Wijziging Verordening sociaal domein gemeente Huizen 2018

De raad van de gemeente Huizen;

 

in vergadering bijeen op 9 februari 2023,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 december 2022, zaaknummer Z.254607

 

en gelet op het advies van de adviesraad sociaal domein HBEL

 

b e s l u i t :

Artikel I  

De verordening sociaal domein gemeente Huizen 2018 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 1.1 Begrippen wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De tekst bemoeizorg na het begrip ‘cliënt’ in onderdeel 2 komt te vervallen

  • 2.

    Onderdeel 17 komt als volgt te luiden:

  • 17. Plan van aanpak: een plan waarin de situatie van de cliënt (beperkingen, mogelijkheden, woning, netwerk), de vraag van de cliënt en de daarbij passende noodzakelijke ondersteuning en de met de consulent gemaakte afspraken is weergegeven. Vooruitlopend op een Plan van aanpak kan een cliënt in een persoonlijk plan alvast de omstandigheden beschrijven en de daarbij volgens de cliënt passende maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    In onderdeel 26 specifiek voor Leerlingenvervoer komt de tekst na sub t. (woning) te vervallen, te weten m (toegankelijke school), n. (vervoer), o (vervoersvoorziening) en p (woning).

  • 4.

    Als onderdeel 27 wordt toegevoegd:

  • 27. Financiële tegemoetkoming: een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag, dat in bepaalde situaties wordt uitgekeerd aan een inwoner en dat een bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie.

  • 5.

    Als onderdeel 28 wordt toegevoegd:

  • 28. Algemene voorziening: een algemene voorziening is een dienst of activiteit, die rechtstreeks toegankelijk is zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling en die bijdraagt aan het gewenst te bereiken resultaat op het gebied van zelfredzaamheid en participatie.

  • 6.

    Als onderdeel 29 wordt toegevoegd:

  • 29. Bemoeizorg: bemoeizorg is een vorm van hulpverlening die zich richt op zorgmijders: mensen die in behoeftige omstandigheden leven maar de stap naar de reguliere hulpverlening nog niet kunnen, of niet meer willen maken. Bemoeizorg is gericht op het toeleiden naar zorg.”

B

 

De artikelen 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4 en 4.2.5 uit hoofdstuk 4 komen te vervallen.

 

C

 

Hoofdstuk 7 Wmo komt als volgt te luiden:

 

Paragraaf 1 Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

 

Artikel 7.1.1 Algemene voorzieningen

  • 1.

    Algemene voorzieningen zijn in de regel diensten of activiteiten, die in opdracht van de gemeente door een welzijns- of vrijwilligersorganisatie worden georganiseerd of die door de gemeente zelf worden aangeboden.

  • 2.

    Een algemene voorziening, waarmee het beoogde resultaat op het gebied van zelfredzaamheid en participatie kan worden bereikt, is voorliggend op een maatwerkvoorziening.

Artikel 7.1.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening

 

  • 1.

    Het college neemt het persoonlijke ‘plan van aanpak’ als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening;

  • 2.

    het college zet bij de beoordeling of een maatwerkvoorziening zal worden verstrekt, steeds de ondersteuningsvraag van de cliënt centraal en betrekt bij de beoordeling van diens aanvraag alle betrokken belangen, waaronder

    • -

      de belangen van de cliënt zelf,

    • -

      diens naaste omgeving,

    • -

      diens familie,

    • -

      het maatschappelijk belang in algemene zin en

    • -

      de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid;

  • 3.

    de maatwerkvoorziening wordt toegekend indien cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid en/of participatie door gebruik te maken van:

    • -

      eigen kracht en/of;

    • -

      gebruikelijke hulp en/of;

    • -

      mantelzorg en/of;

    • -

      hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en/of vrijwilligerszorg;

    • -

      algemene voorzieningen en/of;

    • -

      een voorziening op grond van andere wet- en regelgeving conform artikel 2.3.5 lid 5 van de Wmo 2015;

  • 4.

    een maatwerkvoorziening draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten:

    • -

      het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of;

    • -

      het voeren van een gestructureerd huishouden en/of;

    • -

      het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en/of;

    • -

      de cliënt woont beschermd en/of wordt opgevangen;

  • 5.

    indien meerdere voorzieningen als passend aan te merken zijn, kent het college de goedkoopst compenserende voorziening toe;

  • 6.

    bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning, wordt onderzocht of verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is.

Artikel 7.1.3 Weigeringsgronden maatwerkvoorziening

 

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien niet voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 7.1.2 lid 3 van deze verordening;

    • b.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de melding, aanvraag of het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening, die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en waarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen (of de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten door verlies of schade, die aan de cliënt zijn toe te rekenen);

    • d.

      voor zover deze niet in overwegende mate op de cliënt zelf is gericht;

    • e.

      voor zover de voorziening algemeen gebruikelijk is. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als:

      • 1.

        de voorziening gewoon verkrijgbaar is, niet specifiek voor mensen met een beperking is ontworpen en voldoende compensatie biedt;

      • 2.

        de prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht;

      • 3.

        iemand zonder een bepaalde beperking ook over de voorziening zou kunnen beschikken en

      • 4.

        de kosten ervan door een huishouden met een minimum inkomen financieel gedragen kunnen worden.

    • f.

      wanneer er een passende algemene voorziening beschikbaar is voor de cliënt.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in- en om de woning gebruikte materialen;

    • b.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft;

    • c.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen andere noodzakelijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • d.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      voor zover het voorzieningen in woongebouwen betreft die specifiek gericht zijn op ouderen of mensen met beperkingen en die bij nieuwbouw of renovatie meegenomen kunnen worden;

    • f.

      als de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

    • g.

      als de cliënt woont in of verhuist naar een hotel, pension, trekkerswoonwagen, vakantiewoning, tweede woning of intramurale opvang.

    • h.

      als de cliënt woont in een (particuliere) instelling of woonvorm op basis van een Wlz indicatie met financieringsvorm MPT, VPT of Pgb, waarbij wonen en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (ongeacht de financieringswijze).

  • 3.

    Geen financiële tegemoetkoming ten behoeve van een verhuizing wordt verstrekt:

    • a.

      als cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      als cliënt verhuist naar een tijdelijke woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar te bewonen;

    • c.

      wanneer dit bedoeld is voor verhuizing, die redelijkerwijs voorzienbaar was.

  • 4.

    Geen voorziening voor huishoudelijke hulp wordt verstrekt indien het belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de Inkomstenbelasting, na aftrek van (aanvullende) ziektekosten, voor een huishouden gezamenlijk meer bedraagt dan 200% van het geldend minimumloon vanaf 21 jaar, inclusief vakantiegeld, en de voorziening op de markt beschikbaar en passend is.

Paragraaf 2 Persoonsgebonden budget

 

Artikel 7.2.1 Regels voor het persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt op verzoek van de cliënt een pgb indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger (niet zijnde de hulpverlener), in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt de aan het pgb verbonden taken en verantwoordelijkheden op verantwoorde wijze kan uitvoeren en op zich kan nemen;

    • c.

      de cliënt goed kan motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;

    • d.

      het college van oordeel is dat de in te kopen maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en effectief bijdraagt aan het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming artikel 2.3.6 van de Wmo. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op kosten, die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de melding heeft gemaakt, verstrekt het college geen pgb.

  • 3.

    De hoogte van een pgb

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • c.

      wordt bepaald aan de hand van het geldend minimum uurloon vanaf 23 jaar wanneer cliënt niet professionele ondersteuning verwerft of via het informele circuit ondersteuning verwerft;

    • d.

      ten behoeve van een autoaanpassing, bedraagt de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

      • -

        de cliënt vraagt minimaal twee offertes aan;

      • -

        het college accepteert de geldende goedkoopst compenserende offerte;

      • -

        alleen noodzakelijke autoaanpassingen komen voor een pgb in aanmerking. Ze moeten gericht zijn op het vervoer van de cliënt of het gebruik van de auto door de cliënt. Aanpassingen die zijn gericht op comfort, zoals wandbekleding en isolatie, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 4.

    Bij het bepalen van de hoogte van een pgb is het volgende van belang:

    • a.

      van de maxima genoemd in lid 3 onder b en d kan op basis van maatwerk gemotiveerd worden afgeweken indien deze niet toereikend blijken te zijn;

    • b.

      indien een pgb wordt verstrekt voor de aanschaf van goederen wordt, indien van toepassing, een (jaarlijks) bedrag verstrekt ter dekking van een deel van of de totale onderhouds- en reparatiekosten. De maximale vergoeding staat gelijk aan het bedrag voor onderhouds- en reparatiekosten voor de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura.

    • c.

      het tarief voor maatwerkvoorzieningen in natura wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek en de NEA-index. Hier wordt bij de toekenning van het pgb rekening mee gehouden.

  • 5.

    Een pgb ten behoeve van tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten bedraagt maximaal de werkelijk gemaakte kosten, voor een periode van maximaal drie (3) maanden met als maximum de maximale huurgrens als genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 7.2.2 Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo 2015.

 

Paragraaf 3 Eigen bijdrage in de kosten van een voorziening

 

Artikel 7.3.1 Regels voor eigen bijdrage in de kosten van een algemene voorziening

Voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde onafhankelijke cliëntondersteuning, kan de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn. De gemeenteraad bepaalt de hoogte van deze eigen bijdrage. Deze kan worden vastgelegd in door het college te nemen subsidie-besluiten aan betrokken uitvoerende organisaties op grond van de subsidieverordening. De eigen bijdrage bedraagt nooit meer dan de kostprijs en ten hoogste de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

 

Artikel 7.3.2 Regels voor eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en pgb

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten van een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruikt maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.1 en artikel 3.10 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a vijfde lid van de Wmo 2015 of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd. Voor de maatwerkvoorziening Beschermd wonen geldt de eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    De omvang van de verschuldigde bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen en pgb worden vastgesteld op de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.1 en artikel 3.10 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    De omvang van de verschuldigde bijdrage in de kosten voor opvang wordt binnen de kaders van artikel 3.10 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgesteld.

  • 4.

    Het Centraal Administratie Kantoor stelt de bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen en pgb, vast en int deze.

  • 5.

    Het college stelt de bijdrage in de kosten voor opvang vast en int deze.

  • 6.

    De eigen bijdrage is nooit meer dan de maximale kostprijs van de voorziening.

  • 7.

    Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt aan de reiziger een bijdrage per rit gevraagd. De hoogte van de reizigersbijdrage is te vergelijken met de kosten, die een reiziger maakt bij het gebruik van openbaar vervoer.

  • 8.

    Bij bepaalde vormen van bemoeizorg voor maatschappelijke zorgdoelgroepen is de cliënt geen bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening verschuldigd. Het gaat om de doelgroepen, bij wie zorgmijding leidt tot maatschappelijke uitval, of deze in stand houdt. Dit artikel is van toepassing op de volgende vormen van bemoeizorg:

    • a.

      Bemoeizorg met vermoeden van verslavingsproblematiek of GGZ problematiek

    • b.

      Consultatie & Advies vraag vanuit de uitvoeringsdienst t.b.v. verslavingsproblematiek of GGZ problematiek

    • c.

      Advies bij Methadonverstrekking

    • d.

      Begeleiding naasten waaronder mantelzorgers t.b.v. omgang verslavingsproblematiek

    • e.

      Administratieve ondersteuning bij aanhoudende verslavingsproblematiek

    • f.

      Begeleidingstraject daklozenopvang

    • g.

      Ambulant begeleidingstraject vrouwenopvang

    • h.

      Cliënten tot 23 jaar zijn geen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd. Daarmee worden deze cliënten gelijk behandeld met hun leeftijdgenoten, die onder de verlengde jeugdzorg vanuit de Jeugdwet vallen. Een uitzondering is de maatwerkvoorziening Beschermd wonen. Hiervoor is wel een eigen bijdrage verschuldigd als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Paragraaf 4 Financiële tegemoetkomingen

 

7.4.1 Financiële tegemoetkoming verhuiskosten

De financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt de kosten voor verhuizing en stoffering, berekend volgens de geldende NIBUD-norm tot een maximum van € 2.500,-. Andere inrichtingskosten worden niet vergoed.

 

7.4.2 Financiële tegemoetkoming aanpassing woning

Indien verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is en cliënt niet wenst te verhuizen, wordt de eenmalige financiële tegemoetkoming voor aanpassing van de betreffende woning vastgesteld op maximaal € 2.500,-.

 

7.4.3 Financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken van woning

De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning ten behoeve van iemand met een beperking, die zelfstandig buiten de gemeente woont óf iemand met een Wlz indicatie, bedraagt de werkelijke kosten tot een maximum van € 5.000,-. Deze tegemoetkoming wordt alleen verstrekt aan partners of eerstegraads familieleden. Daarbij is uitgangspunt dat alleen de kosten voor aanpassing van de entree, de woonkamer en het toilet worden vergoed.

 

7.4.4 Financiële tegemoetkoming sportvoorziening

De financiële tegemoetkoming voor aanschaf van een sportvoorziening bedraagt maximaal de laagste prijs die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier en bedraagt maximaal € 5.000,-. Een sportvoorziening wordt maximaal eenmaal per drie jaar verstrekt als er een noodzaak bestaat voor maatschappelijke participatie;

 

7.4.5 Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto

De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto bedraagt € 0,21 per kilometer tot maximaal 2500 kilometer per jaar wanneer het bezit en gebruik van een eigen auto in het specifieke geval van de cliënt niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd;

 

7.4.6 Maximale financiële tegemoetkoming

Van de in paragraaf 4 genoemde maxima genoemd kan op basis van maatwerk gemotiveerd worden afgeweken;

 

Paragraaf 5 Kwaliteit

 

Artikel 7.5.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wmo 2015, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Van aanbieders van een voorziening als pgb wordt minimaal dezelfde kwaliteitsstandaard verwacht als van aanbieders van een voorziening in natura.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en het uitvoeren van klantkwaliteitsonderzoeken zoals bedoeld in artikel 2.5.1 van de Wmo 2015 en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 7.5.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorzieningen door derden

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten en voorzieningen in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel;

  • e.

    kwaliteitseisen van de voorziening;

  • f.

    deskundigheid van beroepskrachten;

  • g.

    het handelen volgens professionele standaarden;

  • h.

    arbeidsvoorwaarden passend bij de vereiste vaardigheden van beroepskrachten en de zwaarte van de functie;

  • i.

    de eisen rondom duurzaamheid van de voorziening;

  • j.

    het creëren van maatschappelijke waarde door de aanbieder;

  • k.

    de reële kostprijs van de voorziening.

Paragraaf 6 Calamiteiten

 

Artikel 7.6.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan;

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar;

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over de afwikkeling daarvan en het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

D

 

Bijlage 2 komt als volgt te luiden:

 

Bijlage 2: Gebruikelijke Hulp Wmo 2015

 

Er wordt geen maatwerkvoorziening getroffen wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp. In deze bijlage wordt toegelicht wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp.

 

Er is sprake van gebruikelijke hulp wanneer er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht, bepaalde taken over te nemen. Of iemand inwonend is en behoort tot de leefeenheid, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.

 

Gebruikelijke hulp bij het huishouden

Wanneer de inwoner huisgenoten heeft, worden zij geacht huishoudelijke taken over te nemen voor zover dit redelijkerwijs van hen kan worden verwacht. Deze verplichting geldt in de regel voor alle huisgenoten van 18 jaar en ouder. De leefeenheid is namelijk in gezamenlijkheid verantwoordelijk voor het huishoudelijk werk. In de meeste gevallen zal het om gezinsleden van de inwoner gaan. Afhankelijk van de leeftijd en belastbaarheid wordt ook van de inwonende minderjarige kinderen een bijdrage in de huishouding verwacht.

 

Algemene uitgangspunten (ontleend aan Richtlijn Hulp bij het Huishouden 2011 van de MO Zaak, voorheen onderdeel van CIZ) zijn:

  • -

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen (wezenlijke) bijdrage aan het huishouden;

  • -

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals: opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

  • -

    Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen naast bovengenoemde taken ten minste ook hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

Maatwerk

In de definitie van gebruikelijke hulp wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Ook redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot hulp uit hoofde van de Wmo 2015. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd. Toch heeft de gemeente de mogelijkheid om, ondanks de aanwezigheid van huisgenoten, een maatwerkvoorziening toe te kennen. Dit is het geval wanneer aanwezige huisgenoten om aanwijsbare redenen niet, of onvoldoende, gebruikelijke hulp kunnen leveren. Ook dreigende overbelasting van een mantelzorger kan een reden zijn om huishoudelijke hulp te verstrekken.

 

Particuliere Hulp

De aanwezigheid van particuliere hulp bij het huishouden kan worden gezien als een vorm van gebruikelijke hulp. Wel moet worden meegewogen of de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak voldoende toereikend is, vanuit Wmo 2015 maatstaven gezien. Hulp bij het huishouden vanuit de Wmo 2015 kan immers meer inhouden dan alleen schoonmaak en heeft ook een signalerende functie. Daarnaast kan het doel hiervan ook zijn het samen opwerken met de klant of het ondersteunen bij de organisatie van het huishouden.

 

De gemeente zal daarom steeds moeten onderzoeken en een afweging moeten maken of particuliere schoonmaakhulp voldoende is of dat inzet van huishoudelijke hulp vanuit de Wmo 2015 (ter aanvulling) noodzakelijk is. Van de klant wordt verwacht dat deze inzage geeft in de werkzaamheden van de particuliere hulp.

 

Indien een inwoner een beroep wil doen op de Wmo 2015 voor Huishoudelijke Hulp en nog geen gebruik maakt van een particuliere schoonmaakhulp, kan particuliere hulp niet gezien worden als gebruikelijke hulp. Wel kan de inwoner worden gewezen op de mogelijkheid van particuliere hulp.

 

Gebruikelijke hulp door echtgenoten

Gebruikelijke hulp door echtgenoten kan verschillen van gebruikelijke hulp door inwonende kinderen of van andere huisgenoten. Uitgangspunt is, dat echtgenoten samen activiteiten ondernemen zoals:

samen naar een verjaardag gaan, familie bezoeken, samen koken, eten, koffie drinken, afspraken maken, het voeren van een administratie, het regelen van de bankzaken, het onderhouden van contacten met instanties, het bezoeken van instanties, het verschijnen op afspraken, het openen van post of winkelen. Deze lijst is niet limitatief.

 

Gebruikelijke hulp door ouders

Ouders zijn verantwoordelijk voor de verzorging van hun kind. Het is daarom niet ‘gebruikelijk’, dat dit bij een meerderjarig inwonend kind met een beperking volledig aan anderen wordt overgelaten.

 

Overige gebruikelijke hulp bij een gezamenlijk huishouden (partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten).

We beschouwen in ieder geval de volgende vormen van begeleiding voor een volwassene met een beperking als algemeen gebruikelijk:

  • -

    Het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;

  • -

    Het begeleiden bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort;

  • -

    Het bieden van hulp en ondersteuning bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie.

Artikel II  

Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na haar bekendmaking in het Gemeenteblad

Aldus besloten in de openbare vergadering van 9 februari 2023.

de griffier,

de voorzitter,

Toelichting op de verordening sociaal domein gemeente Huizen 2018

Artikel 7.1.1 Algemene voorzieningen

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn inloop en activiteiten in een buurthuis en gemeentelijke begeleiders die lichte begeleiding aanbieden en vinger-aan-de-pols contacten hebben met kwetsbare inwoners. Soms is er een lichte toegangstoets, waarbij wordt nagegaan of de activiteit passend is en iemand tot de beoogde doelgroep behoort, bijvoorbeeld bij een inloop voor mensen met geheugenproblemen. De organisatie die de activiteit organiseert, bepaalt of iemand tot de doelgroep behoort. Een beschikking van de gemeente is niet nodig.

 

Algemene voorzieningen zijn voorliggend aan voorzieningen waarvoor een gemeentelijke indicatie nodig is. Dit betekent dat als een algemene voorziening volstaat voor de ondersteuning, een inwoner niet in aanmerking komt voor een indicatie. Zo is bijvoorbeeld de begeleiding door gemeentelijke begeleiders en door sociaal werkers van een welzijnsorganisatie voorliggend aan geïndiceerde begeleiding.

 

Artikel 7.1.2 lid 1

Elke inwoner met wie een gesprek is gevoerd, krijgt een persoonlijk plan van aanpak (PvA). Het PvA is een weergave van het met de inwoner gevoerde gesprek en geeft een totaalbeeld van de situatie en (indien van toepassing) de passende oplossing voor de hulpvraag van de inwoner.

 

Een maatwerkvoorziening is een voorziening, die is afgestemd op de persoonlijke situatie van de inwoner en die gericht is op het behouden of het verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner.

 

Artikel 7.1.2 lid 6

Bij onderzoek naar de mogelijkheden voor verhuizing, spelen zowel de persoonlijke aspecten als de feitelijke mogelijkheden een rol. De verhuismogelijkheden zijn groter bij een inwoner, die al langere tijd is ingeschreven bij Woningnet. De verantwoordelijkheid om in te spelen op een toekomstige verhuizing is groter bij een inwoner die al regelmatig is gewezen op het belang van inschrijving bij Woningnet. Wanneer een inwoner met een koophuis mogelijkheden heeft om binnen afzienbare tijd een geschiktere woning te kopen, dan is verhuizing mogelijk de goedkoopst compenserende oplossing.

 

Artikel 7.1.3 lid 1 onder c

De bedoeling van dit artikel is om vast te stellen óf de omstandigheden bij schade/verlies aan de cliënt zijn toe te rekenen, zo ja in welke mate en dan vervolgens vast te stellen in welke mate de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet moet worden gekomen in de door verlies/schade veroorzaakte kosten. Wanneer een voorziening namelijk beschadigd is of verloren is gegaan door nalatigheid of onzorgvuldig gedrag van de cliënt, dan is het niet de bedoeling dat de gemeente deze kosten (volledig) moet betalen. Wát verstaan moet worden onder nalatigheid en onzorgvuldigheid en de mate daarvan, is maatwerk. Het niet afsluiten van een scootmobiel of deze niet plaatsen in een afsluitbare ruimte, waardoor deze gestolen is, kan je iemand met beginnende dementie of een verstandelijke beperking bijvoorbeeld minder aanrekenen dan een inwoner met uitsluitend een lichamelijke beperking. En wanneer een maatwerkvoorziening sneller slijt dan gebruikelijk, doordat iemand er onzorgvuldig mee omgaat en daar al meerdere malen op gewezen is, dan is het niet de bedoeling dat de gemeente telkens alle reparatie- en/of vervangingskosten betaalt.

 

Artikel 7.1.3 lid 1 onder b

Wanneer een inwoner bijvoorbeeld zelf al een traplift of een rolstoel heeft aangeschaft of besteld zonder voorafgaande toestemming van het college, dan wordt deze voorziening achteraf niet vergoed.

 

Artikel 7.1.3 lid 1 onder e

Onder algemeen gebruikelijke diensten, hulpmiddelen of woonvoorzieningen verstaan we in ieder geval:

  • -

    Rollator

  • -

    Fiets

  • -

    Electrische fiets

  • -

    Fiets met hulpmotor

  • -

    Fiets met lage instap

  • -

    Bakfiets

  • -

    Fietsbank

  • -

    Aanhangfiets

  • -

    Loopfiets

  • -

    Snorfiets

  • -

    Tandem

  • -

    Automatische transmissie voor auto

  • -

    Rembekrachtiging in auto

  • -

    Stuurbekrachtiging auto

  • -

    Automaat auto

  • -

    Bromfiets

  • -

    Brommobiel

  • -

    Buggy

  • -

    Auto

  • -

    Autoaccessoires

  • -

    Bagagetas, boodschappenmand, boodschappennet voor rolstoel of scootmobiel

  • -

    Verhoogd toilet/toiletverhoger

  • -

    Hangtoilet

  • -

    Thermostaat kraan

  • -

    Zonwering

  • -

    Eenvoudige douche of toiletstoel

  • -

    Douchekruk

  • -

    Badplank

  • -

    Drempelhulpen tot 3 cm

  • -

    Hendelmengkraan

  • -

    Inductie en Keramische kookplaat

  • -

    Douchekop en glijstang

  • -

    Zonwering inclusief elektrische voorziening

  • -

    Wandbeugels 30cm en 60cm

  • -

    Intercom

  • -

    Wasmachine/wasdroger

  • -

    Bad

  • -

    Douche of douchecabine

  • -

    Antislipvloer

  • -

    Tweede trapleuning

  • -

    Keukenapparatuur

  • -

    Keukenblad

  • -

    Automatische garagedeuren

  • -

    Luchtbevochtigers

Deze lijst is niet limitatief. Per hulpvraag zal er beoordeeld worden of het om een algemeen gebruikelijke voorziening gaat.

 

Artikel 7.1.3 lid 2 onder b

Wanneer het gaat om een (elektrische) deurdranger op een gezamenlijke toegangsdeur in een wooncomplex dat niet (uitsluitend dan wel voornamelijk) bestemd is voor ouderen en de deurdranger nodig is voor de cliënt om de eigen woning te bereiken én wanneer verhuizen niet de beste optie is, dan kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.

 

Artikel 7.1.3 lid 2 onder h

Op basis van jurisprudentie is de gemeente niet gehouden om een voorziening te verstrekken aan bewoners van woonvormen, waarbij met een Wlz-indicatie wonen en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en waarbij de voorziening op basis van de aard van de beperking van de bewoners periodiek nodig is. Zo is bij mensen met dementie bekend dat er ook regelmatig fysieke beperkingen voorkomen, waardoor een standaardtillift tot de standaard uitrusting moet behoren. Wanneer aantoonbaar is dat een voorziening niet regelmatig nodig is voor het type bewoners van de woonvorm, maar éénmalig voor één specifieke bewoner, dan kan de voorziening wel worden verstrekt vanuit de Wmo.

 

Artikel 7.1.3 lid 4

De draagkrachtnorm van 200% van het bruto minimumloon is nodig omdat we willen toetsen of een inwoner financieel zelfredzaam is en daardoor in staat is om zelf particuliere hulp te betalen. Veel inwoners met een hoger inkomen, die in staat zijn om het huishouden zelf te doen, maken namelijk gebruik van een particuliere hulp. Het is dan denkbaar dat ze ook gebruik maken van een particuliere hulp, wanneer ze (fysiek) niet meer in staat zijn om zelf het huishouden te doen.

 

Als basis voor de draagkrachtnorm wordt het minimumloon vanaf 21 jaar inclusief vakantiegeld gehanteerd. Dit bedrag wordt halfjaarlijks geïndexeerd. De draagkrachtberekening voor financiële zelfredzaamheid gaat uit van 200% van dit bedrag (200% komt in januari 2023 overeen met een bedrag van ca. € 50.000,-). Onder inkomen verstaan we het belastbaar inkomen, zoals dit wordt vastgesteld door de Belastingdienst op grond van de Wet op de Inkomstenbelasting. Het vermogen wordt buiten beschouwing gelaten.

 

Om het recht op huishoudelijke hulp vanuit de Wmo te kunnen beoordelen, worden bankafschriften opgevraagd van de rekening(en), waar het inkomen op wordt gestort en waarvan zorgkosten worden afgeschreven. Het gaat daarbij om afschriften van de maand voorafgaand aan de aanvraag. Bij twijfel of het om het totale inkomen gaat kan de aanvrager naar een IB-formulier gevraagd worden.

 

Door middel van een draagkrachtberekening wordt gekeken of de aanvrager, nadat alle aanvullende zorgkosten in mindering zijn gebracht op het gezamenlijke inkomen van het huishouden, in staat is om de huishoudelijke hulp zelf te betalen. Ook de kosten voor hulp bij het huishouden moeten worden meegewogen: het aantal uur dat voor de inwoner nodig is en het gangbare uurtarief voor particuliere hulp. Het is namelijk niet de bedoeling dat een inwoner bijvoorbeeld door een hogere indicatie dan de standaard module van het KPMG-HHM normenkader alsnog onder de draagkrachtnorm zakt.

 

Is het gezamenlijk inkomen van het huishouden na toepassing van de draagkrachtberekening hoger dan de draagkrachtnorm, dan wordt de aanvraag afgewezen, mits de zorg op de markt beschikbaar is en de op de markt geboden voorziening voor de aanvrager passend is. Een aanvraag voor een pgb om daarmee de particuliere/informele hulp te betalen wordt onder dezelfde voorwaarden afgewezen.

 

Om zelfredzaam te kunnen zijn, is nodig dat de hulp bij huishouden op de markt wordt aangeboden en passend is voor de aanvrager van huishoudelijke hulp vanuit de Wmo. Ook wordt onder zelfredzaamheid verstaan dat iemand in staat is om zelf hulp bij het huishouden te regelen. Wanneer een inwoner hulp bij het huishouden wel zelf kan betalen, maar niet zelf kan regelen, wordt nagegaan of iemand in zijn netwerk het regelen van een huishoudelijke hulp op zich kan nemen. Wanneer dat niet mogelijk blijkt, kan overwogen worden of iemand uit het gemeentelijke begeleidingsteam dit op zich kan nemen.

 

In voorkomende gevallen, waarin de toepassing van de draagkrachtnorm tot onbillijkheden van overwegende aard leiden, kan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8.2.2 van de verordening worden toegepast. Hieraan kan gedacht worden als het besteedbaar inkomen lager is door schuldsanering of door hoge woonkosten in verband met terugval in inkomen.

 

Artikel 7.2.1 lid 3 onder b

Door grootschalige inkoop kan een gemeente een Wmo voorziening tegen een gunstige prijs afnemen. Dit is de goedkoopst compenserende oplossing. Wanneer een inwoner er zelf voor kiest om een maatwerkvoorziening, zoals een hulpmiddel, via een pgb aan te schaffen, dat is dat de eigen keuze van de inwoner. Hierdoor is het redelijk, dat de inwoner de meerkosten voor eigen rekening neemt, ook omdat een dergelijke voorziening eigendom wordt van de inwoner.

 

Wanneer het gaat om een woningaanpassing door een niet gecontracteerde aannemer (in de kennissenkring), die de noodzakelijke werkzaamheden voldoende compenserend en goedkoper uit kan voeren dan een door de gemeente gecontracteerde aannemer, wordt deze lagere prijs aangehouden. Dit is immers de goedkoopst compenserende oplossing. Wanneer aantoonbaar is dat de door de gemeente gecontracteerde aannemers niet binnen de voor de cliënt noodzakelijke termijn kunnen uitvoeren en een andere erkende aannemer de noodzakelijke werkzaamheden voor een marktconforme prijs wel uit kan voeren binnen deze termijn, kan maatwerk worden geleverd door deze hogere kosten toch te vergoeden.

 

Artikel 7.3.1

De eigen bijdrage voor een Wmo voorziening is ook voor inwoners op minimum niveau op te brengen. Er wordt daarom niet standaard afgezien van het innen van een eigen bijdrage voor minima. Alleen door toepassing van de hardheidsclausule kan hier gemotiveerd van worden afgeweken (bijvoorbeeld in sommige gevallen van schuldhulpverlening).

 

Artikel 7.3.2 eerste lid

Zolang als een cliënt gebruik maakt van een doorlopende voorziening, zoals begeleiding of hulp bij het huishouden, is een eigen bijdrage verschuldigd (abonnementstarief). De bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn maximaal de kostprijs, maar niet meer dan het abonnementstarief van € 19,- per maand met uitzondering van de maatwerkvoorziening Beschermd wonen, daar kan de eigen bijdrage hoger zijn. Wanneer een eenmalig verstrekte voorziening (zoals een hulpmiddel of een woningaanpassing) is afbetaald en er geen gebruik gemaakt wordt van lopende voorzieningen, dan is er geen eigen bijdrage meer verschuldigd.

 

Artikel 7.4.3 tegemoetkoming bezoekbaar maken woning

Om goed vast te kunnen stellen óf en welke aanpassingen noodzakelijk zijn voor het bezoekbaar maken van een woning ten behoeve van iemand, die geen cliënt is (omdat deze zelfstandig buiten de gemeente woont of een Wlz-indicatie heeft), kan het nodig zijn dat deze bij het gesprek aanwezig is, zodat de consulent inzicht krijgt in de aard en mate van de beperking. Voor mensen, die in het verleden cliënt waren bij de gemeente, is dit veelal niet nodig.

 

Bij het bezoekbaar maken van een woning ten behoeve van een minderjarig kind, dat met een Wlz-indicatie buiten de gemeente woont, kán de hardheidsclausule worden toegepast, wanneer het (in het weekend) gedurende een langere periode regelmatig bij de ouders logeert en er hiervoor meer aanpassingen nodig zijn dan alleen entree, woonkamer en toilet. Dit is altijd maatwerk, waarbij ook een rol speelt hoe lang de ouders het naar verwachting vol kunnen houden, dat hun kind regelmatig bij hen logeert.

 

Artikel 7.4.4

Wanneer een sportvoorziening bijdraagt aan de participatie van een inwoner, wordt deze verstrekt. Wanneer een inwoner al op meerdere fronten gecompenseerd is om te kunnen participeren, voldoende beweegt en een sportvoorziening iets extra’s betekent, hoeft deze niet automatisch vergoed te worden. Dit is maatwerk.

 

Het is de bedoeling dat een inwoner bewust kiest voor een bepaalde sport en niet telkens wisselt van sport en dan een nieuwe sportvoorziening aanvraagt. Ook is het de bedoeling dat de inwoner zorgvuldig omgaat met de voorziening. Daarom wordt een sportvoorziening maximaal eenmaal per drie jaar verstrekt. Wanneer het echter, bijvoorbeeld door een aantoonbare verandering in de beperking, noodzakelijk is om van sport te wisselen, dan kan de hardheidsclausule worden toegepast en kan eerder dan drie jaar een nieuwe sportvoorziening worden verstrekt.

Naar boven