten voor het vervoer zorgen.
De gemeente kan bij het georganiseerd aangepast vervoer opstapplaatsen vaststellen.
De leerlingen worden dan ’s morgens vanaf de aangewezen opstapplaats opgehaald en ’s middags daar ook weer afgezet. Of en waar opstapplaatsen gerealiseerd worden bij het aangepast vervoer is een afweging van het de gemeente op basis van aspecten als reistijd, kosten en praktische mogelijkheden.
De vergoeding voor het gebruik van een eigen fiets bedraagt € 0,09 per kilometer. Als een begeleider meefietst wordt het werkelijk aantal fietskilometers van de leerling én de ouder vergoed. Dus voor de leerling 2x enkel en voor de begeleider 2x retour.
Artikel 31. Vaststellen van de kosten van openbaar vervoer
Het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis van de beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, Externe link: www.9292ov.nl.
De vergoeding wordt gebaseerd op de laagste reële jaarkosten voor de leerling voor de heen- en terugreis naar school. Of op de laagste reële kosten per periode als het vervoer korter dan 1 schooljaar nodig is. Bij de declaratie moeten de ouders de bewijsstukken overleggen.
Er wordt alleen een vergoeding voor begeleiding betaald wanneer er ook daadwerkelijk met begeleiding wordt gereisd in het openbaar vervoer. Dit dient men aan te tonen met een vervoersbewijs/uitdraai OV-chipkaart.
Artikel 32. Vergoeding van de kosten voor eigen vervoer
De aanvrager kan de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren tegen een kilometervergoeding op basis van de reisregeling binnenland. De vergoeding voor eigen vervoer wordt berekend op basis van de vergoeding waar de leerling recht op zou hebben als er geen gebruik wordt gemaakt van het eigen vervoer (OV of aangepast vervoer):
De vergoeding per noodzakelijke te rijden kilometer met de eigen auto = € 0,21 (norm 2023)
Het genoemde bedrag wordt uitgekeerd voor de kilometers die de ouder werkelijk aflegt om zijn kind naar school te brengen en weer op te halen (tweemaal retour). Bijvoorbeeld als de afstand van de woning naar school 10 kilometer is, wordt 4 x 10 x € 0,21 vergoed.
Hoofdstuk 5. Financiële verplichtingen
Voor ouders van leerlingen in het basisonderwijs en speciaal basisonderwijs geldt boven een vastgestelde inkomensgrens een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage is het drempelbedrag. Bij de bepaling van het drempelbedrag wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer voor de eerste 5 km, zoals bepaald door de (streek)bus vervoerder in de regio (ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan).
Artikel 35. Pleegouders en financiële verplichtingen
Volgens de VNG kunnen pleegouders als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt.
Aan pleegouders mogen dus eventuele financiële verplichtingen worden opgelegd zoals het drempelbedrag of een bedrag in het kader van financiële draagkracht.
Voogdijinstellingen worden ook als ‘ouder’ aangemerkt. Hen kan echter geen financiële verplichting opgelegd worden omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben.
In tegenstelling tot wat de VNG voorschrijft wordt in Horst aan de Maas aan pleegouders geen financiële verplichting opgelegd. Pleegouders krijgen een pleegvergoeding. Hiervan kunnen ze de basiskosten voor het pleegkind voldoen. De basisvergoeding is echter niet altijd toereikend voor de kosten van leerlingenvervoer. Pleegouders kunnen kosten theoretisch verhalen bij de onderhoudsplichtige ouders maar in de praktijk blijkt dat deze ouders vaak een laag inkomen hebben.
Artikel 36. Inkomen bij gescheiden ouders
Artikel 7 van de WPO spreekt van “ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan het normbedrag”. In constante jurisprudentie heeft de rechter steeds bevestigd dat in geval van gescheiden ouders het inkomen van beide ouders gerekend mag worden door de gemeenten. Er is echter sprake van een zogenaamde “kan” bepaling. De gemeente kan rekening houden met het inkomen van beide ouders, maar ook met alléén het inkomen van de verzorgende ouder. Wij houden géén rekening met het inkomen van de niet verzorgende ouder. In de eerste plaats wordt een deel van diens inkomen al gebruikt voor alimentatie. In de tweede plaats blijkt uit de praktijk van sociale diensten dat veel niet-verzorgende ouders onwillig zijn aan hun financiële verplichtingen te voldoen. Dit zou inhouden dat de verzorgende ouder met een inkomen onder de geldende inkomensgrens een eigen bijdrage zou moeten betalen, maar deze niet vergoed krijgt van de ex-partner. Daarom houden wij alléén rekening met het inkomen van de ouder die het kind daadwerkelijk verzorgt.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Artikel 37. Beslissing college in gevallen waarin de regels niet voorziet
In de Verordening zijn de hoofdlijnen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de Verordening alsook deze beleidsregels niet voorzien. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 25 van de Verordening bepaalt dat het college in dergelijke situaties, waarin de Verordening niet voorziet, beslist. Ook in situaties waarin deze beleidsregels niet of onvoldoende voorzien, beslist het college. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet, de Verordening en de beleidsregels te worden gehandeld.
Artikel 38. Afwijken van bepalingen
De verordening leerlingenvervoer kent een hardheidsclausule (artikel 26). Deze is bedoeld om in bijzondere gevallen waarbij toepassing van de regels tot kennelijk onbillijke situaties zou leiden toch van de regels af te wijken. Dan kan het college op basis van deze bepaling alsnog voorzien in een voorziening leerlingenvervoer. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld. Ook van deze beleidsregels kan in uitzonderlijke situaties worden afgeweken. Eveneens voor situaties waarin de toepassing van de beleidsregels tot een kennelijke onbillijke uitkomst zou leiden. De ouders moeten aantonen dat er sprake is van een bijzondere situatie.
Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking wordt bij de toepassing van de hardheidsclausule duidelijk aangegeven en met argumenten onderbouwd waarom er sprake is van een bijzondere situatie (bijzondere specifieke, concrete situatie van de leerling of ouders/verzorgers van de leerling).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-78196.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.