Gemeenteblad van Alphen aan den Rijn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Alphen aan den Rijn | Gemeenteblad 2023, 72137 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Alphen aan den Rijn | Gemeenteblad 2023, 72137 | beleidsregel |
LEIDRAAD INVORDERING GEMEENTELIJKE BELASTINGEN Alphen aan den Rijn
Artikel 1 Inleiding en toepassingsgebied
Dit document bevat de Leidraad Invordering Gemeentelijke Belastingen van de gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: de gemeente). De Leidraad geeft nadere beleidsregels voor de uitvoering van de invordering van de lokale belastingen.
Bij de opmaak van deze Leidraad is aansluiting gezocht bij de Rijksleidraad Invordering 2008. Het betreft echter geen kopie. Daar waar noodzakelijk zijn bepalingen opgenomen die afwijken van de (Rijks)Leidraad. Ook de indeling in afdelingen, artikels en paragrafen is gebaseerd op de Rijksleidraad.
Een aantal artikelen uit de Invorderingswet 1990 en onderdelen van de Rijksleidraad zijn niet van toepassing voor de gemeente. Om niet af te wijken van de nummering van de Rijksleidraad zijn de artikelen opgenomen met de opmerking: ‘Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente’. Dit laatste met als doel om de (halfjaarlijkse) wijzigingen van het Ministerie van Financiën op een efficiënte wijze op te nemen.
In de tekst is, vanwege de leesbaarheid, de benaming ‘ontvanger’ gebleven. In de Gemeentewet is gekozen om de term ontvanger te vertalen door: ambtenaar belast met de invordering (invorderingsambtenaar). Hierbij wordt dan ook verwezen naar dit vertaalartikel. In de andere gevallen is wel gekozen voor de directe vertaling van (Rijks)belastingfunctionarissen naar de lokale benamingen.
Gelijk aan de Rijksleidraad bevat deze Leidraad Invordering alleen beleidsregels. Werkinstructies zijn niet opgenomen.
1.1.4. Aansprakelijkgestelden en andere derden
De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden vindt voor een groot deel op overeenkomstige wijze plaats als de invordering met betrekking tot belastingschuldigen.
Omwille van de leesbaarheid is vermeden steeds de aansprakelijkgestelden en andere derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid van die voorschriften te beperken.
1.1.5. Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur
De ontvanger handelt bij de invordering zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2., de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet. tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet.
Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet, de regeling of deze leidraad anders bepaalt.
Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb) Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op de volgende gevallen:
Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke).
Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening van een belastingaanslag met belastingteruggaven begrepen. Uitgangspunt hierbij is dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de ontvanger bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. De verrekening van een belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in materiële zin niet verschuldigd is met een belastingteruggave wordt niet ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft plaatsgevonden binnen één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt.
1.1.5.a. Toepassing artikel 4:84 Awb
Artikel 4:84 Awb is van overeenkomstige toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen. Op grond hiervan is het onder omstandigheden mogelijk om af te wijken van beleidsregels zoals die zijn opgenomen in een beleidsbesluit dat van toepassing is voor de praktijk van de ontvanger, zoals deze leidraad. Afwijking van beleidsregels is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen.
Toepassing van artikel 4:84 Awb zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden waardoor onverkorte toepassing van de beleidsregels onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.
1.1.7. Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven
Als de ontvanger invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan kunnen bedreigen van een bedrijf met meer dan vijftig werknemers, dan vraagt hij daartoe toestemming van het college.
Onder een bedrijf wordt in dit verband ook verstaan een geheel van bij elkaar behorende bedrijven of een zelfstandig uitgeoefend beroep.
Beslaglegging hoeft niet het hiervoor bedoelde effect te hebben, als de ontvanger op een zodanige wijze kan handelen dat derden daarvan geheel onwetend blijven.
De ontvanger vraagt altijd toestemming als:
1.1.8. Voor de invordering minder geschikte dagen
De ontvanger zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren op dagen die daarvoor minder geschikt kunnen worden geacht, als die maatregelen zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden verschoven.
Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is van
invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot de privésfeer kunnen worden gerekend. De terughoudendheid geldt niet als de ontvanger een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid van de wet terstond invordert.
Voor invordering minder geschikte dagen zijn met name:
1.1.9. Binnenkomst van bescheiden
Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij de gemeente.
Als de ontvanger in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter
invordering van de belastingschuld, dan blijven deze gehandhaafd als hij niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg, en het aansprakelijk stellen van derden.
1.1.10. Positie belastingdeurwaarder
Belastingdeurwaarder is een door of namens het college aangewezen ambtenaar van de gemeente, dan wel een als belastingdeurwaarder van de gemeente aangewezen deurwaarder. In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de ontvanger).
Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid. Hij gebruikt zijn bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Hij waakt ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die hij met die handelingen dient.
Om misverstanden te voorkomen, meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke hoedanigheid hij optreedt en hij legitimeert zich desgevraagd. Op grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om hetgeen hem over de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld - in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in verband daarmee - verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting.
De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de bevoegdheden die hij rechtstreeks ontleent aan de wet en aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering , slechts uitoefent nadat hij daartoe een opdracht van de ontvanger heeft verkregen en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen.
Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of een ander heeft gedragen. Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de ontvanger in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is.
1.1.11. Bewaren invorderingsbescheiden
De ontvanger bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt nog niet is verjaard.
De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.
Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.
1.1.12. Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen
Op verzoek van de belastingschuldige of zijn gemachtigde geeft de ontvanger een verklaring af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of andere vorderingen openstaan waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen. Tevens verklaart de ontvanger desgevraagd dat zich in het verleden - voor wat betreft de invordering - geen moeilijkheden hebben voorgedaan. In de verklaring kan de ontvanger nadere bijzonderheden vermelden.
De ontvanger zendt de verklaring aan het adres van de belastingschuldige of reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de belastingschuldige blijft achterwege, tenzij de ontvanger zich ervan heeft overtuigd dat die ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is.
De ontvanger maakt van de bevoegdheden van hoofdstuk VII van de wet enkel gebruik bij een betalingsachterstand, dat wil zeggen als niet is betaald binnen de betalingstermijn(en) die voor de belastingaanslag gelden. De informatieplicht vervalt zodra volledige betaling plaatsvindt.
De ontvanger kan altijd gebruik maken van zijn bevoegdheid van hoofdstuk VII als de toepassing van artikel 10 van de wet aan de orde kan komen.
De invordering van belastingschulden van personen met een diplomatieke status gebeurt door tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken. De ontvanger richt een verzoek om bemiddeling rechtstreeks tot:
Het eerste lid van artikel 1 van de wet regelt het toepassingsgebied van de wet. Het tweede lid bepaalt dat een deel van de Awb niet van toepassing is op de wet.
De ontvanger handelt zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en het Besluit fiscaal
In aansluiting op artikel 2 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het begrip 'woonplaats' en de vertaalbepaling van de Gemeentewet.
De begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' hebben bij de uitvoering van de wet niet steeds
Als het gaat om de betekening van stukken of om andere handelingen overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering , sluit de ontvanger aan bij het begrip 'woonplaats' als bedoeld in de artikelen 1:10 en volgende van het BW.
Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk VI van de wet ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' die gelden voor de gemeentelijke verordening op grond waarvan de belastingschuld - waarvoor de aansprakelijkheid bestaat - is ontstaan.
2.2. Vertaalbepalingen Gemeentewet
In artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet is de Invorderingswet 1990 van toepassing verklaard op de invordering van gemeentelijke belastingen. Tegelijkertijd zijn in artikel 249 van de Gemeentewet enkele artikelen uit Invorderingswet 1990 genoemd die buiten toepassing blijven.
In artikel 231 van de Gemeentewet is tevens bepaald aan welke colleges of functionarissen van de gemeente de in de Invorderingswet 1990 genoemde bevoegdheden toekomen. Het gaat daarbij om een vertaling van de functionarissen die in artikel 2 van de Invorderingswet 1990 worden genoemd naar colleges en functionarissen van de gemeente.
Artikel 3 Bevoegdheden ontvanger
Artikel 3 van de wet geeft een afbakening van de bevoegdheden van de ontvanger.
De ontvanger treedt in alle rechtsgedingen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak als zodanig in rechte op (artikel 3, tweede lid). Hij kan bovendien alle bevoegdheden uitoefenen die iedere andere schuldeiser ook heeft.
De bepalingen van deze leidraad zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de invordering op civielrechtelijke wijze. Dat het bestuursorgaan ten aanzien van de invordering ook over de bevoegdheden beschikt die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft is thans geregeld in artikel 4:124 Awb.
In aansluiting op artikel 3 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
3.1. Fiscale en civiele bevoegdheden
De ontvanger beschikt op grond van de wet over diverse specifieke bevoegdheden om een belastingschuld in te vorderen. Daarnaast heeft hij alle bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een schuldeiser toekomen. Dit leidt er in veel gevallen toe dat de ontvanger zowel gebruik kan maken van zijn specifieke fiscale bevoegdheden, als van zijn algemene civielrechtelijke bevoegdheden om zijn doel te bereiken.
De ontvanger is vrij in de keuze van de invorderingsinstrumenten die hij het meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak. Als de ontvanger het wenselijk of noodzakelijk acht van fiscale bevoegdheden over te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, dan doet hij dit alleen als het belang van de invordering opweegt tegen de belangen van de belastingschuldige en eventuele derden.
Om de rechten van de gemeente veilig te stellen heeft de ontvanger naast de versnelde invordering de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen. Feiten en omstandigheden bepalen de keuze van de ontvanger.
3.2.1. Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering
Als de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent tot het leggen van conservatoir beslag omdat hij gegronde vrees voor verduistering van de goederen niet aanwezig acht, dan legt de ontvanger niet alsnog om dezelfde reden executoriaal beslag op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet.
3.2.2. Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag
Als het niet mogelijk is eerst een belastingaanslag op te leggen, vraagt de ontvanger slechts verlof om conservatoir beslag te leggen aan de voorzieningenrechter als de belasting in redelijkheid materieel verschuldigd geacht mag worden. Het opleggen van de belastingaanslag wordt beschouwd als het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid Rv.
In gerechtelijke procedures voor de burgerlijke rechter waarin de ontvanger als eiser optreedt, moet hij toestemming hebben van het college. Het voorgaande geldt niet voor:
In afwijking van de vorige volzin geldt voor in hoger beroep te voeren zaken dat altijd toestemming van het college nodig is.
Als een belastingschuldige verkeert in de toestand dat hij ophoudt met betalen (artikel 1 FW) kan de ontvanger het faillissement aanvragen. Bij een faillissementsaanvraag wordt vooraf toestemming gevraagd aan het college. Dit geldt ook bij een eventuele steunvordering voor het aanvragen van een faillissement.
Artikel 4 Bevoegdheid belastingdeurwaarder
Artikel 4 van de wet bepaalt dat voor het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden in opdracht
van een ontvanger voor de invordering van (rijks)belastingen, uitsluitend een belastingdeurwaarder
In aansluiting op artikel 4 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte van die
4.1. Reikwijdte bevoegdheid belastingdeurwaarder
De belastingdeurwaarder is bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en het treffen van alle
invorderingsmaatregelen die rechtstreeks verband houden met de invorderingstaak en de hieruit
voortvloeiende bevoegdheden van de ontvanger.
Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die werkzaamheden die
voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke weg, waartoe de ontvanger op grond van
artikel 4:124 van de Awb en artikel 3, tweede lid, van de wet gerechtigd is en tot die werkzaamheden die verricht moeten worden, wanneer de ontvanger zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt.
Artikel 6 Reikwijdte van de wet
Artikel 6 van de wet bepaalt dat de wet ook van toepassing is op:
In aansluiting op artikel 6 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over rente en kosten.
6.1. Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet
Onder rente als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.
Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.
Artikel 7 Betaling en afboeking
Artikel 7 van de wet schrijft voor hoe de toerekening van betalingen plaats moet vinden:
In aansluiting op artikel 7 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de rekening van de gemeente.
Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling.
Bij betaling bij een bank of een betaaldienstverlener door middel van storting van contant geld of pintransactie geldt als tijdstip van betaling de eerste werkdag volgend op de dag van de storting.
Bij rechtstreekse betaling aan de gemeente door middel van een pin- of creditcardtransactie geldt de dag van de pin- of creditcardtransactie als tijdstip van betaling.
Bij betaling aan de belastingdeurwaarder geldt de dag waarop het bedrag aan de belastingdeurwaarder is betaald als tijdstip van betaling.
Als een cheque uit het buitenland is ontvangen, wordt de dag van ontvangst van de cheque als de dag van betaling beschouwd, tenzij de ontvanger constateert dat sprake is van misbruik.
Bij betaling door middel van storting van contant geld op het postkantoor of bankkantoor komen de stortingskosten voor rekening van de debiteur.
7.2. De afboeking van de betaling
Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:
Als de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere belastingaanslagen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.
7.4. Rente en kosten bij afboeking betalingen
Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering
rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de
kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de
invordering langs civielrechtelijke weg.
Onder rente als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.
7.5. Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen
Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag worden toegerekend aan een
7.6. Afboeking betaling bestuurlijke boete waarvoor uitstel van betaling is verleend
Als sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag vastgestelde bestuurlijke
boete, vindt toerekening uitsluitend plaats aan de belasting, als voor de betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is verleend in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift
Als echter - ondanks dit uitstel - zoveel wordt betaald dat er na afboeking op de belasting nog een
bedrag overblijft, dan wordt dit bedrag afgeboekt op de bestuurlijke boete. Als op de bestuurlijke
boete is afgeboekt en de bestuurlijke boete wordt alsnog aangevochten, dan blijven de afboekingen
7.7. Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden
Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde, worden eerst de vervolgingskosten
afgeboekt die aan de aansprakelijkgestelde zelf in rekening zijn gebracht.
Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende belastingaanslag - waarbij artikel 7 van
de wet wel van toepassing is - echter met dien verstande dat de invorderingsrente en kosten die op
die aanslag zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor
Als na afboeking van genoemd resterend bedrag nog een bedrag overblijft, dan wordt dit op de
belastingaanslag afgeboekt, met inachtneming van de toerekeningbepaling van artikel,7, tweede lid,
van de wet. Van deze toerekening naar evenredigheid wordt afgeweken als de derde niet
aansprakelijk is gesteld voor de bestuurlijke boete, in dit geval kan namelijk niet op de bestuurlijke
Zowel de belastingschuldige als de aansprakelijkgestelde worden schriftelijk in kennis gesteld over
Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente vergissing of
misverstand aan de zijde van de betaler, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht.
Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgehad, zodat de
schuldvordering is tenietgegaan en invordering niet zonder meer opnieuw kan plaatshebben.
In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald, tenzij voor de ontvanger wordt
verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit dat de schuld in een eerder stadium teniet
is gegaan en dat de schuld te gelegener tijd op juiste wijze zal worden voldaan.
Indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het voldoen aan een
natuurlijke verbintenis. Terugbetaling vindt dan niet plaats.
7.9. Mededeling afboeking betaling
De ontvanger stelt de belastingschuldige van de afboeking van een betaling waarbij
invorderingsrente of invorderingskosten in rekening is gebracht schriftelijk op de hoogte, tenzij het
een slotbetaling betreft op een belastingaanslag waarbij geen kosten en rente worden afgeboekt.
Een kennisgeving blijft achterwege als betaling plaatsvindt op grond van een machtiging tot
automatische afschrijving en daarbij geen vervolgingskosten worden afgeboekt.
7.10. Betaling van kleine bedragen
Betalingen van belastingaanslagen in kleinere bedragen dan die van de termijnen worden niet
geweigerd, tenzij dit door ontvanger aangemerkt wordt als nodeloos overlast. In dat geval treedt hij
in contact met de belastingschuldige om de betalingswijze aan te passen.
7.11. Ontvangen bedragen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement
Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds
te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst, met in achtneming van
Artikel 7a Uitbetaling van belastingteruggaven
Artikel 7a van de wet regelt de wijze waarop de ontvanger bedragen uitbetaalt. Het artikel stelt als voorwaarde voor uitbetalingen aan de belastingschuldige van inkomstenbelasting en omzetbelasting dat de bankrekening op naam van de belastingschuldige staat. Op grond van artikel 4:89, eerste lid, Awb dient een schuldenaar te betalen op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening. Het komt in de praktijk echter regelmatig voor dat een belastingschuldige aan wie de ontvanger een bedrag moet betalen, geen bankrekening(nummer) heeft aangewezen waarop de betaling moet plaatsvinden. Wanneer zich een dergelijke situatie voordoet, regelt dit artikel van de leidraad op welke wijze de ontvanger dan handelt.
In aansluiting op artikel 4:89 Awb en artikel 7a van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
7a.1. Aanwijzen bankrekeningnummer voor uitbetaling
De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats op het verzoek in verband
waarmee het desbetreffende uit te betalen bedrag wordt vastgesteld. Als de belastingschuldige niet
reageert op het schriftelijk ter verificatie aanbieden van het bij de Gemeente bekende
bankrekeningnummer door de gemeente, geldt dit ook als aanwijzing.
Als de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot hetzelfde
belastingmiddel en hetzelfde soort uit te betalen bedrag een ander bankrekeningnummer aanwijst,
dan wordt laatstbedoeld bankrekeningnummer geacht ook te zijn aangewezen voor het doen van
uitbetalingen voortvloeiend uit eerdere aangiften of verzoeken.
Indien belastingschuldige uitbetaling wenst op een ander rekeningnummer, dan moet dit (per uitbetaling) door belastingschuldige (schriftelijk) op een zodanig tijdstip worden kenbaar gemaakt, dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling rekening kan worden gehouden.
Als uitbetaling van een uit te betalen bedrag plaatsvindt op een andere rekening van de
belastingschuldige dan die daarvoor door hem is aangewezen, dan moet de ontvanger in beginsel
opnieuw uitbetalen. De ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag
In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als de belastingschuldige
Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de
ontvanger het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens terugvorderen uit ongerechtvaardigde
Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven
voor diens rekening. De ontvanger beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de
(uit)betaling (artikel 6:34 BW). Desgevraagd wordt de belastingschuldige op de hoogte gesteld
omtrent de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.
Artikel 8 Bekendmaking aanslag
Artikel 8 van de wet regelt dat de ontvanger de belastingaanslag bekend maakt door toezending of
uitreiking aan de belastingschuldige. De belastingschuldige is de belastingaanslag in zijn geheel
In aansluiting op artikel 8 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
8.1. Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties
De toezending of uitreiking van het aanslagbiljet gebeurt aan de belastingschuldige of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger, met dien verstande dat:
8.2. Bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan
Als een rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan, is de wijze van bekendmaking van de belastingaanslag ter beoordeling aan de ontvanger. Bij deze beoordeling kunnen onder andere de volgende factoren een rol spelen:
8.3. Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet
De gehoudenheid tot betalen wordt niet ongedaan gemaakt door de omstandigheid dat de schuld vermeld op de belastingaanslag afwijkt van hetgeen materieel is verschuldigd, noch door de omstandigheid dat de belastingaanslag ten name staat van een ander dan degene die de belasting materieel is verschuldigd.
Artikel 9 van de wet regelt binnen welke betalingstermijnen belastingaanslagen moeten worden betaald.
In aansluiting op artikel 9 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
9.1. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige aanslagen
9.2. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige teruggaven
9.3. Uitbetaling voorlopige teruggave in één termijn
9.4. Dagtekening aanslagbiljet
De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat de belastingschuldige
het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening ontvangt. Hiervan kan worden afgeweken als op
grond van artikel 10 van de wet versnelde invordering wordt toegepast.
9.5. Begrippen bij betalingstermijnen
Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op een maand of is gesteld op zes weken, dan
houdt dat in dat als de dagtekening van een aanslagbiljet valt op 31 oktober, de betalingstermijn van
een maand vervalt op 30 november en de betalingstermijn van zes weken vervalt op 12 december.
Als de dagtekening 28 februari is, dan vervalt de betalingstermijn van een maand op 31 maart en de
betalingstermijn van zes weken op 11 april, tenzij het jaartal aangeeft dat het een schrikkeljaar is, in
welk geval de termijn vervalt op 28 maart dan wel 10 april.
Als de dagtekening van het aanslagbiljet valt op een andere dag dan de laatste dag van de
kalendermaand, vervalt de termijn een maand later (bij een betalingstermijn van een maand) op de
dag die hetzelfde nummer heeft als dat van de dagtekening. Als de dagtekening bijvoorbeeld 15
maart is, vervalt de termijn dus op 15 april.
Is de betalingstermijn zes weken en is de dagtekening 15 maart, vervalt de termijn op 26 april.
9.6. Verzuim ontvanger bij uitbetaling
Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de wet wordt onder het begrip ‘invorderen van
rijksbelasting’ mede verstaan het betalen van een terug te geven bedrag aan belastingen. Op grond
van deze definitie is de betalingstermijn voor een belastingaanslag zoals vastgelegd in de
gemeentelijke belastingverordening, of bij ontbreken daarvan in artikel 9, eerste lid, van de wet, ook
van toepassing op de uitbetaling van een belastingteruggaaf. Hieruit volgt dat de ontvanger niet in
verzuim is met de uitbetaling van een belastingteruggaaf zolang die binnen deze betalingstermijn
9.7. Regeling betalingstermijnen
Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet en artikel 9 van de wet kan de belastingverordening
afwijkende voorschriften inhouden. De gemeente heeft voor iedere belastingsoort de betalingstermijn(en) in de belastingverordening geregeld. In aansluiting op artikel 9, tiende lid, van de wet wordt de Algemene Termijnenwet in beide gevallen niet van toepassing verklaard.
Op elke belastingaanslag wordt (worden) de betalingstermijn(en) aangegeven. Uiterlijk op die datum
moet de belastingschuldige de aanslag (of het evenredige deel ervan bij meerdere termijnen)
Artikel 10 versnelde invordering
Artikel 10, eerste lid, van de wet geeft een limitatieve opsomming van bijzondere situaties waarin de
ontvanger met doorbreking van de in artikel 9 van de wet voorgeschreven betalingstermijnen een
belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag kan invorderen.
Artikel 10, tweede en derde lid, van de wet bevatten uitzonderingsbepalingen met betrekking tot de
toepassing van deze versnelde invordering.
In aansluiting op artikel 10 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
10.1. Reikwijdte versnelde invordering
Als de ontvanger het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk tot versnelde
invordering (als bedoeld in artikel 10 van de wet) over te gaan, dan vermeldt hij op het uit te reiken
of te verzenden aanslagbiljet dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar
is. Voorts vermeldt de ontvanger op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid van artikel 10
van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.
Als versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt of verzonden - maar
voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is - deelt de ontvanger de belastingschuldige
schriftelijk mee dat hij de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en
dat de op het aanslagbiljet vermelde betalingstermijnen niet meer gelden. Hij doet dit eveneens
onder opgave van het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij
tot versnelde invordering overgaat.
Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde dwanginvorderingsprocedure als
bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat vermelding op het dwangbevel dat de belastingaanslag
terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is verklaard tot de mogelijkheden van mededeling
behoort. In het laatste geval zal de betekening van het dwangbevel overigens niet per post kunnen
plaatsvinden. De belastingdeurwaarder zal voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld
in artikel 15 van de wet wordt overgegaan - als sprake is van direct contact met de
belastingschuldige - deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te betalen.
Als versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend - maar voordat de
termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is verstreken (bij een per post betekend
dwangbevel in feite vier dagen) - vermeldt de ontvanger op het beslagexploot of op een aparte
schriftelijke kennisgeving: artikel 15 in combinatie met artikel 10, eerste lid, van de wet, gevolgd
door het desbetreffende onderdeel.
Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na het betekenen van het
hernieuwd bevel tot betaling en de tweedagentermijn die daarbij geldt nog niet is verstreken. Er
hoeft geen nieuw dwangbevel te worden betekend. De belastingschuldige wordt - als sprake is van
direct contact met laatstgenoemde - eerst in de gelegenheid gesteld om onmiddellijk te betalen.
Een belastingaanslag die op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet terecht geheel opeisbaar is
geworden, blijft geheel opeisbaar ook al zouden de feiten en omstandigheden die daartoe
aanleiding hebben gevormd zich niet langer voordoen. Op verzoek van de belastingschuldige
verleent de ontvanger in zo'n situatie altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt met de
10.2. Vrees voor verduistering en versnelde invordering
Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van de belastingschuldige als bedoeld in
artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet is sprake, als de ontvanger aannemelijk kan maken
dat redelijkerwijs te verwachten is dat niet alleen het verhaal op een aantal goederen van de
belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook dat daardoor de
verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar zal komen.
De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van de belastingschuldige,
maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door gedragingen van derden (bijvoorbeeld
crediteuren), die aanleiding geven voor de veronderstelling dat voor onverhaalbaarheid moet
Als verduistering wordt gevreesd van goederen waarvan na versnelde beslaglegging blijkt dat deze
uitsluitend van een derde zijn, is niet voldaan aan artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet en
is het beslag niet rechtsgeldig. Het beslag hoeft dan niet formeel te worden opgeheven maar de
ontvanger moet de betrokkenen wel informeren over het feit dat er geen beslag ligt.
10.3. Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering
Naast het redelijke vermoeden van de ontvanger dat de belastingschuldige van plan is Nederland
metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging naar een plaats buiten Nederland wil
verplaatsen, moet de ontvanger - alvorens de belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid,
onderdeel c, van de wet dadelijk en tot het volle bedrag invorderbaar te verklaren - er in redelijkheid
van overtuigd zijn dat de belastingaanslag na het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn
niet meer verhaald kan worden op goederen van de belastingschuldige die zich in Nederland
10.4. Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering
Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd, is op zich geen
reden voor de ontvanger om de belastingaanslag dadelijk en tot het volle bedrag in te vorderen.
Er moet een situatie bestaan waarin de ontvanger er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de
belastingschuld niet binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in
10.5. Beslag en versnelde invordering
Nadat de ontvanger verhaalsbeslag heeft doen leggen op bepaalde goederen, zijn andere belastingschulden van de belastingschuldige - waaronder hier wordt verstaan alle schulden waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - dadelijk en ineens invorderbaar.
10.6. Verkoop namens derden en versnelde invordering
Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke invorderbaarheid pas ontstaan door de
(aankondiging van de) executoriale verkoop, zodat de ontvanger op deze grond niet eerder
maatregelen kan treffen dan op het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat verkoop zal
10.7. Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering
De ontvanger mag geen vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet doen, enkel om te bereiken
dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar wordt.
Als de ontvanger met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een vordering jegens een derde
heeft gedaan en nadien worden andere belastingaanslagen opgelegd, dan kunnen ook die
aanslagen tot het volle bedrag worden ingevorderd, ook als de betalingstermijnen van die nieuwe
Artikel 11 van de wet regelt dat als een belastingaanslag niet binnen de daartoe gestelde termijnen
wordt betaald, de ontvanger overgaat tot vervolging van de belastingschuldige door de verzending
In aansluiting op artikel 11 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
11.1. De geadresseerde van de aanmaning
De ontvanger zendt de aanmaning aan degene aan wie het aanslagbiljet is verzonden of uitgereikt.
Als naderhand blijkt dat de ontvanger de vervolging voort moet zetten voor een belastingschuldige
die minderjarig is of onder curatele staat, dan zendt de ontvanger alsnog een aanmaning naar het
adres van de wettelijke vertegenwoordiger.
Als de belastingschuldige is overleden, dan zendt de ontvanger de aanmaning naar de
gezamenlijke erfgenamen. Als de ontvanger weet dat de nalatenschap al is verdeeld, dan zendt hij
11.2. Aanmaning ten onrechte verzonden
Als een belanghebbende zich tot de ontvanger wendt met de mededeling dat hem ten onrechte een
aanmaning is toegezonden, dan wordt de vervolging niet voortgezet voordat dit is opgehelderd.
Als de ontvanger concrete aanwijzingen heeft dat moet worden gevreesd voor de verhaalbaarheid
van de belastingaanslagen, of dat de mededeling is gedaan om de invordering te traineren, dan kan
hij maatregelen nemen die de rechten van de gemeente veilig stellen.
11.3. Achterwege laten van tussentijdse vervolging en aanmaning
Tussentijdse vervolging wordt door de Gemeente niet toegepast.
11.4. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning
Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt
voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe
Als de aard of omvang van de belastingschuld dan wel het betalingsgedrag van de belastingschuldige daartoe aanleiding geven, kan de ontvanger de belastingschuldige eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toezenden.
Als er geen betalingsherinnering wordt verzonden of als deze niet of niet tijdig tot algehele voldoening van de belastingschuld leidt, verzendt de ontvanger een aanmaning.
Bij de verzending van de aanmaning wordt eveneens de mogelijkheid geboden tot het laten vervallen van de kosten van de aanmaning, indien ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:
11.6. Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg
Als de ontvanger invordert langs civielrechtelijke weg, dan gaat de ontvanger over tot het uitbrengen
van een dagvaarding. De dagvaarding hoeft niet vooraf te worden gegaan door een
ingebrekestelling. Wel verzendt de ontvanger eerst een aanmaning.
De ontvanger verzendt echter geen aanmaning als reeds conservatoir beslag is gelegd.
Artikel 12 van de wet bepaalt dat de invordering van de belastingaanslag kan geschieden bij een
door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Op grond van dit dwangbevel kan de ontvanger overgaan tot invordering van de belastingaanslag. In aansluiting op artikel 12 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
12.1. Onderwerp van het dwangbevel
De ontvanger vaardigt een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag vermeld op een
aanslagbiljet van voorkomende belastingaanslagen en beschikkingen.
Als een bedrag in termijnen mag worden voldaan, vaardigt de ontvanger een dwangbevel uit voor
het per saldo verschuldigde bedrag van de termijnen waarvoor een aanmaning is verzonden.
De ontvanger vermindert het bedrag van een dwangbevel met:
12.2. Tegen wie verleent de ontvanger een dwangbevel
De ontvanger verleent een dwangbevel tegen de belastingschuldige of diens rechtsopvolgers. Als
de ontvanger het dwangbevel verleent tegen een ander dan de belastingschuldige, moet duidelijk
blijken op welke gronden dit gebeurt.
Als de ontvanger bekend is met de minderjarigheid of curatele van een belastingschuldige, dan
brengt hij dit in het dwangbevel tot uitdrukking. Als de ontvanger hiermee niet bekend is, hoeft hij
niet vooraf een daarop gericht onderzoek in te stellen.
Als de ontvanger een belastingschuld van een overledene moet verhalen op diens onverdeelde
nalatenschap, verleent hij één dwangbevel tegen de gezamenlijke erfgenamen.
Als betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene op de voet van
artikel 53 Rv niet mogelijk of niet wenselijk is, dan vermeldt de ontvanger alle erfgenamen met naam
en adres alsmede met hun kwaliteit van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het dwangbevel. De ontvanger brengt daarbij evenwel niet het deel van ieders aansprakelijkheid tot
Artikel 13 Betekening van het dwangbevel
In artikel 13 van de wet is de wijze van betekening van het dwangbevel beschreven.
Het dwangbevel vermeldt expliciet dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een
dwangbevel in verzet kan komen.
Het dwangbevel wordt bekendgemaakt door middel van betekening. De betekening van het
dwangbevel met bevel tot betaling kan plaatsvinden:
in aansluiting op artikel 13 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
13.1. Betekening dwangbevel per post
De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt plaats door het ter post
bezorgen door de ontvanger van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het
dwangbevel met bevel tot betaling.
Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de ontvanger ter verzending aanbieden van het
afschrift aan Post NL of ander postbedrijf. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum
De ontvanger maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te
13.1.1. Adressering van per post betekende dwangbevelen
Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel
tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende adres van de
Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de
belastingschuldige zijn, dat in de basisregistratie personen is geregistreerd. Als de
belastingschuldige te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen
op een ander adres dan het adres volgens de basisregistratie personen - bijvoorbeeld een
postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.
Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de
terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de belastingschuldige niet heeft bereikt, dan wordt
aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.
Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de belastingschuldige is verzonden,
maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als
betekend. Dit is niet het geval als de belastingschuldige bijzondere omstandigheden aannemelijk
kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het
13.2. Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder
Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen bestaan dat
de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door
de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de
belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv.
Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating van het
afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het afschrift de
belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken.
Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van de gemeente waar
de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft. Dit geldt ook voor de situaties waarin het
dwangbevel is uitgevaardigd door de ontvanger van een andere gemeente.
13.3. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel
Een dwangbevel dat - hetzij door terpostbezorging, hetzij door de belastingdeurwaarder - is
betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de
wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig
zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke
Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het
Artikel 14 Tenuitvoerlegging van het dwangbevel
Artikel 14 van de wet gaat over de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
In aansluiting op artikel 14 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
14.1. Tenuitvoerlegging algemeen
Het dwangbevel levert een executoriale titel op. Na betekening aan de belastingschuldige, kan de belastingdeurwaarder het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen (zie artikel 14, eerste lid, van de wet).
Als het dwangbevel per post is betekend moet de belastingdeurwaarder een hernieuwd bevel tot betaling betekenen, voordat hij tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaat (artikel 14,tweede lid van de wet).
Als de betekening van het hernieuwd bevel tot betaling plaatsvindt conform artikel 47 Rv - dat wil zeggen door achterlating van het bevel in een gesloten envelop of door terpostbezorging van het bevel - gaat de belastingdeurwaarder pas na twee dagen na betekening van het hernieuwde betalingsbevel over tot tenuitvoerlegging (artikel 14, eerste lid van de wet).
In de overige gevallen kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot tenuitvoerlegging van het
dwangbevel overgaan. Betekening van een hernieuwd bevel tot betaling hoeft overigens niet plaats
te vinden als het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van
de wet , terstond ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 14, tweede lid, van de wet).
14.1.2. Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde belastingschuldige gebeurt
zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Ook
wordt de nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich mee dat de formeel voorgeschreven
handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst
persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen.
In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging
overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij vermoedt dat de ontvanger de beslagopdracht niet
zou hebben gegeven als alle omstandigheden bekend waren geweest.
Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels heeft plaatsgevonden of
dat een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in
artikel 25.1.15 of 26.1.11 van deze leidraad, en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist.
Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt onverwijld tot
uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd, overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken
als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag. Voorwaarde is
dan wel dat met de afdoening - gelet op de omstandigheden - naar het oordeel van de ontvanger
akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet
14.1.3. Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden
Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de belastingdeurwaarder
pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is
Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken, tenzij hiermee de belangen van de gemeente worden geschaad. Hierbij is niet van belang of de erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
14.1.7. Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden
De ontvanger kan een beschikking afgegeven, die inhoudt dat voor een openstaande
belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen wanneer alsnog een bepaald
bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan.
De ontvanger heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of aan die voorwaarden is
14.1.8. Opheffing beslag tegen betaling door een derde
Als de ontvanger van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing van het beslag, dan
kan de ontvanger hieraan zijn medewerking verlenen als ten minste is voldaan aan de volgende
De ontvanger houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde belangen van andere
schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken, en hij kan aan zijn medewerking nadere
14.1.9. Opschorten van de executie
De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een
verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de ontvanger ervan
overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat
geval kan de ontvanger besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier
maanden na de datum waarop het beslag is gelegd.
Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de belastingdeurwaarder de nieuwe
verkoopdatum bij exploot aan de belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe datum op grond van
een schriftelijke overeenkomst tussen de ontvanger en de belastingschuldige is verschoven. Het
opschorten van de verkoopdatum houdt op zich geen uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25
14.1.12. Strafrechtelijk beslag
Als op een inbeslaggenomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Sv rust - dat wil
zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel - dan wordt het beslag dat
de belastingdeurwaarder heeft gelegd pas vervolgd nadat het strafrechtelijke beslag is opgeheven.
Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan het fiscale beslag blijven
14.1.13. Invordering en ontnemingswetgeving
De gemeente belemmert zo min mogelijk de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordelen.
In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordelen en het nemen van invorderingsmaatregelen tot verhaal van een
belastingschuld, treedt de ontvanger terughoudend op. Dit houdt in dat de ontvanger in beginsel niet
direct overgaat tot uitwinning van een reeds gelegd beslag tenzij hiermee de belangen van de
14.2.1. Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken
Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige niemand thuis treft en
beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel 444 Rv, dan blijft
deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege.
De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met vermelding van
dag en uur waarop hij zich weer op het woonadres zal vervoegen.
Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat aankomen,
dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het belang van de
14.2.2. Domiciliekeuze en beslag roerende zaken
Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een ander Gemeente dan het
kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel domicilie is gekozen, dan wordt in het
beslagexploot tevens domicilie gekozen ten kantore van de gemeente waar de
belastingdeurwaarder die het beslag legt zijn standplaats heeft.
14.2.4. Omvang van het beslag op roerende zaken
Gezien het bepaalde in artikel 441, derde lid, Rv, wordt geen beslag gelegd op zaken indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie. De belastingdeurwaarder kan wel beslag leggen op deze zaken als de belastingschuldige door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan is sprake als het aannemelijk is dat het onbetaald blijven van de belastingschulden waarvoor beslag wordt gelegd, te wijten is aan onwil van de belastingschuldige of als het aannemelijk is dat door de executoriale verkoop van de betreffende zaken kan worden voorkomen dat belastingschulden verder oplopen.
14.2.6. Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken
Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de inbeslagname van bepaalde
roerende zaken waarvan hij de eigendom claimt, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid
een beroepschrift in te dienen bij het college op grond van artikel 22, eerste lid van de wet en
eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel 435 Rv .
Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat dat de ontvanger zijn
verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname achterwege.
14.2.7. Voldoening zekerheidsschuld door ontvanger en beslag roerende zaken
De ontvanger kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een derde op grond van
artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de belastingschuldige, als de
belastingdeurwaarder de volgende zaken aantreft:
De ontvanger maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de executiewaarde van de
desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het restant van de schuld. Dit geldt ook als het gaat
om zaken van de belastingschuldige die bij een derde in beslag zijn genomen en waarop deze
14.2.8. Beslag roerende zaken bij derden
Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden, verhaalt de
belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een beslag op
De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als:
Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op roerende zaken is
afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen afzonderlijk derdenbeslag maar geldt het beslag
roerende zaken als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat geval een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv, binnen drie dagen nadat de derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden.
Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde voor de executoriale
14.2.9. Wegvoeren van beslagen zaken
Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de belastingschuldige het
Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen zaken wegvoeren. Hij
stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als bedoeld in Rv. Het aanstellen van een bewaarder
ontheft de ontvanger niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen
Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijze
noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de zaken dreigen te worden
verduisterd of beschadigd. Hetzelfde geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken
ernstig bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden afgevoerd. Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld.
Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt:
Het wegvoeren van zaken, waaronder motorrijtuigen naar aanleiding van een actie op grond van
artikel 18 van de wet, gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan na daartoe verkregen
toestemming van de ontvanger van de gemeente of zijn plaatsvervanger, of van een andere door
hem daartoe aangewezen functionaris.
Bij het in beslag nemen van een voertuig is het aan de belastingdeurwaarder ter keuze om een
wielklem, of een ander middel, aan te brengen ter zekerheid tegen verduistering.
14.2.10. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen en belasting zware motorrijtuigen en beslag roerende zaken
14.2.11. Afsluiting en beslag roerende zaken
De deurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte overgaan waarin ten laste
van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden, als:
Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan. Voor de
afsluiting is voorafgaande toestemming vereist van de ontvanger. De toestemming kan ook worden
verkregen van de plaatsvervanger van de ontvanger of van een andere door de ontvanger daartoe
14.2.12. Bewaarder en beslag roerende zaken
Als zaken op grond van artikel 14.2.9 van deze leidraad worden weggevoerd of op grond van artikel
14.2.11 van deze leidraad afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een
bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het
bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De aanstelling van de bewaarder
wordt vermeld in het proces-verbaal dat in de betreffende situaties moet worden opgemaakt.
Als een ambtenaar van de gemeente als bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel mogelijk een
belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Aan de
ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen vergoeding gegeven.
De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken waarover hij
tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd of opgeslagen op een wijze die het risico van
fysiek of economisch bederf minimaliseert, meer dan voor de onderhavige zaken onder normale
omstandigheden gebruikelijk is. De in dit verband te nemen maatregelen en de daaraan verbonden
kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende
Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan de bewaarder het
bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld:
Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij
14.2.13. Executoriale verkoop computerapparatuur
Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt alleen de zogenoemde
'hardware' onder dit beslag. De belastingdeurwaarder moet - voordat tot executoriale verkoop wordt
overgegaan - nagaan of deze apparatuur nog de zogenoemde 'software' bevat (bestanden,
programma's en dergelijke). Als dat het geval is, dan moet de belastingschuldige de mogelijkheid
worden geboden om die software te verwijderen en een back-up te maken.
14.2.14. Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken
De ontvanger moet er voor zorgdragen dat geen zilveren, gouden of platina werken die niet zijn
voorzien van de stempeltekenen die volgens de Waarborgwet 2019 vereist zijn, in openbare
verkoop worden gebracht of met dat doel worden tentoongesteld.
Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of platina werken voorkomen -
al dan niet met het vereiste stempelteken moet de ontvanger ten minste drie dagen van tevoren
aangifte doen bij Waarborg Holland art. 6 van de Waarborgwet 2019.
14.2.15. Beslag op illegale zaken
Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de vervaardiging, het bezit
of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op
de normale wijze doorgang vinden. Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de
politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te
nemen. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 14.1.12 van deze leidraad.
Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken worden niet verbeurd
verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de ontvanger contact opnemen met het college
voordat maatregelen worden getroffen om tot executoriale verkoop van de in beslag genomen
14.2.16. Bieden voor rekening van de gemeente en beslag roerende zaken
Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere
belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop belast is, opdragen voor rekening
Daarnaast kan de ontvanger na voorafgaande toestemming van het college de
belastingdeurwaarder opdracht geven om de executie plaats te laten vinden via internetveiling. De
14.2.18. Afboeking executieopbrengst verkoop roerende zaken
De ontvanger verhaalt de openstaande schuld waarvoor het beslag roerende zaken is gelegd op de
executieopbrengst, inclusief de daarin begrepen omzetbelasting. Voordat de opbrengst op de openstaande schuld wordt afgeboekt, worden eerst de kosten van de executie verrekend. De
ontvanger boekt de opbrengst van de executie vervolgens af met inachtneming van het bepaalde bij
Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt gerechtigden zijn van wie
het recht door de executie is vervallen, dan wordt zoveel mogelijk getracht in der minne
overeenstemming te bereiken over de toedeling van de netto-executieopbrengst. Als dat niet
mogelijk blijkt, dan zijn de artikelen 481 en volgende Rv van toepassing.
14.2.21 Relaas van onttrekking
Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken (artikel 198 Sr) kan van dat feit op grond van
artikel 162 Sv aangifte worden gedaan. De ontvanger beslist over de inzending van een relaas van
14.2a. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens
De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.
Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.
14.3.1. Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende zaken
Indien het beslag op een onroerende zaak mede omvat de in of op die zaak aanwezige
bestanddelen of natuurlijke vruchten, geldt het volgende. De belastingdeurwaarder kan die
bestanddelen of die vruchten wegvoeren om in bewaring te geven indien dit voor het behoud van
die bestanddelen of vruchten noodzakelijk is. Het wegvoeren vindt niet plaats dan na daartoe
verkregen toestemming van de ontvanger. Het bepaalde in artikel 14.2.9 is van overeenkomstige toepassing.
14.3.2. Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken
Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak heeft gelegd, zal hij voor
een nader opgekomen belastingschuld zoveel mogelijk opnieuw tot beslaglegging overgaan.
In gevallen waarin de ontvanger zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd tot beslaglegging over
voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is opgedragen.
14.3.4. Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken
De ontvanger vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die op de verkoop van
toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de inhoud van deze voorwaarden.
In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten van executie,
toewijzing en eventuele rangregeling door de executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en
dat het tekort - als de koopprijs niet toereikend mocht zijn - door de executant zal worden
14.3.5. Opheffing van het beslag onroerende zaken
Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling gedaan aan
de belastingschuldige. Als het beslag aan de huurder of pachter is betekend, ontvangt deze ook een
Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de (eventuele)
derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en - indien van toepassing - aan de
14.4.1. Beslag op vordering van een derde
In de artikelen 475 en volgende Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de belastingschuldige
beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat - na het afleggen van de buitengerechtelijke
verklaring - de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben
gelegen. De ontvanger stelt de derde hiervan op de hoogte.
Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op een vordering
die formeel aan een ander dan de belastingschuldige toebehoort, dan wel op naam van die ander -
bijvoorbeeld door een bank - wordt geadministreerd. In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt
gelaten aan de derde beslagene) dat zowel aan de belastingschuldige als aan degene aan wie de
vordering formeel toebehoort binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden
betekend, moet de ontvanger zoveel mogelijk aangeven op welke gronden hij de vordering die op
naam van die ander is geadministreerd, meent te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering
14.4.1.a. Geen beslag op coronabonus zorgprofessional
De ontvanger laat geen derdenbeslag leggen onder een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor een bonus die door de zorgaanbieder wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds beslag is gelegd onder de zorgaanbieder, verzoekt de ontvanger niet om afdracht van de bonus of betaalt de ontvanger de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de ontvanger heeft afgedragen.
14.4.1.b. Bankbeslag en energietoeslag
Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, in de 12 maanden voorafgaand aan het bankbeslag een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende.
Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.
14.4.4. Plaats beslaglegging en derdenbeslag
Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en de eventuele rechtsvorm
van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken. De situatie kan zich voordoen dat de derde
een hoofdkantoor heeft en een of meerdere bijkantoren. In dat geval legt de belastingdeurwaarder
het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft
met de gelden of zaken waarop verhaal wordt gezocht.
In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander filiaal of bijkantoor. De
executant kiest in alle gevallen domicilie bij de belastingdeurwaarder.
Als er aanleiding toe bestaat, kan de ontvanger de omvang van het beslag bij de beslaglegging
beperken. Voor zover niet door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de omvang ook op
een later tijdstip nog worden beperkt. Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een
afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt.
14.4.5. Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt
Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e dan wel artikel 475f Rv en de
belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van de
beslagen betalingen, dan past de ontvanger zonder rechterlijke tussenkomst de regeling van de
beslagvrije voet toe als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv .
Als de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, dan stelt de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Als de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de invorderingsambtenaar gestelde redelijke termijn aanlevert, dan herstelt de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.
14.4.5.a. Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud
Wanneer de ontvanger derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan
voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de ontvanger zijn medewerking aan (gedeeltelijke)
opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag
beschikbaar aan de belastingschuldige. De ontvanger verleent slechts medewerking onder
voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van
het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van
levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de ontvanger uit van de kosten
14.4.5.b. Vrij te laten bedrag en beslag onder derden bij geen adres in Nederland
Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, geldt het volgende.
Als de belastingschuldige inzicht geeft in zijn leefsituatie en aannemelijk maakt dat hij door het beslag onvoldoende middelen van bestaan overhoudt, kan hij de ontvanger verzoeken alsnog rekening te houden met het voor hem geldende vrij te laten bedrag. De ontvanger stelt in dat geval het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast. De ontvanger betaalt het verschil tussen het initieel vastgestelde vrij te laten bedrag en het op verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag aan de belastingschuldige. Dit doet de ontvanger nadat de bank op het beslag heeft afgedragen.
14.4.9. Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente
Bij een derdenbeslag op een polis van een levens- of spaarverzekering of lijfrente geldt - naast de
voorschriften in artikel 479l en volgende Rv het volgende:
De ontvanger betrekt in zijn overwegingen de verhouding tussen de openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van de polis. Bij de bepaling van de opbrengst houdt de ontvanger rekening met het feit dat een (voortijdige) afkoop of belening van de polis in bepaalde gevallen wordt aangemerkt als een verboden handeling die tot negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden als gevolg waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd;
Als de netto-opbrengst van de polis minder dan € 2.500 bedraagt, de polis wordt afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de expiratiedatum, wint de ontvanger het derdenbeslag niet uit en gaat hij niet over tot afkoop of belening. In dat geval laat de ontvanger - in overleg met belastingschuldige - het beslag liggen tot de expiratiedatum;
14.4.10. Retentierecht en derdenbeslag
Als de derde-beslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag van de
ontvanger zijn getroffen, dan kan de ontvanger op grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling
van het bedrag waarvoor het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de
belastingschuldige. Het bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de
14.4.11. Opheffing van het derdenbeslag
Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger dit wenselijk acht, wordt
opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt aan zowel de
belastingschuldige als de derde.
In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan de derde-beslagene. De
ontvanger zendt aan de belastingschuldige een afschrift van deze kennisgeving.
14.4.12. Onverschuldigde betaling en derdenbeslag
Als een derde tegen de ontvanger een vordering uit onverschuldigde betaling instelt en de
ontvanger aan deze vordering voldoet, wordt de belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is
gelegd, geacht in zoverre niet te zijn voldaan.
De ontvanger kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er geen derdenbeslag is
14.4.13. Derdenbeslag onder de ontvanger en het doen van verklaring
Als derdenbeslag wordt gelegd onder de ontvanger, dan is specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv.
De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de taak van de
ontvanger te verlichten. Dit betekent dat de verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet uitstrekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de ontvanger en wat bij de
14.5.1. Beletten van het vertrek van het schip
De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen nemen om het
vertrek van het schip te beletten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het 'aan de ketting leggen' van het
schip. Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich - na daartoe overleg te hebben gepleegd met
de ontvanger - van deskundige bijstand. De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de
In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het schip weer aan de
belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een executoriale
verkoop door de belastingschuldige een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel
voor de ontvanger - gelet op de omstandigheden - aanvaardbaar is.
In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 van deze leidraad
14.5.2. De executie van schepen
Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven gebeurt de executoriale
verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris.
De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank.
Van deze mogelijkheid zal met name gebruik moeten worden gemaakt als het land van herkomst de
verkoop door een notaris niet erkent.
De executie van niet-teboekgestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als de executie van andere
roerende zaken die geen registergoederen zijn. Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen,
kan de ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de
verkoop is belast, opdragen voor rekening van de gemeente te bieden. De ontvanger geeft deze
14.5.3. Afgelasting van de verkoop van een schip
Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang kan vinden, dan
draagt de ontvanger er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd. Hij treft ook
voor op andere wijze gedane aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen.
Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt hem hiervan onverwijld
schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht mag worden dat deze mededeling de
belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop bereikt, dan stelt de
Artikel 17 Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel
Artikel 17 van de wet geeft een zelfstandige regeling voor het instellen van verzet tegen de
tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Naast de belastingschuldige kan een ieder tegen wie de
dwanginvordering is gericht in verzet komen.
Verzet is mogelijk zodra de betekening van het dwangbevel heeft plaatsgevonden. Het verzet
schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, voor zover dit door het verzet wordt bestreden.
Ook kan verzet worden gedaan tegen een vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet.
Er kan geen verzet worden ingesteld tegen de in rekening gebrachte kosten van de aanmaning en
de betekeningskosten van het dwangbevel.
In aansluiting op artikel 17 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Artikel 19 Doen van een vordering
De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de ontvanger de mogelijkheid om in
bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld te verhalen op hetgeen een derde aan de
belastingschuldige is verschuldigd of ten behoeve van hem onder zich heeft of zal krijgen.
In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van kosten aan dit
eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven derdenbeslag.
Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel houder van
penningen is, moet al naar gelang de omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van
19.1.1. Bekendmaking vordering
De ontvanger maakt de vordering bekend door toezending van de beschikking aan degene aan wie
de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige.
Als de ontvanger dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan genoemde personen laten
betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij de betekening van een vordering handelt de
belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor betekening van exploten geldende regels van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in rekening.
19.1.3. Niet voldoen aan de vordering
Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan wel de
derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd. Hiervan is zeker sprake als blijkt dat het uitblijven
van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde.
Als de ontvanger in verband met de kosten of om andere redenen derdenbeslag niet opportuun
acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering ingetrokken.
Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het beslagexploot melding gemaakt
van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan en van de datum waarop die vordering is
19.1.6. Doorbreken beslagverboden en vordering
Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (het vereenvoudigd beslag op vorderingen tot
bepaalde periodieke uitkeringen) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk
beslagverbod gedeeltelijk te negeren. Van deze mogelijkheid maakt de ontvanger alleen gebruik als
de belastingschuldige kan worden gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in de zin van artikel 19,
De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds
separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder
vermelding van het bijzondere karakter daarvan.
De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In
voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van
het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor
19.1.6.b. Geen vordering voor corona bonus zorgprofessional
De ontvanger doet geen vordering op grond van artikel 19, eerste lid, van de wet, voor een bonus die door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder voor de bonus een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds een vordering is gedaan, is de zorgaanbieder niet verplicht die bonus aan de ontvanger af te dragen, of betaalt de ontvanger de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de ontvanger heeft afgedragen.
19.1.8. Vordering ten laste van de echtgenoot
Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of periodieke
betalingen die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de ontvanger een vordering ten laste
van de echtgenoot doen. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar
uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige
en de echtgenoot afzonderlijk. Als de vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de
gemeenschap behoort beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare
deel van de periodieke betalingen. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal
op het geheel. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19,
eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de
belastingschuldige is. Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing.
19.2.1. Aan te melden schulden in faillissement
In een faillissement vallen de belastingschulden voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór de dag
van de faillietverklaring dan wel materieel zijn ontstaan na de faillietverklaring, maar voortvloeien uit
een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat
de materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeel blijkt. Belastingschulden
ontstaan vanaf de datum van het faillissement die niet voortvloeien uit een al bestaande
rechtsverhouding van voor de faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar en moeten eventueel als
boedelschulden worden aangemeld.
De ontvanger splitst de belastingaanslag naar tijdsevenredigheid of tijdstip en doet twee aparte
19.2.2. Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in faillissement
Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een surseance van
betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op grond van artikel 249 FW worden
beschouwd als boedelschulden in het faillissement.
Het bepaalde in artikel 19.2.1 van de leidraad is op deze schulden en de belastingaanslagen die
hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van toepassing.
19.2.3. Opkomen in faillissement
Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen maakt
de ontvanger geen gebruik, tenzij bijzondere omstandigheden met het oog op het belang van de
invordering daartoe noodzaken.
In alle gevallen waarin de ontvanger in het faillissement opkomt, vermeldt hij in de vordering dat hij
aanspraak maakt op eventuele voorrang. Als de curator tijdens het faillissement materieel ontstane
belastingschulden die als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan
wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke weg alsnog voldoening
Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de
rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger zich rechtstreeks verhalen op de
19.3.1. Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen
Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met betrekking tot een periodieke
uitkering, is doorslaggevend het feit dat de vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft
waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd.
Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere
invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel van beslag.
Als het invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding eerst andere
invorderingsmaatregelen te proberen alvorens de derde via de vordering te betrekken.
19.3.2. Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen
Als de ontvanger het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering vervolgt door een
vordering onder de werkgever of door een andere vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is hij verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen een vordering te doen.
De ontvanger doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen zijn verstreken na de
datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling ter post heeft bezorgd.
De ontvanger doet de betreffende vordering niet eerder dan zeven dagen na de dagtekening van de
vooraankondiging. De vooraankondiging blijft achterwege als de ontvanger de vordering doet bij
een werkgever of uitkeringsinstantie die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag
19.3.3. Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen
Als een vordering wordt gedaan op periodieke uitkeringen waarvoor geen beslagvrije voet geldt en de
belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze
uitkeringen, dan past de ontvanger de artikelen 475b en 475d Rv tot en met 475e Rv toe.
In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke uitkering de
beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij vorderingen ten laste van een belastingschuldige die
19.3.4. Beslagvrije voet voor belastingschuldige zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
Als de ontvanger een vordering doet op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, ten laste van een belastingschuldige van wie geen woon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv. Zodra de ontvanger bekend wordt met het feit dat de belastingschuldige in Nederland woont of een vaste verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hem te wijten is.
19.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslag periodieke uitkering
Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de invorderingsambtenaar overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv de beslagvrije voet vast bij het doen van een vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Na de vooraankondiging van de vordering kan de belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie de invorderingsambtenaar op de hoogte stellen over zijn leefsituatie en bronnen van inkomsten. Als de belastingschuldige aantoont wat zijn leefsituatie en inkomen is, stelt de invorderingsambtenaar op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast. Als de belastingschuldige geen inzicht verschaft of onduidelijkheid blijft bestaan over zijn leefsituatie en inkomstenbronnen blijft de invorderingsambtenaar uitgaan van de beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv.
Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, komen in mindering op de beslagvrije voet. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de invorderingsambtenaar gestelde termijn aanlevert, herstelt de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.
Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, kan hij uit Nederland een periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting. In dat geval wordt op verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd is. De belastingschuldige moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit deze belasting blijkt.
19.3.7. Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm
Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de betrokkene in natura
geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandsnorm geacht wordt te betalen.
In een dergelijk geval vermindert de ontvanger de beslagvrije voet met het bedrag dat aan deze
19.3.9. Toepassing beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden
De ontvanger kan ten laste van in Nederland woonachtige belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, een vordering doen op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Hierbij houdt hij rekening met de hoogste beslagvrije voet die op grond van artikel 475da, eerste lid, Rv, geldt voor de leefsituatie van de belastingschuldige.
19.4 Beslagvrije voet en overheidsvordering
Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de
overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan
bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, maakt
de ontvanger de overheidsvordering op verzoek van de belastingschuldige in zoverre ongedaan met
inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de
gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de
banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk
na de overheidsvordering kon beschikken.
Ongedaan making blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van
de belastingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid,
van de wet, berekent de ontvanger de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel
19, eerste lid, laatste volzin van de wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij
van toepassing. Voordat de ontvanger tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige
op het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder
begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige
onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende
beslagvrije voet, vermindert de ontvanger de teruggaaf met het meerdere.
19.5 Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland
Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, stelt de ontvanger een vrij te laten bedrag vast, als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, van de URIW 1990. In het geval de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag vast.
De belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet, kan een verzoek indienen als bedoeld in artikel 1cbis.2 van de URIW 1990. Indien de belastingschuldige in dit verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het (volledige) voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige nadat op de vordering is afgedragen, ten hoogste tot het verschil tussen het eerder vastgestelde vrij te laten bedrag en het na het verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag.
19.6. Vordering en energietoeslag
Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, in de 12 maanden voorafgaand aan de vordering een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.
Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.
Artikel 22 van de wet gaat over het bodemrecht.
In aansluiting op artikel 22 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
22.1. Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht
Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen
hun rechten op die zaken - op de voet van de artikelen 456 respectievelijk 538 en volgende Rv -
geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten.
Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende
zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging
van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het
Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen,
maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend
beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet schort de executie van rechtswege
Artikel 22, derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de
inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt
men het bodemrecht van de fiscus. Dit voorrecht kan de ontvanger van de gemeente niet toepassen.
22.3. Overbetekening bodembeslag
Als de ontvanger bekend is met de omstandigheid dat zaken mogelijk in eigendom toebehoren aan
een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid, Rv verplicht bij beslaglegging op die zaken,
dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de
Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een
beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het college.
De ontvanger gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip - maar
vóór de geplande verkoopdatum - kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken
mogelijk eigendom zijn van die derde. Als tussen het moment van de betekening aan de derde en
de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de ontvanger over tot het
22.4. Volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement
22.5. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement
22.6. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar
22.8.2. Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv inzake bodembeslag
Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv heeft gedaan, heft de
ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de ontvanger
In de overige gevallen zendt de ontvanger de schriftelijke mededeling door naar het college. Als ook
het college geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de ontvanger de
stukken door naar een advocaat met het verzoek een procedure aan te spannen om een
22.8.3. Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag
Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort de voortgang
van de executie niet van rechtswege op.
Niettemin schort de ontvanger de invordering in het algemeen op en neemt hij geen onherroepelijke
maatregelen, tenzij naar het oordeel van de ontvanger het opschorten van de invordering belangen
22.8.4. Beroepschrift ex artikel 22 van de wet
Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de ontvanger, waaronder de
belastingschuldige ressorteert. Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is
Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het college dit beroepschrift niet in behandeling
22.8.5. Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet
Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit een
beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de ontvanger de indiener verzoekt
om het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de
indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht.
22.8.6. Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet
Een beroepschrift dat te laat is ingediend - maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds
ligt - zal het college niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in
Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal het college
ambtshalve in behandeling nemen. De ontvanger schort in het algemeen eveneens de verkoop op -
ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe - als een tijdig ingediend beroepschrift niet op
alle inbeslaggenomen zaken betrekking heeft.
Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de ontvanger wendt voordat hij een beroepschrift
indient of een procedure aanspant, dan wijst de ontvanger de belanghebbende op de mogelijkheid
een beroepschrift tot het college te richten. Als de ontvanger in dit stadium met de belanghebbende
tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing geldt echter
dat de ontvanger een beslag niet opheft dan na overleg met het college.
22.8.7. Beslissing college op het beroepschrift tegen een bodembeslag
Het college motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend beroepschrift. Het
college zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de ontvanger. De
ontvanger draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de
belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder. Voor de betekening van
de beslissing van het college worden geen kosten in rekening gebracht.
Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het college
rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij
op verzoek van het college betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard
Als het gewenst is dat de zaken - in afwachting van de beslissing op het beroepschrift - spoedig
worden verkocht, dan kan de ontvanger na overleg met het college erin toestemmen dat de verkoop
door de derde gebeurt mits de opbrengst - die in de plaats van de zaken treedt - in afwachting van
22.8.8. Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag
De situatie kan zich voordoen dat de ontvanger uit het ingediende bezwaarschrift niet kan opmaken
of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22 eerste lid, van de wet dan wel
verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid, Rv .
Als dat het geval is, nodigt de ontvanger de derde uit zich daarover binnen tien dagen uit te laten.
Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22, eerste
22.8.9. Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag
Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid Rv, dan zendt de invorderingsambtenaar eerst het beroepschrift ter behandeling aan het college, voordat hij het verzet ex artikel 435, derde lid Rv behandelt.
Artikel 24 van de wet regelt de verrekening door de ontvanger van in te vorderen en uit te betalen bedragen. Bij de verrekening mag de ontvanger geen gebruik maken van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens faillissement, surseance en wettelijke schuldsanering geldt artikel 24 van de wet niet; dan zijn de artikelen 53 tot en met 56, 234, 235 en 307 van de FW van toepassing.
In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De ontvanger bepaalt of al dan niet tot verrekening
Als de belastingschuldige de ontvanger verzoekt een bepaalde belastingteruggaaf of een ander uit
te betalen bedrag met een bepaalde openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen, dan
willigt de ontvanger dit verzoek altijd in, tenzij het niet mogelijk is de vordering te
verrekenen en/of het verzoek dusdanige administratieve rompslomp met zich meebrengt dat de
ontvanger een andere betaalwijze aan de belastingschuldige voorstelt.
Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd of het uit te
betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval schort de ontvanger de invordering echter niet zonder
meer op. Zo nodig kan de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te
verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag verzoeken (zie artikel
24.1.1. Verrekening voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en beslagvrije voet
24.2. Betwiste schuld en verrekening
In het algemeen gaat de ontvanger niet tot verrekening over met een te betalen bedrag dat de
belastingschuldige betwist en waarvoor de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend op grond
van artikel 25.2 van deze leidraad.
De ontvanger kan wel verrekenen als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is dat
24.3. Reikwijdte van de verrekening
Ondanks het feit dat de wet daartoe wel de mogelijkheid biedt, worden uit te betalen bedragen niet
automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn. Dit laat onverlet dat de
ontvanger bevoegd is om in gevallen zoals omschreven in artikel 19, tweede lid, van de wet binnen
de betalingstermijn te verrekenen.
Bij een belastingaanslag waarvan een betalingstermijn van een termijnbetaling is verstreken, kan de
ontvanger alleen verrekenen voor zover de termijn is verstreken.
Hierop maakt de ontvanger een uitzondering als er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel
10, eerste lid, onderdelen b, c of d, van de wet. Dan is verrekening mogelijk met alle termijnen van
de aanslag vanaf het moment dat zich één van de genoemde situaties voordoet.
Verrekening met andere bedragen waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, kan
plaatsvinden vanaf het moment waarop de invordering aan de ontvanger is opgedragen.
24.4. Bekendmaking verrekening
Verrekening van een uit te betalen bedrag door de ontvanger gebeurt bij beschikking. De
beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door toezending of uitreiking van een
24.6.1. Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding
In artikel 24, vierde lid, van de wet is een instemmingregeling opgenomen die verrekening uitsluit als
de ontvanger instemt met cessie (artikel 3:94 BW) of stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een
Als de ontvanger niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met openstaande schulden overgaan ook al is de cessie of verpanding aan hem meegedeeld. De ontvanger verrekent het uit te betalen bedrag met de belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het uit te betalen bedrag.
Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling.
24.6.2. Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen
Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit bedrag voldoende
Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het saldo van
positieve en negatieve elementen van de belastingaanslag of de teruggaafbeschikking materieel
vaststaat. Dit is op zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf
24.6.3. Instemming of weigering met een cessie of verpanding
De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft betrekking op de gehele
cessie of verpanding. De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend. Wel bestaat de mogelijkheid
om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden. De ontvanger moet dan bij
iedere cessie of verpanding afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt.
Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de ontvanger gegronde
redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of verpanding zal kunnen leiden tot
oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare
belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee het uit te betalen
bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden verrekend. De weigering voorkomt aldus
dat de invordering van deze aanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen
bij een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.
Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet worden
ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane belastingschulden die nog niet
zijn geformaliseerd in een belastingaanslag. De ontvanger is verplicht met een cessie of verpanding
in te stemmen als op het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de
belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is.
De ontvanger maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de derde - in dit geval de
pandhouder of cessionaris - bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving, waarbij de
belastingschuldige op de mogelijkheid wordt gewezen bij het college beroep in te stellen.
24.6.4. Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb
Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot een beroepschrift
waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, dat de ontvanger de indiener
verzoekt het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de
indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
24.6.6. Houding ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming met cessie of Verpanding
De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het verzoek de ontvanger
te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan,
gaat de ontvanger niet tot verrekening over.
Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de ontvanger niet eerder dan nadat veertien dagen
zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld.
Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de ontvanger niet eerder dan
nadat de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk vaststaat.
Artikel 25 Uitstel van betaling
Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger - onder door hem te stellen voorwaarden -
uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) een opgelegde
Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk verzoek van de
belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de ontvanger ook ambtshalve
uitstel van betaling verlenen.
De ontvanger kan een verleend uitstel van betaling bij beschikking tussentijds beëindigen.
In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
25.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel
Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger
overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen.
Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad, kan de
ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.
25.1.3. Redenen afwijzing verzoek om uitstel
Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:
a. het verzoek niet schriftelijk is ingediend, tenzij sprake is van een verzoek om uitstel als bedoeld in artikel 25.5.3 of 25.6.2d;
b. de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van de ontvanger
c. onjuiste gegevens worden verstrekt;
d. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger daartoe gestelde termijn
zijn verstrekt. Als de verstrekte gegevens onvolledig zijn, stelt de ontvanger de
belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te
e. de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld (zie artikel 25.1.13, 25.2.5, 25.5.2 en 25.6.2 van deze leidraad);
f. de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt teneinde
daarmee de verschuldigde belasting te betalen;
g. de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;
h. de betalingsregeling zich over een voor de ontvanger onaanvaardbare termijn uitstrekt;
i. de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de ontvanger geen
j. sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een belastingaanslag in verband met
betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die procedure
betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de belastingschuld kon worden
k. voor zover het een bezwaar betreft dat direct of indirect gericht is tegen een onherroepelijk
l. indien de belastingschuldige reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is
m. indien ter zake van de aanslag reeds een beslagopdracht naar de belastingdeurwaarder is
uitgegaan dan wel door de belastingdeurwaarder reeds beslag is gelegd.
n. in geval van een vordering op grond van artikel 19 van de wet;
De ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar
voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het
verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het
verzoek is besloten. Daarbij moeten alle afwijzingsgronden worden genoemd; er kan niet worden
25.1.4. Redenen beëindigen uitstel
Het uitstel wordt in ieder geval beëindigd als:
a. niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;
b. tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt;
c. de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;
d. de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is het uitstel te continueren;
e. de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van de ontvanger
f. zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 10 van de wet en de ontvanger van
mening is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt;
g. belastingschuldige in staat van faillissement wordt verklaard, hem surseance van betaling wordt verleend of hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen.
25.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel
Als de ontvanger uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, dan is
daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.
Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de ontvanger de
belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf
25.1.8. Na (afwijzen) uitstel tien dagen wachttijd
Als de ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel beëindigt, of als
het college afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of beëindiging,
dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van tien
dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van
rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling is gedaan.
Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch verzoek uitstel is verleend.
In dat geval geldt de termijn van tien dagen niet.
Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als naar het oordeel van de
ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de
invordering de belangen van de gemeente worden geschaad. Verder geldt deze termijn niet als een executieverkoop wordt opgeschort en in verband daarmee uitstel van betaling is verleend in
25.1.11. Uitstel voor een bestuurlijke boete
De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in verband met bezwaar,
beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete.
De ontvanger verleent ook uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete als sprake is van een
bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de bedragen van die belastingaanslag en die van de
boetebeschikking op één aanslagbiljet zijn vermeld. De ontvanger verleent dit uitstel niet als uit het
bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke boete.
Aan het uitstel kan de ontvanger voorwaarden verbinden die ertoe strekken de belangen van de
gemeente veilig te stellen. De ontvanger verleent het uitstel tot het moment waarop op het
25.1.13. Zekerheid bij uitstel
De ontvanger kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde stellen dat de
belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit
naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en uitgewonnen.
Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in beginsel
niet aanvaardbaar vanwege de aard van deze zekerheid. De ontvanger aanvaardt een bezitloze
verpanding van voorraden slechts als aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald
25.1.14. Tijdstip indiening verzoek om uitstel
De ontvanger neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in behandeling, ongeacht het tijdstip
van indiening en het stadium van de invordering.
De ontvanger wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen in het
algemeen af als het verzoek is ingediend nadat aankondiging van een ten laste van de
belastingschuldige te houden executoriale verkoop heeft plaatsgevonden, of als publicatie daarvan
Om de belangen van de gemeente niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een vlak
voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel mondeling bekend maken. De ontvanger
bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt uiteraard niet de
termijn van tien dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.
De ontvanger willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de belastingdeurwaarder is
25.1.15. Verzoekschriften aan andere instellingen
De ontvanger houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij de raad, het college of de ombudsman. Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad kan de ontvanger na voorafgaande toestemming van het college toch invorderingsmaatregelen treffen.
25.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag
De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van
een bezwaarschrift kenbaar maken. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de
ontvanger verlenen tot het moment waarop de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift doet.
Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger)
Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking op het
door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of
25.2.2. Bezwaarschrift geldt niet als verzoek om uitstel; beroepschrift idem
Als de belastingschuldige een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, merkt de ontvanger het bezwaarschrift niet aan als een verzoek om uitstel van betaling, tenzij de belastingschuldige in het bezwaarschrift uitdrukkelijk aangeeft uitstel van betaling te wensen.
Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de
belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.
Als de belastingschuldige bij de ontvanger een verzoek om uitstel indient in verband met een op
korte termijn in te dienen bezwaarschrift, dan licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en
wordt dit verzoek ook aangemerkt als een pro-formabezwaarschrift.
De ontvanger kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte
van het bestreden bedrag. De ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste
een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor
Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van
oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat
gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af. Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.
Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de
belastingschuldige bij de ontvanger ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte
termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent
in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro forma bezwaarschrift.
Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens
25.2.3. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling
In het algemeen wijst de ontvanger een verzoek om uitstel van betaling in verband met een
bezwaarschrift toe als aan de in de artikelen 25.2.2, 25.2.2.A en 25.2.2.B gestelde eisen is voldaan.
De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende beslissing strekt zich niet
25.2.5. Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar
Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger zekerheid verlangen
voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard
van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de
verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt
de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de
25.2.6. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld
Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet onherroepelijk
vaststaat, treft de ontvanger voor de betwiste belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke
Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van de gemeente of de belangen van de
belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen worden
geschaad, dan kan de ontvanger die maatregelen wel treffen.
Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel geldt niet als een
25.2.7. Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar
Als de ontvanger uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden bedrag met een
teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te betalen bedragen achterwege, in
afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift, tenzij anders is bepaald in deze leidraad onder
Ook kan hiervan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is -
bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie tot de hoogte van de
(bestreden) belastingschuld - dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en verder niet voldoende
Als de ontvanger overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in bij de bekendmaking
25.2.7A. Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel
Als de ontvanger bij het verlenen van het uitstel geen nadere voorwaarden heeft gesteld, kan hij uiterlijk binnen vier maanden vanaf de datum dat het uitstel is verleend voor het ingediende bezwaarschrift schriftelijk aan de belastingschuldige nadere voorwaarden stellen. De ontvanger maakt alleen gebruik van deze mogelijkheid in situaties dat de looptijd voor het afdoen van het bezwaarschrift in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van de aanslag daartoe aanleiding geeft. Indien de belastingschuldige tijdig voldoet aan deze voorwaarden, continueert de ontvanger het uitstel. De ontvanger trekt het uitstel in als de belastingschuldige niet aan deze voorwaarden voldoet.
25.2.8. Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag
Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een belastingaanslag, dan verleent de ontvanger uitstel onder de opschortende voorwaarde dat het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald.
Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de invordering zonder nadere
aankondiging voor de gehele belastingaanslag aangevangen dan wel voortgezet.
Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar neemt
de ontvanger pas in behandeling als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag is
25.2.9. Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag
De ontvanger trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband met bezwaar voor het
volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op
De ontvanger deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende
belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling neemt, als het niet-bestreden
25.3.1. Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen
Als binnen afzienbare tijd een door de ontvanger uit te betalen bedrag wordt verwacht, kan de
ontvanger uitstel van betaling verlenen tot het moment waarop hij dit uit te betalen bedrag kan
verrekenen met de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt gevraagd.
Er is sprake van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf als:
25.3.2. Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel
Bij het verzoek om uitstel moet een berekening van het uit te betalen bedrag zijn gevoegd. Als dit
ontbreekt of onvoldoende is gemotiveerd, geeft de ontvanger de belastingschuldige een termijn van
ten hoogste een maand om alsnog zijn verzoek (nader) te motiveren. De termijn begint te lopen
vanaf de dagtekening van de kennisgeving van de ontvanger dat de belastingschuldige zijn verzoek
(nader) moet motiveren. De invordering wordt voor die termijn geschorst.
Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van
oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat
25.3.3. Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen bedrag
De ontvanger beslist - onder door hem te stellen voorwaarden - in het algemeen positief op een
volledig gemotiveerd verzoek om uitstel van betaling. De toewijzende beslissing strekt zich niet
verder uit dan tot het te verrekenen bedrag.
Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te verrekenen bedrag moet de
belastingschuldige tijdig betalen. De ontvanger kan echter een betalingsregeling toestaan als
25.3.4. Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag
Uit te betalen bedragen waarop het uitstel geen betrekking heeft, verrekent de ontvanger met de
openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in verband met een te
verwachten uit te betalen bedrag.
Als volgens de ontvanger de continuïteit van de bedrijfsvoering direct gevaar loopt als gevolg van
een eventuele verrekening van teruggaven en niet hoeft te worden gevreesd voor
onverhaalbaarheid van de schuld, dan kan hij deze teruggaven (gedeeltelijk) uitbetalen.
25.4.1. Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen
Als de belastingschuldige de belasting - geheel of gedeeltelijk - niet binnen de wettelijke
betalingstermijnen kan voldoen, kan de ontvanger aan de belastingschuldige op diens verzoek een
betalingsregeling toestaan. De ontvanger kan daarbij voorwaarden stellen.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van dat
moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor
redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen,
kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van
voorwaarden bij een betalingsregeling.
De ontvanger kan een betalingsregeling weigeren als de betalingsproblemen zijn terug te voeren op
structurele problemen of activiteiten die geen perspectief bieden.
25.4.4. Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance
Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van
toepassing is, moet de ontvanger op de gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder
aanmelden. Voor deze schulden treft de ontvanger geen betalingsregeling.
De ontvanger kan tijdens een surseance van betaling op verzoek van de bewindvoerder uitstel van
betaling verlenen voor de belastingschuld die voor de aanvang van de surseance materieel
verschuldigd is geworden. De ontvanger stelt daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige
nieuw opkomende verplichtingen stipt nakomt.
Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden voldaan kan de ontvanger
voor de betaling daarvan uitstel verlenen.
De ontvanger kan ook tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling onder de gebruikelijke
voorwaarden uitstel van betaling verlenen voor belastingaanslagen waarop de wettelijke
schuldsaneringsregeling niet van toepassing is.
Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de ontvanger deze uit. Daarna informeert hij
de curator dan wel de bewindvoerder over de wijziging in de hoogte van de belastingschuld.
25.5.1. Duur betalingsregeling particulieren
De ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste
twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij
Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige
25.5.2. Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren
De ontvanger kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden verbinden. In ieder geval
stelt de ontvanger aan het verlenen van een betalingsregeling de volgende voorwaarde:
- nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - tijdig worden nagekomen.
De ontvanger kan echter op verzoek van de belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de belastingschuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de bestaande betalingsregeling.
De ontvanger kan alvorens het uitstel te verlenen zekerheid eisen als de aard en de omvang van de
schuld in relatie tot de uitsteltermijn en de bekende verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding
geven. Ook het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden kan aanleiding zijn voor het eisen van
25.5.3. Kort uitstel particulieren
Op schriftelijk of telefonisch verzoek kan zonder nader onderzoek een betalingsregeling worden
getroffen met een looptijd tot maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste)
aanslag, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
a. de totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 1.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend;
c. aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere
belastingaanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend;
d. deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.
e. de belastingschuldige heeft geen belastingschuld openstaan waarvoor een dwangbevel is betekend door de belastingdeurwaarder of een postdwangbevel is verzonden.
f. De belastingschuldige heeft in de afgelopen drie jaren goed betalingsgedrag vertoond. Goed betalingsgedrag is te omschrijven dat geen executoriale maatregelen dienden te worden genomen door de belastingdeurwaarder.
25.5.4. Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren
In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 van deze leidraad, gaat de ontvanger aan de hand
van de daartoe door de verzoeker verstrekte gegevens over tot de berekening van de
betalingscapaciteit en de beoordeling van de vermogenspositie. De ontvanger verleent in ieder
geval geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd al uitstel
op grond van artikel 25.5.3 van deze leidraad is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds
Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de ontvanger zo nodig nadere gegevens bij
de verzoeker op. Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger uit van de
begrippen en normen die gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de
artikelen 25.5.6 tot en met 25.5.9 van deze leidraad wordt afgeweken. Ook met betrekking tot het
vermogen gaat de ontvanger uit van het vermogensbegrip zoals dat geldt in de
25.5.5. Vermogen en betalingsregeling particulieren
De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat een
betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit geldt met name indien het vermogen zonder
Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, staat een
betalingsregeling echter niet in de weg. Onder vermogen wordt in dit verband verstaan de
bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot, verminderd met de schulden die een
25.5.6. Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren
Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de
zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het
indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling. De betalingscapaciteit
van de belastingschuldige die door de ontvanger wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het
bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen. De
betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.
Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger met betrekking tot de huur- en
hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de
De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het normbedrag
voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de ontvanger 80% van de betalingscapaciteit
op. Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de ontvanger op het normbedrag
voor levensonderhoud eerst het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel
in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de
belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland
geniet, telt de ontvanger op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.
25.5.7. Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven
De ontvanger kan - afhankelijk van de concrete situatie van de belastingschuldige en zijn gezin -
bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Het
moet dan gaan om uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de
belastingschuldige, en die naar het oordeel van de ontvanger niet in redelijkheid kunnen worden
betaald uit het normbedrag voor levensonderhoud en de zogenoemde uitvoeringstolerantie van
25.5.10. Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor
Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt waarbij de
schuld binnen twaalf maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van hetgeen de ontvanger
heeft berekend, dan hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek.
Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de ontvanger niet aanvaardbaar
is, maar een andere regeling wel ingewilligd kan worden, dan deelt de ontvanger onder afwijzing
van het verzoek de belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen.
25.5.11. Betalingsregeling langer dan twaalf maanden
Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met
twaalf maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere
omstandigheden langer dan twaalf maanden duurt. Hierbij moet in acht worden genomen dat de
belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven - waaronder ook de huur
of de hypotheeklasten - in de eerste twaalf maanden van de betalingsregeling zodanig moet
verminderen, dat na de twaalfde maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het
kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen. De ontvanger sluit
25.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers
Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen van de duur
van de betalingsregeling houdt de ontvanger rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de
aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en
het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.
De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van twaalf maanden niet te boven gaan, gerekend
25.6.2. Voorwaarden betalingsregeling ondernemers
Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger de voorwaarde dat de
belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de
invordering aan de ontvanger is opgedragen - bijhoudt.
Bij een openstaand bedrag vanaf 9.000,- kan de ontvanger de voorwaarde stellen dat zekerheid wordt gesteld (zie artikel 25.1.13 van deze leidraad). Dit zal hij in ieder geval doen als het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige in het verleden, of de aard of de omvang van de belastingschuld waarvoor om uitstel wordt verzocht, daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt voor de hoogte van de zekerheid is de hoogte van de schuld waarvoor uitstel is verzocht.
25.6.2A. Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers
Als een ondernemer (hoofdzakelijk) door een oorzaak die buiten zijn invloed ligt in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen, kan de ontvanger desgevraagd uitstel voor een langere periode verlenen. Daartoe moet de ondernemer aan de hand van een door een derde deskundige opgestelde verklaring (zie artikel 25.6.2B) het voor de ontvanger aannemelijk maken dat:
a. het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen;
b. die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;
c. die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost; en
d. dat er sprake is van een levensvatbare onderneming.
Als de totale belastingschuld ten tijde van de ontvangst van het verzoek om uitstel, minder dan € 9.000 bedraagt, kan de ondernemer volstaan met een eigen verklaring. De ondernemer moet daarin aannemelijk maken dat aan de eisen onder a. tot en met d. wordt voldaan.
De ontvanger kan bij het verlenen van dit uitstel nadere voorwaarden stellen. Om bij onvoorziene
tegenslagen de mogelijke verliezen voor de gemeente te beperken, wordt zoveel als mogelijk is
door de ontvanger zekerheid verlangd. De zekerheid kan ook omvatten een beslag.
25.6.2B. Verklaring derde deskundige
De verklaring van de derde deskundige bevat een beoordeling van de aard van de
betalingsproblemen, gaat in op de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische gezondheid van de
onderneming, de haalbaarheid van het in de toekomst inlopen van de betalingsachterstand en geeft
blijk van de waarneming van de aan dat oordeel ten grondslag liggende feiten en omstandigheden
Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Het kan bijvoorbeeld gaan om een
externe consultant, een externe financier, een brancheorganisatie of de (huis)accountant. De
ontvanger kan aan de verklaring van de derde deskundige ook eisen stellen.
25.6.2C. Geen uitstel voor ondernemers in verband met betalingsproblemen als al kort uitstel is verleend
25.6.2D. Kort uitstel van betaling voor ondernemers
Ondernemers kunnen zonder nader onderzoek op schriftelijk of telefonisch verzoek kort uitstel van
betaling krijgen. Dit uitstel bedraagt maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste)
De voorwaarden die aan de ontvanger stelt aan dit uitstel zijn:
a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 2.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend.
b. Er staan ten name van de belastingschuldige geen belastingaanslagen open waarvoor
c. Er staat geen vergrijpboete open.
d. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere aanslagen
uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te
verwachten uit te betalen bedrag verleend.
e. Er is geen sprake van een aangifteverzuim voor de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling wordt verzocht.
f. De belastingschuldige heeft in de afgelopen drie jaren goed betalingsgedrag vertoond. Goed betalingsgedrag is te omschrijven dat geen executoriale maatregelen dienden te worden genomen door de belastingdeurwaarder.
25.6.4. Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie
Als het de ontvanger bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt ingesteld naar de
mogelijkheid van subsidie- of steunverlening om de schuld te voldoen of een sanering mogelijk te
maken, dan verleent de ontvanger uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd. De belastingschuldige moet dan wel aan
25.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door het college
Als de belastingschuldige het niet eens is met een door de ontvanger genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het college. De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen.
Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid
dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen.
Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad, kan hij ondanks de behandeling van het beroep wel invorderingsmaatregelen treffen.
Met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de regeling geldt dat de termijn voor het
indienen van een beroepschrift tien dagen bedraagt. Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt
waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift
binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet -
ontvankelijk verklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
25.7.4. Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel
De belastingschuldige kan beroep instellen bij het college tegen het niet tijdig nemen van een
beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Het indienen van een beroepschrift is in deze
situatie niet aan een termijn gebonden.
Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger uitstel van betaling had moeten verlenen,
dan hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist,
maar kan hij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.
25.7.5. Beroep, bezwaar of herhaald verzoek om uitstel bij de ontvanger
1. De ontvanger merkt een door de belastingschuldige ingediend bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om uitstel aan als een beroepschrift. Dit geldt ook als de belastingschuldige een nieuw verzoek om uitstel indient voor dezelfde belastingschuld als waarvoor de ontvanger eerder een verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk had afgewezen, zonder daarbij andere feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. In de in het eerste lid bedoelde situaties geeft de ontvanger een nieuwe beschikking af, als hij op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.
3. Als de belastingschuldige in zijn nieuwe verzoek om uitstel voor dezelfde belastingschuld andere feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, beslist de ontvanger zelf op dat verzoek. Bij zijn beslissing houdt hij rekening met deze feiten of veranderde omstandigheden. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.
4. Als de belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling, ter zake van een belastingschuld waarvoor het college reeds op een administratief beroep afwijzend heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, wijst de ontvanger dit verzoek af onder verwijzing naar de uitspraak van het college. Als de belastingschuldige het met deze beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.
Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen
Artikel 26, eerste lid, van de wet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor
gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. De ontvanger verleent gehele of
gedeeltelijke kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon
bezwaar de belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake
zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen ontbreken en ook niet binnen afzienbare
De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de regeling. In de
artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking gebracht.
Bij de berekening van de kwijtschelding worden de kosten van bestaan gesteld op 100% van de bijstandsnorm. Voor AOW-gerechtigde personen worden de kosten van bestaan gesteld op 100 percent van de toepasselijke, in artikel 1a van de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelasting bedoelde netto AOW-bedragen.
Aan een aansprakelijk gestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op zijn
verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. In artikel 53, derde lid van de wet is
bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan de ontvanger de
aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet
in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen.
De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het ontslag van
In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
• - algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;
• - kwijtschelding van (rijks)belastingen voor particulieren;
• - kwijtschelding van (rijks)belastingen voor ondernemers;
• - voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding;
• - geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing van het verzoek om kwijtschelding;
26.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid
Gelet op artikel 255 van de Gemeentewet, artikel 26 van de Invorderingswet 1990, de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden heeft de gemeente beleidskeuzes gemaakt. Deze zijn vastgelegd in de Verordening kwijtschelding gemeentebelastingen. De beleidskeuzes hebben betrekking op:
- De belastingsoorten waarvoor geen kwijtschelding wordt verleend;
- De te hanteren norm kosten van bestaan voor belastingschuldigen onder de pensioengerechtigde leeftijd;
- De te hanteren norm kosten van bestaan belastingschuldigen van pensioengerechtigde leeftijd;
- Het onder bepaalde voorwaarden in aanmerking nemen van de netto kosten van kinderopvang als uitgaven in de berekening van de betalingscapaciteit.
- Het uitsluiten van de mogelijkheid om aan natuurlijke personen, die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, voor de privébelastingen kwijtschelding te verlenen.
- De mogelijkheid om het totale bedrag aan financiële middelen te verhogen met een maximaal bedrag van € 2.000.
26.1.1. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden
De ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn betaald, als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
- De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen drie maanden nadat de
(laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden;
- De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben
gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht;
Als de ontvanger het verzoek toewijst, betaalt hij de belastingschuldige het bedrag terug waarvoor kwijtschelding is verleend.
26.1.2. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding
Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de ontvanger waaronder de
belastingschuldige ressorteert op een daartoe ingesteld verzoekformulier of langs elektronische weg via de gemeentelijke website.
Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe
bestemde formulier, neemt de ontvanger het verzoek niet als zodanig in behandeling. De ontvanger
zendt een verzoekformulier aan de belastingschuldige en stelt deze in de gelegenheid het verzoek
alsnog binnen twee weken in te dienen.
In afwachting hiervan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Als de belastingschuldige het
formulier niet terugzendt, wijst de ontvanger het verzoek af.
26.1.3. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding
Als de ontvanger een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld terugontvangt,
stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee
weken te verstrekken. In afwachting daarvan schort de ontvanger de invordering in beginsel op.
De ontvanger vraagt de gegevens slechts éénmaal op.
Als de belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de ontvanger het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek af.
26.1.4. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding
Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden op het
moment van indiening van het verzoek. Tenzij in de leidraad anders is aangegeven.
In afwijking van de eerste zin, geldt dat kwijtschelding rioolheffing éénpersoons- en meerpersoonshuishoudens alleen mogelijk is voor belastingaanslagen waarbij de belastingplicht is ontstaan in 2023 of later. Met andere woorden; vanaf belastingjaar 2023 kan kwijtschelding worden verleend voor belastingaanslagen rioolheffing éénpersoons- en meerpersoonshuishouden.
26.1.5. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden
Als de ontvanger besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan één of meer
voorwaarden is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de beschikking op.
Als de ontvanger in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal plaatsvinden van uit te
betalen bedragen, dan stelt hij tevens de termijn vast waarin verrekening van die bedragen zal
plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de dagtekening van de
kennisgeving, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de
Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort, dan moet de ontvanger
de belastingschuldige uitnodigen om binnen een termijn van tien dagen een voorstel te doen met
betrekking tot de betaling van dat deel. Hierbij is het uitstelbeleid (zie artikel 25 van deze leidraad)
van toepassing. Als tot de voorwaarden naast de voldoening van een deel van de schuld ook de
verrekening van teruggaven behoort, wordt het te betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van
26.1.7. Na afwijzen kwijtschelding veertien dagen wachttijd bij voortzetting invordering
Als de ontvanger geen kwijtschelding verleent, of als het college afwijzend heeft beslist op een
ingediend beroepschrift tegen de afwijzing, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of
voortgezet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van de beschikking.
Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten. Artikel 9 van de regeling is gedurende deze wachttijd van overeenkomstige toepassing.
De termijn van veertien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet. Daarnaast wordt deze termijn niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad.
26.1.8. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding
Om de belangen van de gemeente niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een kort voor
de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken. De
ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de
termijn van tien dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.
Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is ingediend op
een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld, dat de ontvanger de
belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde
formulier of de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te
vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze leidraad), maar het verzoek afwijst.
26.1.9. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend
Er wordt geen kwijtschelding verleend als:
- de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet volledig, onjuist, of niet
op het door de ontvanger uitgereikte formulier (zie ook de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze
- uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds en de belastingschuldige de in dat verband door de ontvanger gevraagde opheldering niet - of naar het oordeel van de ontvanger - in onvoldoende mate verschaft;
- de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen. In dat geval wordt de belastingschuldige meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend, dan nadat de inspecteur op grond van de alsnog verstrekte gegevens de belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen. Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, behandelt de ontvanger als een eerste verzoek;
- een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de inspecteur, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist.
- voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;
- er sprake is van meer dan één belastingschuldige;
- een derde nog voor de belastingschuld aansprakelijk kan worden gesteld;
- het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan. Daarvan is onder andere sprake als:
a. het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig
c. een uitbetaald bedrag (bijvoorbeeld een belastingteruggaaf) niet is aangewend ter
voldoening van de schuld waarvan kwijtschelding wordt gevraagd, tenzij het een
voorlopige teruggaaf betreft voor zover die niet voor beslag vatbaar is;
d. vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de indiening van het verzoek
om kwijtschelding op enig moment voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag
e. de belastingschuldige wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat een belastingaanslag zou
worden opgelegd en nalatig is gebleven in verband daarmee middelen te reserveren;
f. deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente;
g. deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente;
h. deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.
- de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij een akkoord is gesloten als bedoeld in de artikelen 138 en 252 FW;
- ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;
- door de ontvanger nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die voorwaarden nog niet is voldaan. Zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan alsnog kwijtschelding worden verleend.
Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop
het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:
- binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger
- binnen een jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te verwachten in de financiële
- binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf,
bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. De vraag of
buitengewoon bezwaar bestaat de verschuldigde belasting te betalen, kan immers slechts
betrekking hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat saldo moeten de
aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit houdt in dat geen kwijtschelding
kan worden verleend als de belastingaanslag binnen een jaar door middel van verrekening
26.1.10. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding
Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de ontvanger het kwijtscheldingsbeleid voor
Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is.
In dat geval zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld overeenkomstig het
bepaalde in artikel 26.3 van deze leidraad. Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal geheel moeten
worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen.
26.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen
De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij het college, de
Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of
vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad, kan de ontvanger na voorafgaande toestemming van het college toch invorderingsmaatregelen treffen.
26.2.2. De inboedel en kwijtschelding particulieren
Een inboedel telt alleen mee als een bezitting wanneer deze bovenmatig is. Dit is in overeenstemming met het beslagverbod op roerende zaken uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het gaat dan om zaken die niet nodig zijn voor het voeren van een gewone, eenvoudige huishouding. Hieronder vallen in ieder geval meubilering en inventaris zoals bedden en beddengoed, tafel, stoelen, gordijnen, bestek, servies en ander keukengerei, kasten, koelkast en wasmachine.
Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden van het specifieke geval. Een bovenmatige inboedel wordt dus wel beschouwd als een bezitting.
26.2.3. Motorvoertuigen en kwijtschelding particulieren
De waarde van een motorvoertuig wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als
deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 3.350,00 of minder.
Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Onder een motorvoertuig wordt niet alleen een auto of een motor verstaan, maar alle kentekenplichtige rijtuigen zoals vermeld in het Kentekenreglement.
Bij de vaststelling van de waarde van een motorvoertuig wordt gebruik gemaakt van de online koerslijst van de ANWB (http://anwb.nl). De veilingwaarde wordt gehanteerd, aan de hand van het kenteken, de verstrekte kilometerstand, de minst kostbare uitvoering, zonder extra opties.
Indien het niet mogelijk is om de waarde via de ANWB koerslijst vast te stellen wordt de waarde berekend op basis van de vraagprijs van drie vergelijkbare voertuigen (met vergelijkbaar bouwjaar, merk, model en kilometerstand) op online verkoopsites. De waarde van het voertuig wordt gesteld op 80% van de gemiddelde vraagprijs van deze drie voertuigen.
Als op de motorvoertuig voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.
Een auto wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de
belastingschuldige aan de ontvanger - zo nodig na een verzoek daartoe - aannemelijk kan maken
dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar
is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met
gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige als bedoeld in artikel 3 Pw, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel zou kunnen worden betaald.
Het bezit van een tweede en/of volgende motorvoertuig wordt, ongeacht doel of bestemming van deze voertuigen, in het beginsel volledig als vermogen aangemerkt.
26.2.4. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren
Incidentele ontvangsten op een bankrekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden voor
de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich
met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.
De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de kwijtscheldingsregeling
niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.
Een eenmalig verstrekte verzekeringsuitkering bestemd voor schadeherstel wordt, gedurende de eerste twaalf maanden na ontvangst van dit bedrag, niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.
Een eenmalig verstrekte uitkering in verband met letselschade of smartengeld wordt, gedurende de eerste twaalf maanden na ontvangst van dit bedrag, niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.
Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, wordt dit bedrag gedurende de eerste twaalf maanden na ontvangst, niet in aanmerking genomen als vermogen voor de beoordeling van het recht op kwijtschelding.
26.2.5. De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren
De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt aangemerkt
als een vermogensbestanddeel. Voor de waardebepaling van de onroerende zaak is uitgangspunt
de waarde van de onroerende zaak bij verkoop vrij te aanvaarden.
Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een
verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de
voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun
eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in
verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig
grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen. In die gevallen kan de ontvanger in
overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van
betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een
beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of
bij een eerder vrijkomen van de woning. Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen.
26.2.6. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren
Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt
dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet
in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn
26.2.7. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren
Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van
overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang.
Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen
Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam.
In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mee in aanmerking genomen,
ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de belastingschuld
Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou
komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van
betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het
26.2.10. Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren
Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de
openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige
betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.
De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand
te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te
verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het
verzoek om kwijtschelding is ingediend.
Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld
per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot (als bedoeld in artikel 3 Pw) in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.
De verantwoordelijkheid van de echtgenoot voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die betrekking hebben op de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval - afhankelijk van de omstandigheden - het normbedrag voor een alleenstaande dan wel het normbedrag voor een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).
26.2.11. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren
Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van
de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld.
Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de ontvanger uit eigen wetenschap bekend is
dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten
vakantiegeld in aanmerking genomen.
Zo is bijvoorbeeld sprake van een lager percentage dan 7 in het geval de belastingschuldige een
bijstandsuitkering geniet. In dat geval moet dus worden uitgegaan van het percentage genoemd in
26.2.12. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren
Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die
studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+).
Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor
levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van
basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt voor zover van
toepassing rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In
voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag.
De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.
A. Voor studenten in het hoger onderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor
levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot het bedrag genoemd in artikel 26.2.12. sub A van de Rijksleidraad Invordering 2008.
B. Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot het bedrag genoemd in artikel 26.2.12. sub B van de Rijksleidraad Invordering 2008.
Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens
uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B.
Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor
studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het
desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de
betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:
Formule 1: (P + Q) – R – S = X
In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering
(exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van
de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding
geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de
daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze
berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.
In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende
student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X)
vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto
besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.
In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening.
In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit
26.2.13. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren
Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor
bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als
inkomen in aanmerking genomen.
De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 27 jaar, wordt daarentegen wél als
inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren
ontvangen. In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten
waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet. De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter
aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage
bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar -
26.2.14. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden met
belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het
verzoek is ingediend, nog zullen worden opgelegd.
Tot betalingen op belastingschulden worden naast betalingen aan rijksbelastingen ook de
betalingen gerekend die worden verricht op gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de
rechten die zijn vermeld in artikel 229 van de Gemeentewet ) en andere belastingen en heffingen
26.2.15. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden
Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de
aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3
Pw (zie artikel 26.2.10 van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten
hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond van artikel 15, eerste
26.2.17. Kwijtschelding tijdens WSNP
Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die belastingschuldige verzoekt om
kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als
boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.
Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van
de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer
van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel
vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.
26.2.19. Normpremie ziektekostenverzekering begrepen in de bijstandsuitkering
26.2.20. Onderhoud gezinsleden in het buitenland
De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland verblijvende
echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de
betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag
voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw . Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in
aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel
3 Pw, wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen
die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed- of aanverwanten overmaakt voor de kosten van
levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt,
26.3.1. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord
Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een saneringsakkoord tussen de
schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.
Deze kwijtschelding komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn uitgewonnen.
Ook als er geen andere schuldeisers zijn of alleen speciale crediteuren als bedoeld in artikel 26.3.8
van deze leidraad kan de ontvanger kwijtschelding verlenen. De ontvanger zal bij dergelijke saneringsverzoeken de volgende aspecten meewegen in de beoordeling van het verzoek:
1. Kan de belastingschuldige een verwijt worden gemaakt ter zake van het onbetaald blijven van
de belastingschulden (zie artikel 8 van de regeling en artikel 26.1.9 van deze leidraad)?
2. Is er sprake van een situatie waarin de belastingschuldige de ontvanger als enig schuldeiser
heeft overgelaten door de andere schuldeisers bij voorrang te voldoen (zie artikel 26.3.5 van
deze leidraad)? De voorwaarden van artikel 22 van de regeling voor medewerking van de
ontvanger aan een saneringsakkoord zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
26.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers
Voordat de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord gaat hij na of de mogelijkheid bestaat
(een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschuld. Als de (te
verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling zodanig is dat het aanbod tot een
saneringsakkoord voor de ontvanger geen betere perspectieven biedt, treedt de ontvanger niet toe
Bij toetreding tot een saneringsakkoord kan de ontvanger er van afzien derden alsnog aansprakelijk
te stellen. In dat geval moet bij de vaststelling van het bedrag dat aan de ontvanger moet worden
voldaan rekening worden gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had
Als de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog derden aansprakelijk stelt,
blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet worden voldaan een (eventuele)
opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten beschouwing. In de situatie dat de
aansprakelijkgestelde zijn regresrecht op de gesaneerde onderneming uitoefent en het bedrijf
daardoor opnieuw in moeilijkheden komt, eist de ontvanger niet dat de onderneming het ontstane
tekort alsnog aanvult. Als later blijkt dat de aansprakelijkgestelde niet kan betalen, eist de ontvanger
26.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord
Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de ontvanger welke
belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele
belastingschuld ten tijde van het verzoek.
Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de
belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk
overeenstemt met de materiële schuld. Als de belastingschuldige niet de gegevens overlegt die
(kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor
de ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord.
Naast de Rijksbelastingdienst heeft ook de gemeente de inspanningsverplichting om de te saneren
schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel)
verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is
26.3.8. Speciale crediteuren en saneringsakkoord
Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord
hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te kunnen innen. Tot die
crediteuren behoren onder meer:
- Pandhouders, omdat het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand gegeven goed
boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het niet deelnemen van de pandhouder aan het
akkoord niet aan een deelname daaraan door de ontvanger in de weg. Vanzelfsprekend zal in
aanmerking moeten worden genomen dat het recht van voorrang van de pandhouderafhankelijk is van - en dus qua belang beperkt is tot - de waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand gedekte gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens pandrecht betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21, tweede lid, tweede volzin van de wet is voor die zaak lager bevoorrecht dan de fiscus. Voor hem geldt het voorgaande dus niet. Vordering van de gemeente moeten als concurrente vorderingen worden aangemerkt.
- Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Als een
leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud. Het voorgaande is niet van toepassing als de rijksontvanger met toepassing van het bodemrecht beslag heeft gelegd op deze zaak. In dat geval wordt door de rijksontvanger integrale voldoening van de waarde van de bodemzaak worden geëist en voor het restant van de fiscale vordering (ten minste) het dubbele percentage;
- Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te betalen bedragen en de
ontvanger heeft eveneens met de cessie ingestemd, dan wordt bij een akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering van de ontvanger wordt bepaald zonder rekening te houden met de te verwachten - maar rechtsgeldig gecedeerde - uit te betalen bedragen.
- Dwangcrediteuren. Onder ‘dwangcrediteuren’ worden in dit verband verstaan leveranciers die
niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken terwijl de onderneming zonder hen niet verder
kan werken. Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de beoordeling van het akkoord houdt de ontvanger rekening met de volledige betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.
26.3.9 Betaling bedrag saneringsakkoord
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De
ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de
belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de
termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig
kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt
hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het
saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in
- artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en
andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;
- artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de
dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;
- artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere
financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen
gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure
- artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.
Kwijtschelding wordt pas verleend indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.
26.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding
Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de ontvanger op het
verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het college. Het
beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger. In verband met het aan het college uit te brengen
advies zendt de ontvanger zo nodig opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe.
Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet terugzendt, stelt de
ontvanger hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als de belastingschuldige hieraan geen gevolg
geeft, stelt de ontvanger het college daarvan in kennis. De ontvanger adviseert het college dan om
26.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding
De ontvanger merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een beroepschrift dat gericht is
aan het college. Als de ontvanger zelf aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in
zijn eerdere beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af.
De ontvanger behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een eerste verzoek als het
verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout.
In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de ontvanger een beroepschrift
26.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding
Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn de
gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste
verzoek. Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het
eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot een te
hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats. Ook wijzigingen in de aanspraak inzake
huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet
26.4.6. Invordering na administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding
Als binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.
Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit neemt echter niet weg dat - als het belang van de invordering zich daartegen niet verzet - van het dagelijks bestuur mag worden verwacht dat hij alsnog ambtshalve de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt. Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.
Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af van de
omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels onherroepelijke
26.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding
Als de ontvanger nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek om kwijtschelding, kan
de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het college. Hieraan is geen termijn gebonden.
Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger kwijtschelding had moeten verlenen, dan
hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar
kan het college op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.
26.6. Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding
Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de ontvanger
voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de ontvanger het verzoek om kwijtschelding af. De ontvanger neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal
treffen. Tegen het besluit van de ontvanger om geen invorderingsmaatregelen meer te treffen staat geen administratief beroep open.
Als de ontvanger besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog
openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de
belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.
De ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog
openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden
met de buiten de invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt
bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit
minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De
ontvanger neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.
Als de ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen, zal hij in zijn
beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling opnemen. Anders dan kwijtschelding is een dergelijke
beschikking herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, neemt de
ontvanger een nieuwe beschikking waarbij hij zijn eerdere beschikking intrekt. De ontvanger kan
hiertoe pas overgaan nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen
de eerdere beschikking in te trekken en niet binnen veertien dagen alsnog aan de voorwaarden of
26.7. Geautomatiseerde kwijtschelding
De gemeente maakt gebruik van de mogelijkheid van geautomatiseerde kwijtschelding. Er wordt getoetst in het laatste kwartaal van het jaar voorafgaande aan het belastingjaar waarvoor de kwijtschelding eventueel kan worden verleend.
De toetsing vindt plaats door het Inlichtingenbureau aan de hand van jaarlijks vastgestelde criteria.
Deze criteria worden vastgesteld door het Ministerie van Financiën. Als op grond van deze toetsing
geen recht bestaat op geautomatiseerde kwijtschelding kan in een later stadium alsnog een
In aanvulling op afdeling 4.4.3 (artikelen 4:104 tot en met 4:111) Awb regelt artikel 27 van de wet enkele specifieke (aanvullende) zaken met betrekking tot verjaring:
- dat stuiting van de verjaring door de ontvanger mogelijk is door het zenden van een schriftelijke mededeling waarin het recht op betaling ondubbelzinnig wordt voorbehouden;
- als de belastingschuldige heeft opgehouden te bestaan (oftewel: de onderneming bestaat niet meer) en er is iemand aansprakelijk gesteld voor de belastingschuld, dan treedt de aansprakelijkgestelde in de plaats van de belastingschuldige (oftewel: in dat geval kan ook de aansprakelijkheidsschuld zelfstandig worden gestuit of verlengd).
In aansluiting op afdeling van 4.4.3 van de Awb en artikel 27 van de wet beschrijft dit artikel beleid over:
- versnelde invordering en verjaring;
- aansprakelijkgestelden en verjaring;
27.1. Versnelde invordering en verjaring
Als de invordering is aangevangen met toepassing van artikel 10 van de wet begint de
verjaringstermijn te lopen op het moment dat de belastingaanslagen onmiddellijk en tot het volle
bedrag invorderbaar werden. De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat moment voor de verjaring
27.2. Aansprakelijkgestelden en verjaring
Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige
verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag terzake waarvan aansprakelijk is gesteld,
eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.
27.3. Stuiting van de verjaring
Als de betekening van een dwangbevel uitsluitend plaatsvindt om de verjaring te stuiten, dan licht
de ontvanger de belastingschuldige in over het doel van de betekening. Deze betekening is
Om de verjaring te stuiten kan een dwangbevel meer dan éénmaal worden betekend.
Als de ontvanger de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuit door een schriftelijke mededeling, maakt hij die schriftelijke mededeling bekend aan de belastingschuldige.
27.4. Schorsing van de verjaring
Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de verjaringstermijn voor de
Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan. De ontvanger beroept zich echter
alleen op afstand van verjaring, als zonder meer duidelijk is dat de belastingschuldige daadwerkelijk
27.6. Rente en kosten en verjaring
De op een belastingaanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met de belastingaanslag
verbonden. Als voor een belastingaanslag de verjaring is ingetreden, laat de ontvanger dus ook
voor de rente en kosten invordering en verrekening achterwege.
27.7. Na verjaring geen civiele invordering
Na intreding van de verjaring maakt de ontvanger geen gebruik van de mogelijkheid om een
belastingschuld in te vorderen door middel van een dagvaarding.
27.8. Verjaring van belastingteruggaven
Voor de verjaring van belastingteruggaven geldt eenzelfde verjaringstermijn als voor belastingschulden. Na verjaring ontstaat een natuurlijke verbintenis. De ontvanger zal een beroep op de verjaring doen, tenzij hij gerede twijfel heeft of de belastingaanslag aan de belastingschuldige is bekendgemaakt.
Artikel 28 van de wet regelt het in rekening brengen en vergoeden van invorderingsrente.
In aansluiting op artikel 28 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- correctie berekende invorderingsrente;
- vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente;
28.2. Correctie berekende invorderingsrente
De ontvanger corrigeert de renteberekening als daarbij onjuiste gegevens zijn gebruikt. Dit geldt ook
voor een belastingaanslag waaraan een nieuwe dagtekening wordt toegekend die leidt tot een
ander aanvangstijdstip voor de renteberekening.
Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen:
Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich voordoen:
- bij vermindering van belastingaanslagen, en;
- als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.
28.3. Vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente
Als de ontvanger als gevolg van een te late betaling terecht rente in rekening brengt, kan er slechts
in uitzonderlijke situaties aanleiding bestaan die rente te verminderen. De ontvanger moet dan van
mening zijn dat het niet tijdig voldoen van de belastingschuld niet kan worden verweten aan de
belastingschuldige en bovendien dat de invordering van rente onredelijk en onbillijk is.
De ontvanger kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift de verschuldigde rente
28.6. Kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk
Kwijtschelding van uitsluitend invorderingsrente is niet mogelijk. De ontvanger doet ook geen
toezegging dat de rente niet zal worden ingevorderd. Dit laat onverlet dat de ontvanger
kwijtschelding verleent of rente buiten invordering laat, als hij de hoofdsom kwijtscheldt of buiten
invordering laat op grond van het bepaalde in artikel 26 van deze leidraad.
Artikel 30 Beschikking betalingskorting en invorderingsrente
Artikel 30 van de wet bepaalt dat de ontvanger het bedrag van de betalingskorting en de
invorderingsrente vaststelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Op deze beschikking is
hoofdstuk V van de AWR van toepassing. De ontvanger kan geen betalingskorting verlenen van belastingen.
In aansluiting op artikel 30 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- beschikking terug te nemen betalingskorting;
- verzoek tot vermindering rente is bezwaar;
- betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie;
- teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling;
- geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting.
30.1. Beschikking terugnemen betalingskorting
30.2. Verzoek tot vermindering rente is bezwaar
Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van in rekening gebrachte rente merkt de ontvanger aan als een bezwaarschrift.
30.3. Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie
30.4. Teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling
Het beleid omtrent teruggenomen betalingskorting is niet van toepassing voor de gemeente.
Indiening van een bezwaar- of beroepschrift (in hoger beroep) schort de verplichting om de
invorderingsrente te betalen niet op. Als om uitstel van betaling wordt verzocht is het beleid van
artikel 25 van deze leidraad en artikel 34 van de regeling van overeenkomstige toepassing.
Artikel 32 Samenloop fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen
Artikel 32 van de wet bepaalt dat naast de aansprakelijkheidsbepalingen die in hoofdstuk VI van de
wet zijn opgenomen, de ontvanger ook een beroep kan doen op aansprakelijkheidsbepalingen in
andere wettelijke regelingen. De ontvanger kan dus ook een beroep doen op
aansprakelijkheidsbepalingen uit bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van
In aansluiting op artikel 32 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
In situaties waarin de ontvanger feitelijk de keuze heeft tussen de toepassing van zowel een
aansprakelijkheidsbepaling uit de wet als een aansprakelijkheidsbepaling uit het civiele recht, geldt
in beginsel hetgeen is vermeld in artikel 3.1 van deze leidraad.
In de belangenafweging die aan de aansprakelijkstelling voorafgaat, wordt in beginsel
doorslaggevend gewicht toegekend aan die aansprakelijkheidsbepaling waarbij de aansprakelijke in
Artikel 33 Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle belastingen
Artikel 33 van de wet bevat hoofdelijke aansprakelijkheidsregels die gelden voor de invordering van
Deze regels dienen ertoe om, als op het in dit artikel genoemde lichaam geen verhaal meer kan
worden uitgeoefend, die personen voor de nog verschuldigde belasting aan te spreken, die in een
nauwe betrekking staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en invloed (hadden) kunnen
uitoefenen op het betalen van de belastingschulden.
In aansluiting op artikel 33 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
33.1. Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid
De begrippen ‘vaste inrichting’ en ‘vaste vertegenwoordiger’ zijn dezelfde als bij de heffing van de
33.3. Lichaam dat is ontbonden bij aansprakelijkheid
De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet doelt, kan -
behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen - onder omstandigheden ook
worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen.
Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende ontbinding - bedoeld in de vorige
volzin - geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de handelingen.
Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening en/of het
voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde
33.4. Vereffenaar bij aansprakelijkheid
Niet alleen degene die met de vereffening is belast, is aansprakelijk op grond van artikel 33, eerste
lid, onderdeel c, van de wet, maar ook degene die feitelijk als vereffenaar is opgetreden zonder dat
van een uitdrukkelijke lastgeving sprake is.
De ontvanger moet aannemelijk maken dat het niet-betalen van de belastingschuld is te wijten aan
kennelijk onbehoorlijk bestuur van de vereffenaar. De betekenis van het begrip kennelijk
onbehoorlijk bestuur in dit lid is dezelfde als in artikel 36 van de wet.
33.6. Gewezen bestuurder bij aansprakelijkheid
De ontvanger kan de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen voor de belastingschuld waarvoor
hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk aansprakelijk was, te weten de schuld die in deze
33.7. Disculpatie bestuurders, leiders en vaste vertegenwoordigers
Bestuurders van lichamen zonder rechtspersoonlijkheid of van een rechtspersoonlijkheid bezittend
lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is alsmede leiders van een vaste inrichting van een niet in
Nederland gevestigd lichaam dan wel de in Nederland wonende of gevestigde vaste
vertegenwoordiger van dat lichaam, zijn niet aansprakelijk voor zover zij bewijzen dat de niet-betaling
Niet-verwijtbaarheid wordt naar redelijkheid en billijkheid beoordeeld, waarbij veel afhankelijk is van
de feitelijke omstandigheden. Zo kan van niet-verwijtbaarheid sprake zijn als een ondernemer,
hoewel hij de nodige voorzieningen heeft getroffen om eventuele tegenslagen in zijn bedrijf het
hoofd te bieden, toch wordt geconfronteerd met niet te voorziene calamiteiten. Daaronder is
begrepen een sterk verslechterde economische situatie van zodanige omvang dat hij ondanks zijn
voorzorgen niet meer in staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen.
Ook kan plotseling betalingsonmacht ontstaan door een bijzondere gebeurtenis, bijvoorbeeld een
niet voorzienbare, omvangrijke miscalculatie of door het faillissement van een belangrijke debiteur.
Bij dit laatste geldt echter dat een ondernemer die zijn bedrijf uitoefent op een te zwakke financiële
basis zich niet gemakkelijk op niet-verwijtbaarheid zal kunnen beroepen.
Artikel 48 Beperking aansprakelijkheid van erfgenamen
Artikel 48 van de wet regelt niet de aansprakelijkheid van de erfgenaam, maar geeft aan dat de
erfgenaam - als rechtsopvolger van de erflater - niet voor alle belastingaanslagen voor het volle
bedrag zal worden aangesproken.
In aansluiting op artikel 48 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
48.1. Beneficiaire aanvaarding
Als een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, wordt de vereffening
van de boedel afgewacht, met dien verstande dat de ontvanger maatregelen neemt ter beveiliging
van zijn rechten (zie echter ook artikel 14.1.3 van deze leidraad).
Aantasting van het vermogen van de erfgenamen blijft uiteraard achterwege.
48.2. Invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege
Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene niet meer tegen de gezamenlijke
erfgenamen kan worden opgetreden, blijft invordering ten laste van een erfgenaam van wie minder
dan € 23 moet worden ingevorderd achterwege, tenzij het de hoofdsom van de aanslag betreft.
Er kan ook aanleiding bestaan een gering restbedrag op tactische gronden buiten invordering te
Artikel 48a Aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde bedragen inkomstenbelasting of omzetbelasting
Artikel 49 Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling
Artikel 49 van de wet regelt de formele bepalingen voor aansprakelijkstellingen. Het geeft aan op
welke wijze een materiële aansprakelijkheid wordt omgezet in een formele aansprakelijkstelling. De
bepalingen gelden niet alleen voor de in de wet opgenomen aansprakelijkheidsregels, maar gelden
ook voor de aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling, bijvoorbeeld in het Burgerlijk
Wetboek en het Wetboek van Koophandel.
De aansprakelijkstelling vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking, en wel afzonderlijk voor
een ieder die aansprakelijk wordt gesteld.
In aansluiting op artikel 49 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete;
- aansprakelijkstelling voor invorderingsrente;
- vooraankondiging aansprakelijkstelling;
- de aansprakelijkstelling - in gebreke zijn;
- informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en inlenersaansprakelijkheid;
- informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden;
- eerst uitwinning belastingschuldige;
- volgorde van aansprakelijkstellen;
49.1. Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete
De ontvanger kan de beschikking aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete opnemen in
dezelfde brief waarbij hij ook de beschikking voor de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld
bekendmaakt. De ontvanger moet dan in de beschikking de gronden vermelden waarop de
aansprakelijkstelling voor de boete berust.
Als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de gronden, waarop het voornemen tot
een aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete berust, te betwisten of de ontvanger is van oordeel
dat de betwisting van de aansprakelijke ongegrond is, dan zal hij de derde daarvan op de hoogte
stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op de voet van artikel 49,
49.2. Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente
Als aan de aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening moet worden gebracht, dan wordt
de rente berekend over het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.
Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens een bedrag aan
invorderingsrente is opgenomen, wordt over dat bedrag geen rente in rekening gebracht.
49.2a. Vooraankondiging aansprakelijkstelling
49.3.3. In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere invorderingsmaatregelen’
Als de ontvanger aan de belastingschuldige een beschikking heeft gestuurd waarin hij toezegt geen
verdere invorderingsmaatregelen tegen de belastingschuldige meer te nemen, kan een derde voor
de desbetreffende belastingschuld niettemin aansprakelijk worden gesteld, mits die mogelijkheid uitdrukkelijk in de beschikking is vermeld.
49.4. Informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en Inlenersaansprakelijkheid
49.5. Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden
Op grond van het bepaalde in artikel 49, zesde lid, van de wet moet de ontvanger de
aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte stellen van de gegevens over de belasting
waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.
Tot de gegevens die op grond van genoemde bepaling moeten worden verstrekt, behoren in elk
geval de stukken die op de zaak betrekking hebben als bedoeld in de artikelen 7:4 en 8:42 Awb .
Hieronder worden verstaan alle stukken die bij het nemen van het besluit een rol hebben gespeeld.
Naast de gegevens die zijn vastgelegd in de genoemde stukken moeten desgevraagd ook andere
gegevens worden verstrekt, mits die gegevens redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht
voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep.
De gegevens worden - na een daartoe strekkend verzoek van de aansprakelijk gestelde -
vooruitlopend op het indienen van een bezwaarschrift of op het instellen van beroep verstrekt.
Hoewel artikel 49, zesde lid, van de wet betrekking heeft op de gegevens over de belasting, is
goedgekeurd dat de gegevensverstrekking zich daartoe niet beperkt, maar mede betrekking heeft
op (alle) andere aspecten van de aansprakelijkheidsbeslissing. Voorwaarde is wel dat deze
gegevens hetzij gerekend kunnen worden tot de stukken die op de zaak betrekking hebben als
hiervoor genoemd, hetzij redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van
bezwaar tegen de aansprakelijkheidsbeschikking of het instellen van beroep tegen daarop volgende
49.6. Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige
De ontvanger zal zich in beginsel eerst verhalen op vermogensbestanddelen van de
belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning van de vermogensbestanddelen van de
aansprakelijkgestelde, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 14.1.4, laatste volzin, van de leidraad.
49.7. Volgorde van aansprakelijk stellen
Als de ontvanger een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer dan één fiscale of
civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling, dan hoeft hij daarbij geen volgorde in acht te nemen.
Hetzelfde geldt als de ontvanger verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van
verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen.
Dit geldt niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is bepaald.
49.8.1. Bezwaar en uitstel van betaling
Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige toepassing:
a. als bezwaar wordt gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling; en
b. als beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling; en
c. als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak.
Artikel 51 Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid
De versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet is niet van toepassing op
een aansprakelijkgestelde. Wel heeft de ontvanger de mogelijkheid om conservatoir beslag te
leggen op grond van artikel 51 van de wet met toepassing van de regels van het Wetboek van
In aansluiting op artikel 51 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over conservatoir beslag en
Artikel 52 Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling
Op grond van artikel 52, eerste lid, van de wet heeft de aansprakelijkgestelde een betalingstermijn
van zes weken na dagtekening van de beschikking van de aansprakelijkstelling.
Als na het verstrijken van deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden en geen bezwaarschrift
tegen de beschikking is ingediend, is het in de beschikking vermelde bedrag invorderbaar.
In aansluiting op artikel 52 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over vermindering van de belastingaanslag.
Artikel 53 Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding
De ontvanger heeft op grond van het bepaalde in artikel 53 recht om ook de regels voor de
verrekening (artikel 24 van de wet met uitzondering van het tweede lid) toe te passen voor een
aansprakelijkgestelde. Dit leidt ertoe dat een openstaande aansprakelijkheidsschuld kan worden
verrekend met een aan de aansprakelijkgestelde uit te betalen bedrag.
Als de aansprakelijkgestelde niet in staat is - anders dan met buitengewoon bezwaar - de
belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen, dan kan aan
hem op verzoek ontslag van betalingsverplichting worden verleend.
In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld;
- ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid.
53.1. Geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld
Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige
verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag waarvoor aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.
53.2.Ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid
De ontvanger verleent geen ontslag van betalingsverplichting als sprake is van verwijtbaarheid van
de kant van de aansprakelijk gestelde. Dit volgt uit artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de regeling.
De vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt de ontvanger op basis van gedragingen van
de aansprakelijk gestelde. Dit betekent dat als de aansprakelijkstelling van een bestuurder is
gebaseerd op artikel 36, vierde lid, van de wet, het enkele feit dat het lichaam niet op de juiste wijze
heeft gemeld niet in de weg hoeft te staan aan ontslag van betalingsverplichting.
Artikel 54 Mededeling aan de aansprakelijkgestelde
In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het aanhouden van de betaling van een teruggaaf bij aansprakelijkstelling.
54.1. Betaling teruggaaf aanhouden bij aansprakelijkstelling
De ontvanger houdt de betaling van de teruggaaf - als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet -
aan gedurende vier weken na de dagtekening van de schriftelijke mededeling aan de
In deze periode kan de belastingschuldige - als de derde zich al voor de aansprakelijkheidsschuld
op hem heeft verhaald - derdenbeslag leggen onder de ontvanger op het bedrag van de teruggaaf.
In de derdenbeslagprocedure zal worden uitgemaakt aan wie de ontvanger het bedrag van de
Artikel 58 Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde
Artikel 58 van de wet regelt de verplichting voor de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde
tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen en het ter beschikking stellen van
gegevensdragers die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van belang zijn.
Verder regelt artikel 58 van de wet de identificatieverplichting tegenover de ontvanger.
Onder de gegevens die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van de
belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de ontvanger nodig heeft om te
beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk kan stellen.
In aansluiting op artikel 58 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
• - geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure;
58.1. Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure
Het is de ontvanger niet toegestaan een invorderingsonderzoek te doen instellen, nadat de rechter
de ontvanger in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren voor in een procedure aangevoerde
stellingen, indien en voor zover dat onderzoek wordt ingesteld om gegevens te verwerven om dat
Artikel 59 Informatieverplichting: gegevensdragers bij een derde
Op grond van artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 59 van de wet niet van toepassing bij de
invordering van gemeentelijke belastingen.
Artikel 59 legt aan degene die de boekhouding of gegevens van de belastingschuldige of
aansprakelijkgestelde (bij)houdt de verplichting op de gevraagde gegevens aan de ontvanger van
de rijksbelastingdienst te verstrekken. Het artikel kan op grond van artikel 246a van de
Gemeentewet bij algemene maatregel van bestuur geheel of gedeeltelijk van toepassing worden
verklaard voor gemeentelijke belastingen. In de betreffende algemene maatregel van bestuur, het
Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing (Stb. 1995, 346) is ten aanzien van de
invordering geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 59. In artikel 7 van het Besluit
gegevensverstrekking is alleen bepaald dat de rijksbelastingdienst desgevraagd gegevens en
inlichtingen moet verstrekken over de inkomens- en vermogenspositie van de belastingschuldige die
een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belasting heeft gedaan op de voet van artikel 26
van de wet. Bij de beoordeling van een ingediend kwijtscheldingsverzoek kunnen de opgegeven
inkomens- en vermogensgegevens worden geverifieerd bij de rijksbelastingdienst.
Artikel 60 Formele bepalingen voor de informatieverplichtingen
Artikel 60 van de wet regelt de formele bepalingen voor de informatieverplichtingen.
In aansluiting op artikel 60 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
o - het stellen van een redelijke termijn voor verstrekken van informatie;
o - de kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen.
60.1. Redelijke termijn voor verstrekken van informatie
De ontvanger stelt een redelijke termijn voor het verstrekken van de gegevens en inlichtingen of het
ter beschikking stellen van de gegevensdragers.
Als de ontvanger belang heeft bij een spoedige verstrekking of beschikbaarstelling kan deze termijn ook terstond zijn.
60.2. Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen
Als de opgevraagde gegevens niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt,
herhaalt de ontvanger zijn verzoek en vordert hij op basis van artikel 60, eerste lid, van de wet
correcte en concrete gegevens.
Als de gegevens ook na herhaald verzoek niet voldoen aan de gestelde eisen, beoordeelt de
ontvanger of hij een civiele procedure begint of de strafsancties van Hoofdstuk VIII van de wet
Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats. In uitzonderingssituaties kan de
ontvanger toestaan dat de gegevens mondeling worden verstrekt. In verband met de bewijsvoering
zorgt de ontvanger voor een vastlegging van het gesprek.
Artikel 61 Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen
Artikel 61 van de wet bepaalt voor de in de artikelen 58, 59 en 60 van de wet opgenomen
verplichtingen dat niemand zich op geheimhouding kan beroepen, zelfs niet als die
geheimhoudingsverplichting bij wettelijk voorschrift zou zijn opgelegd.
In aansluiting op artikel 61 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over niet van de administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens.
61.1. Niet van de administratie gescheiden (beroeps-) vertrouwelijke gegevens
De ontvanger heeft alleen belang bij die gegevens en inlichtingen en gegevensdragers die hem
inzicht verschaffen in de financiële positie van de belastingschuldige.
Doorgaans zijn de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële gegevens gescheiden. Als het
onvermijdelijk is dat de ontvanger privacygegevens onder ogen krijgt, vormt dit geen grond om de
verstrekking van gegevens of de beschikbaarstelling van gegevensdragers te weigeren. De
ontvanger is op grond van artikel 67, eerste lid, van de wet gehouden tot geheimhouding van die
Artikel 62 Informatieverplichtingen van de administratieplichtige
Op grond van artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 62 van de wet niet van toepassing bij de
invordering van gemeentelijke belastingen.
Artikel 62 van de wet legt aan derden de verplichting op om gegevens en inlichtingen die voor de
invordering van belang kunnen zijn te verstrekken aan de ontvanger van de rijksbelastingdienst. In
artikel 246a van de Gemeentewet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen
worden gesteld om de en 62 van de Invorderingswet 1990 geheel of gedeeltelijk van toepassing te
verklaren of een overeenkomstige bepaling vast te stellen. In de betreffende algemene maatregel
van bestuur, het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing is ten aanzien van de
invordering geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 62.
In een aantal gevallen kunnen gemeenten echter toch gebruik maken van inlichtingen van derden. Het kan daarbij gaan om de volgende gevallen:
- Verschaffing inlichtingen door de rijksbelastingdienst. De Staatssecretaris van Financiën heeft in onderdeel 2.1.1.3 van het Voorschrift informatieverstrekking 1993 bepaald dat aan gemeenten desgevraagd informatie wordt verstrekt voor zover die zijn belast met de uitvoering van de belastingwet of invordering op basis van de Invorderingswet 1990. Op grond van dit voorschrift kunnen aan de rijksbelastingdienst ten aanzien van een derde bijvoorbeeld gegevens over werkgevers of uitkerende instanties worden gevraagd indien een beslag op loon of uitkering wordt overwogen. Opgemerkt wordt dat het voorschrift geen wettelijke verplichting aan de rijksbelastingdienst oplegt tot het verstrekken van inlichtingen.
Artikel 63b Bestuurlijke boeten
In aansluiting op artikel 63b van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- betalingsverzuim bij aanslagbelastingen;
- verplichting toe te laten dat kopieën e.d. worden gemaakt.
63b.1. Algemene uitgangspunten
Bij het opleggen van bestuurlijke verzuimboeten op grond van hoofdstuk VIIA van de wet zijn, naast
de bepalingen van de AWR die in artikelen 63b van de wet worden genoemd, de voorschriften van
63b.2. Betalingsverzuim bij aanslagbelastingen
Voor het opleggen van de boete wordt een systematiek gehanteerd waarbij de boete wordt
gerelateerd aan de hoogte van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting.
Ter zake van een verzuim als bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van de wet kan de ontvanger een
boete opleggen van 5 procent van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde
belasting tot het wettelijk maximum van die bepaling. De boete wordt minimaal gesteld op € 50,00.
In afwijking hiervan kan de ontvanger in uitzonderlijke gevallen een boete tot het in artikel 63b, eerste
lid, van de wet genoemde maximum opleggen, zonder rekening te houden met de genoemde 5
procent. De opgelegde verzuimboete wordt niet verlaagd bij latere wijziging van het bedrag
waarover die boete is berekend.
Als een aanslag in meerdere termijnen betaald mag worden, kunnen er met betrekking tot die
aanslag ook meerdere verzuimen als bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van de wet voorkomen. Als
er meerdere dergelijke verzuimen zijn, zijn er even zoveel beboetbare feiten. Bij de bepaling van de
hoogte van de boete vanwege een verzuim, houdt de ontvanger alleen rekening met de belasting
die betrekking heeft op de desbetreffende betalingstermijn.
De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een
63b.3. Verplichting toe te laten dat kopieën e.d. worden gemaakt
Ter zake van het verzuim als bedoeld in artikel 63b, tweede lid, van de wet kan de ontvanger een
verzuimboete opleggen van 50 procent van het in dat artikel genoemde wettelijk maximum. In
afwijking hiervan kan in uitzonderlijke gevallen een boete tot het in artikel 63b, tweede lid, van de
wet genoemde maximum worden opgelegd. De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn
verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingschuldige.
De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een
Artikel 65 Niet nakomen informatieverplichting: strafmaat voor misdrijf
Bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken van gegevens of het ter
beschikking stellen van gegevensdragers, kan sprake zijn van opzet.
In artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet wordt de strafmaat voor dit strafbare feit gegeven. De
beide straffen die in die leden zijn genoemd, kunnen cumulatief worden toegepast. Artikel 65a van
de wet merkt dit strafbare feit aan als een misdrijf.
Het derde lid van artikel 65 van de wet bevat de zogenaamde 'inkeerregeling': het recht op
strafvervolging vervalt als een persoon tijdig tot inkeer komt en alsnog zorgt voor een juiste en
volledige verstrekking van informatie.
In aansluiting op artikel 65 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte
Artikel 67 Geheimhoudingsplicht
Artikel 67 van de wet regelt de geheimhoudingsplicht. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat
de geheimhoudingsplicht niet geldt als:
(voor de gemeente geldt: bij besluit van het college) zijn aangewezen;
Daarnaast kan het college op grond van het derde lid ontheffing van de geheimhoudingsplicht
In aansluiting op artikel 67 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
67.1. Bekendmaking aan de belastingschuldige
De geheimhoudingsplicht geldt niet voor de bekendmaking van gegevens aan degene op wie zij
betrekking hebben (de belastingschuldige) voor zover deze gegevens door of namens hem zijn
verstrekt. Ook het verstrekken van informatie over belastingschulden aan de belastingschuldige zelf
valt niet onder de geheimhoudingsplicht. Onder belastingschuldige moet hier mede worden
verstaan: diens vertegenwoordiger, curator, bewindvoerder of erfgenaam.
67.2. Bekendmaking aan derden in het belang van de invordering
De geheimhoudingsplicht geldt niet voor zover de bekendmaking van gegevens noodzakelijk is voor
de uitvoering van de Invorderingswet 1990. Dat laatste moet ruim worden opgevat. Als
bekendmaking van belang is voor de invordering van de verschuldigde belasting (aanslag) of een
aansprakelijkheidsvordering (beschikking), kan de bekendmaking (aan derden) plaatsvinden zonder
Artikel 73 Insolventieprocedures
In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:
- de algemene uitgangspunten insolventieprocedures;
- insolventieprocedure en wettelijke schuldsanering;
- insolventieprocedure en surséance;
- insolventieprocedure en faillissement;
- insolventieprocedure: minnelijke schuldsanering door leden van de Vereniging voor
schuldhulpverlening en sociaal bankieren ("NVVK") of gemeenten;
- insolventieprocedure: minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of
73.1.1. Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement
Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de ontvanger zijn vorderingen ter
verificatie aan bij de bewindvoerder. Daarbij wordt er van uitgegaan dat belastingschulden die naar
tijdvak worden geheven, geacht worden van dag tot dag te ontstaan.
De ontvanger meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie aan bij de bewindvoerder.
Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19.2 van deze
De ontvanger ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator worden voldaan. Als
belastingschulden die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden
voldaan, wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator teneinde informatie te verkrijgen
over de toestand van de boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog voldoening te
bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de ontvanger zich met zijn
grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger rechtstreeks verhaal
Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.
Bij de invordering van boedelschulden kan de ontvanger tijdens de wettelijke
schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen.
Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in het faillissement (zie
Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure)
moet aanspannen om een bate voor de boedel te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de
boedel niet toereikend zijn om de proceskosten te voldoen, kan de curator bij de ontvanger een
gemotiveerd verzoek indienen om garantstelling voor het bedrag dat niet uit de boedel kan worden
Bij de beoordeling van het verzoek neemt de ontvanger als uitgangspunt dat:
- de boedel bij de actie van de curator moet zijn gebaat;
- de ontvanger (een deel van) de in het faillissement ingediende vordering zal kunnen innen.
Daarnaast stelt de ontvanger de eis dat de schuldeisers - die bij een verdeling van de activa
eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke opbrengst van de procedure - bereid zijn om naar
evenredigheid mee garant te staan voor de proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers.
Als een bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling de ontvanger een verzoek om
garantstelling doet, treedt de ontvanger in overleg met het college.
73.1.10. Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot faillissement en WSNP
73.2.1. Kwijtschelding tijdens WSNP
Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing is verklaard, verzoekt om kwijtschelding van nadien
opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, wordt verwezen naar
73.2.2. De WSNP is beëindigd met een schone lei
Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is en voor zover
die na de beëindiging op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, zijn aan te
merken als natuurlijke verbintenissen ongeacht of de vorderingen door de ontvanger bij de
Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de
wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging (met
schone lei) van die regeling, zal de ontvanger in beginsel afzien van invordering. Daarbij geldt dat
- de bewindvoerder de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige aanslagen
voldoende op juistheid heeft getoetst; en
- over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft opgenomen met de gemeente.
Belastingteruggaven die zijn vastgesteld nadat de toepassing van de wettelijke
schuldsaneringsregeling is geëindigd en die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak
van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de ontvanger verrekenen met de
vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.
Met betrekking tot belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode voor de beëindiging
(met schone lei) van de wettelijke schuldsaneringsregeling en die worden vastgesteld na
beëindiging van die regeling, geldt het volgende. Teruggaven (na mogelijke verrekening met
openstaande schulden) van minder dan € 500 worden uitbetaald aan de belastingschuldige zelf.
Indien de belastingteruggave (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) € 500 of meer
bedraagt, zal de ontvanger contact opnemen met de gewezen bewindvoerder om met hem te
overleggen of de vereffening moet worden heropend.
Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de ontvanger derden nog
aansprakelijk stellen voor niet-betaalde belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen
Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de ontvanger voortzetten.
73.2.4. De WSNP is tussentijds beëindigd
Als een schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd in de zin van artikel 350, vijfde lid, Fw,
blijft omzetting in faillissement achterwege als er geen baten beschikbaar zijn. In die situatie geldt
het invorderingsbeleid voor natuurlijke personen bij opheffing van een faillissement wegens gebrek
73.3a.2. Voorwaarden WHOA-akkoord
1. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde eisen;
b. het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.
2. De ontvanger houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW.
3. De ontvanger kan ook instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige. De ontvanger kan eveneens instemmen met een akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen. Zie in dit verband artikel 73.3a.3.
4. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De ontvanger stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.
5. Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend.
73.3a.3. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord bij instemming
Als de ontvanger instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.
De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen.
73.3a.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming
De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen.
Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.
73.4.1. Faillissementsaanvraag: algemeen
De belastingaanslag(en) waarvoor de ontvanger het faillissement aanvraagt, moet(en)
onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht. Een
faillissementsaanvraag blijft achterwege als de belastingschuldige aantoont dat de
betalingsonmacht van korte duur is.
Voor een voorlopige aanslag vraagt de ontvanger slechts een faillissement aan als:
- die aanslag is gevolgd door een definitieve aanslag; of
- naast de voorlopige aanslag ook andere aanslagen onbetaald zijn gebleven.
73.4.2. Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag
Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en bovendien bekend is
dat geen baten aanwezig zijn, dan wordt de voorkeur gegeven aan het treffen van maatregelen die
moeten leiden tot ontbinding van die rechtspersoon conform artikel 2:19a BW boven het aanvragen
73.4.3. Particulieren en faillissement
Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als wordt verwacht dat de
ontvanger de eventuele vermogensbestanddelen ook geheel of nagenoeg geheel zonder
faillissement kan uitwinnen, zelfs als daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan.
Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een onderneming drijven of zelfstandig
een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen.
Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van bedrijfsvoering of uitoefening van
een zelfstandig beroep, worden natuurlijke personen die hun bedrijf of zelfstandige
beroepsuitoefening hebben gestaakt in dit verband niet beschouwd als particulieren.
73.4.4. Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag
Als de belastingschuldige - voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen - een
verzoek om kwijtschelding doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord aanbiedt (een en ander in
de zin van artikel 73.6 van deze leidraad), dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag
aanhouden dan wel intrekken om het verzoek dan wel het aanbod aan een nader oordeel te
Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan wel het aanbod louter is
gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren. Er wordt ook van
afgeweken als het aanbod onvoldoende past binnen het door de gemeente gehanteerde
kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid,
en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek dan wel het aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te
73.4.5. Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling faillissementsaanvraag door rechter
Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat de rechtbank de
faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan zal de ontvanger de
faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek aan een nader oordeel te
De ontvanger doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan om de behandeling van
de faillissementsaanvraag te traineren, of als het verzoek onvoldoende past binnen het door de
gemeente gehanteerde uitstelbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In
deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de
73.4.8. Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag
Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet hetgeen in artikel 73.4.1
tot en met 73.4.7 is vermeld met betrekking tot een faillissementsaanvraag door de ontvanger.
Wel is voor het verstrekken van de gegevens toestemming van het college vereist, als het een
belastingschuldige betreft die een bedrijf voert of zelfstandig een beroep uitoefent waaraan in totaal
meer dan vijftig werknemers zijn verbonden. De gegevens worden uitsluitend schriftelijk verstrekt.
Als de ontvanger zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de belastingschuldige te
benaderen met het verzoek het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen met
gebruikmaking van de belastingschuld als steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in
artikel 73.4.1, 73.4.3, 73.4.6 en 73.4.7 van deze leidraad. In dat geval is dus ook toestemming van
73.4.14. Na de toepassing van het faillissement
De ontvanger maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van artikel 196 FW, om na de
beëindiging van een faillissement het proces-verbaal van de verificatievergadering voor het
onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te executeren. Als er wel aanleiding tot
invordering bestaat, doet de ontvanger dit zoveel mogelijk bij dwangbevel.
Bij natuurlijke personen hervat de ontvanger slechts in bijzondere omstandigheden de invordering
na beëindiging van het faillissement. Deze omstandigheden doen zich onder andere voor als de
betrokkene binnen vijf jaar na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over
vermogensbestanddelen van substantiële waarde.
Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden terugbetaald,
treedt de ontvanger in verband met artikel 194 FW in overleg met de curator.
73.4.15. Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure
Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU - niet Denemarken - en
aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in Nederland sprake is van een nevenvestiging, kan in
Nederland op grond van de EG-insolventieverordening een zogenoemde territoriale of secundaire
Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende hoofdprocedure, beoordeelt de
ontvanger of hij baat heeft bij het openen van een secundaire of territoriale procedure in Nederland.
Een secundaire procedure betreft alleen de liquidatieprocedure - dus niet de surseance van betaling
- en wordt afgewikkeld volgens het in Nederland geldende recht. De staat van insolventie behoeft
73.5.1. Voorwaarden voor MSNP Stabilisatiefase
Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatie-overeenkomst
tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in onderdeel b. Voor de
toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst gelijkgesteld een schriftelijke
mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn
de financiële situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren.
Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de ontvanger
gedurende 120 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderingsmaatregelen
schort de ontvanger op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt verrekening
alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot en met de dag waarop het
afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. Als zich bijzondere omstandigheden
voordoen kan de schuldhulpverlener de voormelde termijn in overleg met de ontvanger met
maximaal 120 dagen verlengen. Het in deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in
situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor
uitstel van betaling op basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De ontvanger informeert
de schuldhulpverlener hierover.
Nadat de schuldhulpverlener de ontvanger schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen, verleent de ontvanger uitstel van betaling voor een periode van, in beginsel, maximaal 36 maanden als:
a. de schuldregeling betrekking heeft op natuurlijke personen;
b. de schuldhulpverlener lid is van de NVVK of de schuldregeling wordt uitgevoerd door een gemeente in eigen beheer (zie ook artikel 73.5a);
c. een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is gekomen die dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen;
d. een schuldregelingsovereenkomst tot stand is gekomen conform de Module Schuldregeling in het kader van schuldhulpverlening voor ondernemers van de NVVK of een daarmee gelijk te stellen overeenkomst en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;
e. het aannemelijk is dat het bedrijf of beroep tijdens en na het volledig hebben doorlopen van de schuldregeling met een levensvatbare bedrijfsuitoefening kan worden voortgezet, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;
f. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige - afgezien van de formaliteiten die daarvoor verricht moeten worden - in aanmerking zou komen voor een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a FW;
g. aan het eind van de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst een bedrag zal zijn betaald van ten minste dezelfde omvang als kan worden verkregen indien er sprake zou zijn van een wettelijke schuldsanering.
De voorwaarden onder d en e zijn niet van toepassing op een ex-ondernemer indien aannemelijk is dat hij in de toekomst geen bedrijf zal uitoefenen of niet zelfstandig een beroep zal uitoefenen.
De ontvanger kan ervoor kiezen om aanslagen, waarvoor hij redelijkerwijs derden aansprakelijk kan stellen, niet te betrekken in de schuldregeling, voor zover deze ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer. Artikel 26.3.2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
De ontvanger kan in bijzondere omstandigheden een langere termijn voor uitstel van betaling toekennen dan 36 maanden. Daarbij gelden als voorwaarden dat de schuldhulpverlener daar schriftelijk om verzoekt en aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere periode rechtvaardigen en dat de belangen van de belastingschuldige onevenredig worden geschaad als wordt vastgehouden aan de termijn van 36 maanden.
Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De schuldhulpverlener streeft ernaar dit onderzoek af te ronden binnen 120 dagen, maar uiterlijk binnen 240 dagen, gerekend vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, zet de schuldhulpverlener de schuldregelingsovereenkomst voort; hij stelt de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet tijdig in het tot stand brengen van de schuldregeling, dan beëindigt hij de schuldregelingsovereenkomst.
Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend , omdat de wettelijke schuldsaneringsregeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen.
De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst en is definitief in die zin dat daarop van de zijde van de invorderingsambtenaar in beginsel niet meer kan worden teruggekomen. In voorkomend geval wordt het bedrag van de verschuldigde belastingen door middel van schatting bepaald. In het geval de in de vorige volzin bedoelde schatting naar achteraf blijkt substantieel te laag mocht zijn, kan de invorderingsambtenaar daarop alleen terugkomen indien ter zake van die belasting ten tijde van de schatting ten onrechte geen aangifte was gedaan dan wel indien de belastingschuldige of de schuldhulpverlener wisten of behoorden te weten dat de schatting te laag was.
73.5.3. Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen
Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra een schuldregeling tussen de schuldenaar en diens
schuldeisers tot stand is gekomen (en de schuldregelingsovereenkomst dus wordt voortgezet).
Verrekening kan plaatsvinden met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is
ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatieovereenkomst is ontvangen.
73.5.4. Houding ontvanger tijdens uitstel MSNP
Als sprake is van een verleend uitstel van betaling op grond van een schuldregelingsovereenkomst,
handelt de ontvanger gedurende de periode van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke
Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden die materieel zijn
ontstaan na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, dan wordt het
verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.
Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de in artikel 13 van de regeling bedoelde
betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht op
dat deel van het inkomen dat onder het financieel beheer door de schulpverlener valt wordt
beheerd. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die onder financieel beheer van de
schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12
73.5.5. Intrekken uitstel gedurende MSNP
De ontvanger trekt het uitstel in als:
- hij niet uiterlijk binnen 120 dagen na de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst door de schuldhulpverlener schriftelijk is geïnformeerd dat de schuldregelingsovereenkomst wordt voortgezet;
- de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden die (materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, onbetaald laat;
- de schuldenaar zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt;
- de schuldenaar zijn schuldeisers tracht te benadelen;
- de schuldregelingsovereenkomst wordt beëindigd, anders dan in de zin van art. 73.5.6.
Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De ontvanger trekt het uitstel in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek.
De ontvanger trekt in de situaties genoemd bij het eerste, tweede, derde en vierde gedachtestreepje
het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn
voornemen het uitstel in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn
73.5.6. De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP
Als de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de MSNP, wordt een
schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot
schuldregeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van
artikel 19a van de regeling of artikel 22a van de regeling.
In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de
schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Voor de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 van deze leidraad.
73.5.7 Na de toepassing van de MSNP
Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de
minnelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging van
die regeling, zal de ontvanger in beginsel, als de schuldenaar aan zijn verplichtingen uit die regeling
heeft voldaan, afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:
- de schuldhulpverlener de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige aanslagen/teruggaven dan wel het ontbreken daarvan voldoende op juistheid heeft getoetst; en
- hij over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft opgenomen met de ontvanger.
73.5a Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten Algemeen
Verzoeken om een minnelijke schuldsaneringsregeling gedaan door een persoon of instelling als
bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, niet zijnde een NVVK-lid of
een gemeente, worden in behandeling genomen met inachtneming van het volgende.
De ontvanger zal een belangenafweging moeten maken en zich daarbij moeten afvragen of hij al dan niet tot instemming met de schuldregeling kan komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad. Artikel 73.5 is daarbij van overeenkomstige
toepassing. Dit betekent onder meer dat de schuldregeling betrekking moet hebben op natuurlijke personen.
Bij die belangenafweging zullen de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen:
1. is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
2. is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
3. biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
4. biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de ontvanger: hoe
groot is de kans dat de weigerende ontvanger dan evenveel of meer zal ontvangen;
5. bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;
6. wat is de zwaarte van het financiële belang dat de ontvanger heeft bij volledige nakoming;
7. hoe groot is het aandeel van de weigerende ontvanger in de totale schuldenlast;
8. staat de weigerende ontvanger alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende
9. is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is
Als uit de belangenafweging volgt dat kan worden ingestemd met een dergelijk verzoek dan
verleent de ontvanger op het moment van het ingaan van de schuldregeling voor 36 maanden
73.6.1. Buitengerechtelijk akkoord
In het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn bepalingen opgenomen die de
doelstellingen van de WSNP - namelijk het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord met de
gezamenlijke schuldeisers over de sanering van de schulden zonder tussenkomst van een rechter -
ook voor de gemeente laten gelden.
Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een aansprakelijkgestelde
van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem
Een verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord kan een ieder indienen, ook de
73.6.2a Betaling bedrag saneringsakkoord
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De
ontvanger kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien
belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de
termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig
zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de ontvanger voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van
toepassing met dien verstande dat in afwijking van:
– artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en
andere teruggaven die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;
– artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de
dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;
– artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere
financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen
gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure
– artikel 25.6.2 van deze leidraad belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.
De ontvanger verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.
Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden
aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding
pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer
kunnen worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden
bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.
De ontvanger stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het bodemvoorrecht of de
waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het aangeboden bedrag.
73.6.3. Gevolgen buitengerechtelijk akkoord
Als de ontvanger toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het
deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het
akkoord toekomt, heeft ontvangen. Zo nodig stelt hij een derdebeslagene of houder van penningen
op de hoogte van het verval van het beslag en zorgt hij voor doorhaling van een beslag op een
De ontvanger heft de beslagen op zodra hij ontvangt wat hij heeft gevorderd op grond
73.6.4. Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord
De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden. Als de ontvanger bij
wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij zekerheid.
Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden
gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op
het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De
ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de
73.6.6. Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord
Bij de beoordeling van een akkoord stelt de ontvanger eerst vast op welke belastingaanslagen het
akkoord betrekking heeft. Uitgangspunt daarbij is de materiële belastingschuld die is ontstaan tot
aan de dag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken of de dag waarop een
buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.
Er rust een inspanningsverplichting op de gemeente om de te saneren schuld zo volledig mogelijk
en tot het juiste bedrag vast te stellen, in die zin dat de materieel verschuldigde belasting wordt
geformaliseerd in een aanslag.
De ontvanger betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een akkoord.
Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een dwangakkoord oplegt aan de
gezamenlijke schuldeisers, lijdt de ontvanger het deel van de belastingschuld dat onvoldaan blijft
Aangezien de ontvanger niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij geen kwijtschelding. De
belastingvorderingen die resteren na het dwangakkoord blijven als natuurlijke verbintenissen over.
Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.
73.6.9. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord
Indien een akkoord op grond van artikel 22a van de regeling niet mogelijk is, vindt kwijtschelding
voor ondernemers uitsluitend plaats bij een zogenoemd saneringsakkoord in de zin van artikel 22
73.7. Wettelijk breed moratorium
Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de ontvanger lopende invorderingsmaatregelen op.
Verrekeningen met belastingteruggaven vinden gedurende de afkoelingsperiode niet plaats,
ongeacht de periode waarin die teruggaaf is ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op
een eventueel verleend uitstel van betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop
blijft het in deze leidraad opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing.
Gedurende de afkoelingsperiode schort de ontvanger de uitbetaling aan een derde op in verband
met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige.
Artikel 75 Kosten van vervolging
Dit artikel beschrijft het beleid bij het in rekening brengen van kosten van vervolging. Met
'vervolgingskosten of kosten' wordt bedoeld de kosten die op grond van de Kostenwet invordering
rijksbelastingen (Kostenwet) in rekening worden gebracht.
Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de
belastingdeurwaarder verricht voor de invordering op civiele wijze.
In dit artikel is het volgende beleid over kosten van vervolging opgenomen:
– gevorderde som bevat geen vervolgingskosten;
– aan derden toekomende bedragen;
– rechtsmiddelen en vervolgingskosten;
– verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar;
– niet in rekening brengen van vervolgingskosten;
– onverschuldigdheid van vervolgingskosten;
– niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten;
– versnelde invordering en vervolgingskosten;
– aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten;
– geen kwijtschelding van vervolgingskosten;
75.1. Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten
De gevorderde som bij een aanmaning of dwangbevel (waarvan onderscheidenlijk sprake is in
artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen) is te verstaan als het
belastingbedrag waarvoor de aanmaning of het dwangbevel is uitgevaardigd, dus zonder de
vervolgingskosten en eventuele - pro memorie opgenomen - rente.
75.2. Aan derden toekomende bedragen
Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de
belastingschuldige in rekening worden gebracht, vallen:
– de kosten van de advertenties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en artikel 4, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen;
– de vergoeding van de bewaarder dan wel door hem ingeschakelde derden;
– de kosten van het openen van deuren en huisraad als bedoeld in artikel 444 Rv;
– de kosten van het verrichten van werkzaamheden voor de verkoop ter plaatse van de in beslag genomen zaken;
– de kosten van het verrichten van werkzaamheden door makelaars, deskundigen en afslagers;
– de kosten van opslag, afvoer en bewaarneming van in beslaggenomen roerende zaken;
– de kosten van het doen overbrengen van de in beslag genomen zaken als de verkoop elders plaatsvindt.
Om redenen van beleid worden de laatstgenoemde kosten enkel in rekening gebracht als de
verkoop op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige elders gebeurt dan wel als daarbij
voornamelijk zijn belang is gediend. Eventuele gemaakte reiskosten door de gemeente voor de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kunnen niet op de belastingschuldige
worden verhaald, evenals mogelijke porti- en telefoonkosten.
75.3. Rechtsmiddelen en vervolgingskosten
Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het bezwaar, handelt de ontvanger
overeenkomstig de voorschriften van het Besluit beroep in belastingzaken.
De ontvanger kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de toepassing van de
Indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) stuit op grond van artikel 6:16
Awb niet de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de akte van vervolging.
Als om uitstel van betaling wordt verzocht, is het beleid dat is verwoord in artikel 25.1 en 25.2 van
75.4. Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar
Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten wordt
aangemerkt als een bezwaarschrift. Het bepaalde in artikel 75.3 van deze leidraad is van
75.5. Niet in rekening brengen van vervolgingskosten
In de volgende gevallen brengt de ontvanger voor het uitbrengen van exploten geen
vervolgingskosten in rekening:
75.6. Onverschuldigdheid van vervolgingskosten
Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn gemaakt dan wel
een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet verschuldigd in de volgende gevallen:
– als de betaling op de rekening van de gemeente is bijgeschreven op of voorafgaand aan de dag waarop de kosten verschuldigd zijn geworden;
– voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen bij vermindering van belastingaanslagen;
– als er achteraf bezien al voor het in rekening brengen van de kosten om beleidsmatige redenen aanleiding is geweest om de invordering op te schorten. Hierbij valt te denken aan:
- een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel;
- een ingediend aanvraagformulier voor kwijtschelding, mits volledig ingevuld;
- een ingediend verzoekschrift bij het college, de raad of de ombudsman.
– volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening gebracht als sprake is van trainering van de invordering;
– als na het in rekening brengen van de kosten aan de belastingaanslag een nieuwe dagtekening is toegekend;
– als een derdenbeslag nooit blijkt te hebben gelegen als bedoeld in artikel 14.4.1 van deze leidraad;
– als zaken - die in een onroerende zaak aanwezig zijn - zowel in een beslag op roerende als in een beslag op onroerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken roerend dan wel onroerend zijn en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;
– als zaken - die op of in een schip van de belastingschuldige aanwezig zijn - zowel in een beslag op het schip als in een beslag op roerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken een bestanddeel vormen van het schip dan wel zelfstandige roerende zaken zijn, en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;
– als invorderingsmaatregelen worden getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, en de belastingschuldige binnen twee werkdagen na uitreiking van het aanslagbiljet de openstaande belastingschuld betaalt.
De beslissing om de kosten terug te brengen tot het juiste bedrag dan wel de kosten terug te
betalen, gebeurt ambtshalve dan wel na een daartoe ingediend verzoekschrift.
75.7. Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten
In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte
vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als de belastingschuldige hier
Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben
verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en
bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de omstandigheden van het specifieke
75.8. Versnelde invordering en vervolgingskosten
Als invorderingsmaatregelen zijn getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, vermeldt de belastingdeurwaarder in de akte van betekening bij het dwangbevel dat de in verband met die maatregelen berekende vervolgingskosten niet verschuldigd zijn als de openstaande belastingschuld binnen twee werkdagen na uitreiking van het aanslagbiljet wordt betaald. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de beslagkosten.
75.9. Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten
Voor de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg zijn van
invorderingsmaatregelen die tegen de aansprakelijkgestelde zijn genomen, is dit artikel van overeenkomstige toepassing.
75.10. Geen kwijtschelding van vervolgingskosten
Kwijtschelding van vervolgingskosten is niet mogelijk wegens vermeende betalingsonmacht. De
ontvanger doet in dat geval ook geen toezegging dat deze kosten niet zullen worden ingevorderd.
Het voorgaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend dan wel kosten buiten invordering
worden gelaten, wanneer de hoofdsom wordt kwijtgescholden dan wel buiten invordering gelaten.
Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 van deze leidraad.
75.11. Limitering betekeningskosten dwangbevel
Als op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige
gestelde dwangbevelen worden betekend en de betekeningskosten in totaal meer zouden bedragen
dan het maximumbedrag als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Kostenwet invordering
rijksbelastingen, zijn niet meer betekeningskosten verschuldigd dan dit maximumbedrag.
Artikel 80 Invordering, Awb en het moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen
In dit artikel is beleid opgenomen met betrekking tot artikel 4:121 van de Awb en het moment van
80.1. Tenuitvoerlegging termijndwangbevel
Een eenmaal ingestelde vervolging voor één of meer van de vervallen termijnen van de
belastingaanslag wordt met dezelfde voortvarendheid voltooid als de eindvervolging.
80.2. Moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen
Het overgangsrecht met betrekking tot Afdeling 4.4.1 van de Awb (Vaststelling en inhoud van de
verplichting tot betaling) bepaalt kort gezegd het volgende. Op een betalingsverplichting die is
vastgesteld of ontstaan voor 1 juli 2009 geldt het recht van voor die datum. Voor
betalingsverplichtingen van na 1 juli 2009 geldt de genoemde afdeling 4.4.1. Bij aanslagbelastingen
geldt als moment van vaststelling de datum van dagtekening van de aanslag. Bij
aangiftebelastingen wordt voor het moment van vaststelling aangesloten bij de dagtekening van de
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-72137.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.