Gemeenteblad van Purmerend
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Purmerend | Gemeenteblad 2023, 6136 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Purmerend | Gemeenteblad 2023, 6136 | beleidsregel |
Geactualiseerde bodemkwaliteitskaart 2022 grondgebied voormalige gemeente Purmerend
Het toepassen van grond en gerijpte baggerspecie valt onder de regelgeving van het Besluit bodemkwaliteit[1] (hierna ‘het Besluit’). Hiervoor heeft de gemeente Purmerend in 2020 een bodemkwaliteitskaart[2] en een nota bodembeheer[3] bestuurlijk vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is voor 5 jaar vastgesteld. Het bodembeheerplan is voor 10 jaar vastgesteld.
In § 1.3 is ingegaan waarom de gemeente de bodemkwaliteitskaart eerder heeft geactualiseerd.
In deze rapportage staat beschreven volgens welke werkwijze de bodemkwaliteitskaart is geactualiseerd en wat de resultaten zijn. Een toelichting op de in dit rapport gebruikte begrippen is opgenomen in bijlage 1.
Het doel van de bodemkwaliteitskaart is om een actueel en dekkend beeld te krijgen van de te verwachten diffuse chemische bodemkwaliteit van de gemeente.
De achterliggende doelstelling is de wens van de gemeente om met de bodemkwaliteitskaart gebruik te kunnen blijven maken van de mogelijkheden die het Besluit biedt:
1.3 Herzien definitief2 (25 augustus 2022)
Op 8 juli 2019 is een Handelingskader in werking getreden voor hergebruik van PFAS1-houdende grond en baggerspecie[4]. De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. Het Handelingskader is op 29 november 2019, op 2 juli 2020 en op 13 december 2021 geactualiseerd. Op 29 november 2019 zijn voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals toepassingsnormen in verschillende toepassingssituaties. Op 2 juli 2020 zijn de voorlopige landelijke achtergrondwaarden aangepast en voor een aantal toepassingssituaties in een oppervlaktewaterlichaam de toepassingswaarden gewijzigd. Op 13 december 2021 zijn de belangrijkste wijzigingen het loslaten van het onderscheid tussen toepassing boven en onder grondwaterniveau en het opnemen van definities voor uitschieters en wanneer sediment delend is.
Door meetgegevens over PFAS-gegevens in de grond te verzamelen, heeft de gemeente met deze herziene versie de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart voor PFAS-verbindingen geactualiseerd en een gebiedseigen kwaliteit voor PFAS-verbindingen in de grond gedefinieerd.
Óók wil de gemeente het historisch bebouwd gebied en Baanstee Noord in Purmerend, die nog niet eerder waren opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, toevoegen aan de bodemkwaliteitskaart.
Hiermee faciliteert de gemeente de beoogde effecten zoals die in de nota bodembeheer 2022-2032[5] zijn geformuleerd.
Sinds 1 januari 2022 zijn de voormalige gemeenten Purmerend en Beemster samengevoegd tot de nieuwe gemeente Purmerend. De eerder opgestelde bodemkwaliteitskaart omvat de wijken 1-7
Op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage B1) wordt de ligging van gebieden met de (toekomstige) bodemfuncties 'Industrie', 'Wonen', ‘Landbouw/natuur’ aangegeven. De bodemfunctieklassenkaart wordt gebruikt voor:
De eerder bestuurlijk vastgestelde bodemfunctieklassenkaart van de gemeente is ongewijzigd. In tabel 2.1 is de indeling van gebruiksvormen gegeven die in de bodemfunctieklassen ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Landbouw/natuur’ vallen.
Tabel 2.1 Indeling gebruiksvormen in bodemfunctieklassen
Voor de verharde wegen met onverharde wegbermen die in het beheer van de gemeente of de provincie zijn, heeft de gemeente besloten dat de bodemfunctieklasse aansluit bij de bodemfunctieklasse van het omliggende gebied. Dit betekent dat voor de onverharde wegbermen in een woonwijk de bodemfunctieklasse ‘Wonen’ geldt en voor de onverharde wegbermen op bijvoorbeeld een industrieterrein in de bodemfunctieklasse ‘Industrie’.
De onverharde bermen van de wegen in beheer van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, rijkswegen, provinciale wegen en spoorwegen hebben de bodemfunctieklasse ‘Industrie’ ongeacht of ze door een woonwijk lopen.
Onder de onverharde wegbermen wordt verstaan de strook grond naast de verharde (klinker- of asfalt)weg. De strook omvat de bodemlaag tot maximaal 0,5 meter diepte, en heeft gerekend vanuit de wegverharding een maximale breedte van 10 meter. De onverharde wegberm wordt begrensd door (zie ook figuur 2.1):
Voor wegbermen langs dijkwegen en voor wegbermen gelegen in gebieden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) geldt voor beide zijden van het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen. Buiten de aangegeven strook mag in de wegbermen alleen schone grond worden toegepast.
Figuur 2.1 Begrenzing wegbermen (bron: brief van het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS‐2009/2932, 19 november 2009).
De eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (2019) is geactualiseerd volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten[7]. Er is gewerkt volgens het in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten opgenomen stappenplan. Hieronder zijn de verschillende stappen weergegeven, die in de volgende paragrafen nader worden toegelicht. In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is aangegeven dat de stappen niet chronologisch gevolgd hoeven te worden. Wel is het noodzakelijk dat alle stappen terugkomen in de werkwijze bij het vervaardigen van de bodemkwaliteitskaart.
Stap 1: Opstellen programma van eisen.
Stap 2: Vaststellen onderscheidende gebiedskenmerken.
Stap 3: Gegevensverzameling en gegevensbewerking.
Stap 4: Indelen bodembeheergebied in deelgebieden.
Stap 5: Controle indeling van het bodembeheergebied.
Stap 6: Verzamelen aanvullende informatie.
Stap 7: Vaststellen bodemkwaliteitszones.
Stap 8: Bodemkwaliteitskaart (kaart uitgesloten locaties/gebieden, ontgravingskaart en toepassingskaart).
3.1 Stap 1: Opstellen programma van eisen
Voor deze bodemkwaliteitskaart zijn de volgende definities vastgesteld:
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor de stoffen barium (zie ook bijlage 1 kopje ‘Barium’), cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). Voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte is de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen6 vastgesteld.
(d.d. 16 mei 2019) waarin zij haar bodemgegevens registreert en beheert. Om meetgegevens te verzamelen voor PFAS-verbindingen en te voldoen aan de minimumeisen uit de Richtlijn heeft de gemeente aanvullende bodemonderzoek7 laten uitvoeren en beschikbare meetgegevens van PFAS-verbindingen verzameld8.
De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart voor het historisch bebouwd gebied en Baanstee Noord in Purmerend zijn afkomstig van representatieve bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Purmerend (d.d. 20 september 2021) en het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst IJmond (d.d. 24 augustus 2021). Ook zijn door de gemeente extra representatieve bodemrapporten geleverd op 16 december 2021, 17 januari 2022 en 19 mei 2022.
3.2 Stappen 2 en 4: Onderscheidende gebiedskenmerken en indelen bodembeheergebied in deelgebieden
De basis van deze bodemkwaliteitskaart is het identificeren van deelgebieden met onderscheidende gebiedskenmerken. De verwachting is dat de kwaliteit tussen deelgebieden kan verschillen als gevolg van de verschillende gebiedskenmerken. Op basis van de gebruikshistorie, de ontwikkeling van wijken of gebieden, het huidig gebruik en de verwachte bodemkwaliteit zijn de deelgebieden gedefinieerd. Binnen een deelgebied wordt de bodemkwaliteit homogeen verondersteld (vergelijkbare kwaliteit). Voor de bodemkwaliteitskaart (2019) is in overleg met de gemeente uitgegaan van de (samengevoegde) bodemkwaliteitszones zoals die in de bodemkwaliteitskaart (2014) zijn gedefinieerd. Het historisch bebouwd gebied en Baanstee Noord in Purmerend zijn in de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (2019) uitgesloten. In deze bodemkwaliteitskaart maken deze gebieden wél onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart.
Er is een indeling gemaakt voor de bovengrond (traject vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) en de ondergrond (traject vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte). De volgende deelgebieden zijn onderscheiden:
In het deelgebied Baanstee Noord zijn vanaf 2011 grote delen opgehoogd met schoon zand uit dynamische wingebieden en zijn wegcunetten gegraven (onder meer voor riolering) die eveneens zijn opgevuld met schoon zand uit dynamische wingebieden (de Waddenzee, Vaargeul Lelystad-Lemmer, Vaargeul Urk-Den Oever, Vaargeul Vossemeer, Fortput IJmuiden en andere maritieme wingebieden). De oorspronkelijke bodemlaag onder het maaiveld bestaat hoofdzakelijk uit klei.
Het is de verwachting dat er geen clustering van hogere of lagere PFAS-gehalten voorkomt in de gemeente. Met deze verwachting worden voor de PFAS-verbindingen in het horizontale vlak de hiervoor benoemde deelgebieden samengevoegd waardoor 1 PFAS-deelgebied ontstaat. PFAS-verbindingen kunnen voor komen in de geroerde bodemlagen. Hierbij is tot 1 meter diepte aangehouden. De bodemlaag dieper dan 1 meter is vooralsnog niet verdacht voor PFAS-verbindingen. In het verticale vlak worden voor de PFAS-verbindingen 2 bodemlagen onderscheiden: (1) vanaf het maaiveld tot 0,5 meter diepte en (2) vanaf 0,5 meter tot 1,0 meter diepte onderscheiden. Deze bodemlagen zijn mogelijk verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen door atmosferische depositie, grondroering en uitspoeling van de bovengrond naar de ondergrond.
3.3 Stap 3: Gegevensverzameling en gegevensverwerking
3.3.1 Selecteren beschikbare gegevens
De gegevens voor deze bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig van representatieve bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesystemen van de gemeente Purmerend en de Omgevingsdienst IJmond. Ook zijn door de gemeente extra representatieve bodemrapporten geleverd op 16 december 2021, 17 januari 2022 en 19 mei 2022. In bijlage 2 staat een overzicht van de selecties die zijn uitgevoerd om tot een representatieve dataset voor deze bodemkwaliteitskaart te komen en zijn de bodemonderzoeken gespecificeerd waarvan de meetgegevens zijn toegevoegd aan de dataset van de bodemkwaliteitskaart.
Om meetgegevens van PFAS-verbindingen te verkrijgen, heeft de gemeente een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd. Ook zijn nog aanvullende gegevens gebruikt van bodemonderzoeken die recentelijk beschikbaar zijn gekomen. Deze gegevens zijn voor de actualisatie van de bodemkwaliteitskaart gebruikt.
3.3.2 Het samenvoegen van punt- en mengmonsters
De dataset voor deze bodemkwaliteitskaart bestaat uit meng- en puntmonsters met meetgegevens. De landelijke IPO Werkgroep Achtergrondgehalten heeft onderzocht wat de invloed is van het meenemen van zowel punt- als mengmonsters op de berekening van percentielwaarden van de meetgegevens[8]. De resultaten laten zien dat percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met meetgegevens van zowel punt- als mengmonsters, vrijwel identiek zijn aan percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met meetgegevens van alléén mengmonsters. Er bestaan daarom geen praktische bezwaren tegen het berekenen van de bodemkwaliteit uit een bestand met meetgegevens, afkomstig van zowel punt- als mengmonsters. In dit project zijn de meetgegevens van de mengmonsters éénmaal meegenomen.
3.3.3 Het vervangen van waarden beneden de detectielimiet
Bij analyses komt het vaak voor dat een bepaalde stof in het grond(meng)monster aanwezig is in een concentratie beneden de detectiegrens van de gangbare analyseapparatuur. Hoewel de werkelijke waarde onbekend is (de waarde kan variëren van nul tot de detectielimiet) leveren deze monsters wel waardevolle informatie voor de gemiddelde bodemkwaliteit in een gebied. Voor deze analyseresultaten is de methode van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten gehanteerd. Deze methode houdt in dat de gerapporteerde detectielimieten worden vermenigvuldigd met een factor 0,7 om tot een rekenwaarde te komen.
De opgegeven detectielimiet van een bepaalde stof verschilt van rapport tot rapport. Verhoogde detectielimieten komen voor bij verstoringen in de grond(meng)monstermatrix. Daarnaast zijn de detectielimieten in de loop der jaren lager geworden doordat nauwkeuriger analyseapparatuur beschikbaar is gekomen.
3.3.4 Het opsporen van uitbijters
Ondanks dat er representatieve meetgegevens zijn geselecteerd, kan er sprake zijn van uitschieters in de dataset: extreem hoge gehalten als gevolg van bijvoorbeeld typefouten tijdens de invoer, onbetrouwbare analyses of lokale verontreinigingen door lokale bronnen die niet als zodanig in het bodeminformatiesysteem zijn aangegeven. Hierbij worden vaak bij meerdere stoffen in hetzelfde monster relatief hoge gehalten aangetroffen. Per deelgebied en per stof zijn met een visuele methode (scatterplots) extreme gehalten gemarkeerd.
De extreme gehalten die in de voorgaande bodemkwaliteitskaart al als uitbijter waren aangemerkt, zijn ook nu weer uit de dataset verwijderd. Voor de resterende uitbijteres is nagegaan of deze tot een lokale bron, type- of meetfout zijn te herleiden. In die situaties zijn de analyseresultaten uit de dataset verwijderd of aangepast. In bijlage 3 staat een overzicht van de uiteindelijk verwijderde uitbijters.
3.4 Stap 5: Controle indeling van het bodembeheergebied
3.4.1 Aantal en spreiding meetgegevens
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt de volgende minimale eisen aan het aantal en de spreiding van meetgegevens per deelgebied:
Voor de PFAS-verbindingen zijn in de gemeente per bodemlaag minimaal 48 en maximaal 63 meetgegevens beschikbaar. Verspreid over het bodembeheergebied moeten minimaal 30 meetgegevens beschikbaar zijn. Deze systematiek mag conform het Model Beleid toepassen PFAS houdende grond[9] ook voor PFAS-verbindingen worden gebruikt.
Na het samenstellen van de dataset voor de bodemkwaliteitskaart (§ 3.3.1),de voorbewerkingen (§ 3.3.3 en § 3.3.4), blijkt dat in het deelgebied van de bovengrond “Baanstee Noord – niet opgehoogd (klei)” onvoldoende gegevens beschikbaar zijn voor de stoffen barium, kobalt, molybdeen en PCB. Om de onderstaande redenen zijn de meetgegevens van deze stoffen van dit deelgebied samengevoegd met het deelgebied “Baanstee Noord – ondergrond klei onder ophooglaag”:
Na samenvoeging van de meetgegevens van de stoffen barium, kobalt, molybdeen en PCB in de deelgebieden bovengrond “Baanstee Noord – niet opgehoogd (klei)” en “Baanstee Noord – ondergrond klei onder ophooglaag” voldoen alle stoffen in alle deelgebieden ruimschoots aan het minimumaantal benodigde gegevens. Ook de ruimtelijke spreiding voor de deelgebieden voldoet.
3.4.2 Splitsen van deelgebieden
Op stofniveau is bekeken of er een ruimtelijke clustering aanwezig is van hoge of lage gehalten. Op basis van ervaringen van Lievense bij andere bodemkwaliteitskaarten is de ruimtelijke clustering onderzocht wanneer zware metalen, minerale olie en PFAS-verbindingen een variatiecoëfficiënt hoger dan 1,5 hebben en de stofgroepen polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en polychloorbifenylen (PCB) een variatiecoëfficiënt hoger dan 2. Een hoge variatiecoëfficiënt is een indicatie van een mogelijke ruimtelijke clustering met hogere of lagere gehalten.
Het overzicht van de variatiecoëfficiënten staat in bijlage 4 (kolom ‘VC’). Hieruit blijkt, dat bij een aantal deelgebieden voor kwik en/of PAK sprake is van een hoge variatiecoëfficiënt. Deze hoge variatiecoëfficiënten worden veroorzaakt door een beperkt aantal relatief hoge waarden. De locaties waar de relatief hoge waarden zijn vastgesteld vertonen binnen de deelgebieden zelf geen ruimtelijke clustering. De relatief hoge variatiecoëfficiënten geven daarmee geen aanleiding tot het splitsen van deelgebieden.
3.5 Stap 6: Verzamelen aanvullende informatie en vaststellen definitieve deelgebieden
Stap 6 ‘Verzamelen aanvullende informatie’ hoeft niet te worden uitgevoerd. Zoals in § 3.4.1 is gesteld voldoen de deelgebieden aan de minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de meetgegevens. De deelgebieden worden daarom definitief vastgesteld.
Vanwege mogelijke verschillen in gehalten van PFAS-verbindingen is er een scheiding gemaakt tussen de bovengrond en de tussenlaag.
Voor de tussenlaag en de ondergrond is de kwaliteit voor de stoffen barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, PCB en PAK en minerale olie gelijk gesteld.
De definitieve deelgebieden worden de bodemkwaliteitszones van de gemeente. Voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2,0 meter diepte zijn de volgende bodemkwaliteitszones onderscheiden (zie ook de kaartbijlagen B2):
Bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte)
Tussenlaag (bodemlaag vanaf 0,5 meter tot en met 1,0 meter diepte)
Ondergrond (bodemlaag vanaf 1,0 meter tot en met 2,0 meter diepte)
Ondergrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2,0 meter diepte)
3.6 Stap 7: Vaststellen en karakteriseren bodemkwaliteitszones
De gemiddelde gehalten van de bodemkwaliteitszones (zie bijlage 4, kolom 'Gem') zijn getoetst aan de normen uit de Regeling bodemkwaliteit[10] (hierna ‘de Regeling’) én de toepassingsnormen die zijn benoemd in het ‘Handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’ (13 december 2021). De bodemkwaliteitszones kunnen vallen in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden, AW2000), Wonen of Industrie. De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’. De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ is voor de bodemkwaliteitsklasse minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie ook § 3.7.3 en bijlage 1 onder het kopje ‘Ontgravingskaart’). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied. Dit kan zich met name voordoen bij licht verontreinigde industriegebieden. Op het grondgebied van de gemeente Purmerend (wijk 1-7) komt deze situatie niet voor.
In tabel 3.1 is aangegeven in welke bodemkwaliteitsklasse iedere bodemkwaliteitszone valt. In bijlage 4 zijn de gespecificeerde beoordelingen weergegeven. De bodemkwaliteitsklasse wordt samen met de bodemfunctieklasse gebruikt voor het bepalen van de toepassingseis (zie § 3.7.4).
De bodemlaag dieper dan 1 meter wordt, conform het ‘Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie’, en gezien de beschikbare meetgegevens van PFAS-verbindingen in de bodemlaag 0,5-1,0 m-mv, als niet verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen beschouwd.
In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten staat vermeld, dat voor elke bodemkwaliteitszone met een 95-percentielwaarde boven de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming een controle op het saneringscriterium nodig is. Bij een overschrijding is het niet verantwoord om zonder partijkeuring grondverzet vanuit de betreffende zone te laten plaatsvinden. Deze situatie komt voor bij de bodemkwaliteitszones ‘Historisch bebouwd gebied Purmerend’. In de nota bodembeheer wordt aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan. De bodemkwaliteitskaart mag wél worden gebruikt om de veiligheidsklasse (indicatief) te bepalen bij uit te voeren graafwerkzaamheden.
Voor PFAS-verbindingen zijn er geen interventiewaarden beschikbaar, maar er zijn Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s) voor PFOS, PFOA en GenX9 vastgesteld. De 95-percentielwaarden van PFOA en PFOS liggen zeer ruim onder de INEV’s (factor 18 tot 91). De 95-percentielwaarden van PFOA en PFOS zijn gelijk of onder de toepassingswaarden voor de bodemfuncties Wonen en Industrie (factor 1 tot 11).
Naast de percentielwaarden en variatiecoëfficiënt is ook de heterogeniteit van de meetgegevens berekend, volgens de methodiek zoals beschreven onder het kopje ‘Heterogeniteit’ in bijlage 1. In vrijwel alle onderscheiden bodemkwaliteitszones is sprake van sterke heterogeniteit voor één of meerdere stoffen (zie tabel 3.1). Een overzicht van de heterogeniteitsindex per stof en per bodemkwaliteitszone staat in bijlage 4 (kolom 'Heterogeniteit').
Wanneer de diffuse bodemkwaliteit in een bodemkwaliteitszone sterk heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de zone kleiner. Voor de stoffen waarvoor een hoge heterogeniteit is vastgesteld, zijn ruim voldoende meetgegevens aanwezig om het gemiddelde gehalte (en dus de kwaliteit) goed te beschrijven.
Tabel 3.1 Bodemkwaliteitsklasse en heterogeniteit per bodemkwaliteitszone en bodemlaag
3.7 Stap 8: Bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofdkaarten.
3.7.2 Kaart met uitgesloten locaties en gebieden
In § 3.1 zijn de locaties aangegeven die zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Daarnaast heeft de gemeente verdachte percelen en uitgesloten gebieden aangewezen. Deze zijn gespecificeerd in bijlage 5.
De volgende uitgesloten locaties en gebieden zijn afgebeeld op de kaartbijlagen:
De ligging van de onderstaande uitgesloten locaties en gebieden zijn, soms vanwege het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied, niet op de kaarten weergegeven:
Deze bodemkwaliteitskaart mag op de uitgesloten locaties en gebieden niet worden gebruikt als bewijsmiddel voor de grond die wordt ontgraven vanuit deze gebieden. Ook mag deze bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt om de toepassingseis te bepalen als grond op deze locaties/gebieden wordt toegepast. In de nota bodembeheer wordt hier nader op ingegaan.
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond op een voor de bodemkwaliteitskaart niet uitgesloten locatie/gebied. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. Voorafgaand aan het grondverzet moet altijd informatie worden achterhaald waaruit blijkt of de ontgravingslocatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. In de nota bodembeheer wordt hier nader op ingegaan. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
De ontgravingskwaliteit is net als de bodemkwaliteitsklasse gebaseerd op het gemiddelde gehalte van een bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4, kolom 'Gem') en getoetst aan de toetsingswaarden uit de Regeling én de toepassingsnormen die zijn benoemd in het ‘Handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’. Om het standstill-principe voor de bodemkwaliteit op gebiedsniveau te kunnen waarborgen, is de toetsing voor de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ voor het bepalen van de ontgravingskwaliteit strenger dan voor het bepalen van de bodemkwaliteit (zie ook § 3.6). De toetsingsmethodiek is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje ‘Ontgravingskaart’, ter vergelijking zie ook het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’.
De bodemlaag dieper dan 1 meter wordt, conform het ‘Handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’, en gezien de beschikbare meetgegevens van PFAS-verbindingen in de bodemlaag 0,5-1,0 m-mv, als niet verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen beschouwd.
In tabel 3.2 is de te verwachten ontgravingsklasse per bodemkwaliteitszone aangegeven. De ontgravingskaart per bodemlaag is opgenomen in de kaartbijlagen B3. De kleuren in tabel 3.2 komen overeen met de gebruikte kleuren op de kaartbijlagen.
Tabel 3.2 Verwachte ontgravingsklasse per bodemkwaliteitszone
De toepassingskaart is opgesteld aan de hand van de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en de (toekomstige) functie van de bodem. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste toets doorslaggevend is, wordt voor elke bodemkwaliteitszone de toepassingseis vastgesteld (zie bijlage 1 onder het kopje ‘Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem’). Voorafgaand aan het grondverzet moet altijd informatie worden achterhaald waaruit blijkt of de toepassingslocatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. In de nota bodembeheer wordt hier nader op ingegaan.
In tabel 3.3 is de toepassingseis volgens het generieke kader van het Besluit per bodemkwaliteitszone aangegeven. Op kaartbijlage B4 staat per bodemlaag aangegeven welke toepassingseis er geldt. De kleuren in tabel 3.3 komen overeen met de gebruikte kleuren op kaartbijlage B1 (bodemfunctieklassenkaart) en kaartbijlage B4 (toepassingskaart).
Tabel 3.3 Toepassingseisen per combinatie (voorkomende) bodemfunctie- en bodemkwaliteitsklasse conform het generieke kader van het Besluit
De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van bodemverontreiniging verdachte locaties, locaties met lokale verontreinigingen, gesaneerde locaties of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Op deze locaties wordt een afwijkende (slechtere) bodemkwaliteit dan in de omgeving verwacht. Daarom moet voorafgaand aan het grondverzet altijd informatie worden achterhaald waaruit blijkt of de locatie is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. In de nota bodembeheer wordt hier nader op ingegaan.
Ook door de provincie aangewezen beschermingsgebieden vallen onder locaties met bijzondere omstandigheden voor grondverzet. Voorafgaand aan grondverzet moet zowel voor de ontgravingslocatie als op de toepassingslocatie worden nagegaan of er naar aanleiding van de ligging in één of meerdere beschermingsgebieden restricties zijn ten aanzien van het grond- en baggerverzet. Voorbeelden hiervan zijn gebieden met archeologische, cultuurhistorische, of aardkundige waarden, Natura2000-gebieden of gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS): https://geoapps.noord-holland.nl/).
3.9 Evaluatie eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart
In vergelijking met de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (2019) is het historisch bebouwd gebied en Baanstee Noord in Purmerend (bodemlaag 0-2 m-mv) toegevoegd aan de kaart. De PFAS-verbindingen zijn aan het ‘Handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’ (13 december 2021) getoetst. De vastgestelde PFAS-kwaliteit brengt geen wijzigingen in de verwachte ontgravingsklassen van en de generieke toepassingseisen voor de andere bodemkwaliteitszones.
4 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Voor het grondgebied van de gemeente Purmerend (wijk 1-7) is de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (2019) geactualiseerd. Het historisch bebouwd gebied en Baanstee Noord in Purmerend (bodemlaag 0-2 m-mv) zijn toegevoegd aan de kaart.
De PFAS-verbindingen zijn getoetst aan het ‘Handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’ (13 december 2021). De vastgestelde PFAS-kwaliteit brengt geen wijzigingen in de verwachte ontgravingsklassen van en de generieke toepassingseisen voor de andere bodemkwaliteitszones.
Op de bodemkwaliteitskaart wordt de te verwachten diffuse chemische bodemkwaliteit van de gemeente (wijk 1-7) weergegeven (ontgravingskwaliteit) als ook de toepassingseis als grond of gerijpte baggerspecie wordt toegepast.
Op basis van de eerder vastgestelde bodemkwaliteit en gebruikshistorie zijn in totaal 13 bodemkwaliteitszones onderscheiden in de bovengrond (traject vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte), de tussenlaag (bodemlaag vanaf 0,5 meter tot en met 1,0 meter diepte) en in de ondergrond (traject vanaf 1,0 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte) (zie de kaartbijlagen B2).
De volgende uitgesloten locaties en gebieden zijn afgebeeld op de kaartbijlagen:
De ligging van de onderstaande uitgesloten locaties en gebieden zijn, soms vanwege het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied, niet op de kaarten weergegeven:
Voorafgaand aan het grondverzet moet altijd informatie worden achterhaald waaruit blijkt of de ontgravings- en toepassingslocatie onderdeel uitmaken van de bodemkwaliteitskaart. In de nota bodembeheer wordt hier nader op ingegaan.
In tabel 4.1 staat voor de onderscheiden bodemkwaliteitszones en bodemlagen een totaaloverzicht van de voorkomende bodemfunctieklassen, verwachte ontgravingsklassen en toepassingseisen. De kleuren in tabel 4.1 komen overeen met de gebruikte kleuren op de bodemfunctieklassen, ontgravings- en toepassingskaart (respectievelijk de kaartbijlagen B1, B3 en B4).
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor de stoffen barium (zie ook bijlage 1 kopje ‘Barium’), cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). Voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte is de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld. De bodemlaag dieper dan 1 meter wordt, conform het ‘Handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’, en gezien de beschikbare meetgegevens van PFAS-verbindingen in de bodemlaag 0,5-1,0 m-mv, als niet verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen beschouwd.
Deze bodemkwaliteitskaart vervangt de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaart (2019).
Tabel 4.1 Toepassingseisen per combinatie voorkomende bodemfunctie en verwachte ontgravingsklasse voor de onderscheiden bodemkwaliteitszones.
Aldus vastgesteld in de vergadering d.d. 6 september 2022
Purmerend,
burgemeester en wethouders van Purmerend,
de secretaris,
H.J.C. Welage
de burgemeester,
D. Bijl
Baggerspecie is materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte en bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organisch stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.
Baggerspecie die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten. De gemeente heeft voor het toepassen op of in de landbodem hiervoor strenger beleid vastgesteld.
Voor barium bestaat op dit moment geen norm. De destijds voor deze stof geldende normen zijn per 4 april 2009 (Staatscourant nr. 67, publicatie 7 april 2009) ingetrokken omdat de interventiewaarde lager was dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. Dit blijft gehandhaafd. De onderzoeksgegevens over barium moeten wel in de bodemkwaliteitskaarten worden meegenomen, aangezien barium onderdeel uitmaakt van het stoffenpakket, met dien verstande dat geen eisen worden gesteld aan het aantal waarnemingen. Deze gegevens kunnen namelijk een indicatie zijn voor de aanwezigheid van antropogene bronnen die ook andere verontreinigingen met zich mee kunnen brengen.
Als verhoogde bariumgehalten ten opzichte van de natuurlijke achtergrondwaarden worden aangetroffen als gevolg van een menselijke activiteit, kan dit gehalte worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds (bij standaardbodem lutum 25%, organisch stof 10%).
Een aaneengesloten, door het bestuursorgaan (bijvoorbeeld een gemeente, waterschap of Rijkswaterstaat) afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders.
Kaart waarop de verschillende bodemfuncties zijn aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Overig’. Onder het laatstgenoemde gebruik vallen landbouw en natuur.
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
De ontgravingskaart (deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast). De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
In het Besluit bodemkwaliteit worden bodemkwaliteitszones afhankelijk van de gemiddelde kwaliteit ingedeeld in één van de drie onderscheiden bodemkwaliteitsklassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor de kwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’ wordt uitgegaan van een staffel voor het aantal toegestane overschrijdingen (zie onderstaand). Voor de bodemkwaliteitskaart van de gemeente is het basispakket van toepassing.
De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’ is minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie het kopje ‘Ontgravingskaart’ in deze bijlage). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied.
Tabel B1 Staffel toegestane aantal overschrijdingen.
Klasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde – AW2000):
Voor het effect van gehalten aan PFAS-verbindingen op de indeling in kwaliteitsklassen, zie het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’.
Een deel van een bodembeheergebied waarvoor geldt dat er sprake is van een zelfde gebiedseigen bodemkwaliteit, waarbij zowel de verwachtingswaarde als de mate van variabiliteit van belang zijn. De spreiding van gehalten binnen een bodemkwaliteitszone is relatief laag. Een bodemkwaliteitszone is begrensd in het horizontale vlak én het verticale vlak (diepte). Wanneer een bodemkwaliteitszone uit meerdere gebieden bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten bodemkwaliteitszone’.
Voor een binnen een bodemkwaliteitszone liggend gebied geldt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, als er voor dat gebied een afwijkende verwachtingswaarde geldt ten opzichte van de verwachtingswaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone. Te denken valt aan voor bodemverontreiniging verdachte locaties, onderzochte locaties, locaties waar een sanering heeft plaatsgevonden of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Ook beschermde gebieden zoals bijvoorbeeld voor de ecologie, archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie vallen onder de bijzondere omstandigheden. In gebieden met bijzondere omstandigheden kunnen vanuit andere wet- en regelgeving aanvullende eisen worden gesteld.
Deel van een bodembeheergebied waarvoor geldt dat dit op eenduidige wijze kan worden gekarakteriseerd door middel van de voor het bodembeheergebied geldende onderscheidende gebiedskenmerken. In tegenstelling tot de bodemkwaliteitszone is er voor het deelgebied nog geen toetsing uitgevoerd of het daadwerkelijk een bodemkwaliteitszone is. Wanneer een deelgebied uit meerdere terreinen bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten deelgebieden’.
Diffuse chemische bodemkwaliteit
De diffuse chemische bodemkwaliteit in een bepaald gebied is de verdeling van gehalten van stoffen in dat gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart is vastgesteld. Deze verdeling kan worden gekwantificeerd door statistische parameters (gemiddelde, percentielwaarden).
Onder dit begrip vallen onder andere: zand, veen, klei en löss. Het Besluit bodemkwaliteit definieert grond als volgt: ‘Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.’ Ook verontreinigde grond die is gereinigd en ontwaterde of gerijpte baggerspecie worden als grond beschouwd. Grond die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten. De gemeente heeft voor het toepassen op of in de landbodem hiervoor strenger beleid vastgesteld.
Wanneer de diffuse bodemverontreiniging in een zone zeer heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de zone ook kleiner. Bij zones met een hoge heterogeniteit kan de gemeente besluiten dat de bodemkwaliteitskaart in bepaalde situaties niet gebruikt mag worden als bewijsmiddel. Het vastgestelde gemiddelde gehalte heeft naar mening van de gemeente dan een te lage betrouwbaarheid. Een zekere heterogeniteit op zich hoeft overigens geen probleem te zijn zolang er geen sprake is van een gebruiksrisico. De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule:
De beoordeling van de heterogeniteitsindex is als volgt:
Index < 0,2: weinig heterogeniteit
0,2 < Index < 0,5: beperkte heterogeniteit
0,5 < Index < 0,7: er is sprake van heterogeniteit
Index > 0,7: sterke heterogeniteit
Wanneer een gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming wordt gesproken over een sterke verontreiniging of een sterk verhoogd gehalte. De interventiewaarden zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2009, zoals gewijzigd op 1 juli 2013 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 16675, d.d. 27 juni 2013).
Duidelijk aanwijsbare bron voor een eventuele bodemverontreiniging zoals bijvoorbeeld een ondergrondse tank voor de opslag van olie, een ontvettingsbad of een afleverzuil voor brandstof(fen).
Gebieden kunnen worden gezoneerd wanneer er voldoende meetgegevens beschikbaar zijn om te voldoen aan de eisen uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Wanneer er onvoldoende meetgegevens beschikbaar zijn, kan de actuele diffuse chemische bodemkwaliteit van het gebied niet met een voldoende onderbouwing en betrouwbaarheid worden bepaald en wordt het deelgebied niet gezoneerd. Een gebied kan ook niet worden gezoneerd als niet wordt voldaan aan de eisen voor de spreiding van de meetgegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Een niet gezoneerd gebied kan ook ontstaan als de gemeente er bewust voor kiest een gebied niet op te nemen in de bodemkwaliteitskaart (zie ook: Uitgesloten locaties en gebieden).
Voor niet-gezoneerde gebieden geldt het generieke kader van het Besluit, tenzij gebiedsspecifiek beleid is vastgesteld. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse die voor de ontvangende bodem is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage B1). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. Op basis van de systematiek van het generieke kader van het Besluit wordt de toepassingseis bepaald. Deze wordt vastgesteld op basis van de bodemfunctieklasse en de kwaliteit van de ontvangende bodem waarbij de meest strenge eis leidend is. Dus als de bodemkwaliteit in de klasse ‘Wonen’ valt en de bodemfunctieklasse is ‘Industrie’, dan is de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ (zie ook de kopjes 'Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem' en 'Toetsing toepassen grond' van deze bijlage).
Niet-verdachte locatie voor bodemverontreiniging
Een locatie waar geen lokale bron, bijvoorbeeld een ondergrondse huisbrandolietank of een chemische wasserij, of een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is (geweest).
Onderscheidende gebiedskenmerken
Kenmerken in een gebied waarvan verwacht wordt dat deze een verband vertonen met de bodemkwaliteit. Bijvoorbeeld: bodemtype, geomorfologie, landgebruik, historie, gebiedsontwikkeling en huidig gebruik. Bij het actualiseren van een bodemkwaliteitskaart kan de vastgestelde bodemkwaliteit in de huidige kaart ook als (aanvullend) onderscheidend gebiedskenmerk worden vastgesteld.
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. De ontgravingskwaliteit is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde gehalten van een zone en getoetst aan de toetsingswaarden uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. De kaart doet dus alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken. De ontgravingskwaliteit kan vallen in één van de vier onderscheiden klassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor Landbouw/natuur wordt uitgegaan van een staffel (zie tabel B1 bij 'Bodemkwaliteitsklasse') voor het aantal toegestane overschrijdingen.
Klasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde – AW2000):
Voor het effect van gehalten aan PFAS-verbindingen op de indeling in kwaliteitsklassen, zie het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’.
Waarde waar beneden een bepaald percentage van de analyseresultaten gelegen is. Bijvoorbeeld 90-percentiel: 90% van de analyseresultaten ligt beneden deze waarde.
PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen
(Bron: https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/vragen/grond-baggerspecie-pfas-veldwerk-analyse-toetsing/faq/resultaten-pfas-onderzoek-toetsen-aanvulling/)
Tot het moment dat normwaarden voor PFAS in de Regeling bodemkwaliteit zijn opgenomen is de toetsing aan de PFAS-verbindingen een aanvullende (losse) toets ten opzichte van de toetsing op de reguliere parameters en indeling in kwaliteitsklassen. Dat betekent dat eerst de toetsing plaatsvindt op basis van de reguliere parameters en op basis daarvan een indeling in kwaliteitsklasse plaatsvindt.
Vervolgens vindt de toetsing aan de toepassingsnormen uit het ‘Handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’ plaats. Aan de hand van de aanvullende toetsing stel je vervolgens vast in hoeverre beperkingen aan de toepassing gelden, bijvoorbeeld een verbod op het toepassen in oppervlaktewater. Voor PFAS zijn de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de Achtergrondwaarde of maximale waarde wonen niet van toepassing, omdat nog geen normen zijn opgenomen in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Ook tellen de gemeten PFAS niet mee als gemeten stoffen bij de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de achtergrondwaarde of maximale waarde wonen.
Bij de inbouw van het Handelingskader in de Regeling bodemkwaliteit wordt de wijze van toetsen aan normwaarden nader ingevuld.
Daarnaast zijn hieronder drie voorbeelden uitgewerkt:
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Wonen, dan moet aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de toepassingsnormen uit het Handelingskader. Dit kan leiden tot de volgende drie situaties:
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de bepalingsgrens maar alle PFAS-gehalten voldoen aan de toepassingsnormen voor de bodemkwaliteitsklasse Wonen (7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de overige PFAS), blijft de indeling in kwaliteitsklasse Wonen staan, maar gelden mogelijk wel beperkingen aan de toepassing: toepassing van grond in waterwin- en grondwaterbeschermings-gebieden en in oppervlaktewater.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de toepassingsnormen van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg voor de overige PFAS, kan de partij niet meer ingedeeld worden in de kwaliteitsklasse Wonen maar is deze niet generiek toepasbaar. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarde), dan moet aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden (1,9 µg/kg ds voor PFAS en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS) en bij overschrijding daarvan ook toetsen aan de normen voor 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de overige PFAS). Dit kan leiden tot de volgende vier situaties:
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de bepalingsgrens (0,1 µg/kg ds) maar beneden de voorlopige landelijke achtergrondwaarden van 1,9 µg/kg ds voor PFAS en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS, dan blijft de indeling in kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarden) staan, maar gelden mogelijk wel toepassingsvoorwaarden: toepassing van grond op de landbodem in waterwin- en grondwaterbeschermings-gebieden en in oppervlaktewater.
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de voorlopige landelijke achtergrondwaarde (van 1,9 µg/kg ds voor PFAS en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS) en onder de toepassingsnormen van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de overige PFAS, dan wordt de partij ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Wonen, of in de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur als een lokale maximale waarde is vastgesteld tussen de voorlopige achtergrondwaarde en de toepassingsnormen van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de overige PFAS.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de toepassingsnormen van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de overige PFAS, kan de partij niet meer ingedeeld worden in een generieke kwaliteitsklasse voor toepasbare grond. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Als een partij baggerspecie op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse A, dan moet aanvullend de PFAS-gehalten worden bepaald. Voldoen alle PFAS-gehalten aan de bepalingsgrens (0,1 µg/kg ds), dan blijft de indeling in de bodemkwaliteitsklasse A staan en gelden geen toepassingsvoorwaarden. Worden hogere PFAS-gehalten aangetoond, dan kan het zijn dat er toepassingsbeperkingen zijn afhankelijk van de locatie van toepassing en het gekozen toepassingskader (toepassen of verspreiden, regionale of rijkswateren en vrijliggende of niet-vrijliggende plassen).
Ook wel ‘standaardafwijking’ genoemd. Het geeft de mate aan voor de spreiding van meetgegevens in een dataset. De berekening hiervan is als volgt:
Hierbij is n het aantal analyseresultaten, x een individueel analyseresultaat en ¯x het gemiddelde van de analyseresultaten.
Toepassingseis toe te passen grond op of in de bodem
Deze kaart geeft de maximale kwaliteitseisen weer waaraan de toe te passen grond moet voldoen. Bij de toepassingskaart wordt gekeken naar de vastgestelde bodemkwaliteit en de (toekomstige) functie van de bodem. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste toets doorslaggevend is, wordt voor elke bodemkwaliteitszone de toepassingseis vastgesteld.
Om te beoordelen of het toepassen van grond is toegestaan wordt de kwaliteit van de toe te passen grond vergeleken met de toepassingseis die geldt voor de ontvangende bodem. De kwaliteit van de toe te passen grond kan worden bepaald op basis van een bodemkwaliteitskaart, partijkeuring of een ander erkend bewijsmiddel. De toepassingseis kan worden bepaald op basis van de bodemkwaliteitskaart (gezoneerde gebieden) of bodemonderzoek van de ontvangende bodem (niet gezoneerde gebieden).
Toetsingswaarden Besluit en Regeling bodemkwaliteit en het ‘Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie’
Om een zone te karakteriseren moet een toetsing plaatsvinden aan de gestelde normen uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit en het ‘Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie’. Deze toetsingsnormen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel B2 Toetsingsnormen (in mg/kg ds voor standaardbodem -lutum 25%, org.stof 10%-).
Maximale waarden Achtergrondwaarde (AW2000, Landbouw/natuur) |
|||
PFOA18 |
|||
Overige PFAS-verbindingen zonder vastgestelde achtergrondwaarde |
|||
De normstelling in de regeling bodemkwaliteit voor barium en nikkel zijn door het voormalige Ministerie van VROM sinds 1 april 2009 gewijzigd (Staatscourant, 7 april 2009). Voor nikkel vindt voor schone grond (klasse Landbouw/natuur) geen toetsing meer plaats aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen. Voor barium is besloten alle toetsingsnormen tijdelijk in te trekken als aangetoond kan worden dat er geen sprake is van een verontreiniging veroorzaakt door activiteiten van de mens. Als een verhoogd gehalte van barium is veroorzaakt door een activiteit door de mens, kan dit gehalte door het bevoegd gezag worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds.
Een uitbijter is een gehalte in het gegevensbestand dat niet representatief is voor de diffuse chemische bodemkwaliteit in een deelgebied. De (potentiële) uitbijters worden met een visuele methode (scatterplots) inzichtelijk gemaakt. Het niet representatieve gehalte is het gevolg van duidelijk aantoonbare menselijke activiteiten: puntverontreinigingen, verdachte locaties, typfouten tijdens invoer.
Uitgesloten locaties en gebieden
Uitgesloten locaties en gebieden zijn terreinen die op beleidsmatige grond niet kunnen worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart of niet voldoen aan de minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de meetgegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voorbeelden zijn onder andere terreinen waar sprake is van een sanering of verontreiniging door een lokale activiteit. Ook terreinen die in het beheer zijn van andere organisaties zoals Rijkswaterstaat (rijkswegen), provinciale wegen (provincie) of de spoorwegen worden soms uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Voor de uitgesloten locaties en gebieden geldt het generieke kader van het Besluit. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse die voor de ontvangende bodem is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage B1). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. Op basis van de systematiek van het generieke kader van het Besluit wordt de toepassingseis bepaald. Deze wordt vastgesteld op basis van de bodemfunctieklasse en de kwaliteit van de ontvangende bodem waarbij de meest strenge eis leidend is. Dus als de bodemkwaliteit in de klasse ‘Wonen’ valt en de bodemfunctieklasse is ‘Industrie’, dan is de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ (zie ook de kopjes 'Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem' en 'Toetsing toepassen grond' van deze bijlage).
Mate waarin de gehalten binnen een bodemkwaliteitszone variëren.
Maat voor de spreiding in gehalten (standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde).
Van vrij grondverzet is sprake als voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de grond niet hoeft te worden vastgesteld.
Onder de onverharde wegbermen wordt verstaan de strook grond naast de verharde (klinker- of asfalt)weg. De strook omvat de bodemlaag tot maximaal 0,5 meter diepte, en heeft gerekend vanuit de wegverharding een maximale breedte van 10 meter. De onverharde wegberm wordt begrensd door (zie ook figuur B1.1):
Voor wegbermen langs dijkwegen en voor wegbermen gelegen in gebieden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) geldt voor beide zijden van het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen. Buiten de aangegeven strook mag in de wegbermen alleen schone grond worden toegepast.
Figuur B1.1 Begrenzing wegbermen (bron: brief van het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS‐2009/2932, 19 november 2009).
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt dat de meetgegevens niet ouder mogen zijn dan 5 jaar. Omdat naar verwachting de beschikbaar gekomen meetgegevens in de afgelopen 5 jaar niet afwijken van de meetresultaten die meer dan 5 jaar geleden beschikbaar zijn gekomen, zijn de meetgegevens van de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (vanaf 1 januari 2007) gebruikt voor de dataset van deze bodemkwaliteitskaart. Dit geeft een nog betere onderbouwing van de te verwachten diffuse chemische bodemkwaliteit.
De gegevens zijn afkomstig van het gemeentelijke bodeminformatiesysteem Squit XO (exportdatum: 16 mei 2019). De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart voor het historisch bebouwde gebied en Baanstee Noord in Purmerend zijn afkomstig van representatieve bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Purmerend (d.d. 20 september 2021) en het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst IJmond (d.d. 24 augustus 2021).
Om de representatieve gegevens te selecteren, zijn de aangeleverde gegevens op dezelfde wijze geselecteerd als de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (zie de tabellen B2.1 en B2.2). De groen gemarkeerde regels zijn criteria die bij de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart niet voorkwamen.
De volgende gegevens zijn niet geselecteerd:
In overleg met de gemeente Purmerend zijn de monsters met 1 of 2 analyses op stoffen uit het standaard NEN5740 stoffenpakket verwijderd uit de dataset, omdat dit wijst op een verdachte locatie en/of omdat dit een oververtegenwoordiging tot gevolg kan hebben van het aantal analysegegevens op de betreffende locatie.
Specifiek voor Baanstee-Noord: Voor de beoordeling in welke bodemlaag de monsters meegenomen moeten worden, is in verband met de variabele dikte van de ophooglaag met zand het lutumgehalte mede bepalend geweest voor de indeling.
Tabel B2.1 Selectiecriteria op basis van ‘aanleiding’ onderzoek
Tabel B2.2 Selectiecriteria op basis van ‘type’ onderzoek
Verzamelen PFAS-meetgegevens voor actualisatie bodemkwaliteitskaart december 2019
Om meetgegevens te verzamelen voor PFAS-verbindingen en te voldoen aan de minimumeisen uit de Richtlijn heeft de gemeente aanvullende bodemonderzoek19 laten uitvoeren en beschikbare meetgegevens van PFAS-verbindingen verzameld20:
Er zijn onderzoeken gebruikt aan de Anne Franklaan, Baanstee, 2e boog Baanstee, Brug Waterlandse Morgen, Dijkgraafsingel, Driegang, Edammerweg, Etserstraat, Gedempte Singelgracht, Goudenregen, Groothuyshof, Karekietpark, Karnstraat, Klein Where, Lamoenstraat, Markthal, Papaverstraat-Maanzaadstraad, Purmersteenweg, Spinnekop, Stationstraat (parkeerplaats), Verzetslaan, Vooruitstraat, Wagenweg, Wales, Wolgalaan, Zambezilaan, Waterlandlaan, Westerweg (looproute parkeren Wherevogels)
Extra aangeleverde representatieve bodemrapporten
16 december 2021, 17 januari 2022 en 19 mei 2022.
Door de gemeente zijn de volgende extra rapporten aangeleverd waarvan een deel van de analyseresultaten zijn toegevoegd aan de dataset van de bodemkwaliteitskaart:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-6136.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.