Onderwijsachterstandenbeleid 2023-2026 gemeente Sittard-Geleen

Samenvatting

Voor u ligt het Onderwijsachterstandenbeleid 2023-2026. In dit beleidsplan leest u hoe wij in de komende beleidsperiode vorm geven aan ons onderwijsachterstandenbeleid. Doel daarbij is het verminderen en bestrijden van taal- en onderwijsachterstanden en daarmee het bevorderen van kansengelijkheid voor alle kinderen.

 

Om dit doel te bereiken, bieden we peuteropvang (peuteropvang in peutergroepen en in een horizontale groep bij een kinderdagverblijf) en onderwijs subsidie mogelijkheden om de ontwikkeling van het jonge kind te stimuleren en extra activiteiten in te zetten ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal in het basisonderwijs. We kiezen er daarbij voor om doelgroep peuters al vanaf 2 jaar (en niet vanaf de wettelijke 2,5 jaar) te laten deelnemen aan voorschoolse educatie om de impact zo groot mogelijk te laten zijn. En streven daarbij naar deelname aan het volledige aanbod van 640 uur voorschoolse educatie per jaar.

 

In de periode 2019 tot en met 2022 zien we een toename van het totaal aantal peuters (doelgroep en niet-doelgroep peuters) dat naar een voorschoolse voorziening (peuteropvang) gaat. Met name in het jaar 2022 is een forse toename te zien van het aantal doelgroep peuters. Op de peildatum voor het jaar 2022 hebben 271 peuters met een VVE-indicatie een voorschoolse voorziening bezocht en 487 peuters zonder VVE-indicatie. Het aantal scholen met een hoge schoolweging zoals bedoeld in het onderwijskader (>31) is in de afgelopen jaren gelijk gebleven (in totaal 6 scholen).

 

In de afgelopen periode (2019-2022) hebben we positieve ervaringen opgedaan en is gebleken van een goede samenwerking tussen betrokken partijen. Een mooie basis dus om op voort te borduren. In de voorliggende beleidsperiode willen we (aanvullend) inzetten op verbinding. Verbinding van partners, maar ook verbinding met voor onderwijsachterstanden relevante beleidsterreinen en vooral ook verbinding met ouders. Samenwerken, ontschotten en de verantwoordelijkheid daar leggen waar die thuis hoort.

 

Op het snijvlak van de overgang van peuter naar kleuter zoeken we naar mogelijkheden voor een steeds verdergaande samenwerking tussen peuteropvang en onderwijs. Dit omdat kinderen bij hun ontwikkeling verschillende fases doorlopen en zij dit doen in een verschillend tempo. Wij willen, over de organisaties heen, aansluiten bij de belangen van kinderen. Onze stakeholders van onderwijs en kinderopvang delen deze visie. Bij de samenwerking zijn varianten te bedenken die minder complex zijn (bijvoorbeeld afstemming van thema’s en programma’s) tot uiterst complex (gezamenlijke peuter-kleutergroep) en alles daar tussenin. De warme overdracht blijft net als voorgaande jaren de minimale variant.

 

Verbinden vraagt om onderzoeken, experimenteren en durf. Het voorliggende beleidsplan geeft dan ook geen dichtgetimmerd kader. Het Subsidiekader onderwijsachterstandenbeleid 2021-2022 dat wordt gehandhaafd, is bedoeld als basis. Het is niet bedoeld als beperking van (nieuwe) mogelijkheden. Ditzelfde geldt voor de subsidieregeling. De Subsidieregeling peuteropvang en voorschoolse educatie 2020 blijft ongewijzigd van kracht, maar ook dit betekent niet dat andere mogelijkheden voor kinderopvangorganisaties op voorhand zijn uitgesloten.

 

Onderzoeken en experimenteren vraagt om monitoring en evaluatie. Meer concreet betekent dit dat wij onderzoeken of we de hieronder genoemde resultaten behalen.

  • -

    Alle kinderen met een risico op een onderwijsachterstand zijn door JGZ geïndiceerd op de leeftijd van twee jaar.

  • -

    Alle geïndiceerde peuters maken gebruik van een voorschoolse voorziening (VVE peuteropvang) vanaf de leeftijd van twee jaar en voor 640 uur per jaar.

  • -

    Na inzet van voor- en vroegschoolse educatie of activiteiten in het onderwijs is sprake van vermindering van de achterstand bij de doelgroepkinderen.

Naast onderzoek naar het behalen van de hiervoor genoemde resultaten willen we inzoomen op meer inhoudelijke aspecten met het doel te onderzoeken of er veranderingen of verbeteringen mogelijk zijn. We willen weten welke mogelijkheden het meest bijdragen aan het daadwerkelijk verminderen van onderwijsachterstanden. Alle betrokken partijen kijken gezamenlijk naar de wijze waarop dit concreet wordt gemonitord.

 

Voor de financiering van activiteiten uit het onderwijsachterstandenbeleid ontvangen wij een Specifieke uitkering van het Rijk.

1. Inleiding

In maart 2021 heeft de samenleving de Toekomstvisie 2030 van Sittard-Geleen gelanceerd. De Toekomstvisie beschrijft de gewenste toekomst voor Sittard-Geleen, waarbij vier ontwikkelopgaven naar voren zijn gekomen: 1) een gezonde stad, 2) een innovatieve en ondernemende stad, 3) een duurzame stad en 4) een samenwerkende stad. Bij het realiseren van de Toekomstvisie is het van belang dat iedereen gelijke kansen krijgt om mee te doen in onze samenleving. Gelijke kansen in het onderwijs zijn hierbij essentieel. Dit is helaas niet altijd zo vanzelfsprekend, omdat er nog altijd kinderen zijn met (een risico op) een onderwijsachterstand.

 

Bij een onderwijsachterstand presteert een kind met bepaalde (sociaal-culturele) achtergrondkenmerken (zoals ouders met een migratieachtergrond of een laagopgeleide moeder) minder goed in het onderwijs in vergelijking met een kind met eenzelfde leerpotentieel, maar zonder die kenmerken. Door kinderen op jonge leeftijd en gedurende hun (basis)schoolcarrière extra ondersteuning te bieden dragen we bij aan het realiseren van gelijke kansen nu en in de toekomst van die kinderen.

 

Peuters met een risico op een onderwijsachterstand krijgen door middel van voorschoolse educatie spelenderwijs een stimulerend en taalrijk aanbod waarmee hun ontwikkeling op het gebied van taal, rekenen, motoriek en op sociaal-emotioneel vlak op gestructureerde en samenhangende wijze wordt gestimuleerd. Spelenderwijs is hierbij een belangrijke waarde. Jonge kinderen leren spelenderwijs. We willen investeren in spelend leren, omdat spelen de meest wezenlijke activiteit van jonge kinderen is. Kinderen spelen omdat ze dat leuk vinden. Zo ontdekken zij de wereld. Ze spelen vanuit intrinsieke motivatie en hebben bij hun spel niet de intentie te leren, maar het effect van spelen is dat zij (onbewust) wel leren. Kinderen die spelen zijn ontspannen, nieuwsgierig, betrokken, geconcentreerd en inventief, ze voelen zich competent. Spelende kinderen zijn dan ook voortdurend in ontwikkeling. Voorschoolse educatie vindt plaats in de peuteropvang.

 

Vanaf 4 jaar gaan de jonge kinderen naar school. In de groepen 1 en 2 krijgen kleuters met (een risico op) een onderwijsachterstand vroegschoolse educatie. Vroegschoolse educatie gaat om stimulering van de brede ontwikkeling met focus op taalontwikkeling bij kleuters. Vanaf groep 3 is het streven om taal- en onderwijsachterstanden nog verder in te lopen door activiteiten uit te voeren die gericht zijn op de bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal.

 

Het voorkomen en verminderen van taal- en onderwijsachterstanden staat in dit beleidsplan vanuit het wettelijk kader centraal. Daar waar mogelijk wordt wel gekeken naar mogelijke verbindingen met thema’s die mede van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van kinderen. Denk daarbij aan laaggeletterdheid, armoede, gezondheid en duurzaamheid. Ook worden verbindingen gezocht met activiteiten vanuit de NPO middelen en in het kader van de Rijke Schooldag. Zo vergroten we de kansengelijkheid voor onze kinderen om deel uit te maken van onze samenleving van de Toekomst.

 

In dit beleidsplan wordt achtereenvolgend ingegaan op onderwijsachterstandenbeleid in het algemeen, een terugblik op de vorige beleidsperiode en de visie voor de komende periode, voorschoolse educatie en de bestrijding van onderwijsachterstanden in het onderwijs. Daarna komen overkoepelende thema’s als de doorlopende leerlijn, ouderbetrokkenheid, en afspraken, doelen en resultaten aan bod. Tot slot volgt een financiële paragraaf en een verwijzing naar wet- en regelgeving.

 

Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met partners uit de kinderopvang, het onderwijsveld en de jeugdgezondheidszorg.

2. Onderwijsachterstanden

Als gemeente willen wij niet alleen bijdragen aan kansengelijkheid voor alle kinderen, wij hebben hierbij ook een wettelijke taak. Dit volgt uit de Wet op het primair onderwijs. Volgens deze wet draagt het college van burgemeester en wethouders er zorg voor dat er in een gemeente voldoende voorzieningen in aantal en spreiding zijn waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal deel kunnen nemen aan voorschoolse educatie. Ook kan het college in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van scholen zorgen voor activiteiten ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal op scholen met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. Tot slot is de rol van het college bij het maken van afspraken met betrekking tot voorschoolse- en vroegschoolse educatie wettelijk geregeld. Hierbij gaat het om toegang tot voorzieningen, indicatie van de doelgroep, toeleiding naar voorzieningen, een doorlopende leerlijn en resultaten.

 

Om de hiervoor genoemde wettelijke taken uit te voeren, ontvangt de gemeente via een specifieke uitkering een tegemoetkoming in de kosten. De hoogte van de jaarlijkse uitkering wordt bepaald aan de hand van een berekening gebaseerd op de door het CBS vastgestelde achterstandsscore in de gemeente. Door subsidieverlening worden de middelen uit de specifieke uitkering verstrekt aan onze partners in de kinderopvang en het onderwijs die daarvoor in aanmerking komen.

 

2.1 Onderwijsachterstandenperiode 2019-2022

Voor de besteding van de specifieke uitkering wordt een (beleid)tijdvak van vier jaren gehanteerd, waarbij het eerste tijdvak is aangevangen op 1 januari 2019. Dat tijdvak eindigt op 31 december 2022. Het nu voorliggende onderwijsachterstandenbeleid 2023-2026 is een voortzetting van het beleid over de periode 2019-2022. In die periode gold het beleidsplan Voor- en vroegschoolse educatie Gemeente Sittard-Geleen, periode 2020 tot en met 2022, de daaraan gelieerde Subsidieregeling peuteropvang en voorschoolse educatie 2020 en het Subsidiekader Onderwijsachterstandenbeleid gemeente Sittard-Geleen 2021 en 2022. Het beleidsplan ziet op de doelstellingen bij voor- en vroegschoolse educatie, de indicatiestelling en toeleiding en de thema’s doorgaande leerlijn en ouderbetrokkenheid. De subsidieregeling voorziet in een kindgebonden subsidie voor reguliere peuteropvang (algemene middelen) en voorschoolse educatie, subsidie voor een pedagogisch beleidsmedewerker/coach VVE en een subsidie voor een kwaliteitsbudget per horizontale VVE-groep. Op basis van het Onderwijskader kunnen scholen met een hoge schoolweging (hoog aantal leerlingen met -het risico op- een onderwijsachterstand) subsidie krijgen voor specifiek taalaanbod (met behulp van onderwijsassistenten), professionalisering (met behulp van een taalspecialist of coach), ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie. Ook is hier een subsidiemogelijkheid gegeven voor de zogenoemde Talentenschool. De Talentenschool is een samenwerking tussen De Blinker, SBO het Mozaïek, de Duizendpoot (locatie Lindenheuvel), Partners in Welzijn, Ecsplore en andere instellingen en verenigingen in de regio. Binnen de Talentenschool worden leeractiviteiten aangeboden op zaterdagochtend. Daarnaast wordt er ook na schooltijd en zelfs onder schooltijd een gevarieerd aanbod gerealiseerd, zodat nog meer kinderen hun talenten kunnen ontdekken en verbreden om uiteindelijk hun taal- en rekenvaardigheden te vergroten. De Talentenschool is één van de Rijke Schooldagen die deel uitmaakt van het zogenoemde Voorloperstraject Rijke Schooldag. Dit traject behelst een driejarig programma School en Omgeving waarin lokale coalities (in ons geval een coalitie van onderwijs, kinderopvang, welzijn en gemeente) samen met de Gelijke Kansen Alliantie kennis opbouwen, delen en onderzoek doen om te komen tot een duurzame, structurele opzet van de rijke schooldag voor alle leerlingen in Nederland voor wie dit van belang is. Uitkomst van het driejarig programma zijn een aantal werkzame varianten van een rijke schooldag. Het doel van de Rijke Schooldag is het bieden van extra activiteiten rond de school gericht op een stimulerende en ondersteunende omgeving zodat elke leerling zijn talenten en vaardigheden in de volle breedte kan ontwikkelen en benutten op plekken waar de nood het hoogste is.

 

In onze gemeente is sprake van een peuteropvang locatie met een meer dan gemiddeld percentage doelgroep peuters. Inzet van een extra pedagogisch medewerker bij deze zogenoemde zware zaal, is nodig gebleken om ook hier een goed VVE aanbod te verzorgen. Verder hebben we in de periode 2019 -2022 extra inspanningen verricht om Roma en Sinti kinderen toe te leiden naar VVE-voorzieningen. Ook hebben we vervoer van leerlingen naar de Taalschool gefinancierd.

 

In de voorgaande beleidsperiode is gebruik gemaakt van de diverse hiervoor genoemde subsidiemogelijkheden en de ervaringen zijn positief. Gebleken is van een goede samenwerking tussen kinderopvang, onderwijs, jeugdgezondheidszorg, welzijn en de gemeente, waarbij ook sprake is van samenwerking binnen de Westelijke Mijnstreek. Hier ligt dan ook een goede basis voor een doorontwikkeling in de komende beleidsperiode.

 

In de periode 2019 tot en met 2022 zien we een toename van het totaal aantal peuters (doelgroep en niet-doelgroep peuters) dat naar een voorschoolse voorziening (peuteropvang) gaat. Met name in het jaar 2022 is een forse toename te zien van het aantal doelgroep peuters. Op de peildatum voor het jaar 2022 hebben 271 peuters met een VVE-indicatie een voorschoolse voorziening bezocht en 487 peuters zonder VVE-indicatie. Het aantal scholen met een hoge schoolweging zoals bedoeld in het onderwijskader (>31) is in de afgelopen jaren gelijk gebleven (in totaal 6 scholen).

 

2.2 Onderwijsachterstandenperiode 2023-2026

Het nu voorliggende beleidsplan voor de periode 2023-2026 is gestoeld op het voorgaande beleidsplan. Dat bevat immers een goede basis en die basis willen we behouden. In de komende beleidsperiode willen we daarnaast inzetten op verbinding. Verbinding van partners, maar ook verbinding met voor onderwijsachterstanden relevante beleidsterreinen. Gezondheid, een gezonde leefstijl, bewegen en talentontwikkeling draagt allemaal bij aan de cognitieve vermogens, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welbevinden van kinderen. Activiteiten in het kader van vergroening van speelplaatsen dragen weer bij aan gezondheid, kunnen beweging stimuleren en zorgen voor een uitdagende leeromgeving. Daarnaast willen we waar mogelijk ook een relatie leggen met de beleidsterreinen die gericht zijn op zorg en de thuissituatie/gezinnen van de kinderen die tot onze doelgroep behoren.

 

De bij het onderwijsachterstandenbeleid betrokken partners hebben elkaar gevonden en willen in de nu voorliggende beleidsperiode verder verbinden. Op het snijvlak van de overgang van peuter naar kleuter wordt gezocht naar mogelijkheden voor een steeds verdergaande samenwerking tussen peuteropvang en onderwijs. Doel hierbij is de mogelijkheid creëren om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de ontwikkeling van het jonge kind. Deze ontwikkeling verloopt in fases met verschillende groeisprongen, waarbij het tempo waarin de lijn doorlopen wordt kan verschillen. Een goede doorlopende leerlijn die aansluit bij de ontwikkeling van het jonge kind draagt bij aan het bestrijden van onderwijsachterstanden.

 

Bij samenwerking denken we ook aan ouders. Ouders spelen een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden bij hun kinderen. In de komende beleidsperiode gaan we (verder) onderzoeken welke mogelijkheden (beter) benut kunnen worden om ouders te betrekken bij het bestrijden van onderwijsachterstanden. Ouderbetrokkenheid start bij Jeugdgezondheidszorg en wordt daarna verder vorm gegeven bij de kinderopvang en onderwijs.

 

Verbinden vraagt om onderzoeken en experimenteren. Het voorliggende beleidsplan geeft dan ook geen dichtgetimmerd kader. Het Subsidiekader onderwijsachterstandenbeleid dat wordt gehandhaafd, is bedoeld als basis. Het is niet bedoeld als beperking van (nieuwe) mogelijkheden. Ditzelfde geldt voor de subsidieregeling. De Subsidieregeling peuteropvang en voorschoolse educatie 2020 blijft ongewijzigd van kracht, maar ook dit betekent niet dat andere mogelijkheden voor kinderopvangorganisaties op voorhand zijn uitgesloten.

 

Onderzoeken en experimenteren vraagt om monitoring en evaluatie. Het belang van het verminderen en bestrijden van onderwijsachterstanden is helder. We spannen ons in om de goede dingen te doen en overal gaat een positief effect vanuit, maar we willen nog meer. Daarom gaan we In de komende periode (extra) inzetten op beantwoording van de vraag hoe we het effect kunnen vergroten. Meten, weten en verbinden zijn onze instrumenten daarvoor.

 

In de voorliggende periode gaan we ook onderzoeken hoe we het vervoer van de leerlingen naar de Taalschool toekomstbestendig kunnen maken. Leerlingenvervoer staat onder druk en we zien (ook landelijk) steeds meer capaciteitsproblemen bij vervoerders. De in 2018 gemaakte beleidsafspraak dat alle kinderen die op meer dan 3 kilometer van de Taalschool wonen gebruik kunnen maken van leerlingenvervoer kan hierdoor geen stand houden. Samen met gemeenten in de regio en onderwijs onderzoeken we de mogelijkheden voor een passend kader voor deze leerlingen.

3. Voorschoolse educatie

Voorschoolse educatie is een ontwikkelingsstimulerend programma in de kinderopvang voor peuters vanaf 2,5 jaar met (een risico op) een onderwijsachterstand. Voorschoolse educatie wordt aangeboden door een VVE-gecertificeerde kinderopvanglocatie en is er op gericht om peuters zoveel mogelijk zonder achterstand in het basisonderwijs te laten starten. Een VVE-programma moet de ontwikkeling van kinderen op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling op gestructureerde en samenhangende wijze stimuleren.

 

3.1 Doelgroep, indicatie, toeleiding en bereik

Bij het bepalen welke kinderen in aanmerking komen voor voorschoolse educatie sluiten we aan bij de criteria die de Rijksoverheid gebruikt bij de inschatting van de risico’s op een onderwijsachterstand in een gemeente. Het gaat dan om het opleidingsniveau van beide ouders, het land van herkomst van beide ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en of een gezin al dan niet in de schuldsanering zit. Dit vertaalt zich in de volgende kenmerken op basis waarvan een VVE-indicatie wordt gegeven:

  • -

    Het opleidingsniveau van de ouders

  • Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen van laagopgeleide ouders meer risico hebben op een achterstand in de taal- en sociaal-emotionele ontwikkeling dan hun leeftijdgenootjes met hoogopgeleide ouders.

  • -

    Taalachterstand

  • Bij een spraak/taalachterstand die groter of gelijk is aan een half jaar (volgens de landelijke NCJ richtlijn taalontwikkeling) wordt een VVE-indicatie afgegeven.

  • -

    Overige risico- of belemmerende factoren

  • Het gaat hierbij om factoren in het kind zelf of in de directe leefomgeving van het kind waardoor het kind een risico loopt op een onderwijsachterstand. Dergelijke factoren zijn op (sociaal) medisch vlak, (sociaal) economisch, (sociaal) cultureel en/of (sociaal) emotioneel gebied.

Jeugdgezondheidszorg Zuid Limburg (JGZ, onderdeel van de GGD) zorgt in de gemeenten in de regio Westelijke Mijnstreek voor het indiceren en de toeleiding van doelgroepkinderen naar VVE voorzieningen. Dit doen zij via een jaarlijks te actualiseren (regionaal geldende) werkinstructie. In deze werkinstructie zijn de taken van de jeugdverpleegkundigen en de jeugdarts beschreven bij de verschillende contactmomenten. Doel is dat de kinderen die daarvoor in aanmerking komen op 2-jarige leeftijd zijn geïndiceerd. Naast indiceren zorgt JGZ voor de toeleiding van de VVE-geïndiceerde kinderen naar een VVE-voorziening. Ook de hierbij behorende taken zijn opgenomen in de werkinstructie. Het gaat om het begeleiden van een aanmelding, maar ook om het motiveren voor deelname en indien nodig nogmaals uitnodigen voor aanmelding. JGZ draagt (conform werkinstructie) zorg voor registratie en monitoring van het bereik.

 

De hiervoor beschreven taken van JGZ zijn niet nieuw. De werkwijze is overgenomen uit de voorgaande beleidsperiode. We doen goede dingen, maar we willen nu graag weten of we ook kunnen verbeteren. Daarom ligt in de voorliggende beleidsperiode een accent op monitoren en evalueren. Vooral van belang is om te weten of de we alle kinderen in beeld hebben en of de geïndiceerde kinderen ook daadwerkelijk een voorschoolse voorziening bezoeken. Voorgaande jaren hebben we extra inspanningen verricht voor de toeleiding van Roma en Sinti kinderen. Vanaf 2023 neemt Partners in Welzijn deze toeleidingsactiviteiten van MeCuMa over.

 

In het kader van indiceren, toeleiding en bereik wordt door JGZ samengewerkt (werkgroep) met gemeenten, Partners in Welzijn en kinderopvangorganisaties in de Westelijke Mijnstreek.

 

3.2 Aanbod en uitvoering

Kinderen met een VVE-indicatie mogen gebruik maken van gesubsidieerde voorschoolse educatie. Wij kiezen er (net als in voorgaande beleidsperiode) bewust voor om doelgroep peuters al vanaf 2 jaar te laten deelnemen aan voorschoolse educatie (en niet van de wettelijke 2,5 jaar). Door deze kinderen een half jaar extra deelname aan voorschoolse educatie aan te bieden, wordt de impact van de voorschoolse educatie vergroot. Ons streven is om alle VVE-peuters in de leeftijd van 2 tot 4 jaar te laten deelnemen aan het volledige aanbod van 640 uur per jaar. Om dit te stimuleren bieden wij VVE-peuters het derde en vierde dagdeel gratis aan. Zowel JGZ als de kindpartners gaan met ouders in gesprek als deze minder dan vier dagdelen willen afnemen. Wanneer ouders niet overtuigd kunnen worden hun kind te laten deelnemen aan het volledige aanbod, is gedeeltelijke deelname wel mogelijk. De gratis dagdelen komen echter pas aan de orde vanaf de derde dag.

 

Naast het aanbieden van voorschoolse educatie aan doelgroep peuters, heeft de gemeente ook de verantwoordelijkheid om peuters van ouders die geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag een voorschools aanbod te doen. Deze peuters, ook in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, krijgen een aanbod voor twee dagdelen per week. Peuteropvang vindt plaats in zogenoemde horizontale groepen (2-4 jaar), bestaande uit doelgroep en niet-doelgroep peuters.

 

Dit alles is geregeld via de eerder genoemde Subsidieregeling peuteropvang en voorschoolse educatie 2020 en de daarbij behorende Bijlage A Tarieven. Op basis van deze regeling komen aanbieders van (VVE-)peuteropvang in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bestaat uit een kindgebonden deel, een kwaliteitsbudget en een tegemoetkoming in de kosten van een pedagogisch beleidsmedewerker. Het kwaliteitsbudget kan worden ingezet voor de aanschaf van materialen, de inzet van extra uren en deelname aan (gemeentelijke) overleggen. De pedagogisch beleidsmedewerker wordt ingezet bij het voortzetten en door ontwikkelen van pedagogisch (VVE) beleid, coaching van pedagogisch medewerkers op de groep, coördinatie van de doorgaande lijn en bij ouderbetrokkenheid. In het beleidsplan van de locatie wordt de rol van de pedagogisch beleidsmedewerker opgenomen en hoe dit bijdraagt aan VVE. Bijlage A Tarieven wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

 

Aanbieders van (VVE-)peuteropvang zijn geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en moeten voldoen aan specifieke (landelijke) wet- en regelgeving. De GGD houdt toezicht op de naleving van deze regels. Gemeente en kindpartners gaan periodiek (per kwartaal) met elkaar in gesprek over de kwaliteit en de spreiding van het aanbod en over relevante ontwikkelingen. Tijdens dit overleg wordt ook gekeken of sprake is van een zogenoemde zware zaal en hoe daar in het concrete geval mee om te gaan.

4. Vroegschoolse educatie en bestrijding van onderwijs-achterstanden in de basisschool

Voorschoolse educatie wordt geboden aan peuters bij de peuter/kinderopvang. Vroegschoolse educatie vindt plaats in de groepen 1 en 2 van de basisschool. De overeenkomst zit in het gebruik van een VVE-programma. Bij kinderen met een VVE-indicatie is sprake van een warme overdracht tussen peuteropvang en basisschool. Er vindt geen nieuwe indicatiestelling plaats.

 

Basisscholen kunnen daarnaast extra activiteiten verrichten ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Net als voorgaande jaren hanteren wij voor deze activiteiten een subsidiekader.

 

4.1 Doelgroep

Wij kiezen ervoor om geen specifieke vroegscholen te benoemen (groepen 1 en 2 van het basisonderwijs die in aanmerking komen voor subsidie op basis van het aantal leerlingen met een VVE-indicatie), omdat alle basisscholen een vorm van vroegschoolse educatie hebben en geen nieuwe indicatiestelling plaatsvindt bij start in het onderwijs. Daarom richten wij ons op de bestrijding van onderwijsachterstanden in alle leerjaren van basisscholen met een hogere schoolweging (gemiddelde over drie schooljaren) dan de gemiddelde schoolweging. De schoolweging wordt door het CBS bepaald op basis van de verwachte onderwijsscores van alle leerlingen op de school op peildatum 1 oktober. Hoe hoger een schoolweging hoe complexer de leerlingenpopulatie en hoe lager de verwachte leerresultaten voor deze school. De onderwijsscore van elke leerling wordt berekend op basis van voorspellende kenmerken voor een risico op een onderwijsachterstand, zoals opleidingsniveau van de ouders, het gemiddelde opleidingsniveau van alle moeders op school, het land van herkomst van de ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en of een gezin in de schuldsanering zit.

 

Om te kijken of een school in aanmerking komt voor een subsidie op basis van het voorliggende beleidsplan wordt de jaarlijkse publicatie van de schoolweging door de Inspectie van het Onderwijs gebruikt. We kijken daarbij naar het gemiddelde van de drie schooljaren voorafgaand aan het (kalender)jaar waarop de subsidie aanvraag ziet. De gemiddelde landelijke schoolweging ligt iets onder 30. Scholen met een schoolweging die hoger ligt dan 31 kunnen subsidie aanvragen. Daarnaast krijgen scholen met een schoolweging tussen 30 en 31 de gelegenheid (extra) te motiveren waarom zij in aanmerking zouden moeten komen voor een subsidie op basis van dit beleidsplan en hoe de middelen ten goede komen aan leerlingen met een (risico op een) onderwijsachterstand. Het spreidinggetal kan hierbij van betekenis zijn. Dit spreidinggetal geeft de mate van differentiatie in het onderwijs aan (en is gemiddeld 6). Het gaat daarbij om de samenstelling van de groep. Hoe lager het spreidinggetal, hoe minder je met verschillen binnen de groep te maken hebt, terwijl bij een hoog spreidinggetal sprake is van (grotere) verschillen binnen een groep. Dit vraagt vaker om aanpassingen in het onderwijs binnen die groep om tegemoet te kunnen komen aan die verschillen.

 

Er wordt bewust de keuze gemaakt om een drempel te hanteren voor deelnemende scholen. Op deze manier worden de middelen ingezet op scholen met de meeste leerlingen met een (risico op een) onderwijsachterstand en wordt voorkomen dat het budget te veel versnipperd raakt. Wanneer schaarste ontstaat binnen het beschikbare budget, gaan scholen met de hoogste schoolweging voor op scholen met een lagere schoolweging. Ook gaan activiteiten in de lagere klassen van het basisonderwijs voor op activiteiten in hogere klassen van het basisonderwijs.

 

4.2 Onderwijskader

In overleg met de onderwijspartners is ervoor gekozen in het onderwijskader geen veranderingen aan te brengen ten opzichte van de voorgaande beleidsperiode. De hieronder genoemde opties op basis waarvan onderwijs subsidie kan aanvragen, zijn dan ook één op één overgenomen uit het Subsidiekader onderwijsachterstandenbeleid gemeente Sittard-Geleen 2021 en 2022. Voor de komende beleidsperiode is het kader bedoeld als basis. Het bevat geen limitatieve opsomming van mogelijkheden. Goed gemotiveerde aanvragen worden in behandeling genomen zolang er ruimte is binnen het door de gemeente in de begroting gereserveerde bedrag voor onderwijsachterstanden (gebaseerd op de Specifieke uitkering van het Rijk).

 

Optie 1

 

Activiteit:

 

Specifiek taalaanbod voor VVE- kleuters

  • -

    Op dagdelen

  • -

    Inzet van een extra leerkracht en/of onderwijsassistent

Resultaatafspraak:  

 

Minimaal 80% van de deelnemende kinderen stroomt na intensief taalonderwijs uit naar het volgende leerjaar met minimaal voldoende leerrendement van het betreffende leerjaar op de onderdelen: woordenschat, mondelinge taalvaardigheid en/of leesvoorwaarden. 

 

Planvorming:

 

De planvorming door de scholen vooraf dient de volgende elementen te bevatten:

  • -

    planaanpak (wat gaat er gebeuren)

  • -

    selectiecriteria deelnemende leerlingen met toelichting

  • -

    definitie voldoende leerrendement zoals genoemd in de resultaatafspraak

  • -

    benoem de wijze waarop gemeten wordt

  • -

    kosten met bijdrage schoolbestuur en bijdrage gemeente gespecificeerd

 

Optie 2

 

Activiteit:

 

Specifiek taalaanbod voor leerlingen van leerjaar 3 t/m 8 met een (NT2-) taalachterstand.

 

Resultaatafspraak:  

 

Minimaal 80% van de deelnemende leerlingen stroomt na intensief taalonderwijs uit naar het volgende leerjaar met minimaal voldoende leerrendement van het betreffende leerjaar op de onderdelen: woordenschat, mondelinge taalvaardigheid en/of leesvoorwaarden. 

 

Planvorming:

 

De planvorming door de scholen vooraf dient de volgende elementen te bevatten:

  • -

    planaanpak (wat gaat er gebeuren)

  • -

    selectiecriteria deelnemende leerlingen met toelichting

  • -

    definitie voldoende leerrendement zoals genoemd in de resultaatafspraak

  • -

    benoem de wijze waarop gemeten wordt

  • -

    kosten met bijdrage schoolbestuur en bijdrage gemeente gespecificeerd

 

Optie 3

 

Activiteit:

 

Professionalisering:

  • -

    inzet en coaching door een interne/externe taalspecialist in de voor- en/of vroegschool

  • -

    opleiding en/of scholing met betrekking tot gericht taalonderwijs, bijvoorbeeld woordenschat- en klankonderwijs. 

Resultaatafspraken:

 

Medewerkers van de voorschool en de vroegschool (1e en 2e leerjaar binnen de basisschool) werken gericht samen aan kwalitatief hoogwaardig NT1- en NT2-onderwijs. Het kwaliteitsbewustzijn en de kwaliteitscultuur is toegenomen door intervisie, kijken bij elkaar en het samen voorbereiden van lessen en activiteiten.

 

De deskundigheid van medewerkers van de voorschool en de vroegschool is door het volgen van gerichte scholing toegenomen op de onderdelen: klankonderwijs, woordenschat en ontluikende geletterdheid, dit specifiek voor kinderen met een taalachterstand.

 

Planvorming:

 

  • -

    planaanpak (wat gaat er gebeuren)

  • -

    selectiecriteria deelnemers met toelichting

  • -

    welke voorschool is betrokken

  • -

    toelichting op welke wijze gezamenlijke (voor- en vroegschool) professionalisering wordt vormgegeven

  • -

    kosten met bijdrage schoolbestuur en bijdrage gemeente gespecificeerd

 

Optie 4

 

Activiteit:

 

Ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie. Het stimuleren van ontwikkelings- en onderwijsgerichte ouderbetrokkenheid

 

Resultaatafspraak:

 

De ouders/verzorgers van de leerlingen zijn actief betrokken bij de ontwikkeling van hun kind en hebben geparticipeerd in gerichte taalactiviteiten, zowel thuis als op school.

 

Planvorming:

 

  • -

    planaanpak (wat gaat er gebeuren)

  • -

    selectiecriteria deelnemers met toelichting

  • -

    kosten met bijdrage schoolbestuur en bijdrage gemeente gespecificeerd

 

Optie 5

 

Activiteit:  

 

De Talentenschool. Dit is een samenwerking tussen SBO de Blinker, SBO het Mozaïek, de Duizendpoot (locatie Lindenheuvel), Partners in Welzijn, Ecsplore en andere instellingen en verenigingen in de regio. Binnen de Talentenschool worden leerzame activiteiten aangeboden op zaterdagochtend. Dit zijn activiteiten op het gebied van sport en bewegen, gezonde voeding, wetenschap & techniek, muziek, dans, handvaardigheid, sociale vaardigheden, natuur & educatie, lifestyle. Daarnaast wordt er ook na schooltijd en zelfs onder schooltijd een gevarieerd aanbod gerealiseerd, zodat nog meer kinderen hun talenten kunnen ontdekken en verbreden.

 

Resultaatafspraak:  

 

  • -

    De kinderen die hebben deelgenomen aan de Talentenschool kunnen aantoonbaar taal- en rekenvaardigheden in concrete situaties toepassen, zowel in het dagelijks situaties als in de reguliere lespraktijk.

  • -

    De geconstateerde achterstanden in het toepassen van deze taal-en rekenvaardigheden zijn verkleind, dit blijkt uit het leerlingvolgsysteem.

  • -

    Kinderen hebben aantoonbaar kennis gemaakt met een breed aanbod aan (buitenschoolse) activiteiten waarmee ze normaliter niet in aanraking zouden komen.

  • -

    De deelnemende kinderen tonen een reëel toekomstperspectief door deze kennismaking en ervaringen met verschillende beroepen en vakmensen.

  • NB. Hierbij richt de Talentenschool zich op die bedrijven en/of vakmensen, waar zij straks op basis van hun reële mogelijkheden wellicht werkzaam in/bij kunnen zijn. Op basis hiervan kan met de kinderen ook gerichter gekeken worden naar een mogelijke schoolkeuze als de school wordt verlaten. Om dit resultaat te bereiken, wordt ook de samenwerking aangegaan met Petje af Zuid-Limburg.

Planvorming:  

 

De planvorming door de scholen vooraf dient de volgende elementen te bevatten:

  • -

    selectiecriteria deelnemende leerlingen met toelichting

  • -

    definitie voldoende scores zoals benoemd in de resultaatafspraak

  • -

    benoeming van de wijze waarop gemeten wordt

  • -

    kosten met bijdrage schoolbestuur en bijdrage gemeente gespecificeerd

 

Na afronding van de subsidieperiode maakt elke school een beknopte evaluatie rapportage. De verantwoordelijkheid voor een tijdige aanlevering bij de gemeente ligt bij het schoolbestuur. In deze rapportage dienen de volgende aspecten te worden opgenomen:

  • -

    Aantal kinderen of andere deelnemers dat heeft deelgenomen.

  • -

    Bereik van de doelgroep.

  • -

    Zijn de resultaatafspraken behaald? Toelichting aan de hand van cijfers. Indien het niet gelukt is om aan de resultaatafspraken te voldoen, een aanvullende toelichting met betrekking tot de oorzaak.

  • -

    Procesverloop. Werd er bij de planning gekozen voor de juiste aanpak? Waren voldoende middelen aanwezig? Financiële middelen, maar denk ook aan andere middelen, zoals communicatiemiddelen, kennis en ervaring.

  • -

    Eventuele leerpunten bij een vervolgaanpak.

5. Overkoepelende thema’s

Tijdens de ontwikkeling van baby tot volwassene doorloopt een kind verschillende fases. Deze fases zijn voor elk kind gelijk, maar het tempo waarin deze fases worden doorlopen is voor elk kind anders en is afhankelijk van verschillende factoren. Een kind doorloopt daardoor ook niet alle fases even snel. Dit onderstreept het belang van goede verbinding en samenwerking tussen de bij het kind betrokken belangrijke “partners” tijdens het doorlopen van de verschillende fases. In het kader van het onderwijsachterstandenbeleid zijn dat naast de ouders Jeugdgezondheidszorg, peuteropvang, onderwijs, welzijn en de gemeente als verbindende factor. Samen kunnen we zorgen voor een doorgaande leerlijn die niet alleen aansluit bij de te doorlopen ontwikkelfases, maar die ook aansluit bij de verschillen in tempo bij het doorlopen van die fases. Het spreekt voor zich dat dit de ontwikkelkansen van kinderen met een (risico op een) onderwijsachterstand vergroot.

 

5.1 Overgang van peuter naar kleuter

Voor alle kinderen die deelnemen aan peuteropvang geldt dat er een overdracht plaatsvindt van peuteropvang naar basisonderwijs. De minimale variant voor deze overdracht is voor VVE-geïndiceerde peuters de zogenoemde warme overdracht. Dit betekent dat er een overdrachtsgesprek plaatsvindt voor de plaatsing van de peuter op de basisschool. De uitkomsten van observaties vormen de basis voor het gesprek en als uitgangspunt zijn de ouders ook aanwezig bij dat gesprek. Er wordt gebruik gemaakt van locatie specifieke overdrachtsformulieren, zodat de overdracht optimaal aansluit bij de praktijk van de school en de opvanglocatie.

 

De warme overdracht wordt benoemd als een minimale variant. We willen beter aansluiten bij de te doorlopen ontwikkelfases en de verschillende tempo’s waarin jonge kinderen die doorlopen. Daarom onderzoeken we in de in de voorliggende beleidsperiode welke mogelijke verbinding en samenwerking kan worden gerealiseerd om daaraan tegemoet te komen Hierbij zijn varianten te bedenken die minder complex zijn (bijvoorbeeld afstemming van thema’s en programma’s) tot uiterst complex (gezamenlijke peuter-kleutergroep) en alles daar tussenin. Juist die complexe variant vraagt nader onderzoek, ook vanwege juridische randvoorwaarden die anders zijn voor peuters en kleuters. We willen gezamenlijk onderzoeken waar we tegenaanlopen en hoe dat is op te lossen, mogelijk in de vorm van een pilot. Daar waar het nodig is om af te wijken van regels, zal toch voldaan worden aan de (kwaliteit- en veiligheid)doelen van die regels. Hierbij wordt afstemming gezocht met de GGD als toezichthouder.

 

5.2 Ouderbetrokkenheid

Ouders zijn een onmisbare partner in het kader van de bestrijding van onderwijsachterstanden. Niet alleen omdat zij primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen, maar vooral ook omdat thuis oefenen met het tijdens opvang en onderwijs geleerde het leerrendement vergroot.

 

Kinderopvangorganisaties zijn wettelijk verplicht om een pedagogisch beleidsplan op te stellen, waarin onder meer op een zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze wordt beschreven op welke wijze ouders worden betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Binnen het onderwijs bestaat een dergelijke verplichting niet, maar ook daar worden ouders op verschillende manieren bij het onderwijs betrokken.

 

Hoewel verschillende inspanningen worden gedaan om ouders actief te betrekken bij activiteiten op de opvang en in het onderwijs, blijkt het realiseren van ouderbetrokkenheid best lastig te zijn. Het begint overigens al met de vraag wat we nu precies verstaan onder ouderbetrokkenheid. In het kader van het onderwijsachterstandenbeleid is vooral van belang dat ouders begrijpen dat een VVE-indicatie kansen biedt voor de ontwikkeling van hun kinderen en dat ouders bereid zijn ook thuis aan te haken bij de geboden activiteiten. Soms is willen niet genoeg. Niet alle ouders, zeker de ouders van onze doelgroepkinderen, zijn in staat om aan te haken. In de komende periode willen we meer inzicht krijgen in wat wel en niet werkt in het kader van ouderbetrokkenheid en vooral ook wat daar de oorzaken van zijn. Op basis daarvan kunnen we onderzoeken of er knelpunten zijn die kunnen worden weggenomen, eventueel ook via inzet op andere beleidsterreinen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan taalondersteuning van ouders die de Nederlandse taal niet machtig zijn of bij laaggeletterdheid van ouders. Daar waar zorgen zijn binnen een gezin, kan mogelijk worden verwezen naar hulpverlening. Vervolgens is het dan van belang om te onderzoeken of die inzet ook leidt tot grotere ouderbetrokkenheid.

 

5.3 Afspraken, doelen en resultaten

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het maken van afspraken rondom VVE en onderwijsachterstanden. De beleidsmedewerker maatschappelijke ontwikkeling met taakaccent onderwijsachterstanden initieert daarom periodiek overleg met de partners van JGZ, peuteropvang en onderwijs. Ook draagt deze beleidsmedewerker zorg voor collegiaal overleg met gemeenten in de Westelijke Mijnstreek. Deze overleggen zijn een aanvulling op reeds bestaande structuren (bijv. Op Overeenstemming Gericht Overleg, knooppunten in het onderwijs, Samenwerkingsverband passend primair onderwijs Westelijke Mijnstreek).

 

Partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van dit beleidsplan dan wel partijen die gebruik maken van de subsidiemogelijkheden op basis van het voorliggende beleidsplan onderschrijven het belang van kansengelijkheid voor kinderen, streven naar onderlinge verbinding en verbetering van kwaliteit van uitvoering. Ook dragen zij bij aan het monitoren van resultaten en effecten. Daarnaast vindt in het kader van de subsidieverlening jaarlijks verantwoording plaatst over de besteding van de subsidie.

 

In de jaarlijkse verantwoording van de subsidie geven de onderwijspartners aan in welke mate zij hebben voldaan aan de resultaatafspraken genoemd in het onderwijskader. In de voorliggende beleidsperiode willen we daarnaast monitoren in welke mate wij onze doelen ook daadwerkelijk bereiken. Uit binnen- en buitenlands onderzoek blijkt dat er, vooral voor doelgroepkinderen, een positief effect uitgaat van voorschoolse educatie van hoge kwaliteit. Ook blijkt dat de groei (verminderen van taal- en ontwikkelachterstanden) op jongere leeftijd (de voorschoolse periode) groter is dan de groei op latere leeftijd. Wij stellen ons daarom als doel dat alle doelgroepkinderen in onze gemeente worden bereikt en gebruik maken van voorschoolse educatie van goede kwaliteit. Na de voor- en vroegschoolse periode willen we onderwijsachterstanden natuurlijk ook zoveel mogelijk verminderen en zo kinderen gelijke kansen bieden.

 

Door monitoring onderzoeken wij of wij onze doelen behalen. Meer concreet betekent dit dat wij onderzoeken of we de hieronder genoemde resultaten behalen.

  • -

    Alle kinderen met een risico op een onderwijsachterstand zijn door JGZ geïndiceerd op de leeftijd van twee jaar.

  • Indicatiestelling vindt meestal plaats op de leeftijd van 18 maanden, maar uiterlijk op de leeftijd van twee jaar. We willen inzicht hebben in het aantal kinderen dat op de leeftijd van twee jaar door JGZ wordt gezien en welk deel daarvan een VVE indicatie krijgt. JGZ draagt zorg voor de monitoring hiervan.

  • Verder willen we inzicht hebben of de juiste kinderen zijn geïndiceerd, met andere woorden, kloppen onze voorspellende indicatoren? Hierbij is van belang dat (VVE) peuteropvang aanbieders en JGZ informatie met elkaar uitwisselen. Daar waar peuters niet naar de opvang gaan, is het van belang te weten hoe de peuters starten in het onderwijs. Naast uitwisseling van informatie door JGZ en onderwijs, monitort JGZ de ontwikkeling van peuters tot vier jaar die niet naar de opvang gaan.

  • -

    Alle geïndiceerde peuters maken gebruik van een voorschoolse voorziening (VVE peuteropvang).

  • We willen inzicht hebben in het aantal geïndiceerde peuters en het aantal bij een VVE voorziening aangemelde peuters. JGZ en VVE-aanbieders monitoren dit. JGZ levert conform werkinstructie inspanningen om de aanmelding te bevorderen en legt in het voorkomende geval vast waarom geen aanmelding plaatsvindt. Geïndiceerde kinderen waarbij de ouders ervoor kiezen geen gebruik te maken van voorschoolse educatie, worden door JGZ anoniem in het systeem aangemeld, waar mogelijk onder vermelding van de reden.

  • -

    Na inzet van voor- en vroegschoolse educatie of activiteiten in het onderwijs is sprake van vermindering van de achterstand bij de doelgroepkinderen.

  • We willen inzicht hebben in hoe de kinderen starten en welke vorderingen zij maken. Dit geldt zowel voor de peuterperiode, de start in het onderwijs en het doorlopen van het basisonderwijs. Samen met de partners ontwikkelt de gemeente een vragenformulier waarmee de juiste informatie wordt verkregen op basis van bestaande kindvolgsystemen /methoden bij peuteropvang en onderwijs. Uitgangspunten hierbij zijn dat het invullen van het vragenformulier eenvoudig en niet tijdrovend is.

  • Activiteiten in de vorm van een (gezamenlijk) project worden gemonitord en geëvalueerd. In het plan van aanpak dat vooraf wordt opgesteld, wordt aangegeven wat wordt beoogd, welke resultaten worden verwacht en hoe wordt geëvalueerd. Daarnaast dient bij projecten te worden onderzocht hoe projecten eventueel een structureel vervolg kunnen krijgen.

Naast onderzoek naar het behalen van de hiervoor genoemde resultaten willen we inzoomen op meer inhoudelijke aspecten met het doel te onderzoeken of er veranderingen of verbeteringen mogelijk zijn. De GGD en de Inspectie voor het onderwijs zijn de toezichthouders. Zij bepalen of aan de in wet- en regelgeving gestelde eisen wordt voldaan. Dat blijft natuurlijk ook het uitgangspunt. Toch is het wel interessant om in het kader van beleidsvorming ook te kijken naar de invulling van die eisen. Er zijn meerdere mogelijkheden voor de invulling van eisen. We willen onderzoeken welke mogelijkheden het meest bijdragen aan het daadwerkelijk verminderen van onderwijsachterstanden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker/coach, de doorlopende lijn bij de overgang van peuter naar kleuter of ouderbetrokkenheid. Alle betrokken partijen kijken gezamenlijk naar de wijze waarop dit concreet wordt gemonitord.

6. Financiën

Op grond van het Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid ontvangt de gemeente jaarlijks een specifieke uitkering. Deze uitkering is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die voortvloeien uit de gemeentelijke verplichtingen in het kader van VVE en onderwijsachterstanden zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en opgenomen in het voorliggende beleidsplan.

 

Inzet van de specifieke uitkering is niet mogelijk voor kinderen die niet tot de doelgroep behoren. Voor de bekostiging van peuteropvang voor peuters van ouders zonder kinderopvangtoeslag worden gemeentelijke middelen ingezet. Deze middelen zijn structureel in de gemeentelijke begroting opgenomen binnen het Taakveld Onderwijs (product Peuters en Onderwijs) en worden deels gedekt door de decentralisatie uitkering voorschoolse voorzieningen (zogenoemde Asschermiddelen).

 

Subsidie aanvragen gebaseerd op de Subsidieregeling peuteropvang en voorschoolse educatie 2020 worden beoordeeld volgens de in die regeling genoemde voorschriften. Gelet op de wettelijke taak in het kader van voorschoolse educatie en de bestuursafspraken die hebben geleid tot de decentralisatie uitkering, dient voor deze aanvragen voldoende budget te worden gereserveerd. Overige, goed gemotiveerde, subsidie aanvragen gebaseerd op dit beleid kunnen slechts worden toegekend zolang er financiële ruimte is binnen het door de gemeente in de begroting opgenomen bedrag voor onderwijsachterstanden. Wanneer schaarste ontstaat binnen het beschikbare budget wordt een afweging gemaakt waarbij wordt gekeken naar de motivering van de aanvraag, het bereik van de doelgroep, de mate van samenwerking bij de uitvoering, het te verwachten effect en de mate van cofinanciering.

7. Wet- en regelgeving

Hieronder wordt kort de voor dit beleidsplan meest relevante wet- en regelgeving aangestipt.

 

De artikelen 158 tot en met 163 van de Wet op het primair onderwijs bieden het kader voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Hieruit volgt de wettelijke taak voor de gemeente zorg te dragen voor voorschoolse educatie en de mogelijkheid voor ondersteuning van activiteiten ter bestrijding van onderwijsachterstanden in het onderwijs.

 

Aanbieders van voorschoolse educatie moeten voldoen aan de eisen uit de Wet kinderopvang en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. In de wet en het besluit worden (onder meer) eisen gesteld aan de locatie, de medewerkers, het gehanteerde beleid, de omvang van het VVE aanbod en het VVE-programma. De GGD houdt toezicht op de naleving van deze eisen.

 

Op grond van het Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid ontvangen gemeenten een tegemoetkoming voor de kosten die zij maken bij de uitvoering van het onderwijsachterstandenbeleid gebaseerd op de Wet op het primair onderwijs. In dit besluit zijn specifieke formules benoemd om te bepalen wanneer een gemeente in aanmerking komt voor een uitkering en de hoogte van die uitkering.

 

Naast landelijke regels zijn ook lokale (gemeentelijke) regels van belang. In dit kader zijn de Subsidieregeling professionele instellingen 2022 en de Subsidieregeling peuteropvang en voorschoolse educatie 2020 van belang. Op basis van deze regelingen zijn de subsidies voor activiteiten genoemd in dit beleidsplan mogelijk. Daar waar een regeling (nog) niet voorziet in subsidiemogelijkheden, bestaat in sommige gevallen de mogelijkheid tot verstrekken van een (incidentele) subsidie op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Naar boven