Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad (1e wijziging)

De raad van de gemeente Meierijstad;

Overwegende, dat het gezien de aanbevelingen van de VNG wenselijk is de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad te wijzigen in verband met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024;

gelet op artikel 149, 149a en 154 van de Gemeentewet, artikel 10.32a van de Wet milieubeheer artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.18, eerste lid onder f. en g. en vijfde lid artikel 2.21 en artikel 3.148, tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, artikel 38 van de Monumentenwet, artikel 8 van de Woningwet, artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht en artikel 5.67 t/m 5.73 Besluit kwaliteit leefomgeving;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023

Besluit:

Vast te stellen de

Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad (1e wijziging)

Artikel l Wijziging verordening

 

De Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.8 (Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting) vervalt.

Toelichting

De VNG is van oordeel dat deze bepaling niet thuis hoort in het omgevingsplan. Daarom is deze overgeheveld naar de APV (artikel 2:21). Artikel 2.8 (Zorgplicht voor kabels en leidingen) blijft gehandhaafd. Abusievelijk bevat de huidige verordening 2 artikelen genummerd 2.8. Na deze wijziging is dit rechtgetrokken.

B

Hoofdstuk 5 BOMEN EN OPSTANDEN vervalt.

Toelichting

Deze wijziging hangt samen met de keuze om de Bomenverordening vooralsnog als afzonderlijke verordening te handhaven. Voor de motivering zie het betreffende raadsvoorstel.

C

Artikel 6.4 komt te luiden:

Artikel 6.4 Verbod op het lozen van hemelwater op de riolering

  • 1.

    Het is verboden om vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein.

  • 2.

    De eigenaar van een perceel is verplicht het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Hij heeft daarbij de vrije keuze tussen de toe te passen voorziening(en), waarbij het volgende geldt:

    • a.

      de te realiseren hemelwatervoorziening dient minimaal 60 mm (per m2 verhard oppervlak) te kunnen verwerken;

    • b.

      voor het oppervlak aan groen dak (in m2) wordt geen (aanvullende) hemelwatervoorziening vereist;

    • c.

      de benodigde voorziening(en) dienen uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het nieuw bouwwerk of aanleg van het nieuw verhard oppervlak gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand worden gehouden;

    • d.

      bij elke activiteit mag de reeds aanwezige totale hoeveelheid (hemel)waterberging op het perceel van de eigenaar niet afnemen.

  • 3.

    Het is in de daartoe door het college krachtens artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of in het omgevingsplan aangewezen gebieden verboden om een hemelwaterafvoerleiding aangesloten te houden op het openbaar vuilwaterriool.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen de wijze bepalen waarop het afkoppelen plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houden burgemeester en wethouders rekening met het gemeentelijk rioleringsplan en eventueel geldende voorschriften uit vigerende bestemmingsplannen of het omgevingsplan.

  • 6.

    De gebiedsaanwijzing treedt in werking met ingang van de derde dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt en bevat een termijn waarop aan de aanwijzing (afkoppelplicht) moet worden voldaan Deze termijn bedraagt ten minste zes weken.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van;

    • a.

      het verbod bedoeld in het eerste lid indien van de eigenaar van het nieuw bouwwerk of het nieuw verhard oppervlak redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel van het verbod;

    • b.

      de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, bedoeld in het derde en vierde lid, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd.

  • 8.

    De aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het zevende lid onder a wordt tegelijk met de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, ingediend.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het gebod, bedoeld in het tweede lid onder a, indien op het perceel om technische of praktische redenen een berging van 60 mm onhaalbaar is, mits dan een bergingscapaciteit wordt gerealiseerd van blijkens een overgelegde tekening en ontwerp ten minste 20 mm (per m2 verhard oppervlak).

Toelichting

Op advies van de VNG (ledenbrief 23/038) is dit artikel gewijzigd. Deze wijziging hangt samen met het feit dat bepalingen over de opvang en afvoer van hemel- en grondwater na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer opgenomen kunnen worden in een afzonderlijke verordening, omdat deze bepalingen van rechtswege opgaan in het tijdelijke omgevingsplan. Gevolg hiervan is dat de bevoegdheid tot het aanwijzen van gebieden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet alleen mogelijk is door aanpassing van het omgevingsplan.

Zie ook de toelichting bij de wijziging van de artikelen 12.1 en 12.2.

D

In artikel 6.6, eerste lid vervallen de woorden “of zoals blijkt uit een vastgestelde gebiedsaanwijzing ex artikel 6.4, derde lid”.

Toelichting

Deze wijziging hangt samen met de wijziging van artikel 6.4. Zie de toelichting hierboven.

E

In artikel 7.2 wordt op alfabetische volgorde ingevoegd de tekst “Vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 7.5”

Toelichting

Deze wijziging hangt samen met het feit dat in dit hoofdstuk het begrip “omgevingsvergunning“ wordt vervangen door “vergunning”. Dit om te bewerkstelligen dat aanvragen niet hoeven te worden ingediend via het dso maar vooralsnog kunnen blijven worden afgedaan met het systeem Moor.

F

In de artikelen 7.5, t/m 7.15 wordt -voor zover genoemd - het woord “omgevingsvergunning”, telkens vervangen door “vergunning”, wordt het woord “omgevingsvergunningvereiste” vervangen door “vergunningsvereiste en wordt het woord “omgevingsvergunningstekening” vervangen door vergunningstekening.

Toelichting

Zie de toelichting hierboven

G

In artikel 8.8 zesde lid wordt het woord “zesde” vervangen door “vijfde”.

Toelichting

Het betreft hier een correctie van een foutieve verwijzing.

H

Paragraaf 3.2 (geluidhinder buiten een inrichting) en bijbehorende artikelen 8.10 t/m 8.12 vervallen

Toelichting

Op advies van de VNG zijn deze bepalingen overgeheveld naar de APV.

I

Artikel 8.13 (Voorwerpen op of aan openbare plaatsen) vervalt.

Op advies van de VNG is deze bepaling overgeheveld naar de APV (artikel 2.10).

 

J

Er wordt een nieuw artikel 8.13 ingevoegd dat luidt:

Artikel 8.13 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale Omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Toelichting

Op advies van de VNG is deze bepaling overgeheveld van de APV (artikel 2.46) naar deze verordening.

K

Artikel 8.14 komt te luiden:

Artikel 8.14 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder, of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, de aard of breedte van de wegverharding te veranderen, of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

    • b.

      op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening, de Waterschapsverordening, Hoofdstuk 7 van deze verordening (AVOI), of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet en de Telecommunicatieverordening.

    • c.

      op de aanleg van geveltuintjes bij woningen zonder voortuin die voldoen aan de daaromtrent door het bevoegd orgaan te stellen nadere regels.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Inhoudelijk heeft de wijziging alleen betrekking op de toevoeging van het tweede lid onder c. Het betreft hier een aanpassing van dit artikel om de aanleg van geveltuintjes mogelijk te maken. Geveltuintje dragen bij aan de kwaliteit van de woonomgeving en doelstellingen van klimaatadaptatie. Burgemeester en wethouders zullen in de nadere regels aangeven onder welke voorwaarden die aanleg mogelijk is.

L

Na artikel 8.19b wordt een nieuwe Afdeling 6a met de artikelen 8.19c, 8.19d en 8.19e ingevoegd, luidende:

Afdeling 6a Het houden van dieren

Artikel 8:19c Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door burgemeester en wethouders ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8:19d Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 8:19e Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 3.

    Het verbod bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de Omgevingsverordening Noord-Brabant of de waterschapsverordening.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Deze bepalingen zijn op advies van de VNG overgeheveld van de APV (artikel 2:60 e.v.) naar deze verordening. Artikel 8.19c is overgebracht voor zover deze betrekking had op het houden van dieren. Voor zover de bepaling betrekking had op het voeren van dieren is deze in de APV blijven staan omdat deze niet thuis hoort in het omgevingsplan.

M

Na afdeling 6a wordt een nieuwe afdeling 6b met de artikelen 8.19f tot en met 8.19o ingevoegd, luidende:

Afdeling 6b. Parkeerexcessen , schade en overlast door voertuigen

Artikel 8.19f Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod .

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 8.19g Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 8.19h Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 8.19i Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 8.19j Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer of de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 8.19k Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 8.19l Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 8.19m Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 8.19n Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 8.19o Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Toelichting

De VNG is van oordeel dat deze bepalingen thuis horen in het omgevingsplan. Daarom zijn deze overgeheveld van de APV (artikel 5.2 e.v.) naar de Vfl. De op deze bepalingen gebaseerde uitvoeringsbesluiten zullen worden omgehangen naar deze verordening.

N

De artikelen 8.23 tot en met 8.25 vervallen.

Toelichting

De VNG is van oordeel dat deze bepalingen (reddingsmiddelen, veiligheid op het water, overlast aan vaartuigen) niet thuis horen in het omgevingsplan. Daarom zijn deze teruggeplaatst in de APV.

O

Afdeling 8 Crossterreinen en gemotoriseerd ruiterverkeer in natuurgebieden en de daarin opgenomen artikelen 8.26 en 8.27 vervallen.

Toelichting

De VNG is van oordeel dat deze bepalingen niet thuis horen in het omgevingsplan. Daarom zijn deze teruggeplaatst in de APV. (Afdeling 7, artikel 5:27 en 5:28).De aanwijzing van een terrein dient wel te geschieden in het omgevingsplan.

P

Artikel 9.6 komt te luiden:

Artikel 9.6 Verdeling vaste-standplaatsvergunning via loting

  • 1.

    Bij het beschikbaar komen van een vaste-standplaatsvergunning kunnen burgemeester en wethouders deze verdelen via loting.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders maken bij het vrijkomen van een vaste standplaats bekend dat voor de markt één of meer vaste-standplaatsvergunningen kunnen worden verleend, voor welke branche of artikelgroep dit geldt, dat gegadigden voor een vergunning vóór de daarbij genoemde sluitingsdatum daarvoor een aanvraag kunnen indienen en dat de toekenning plaats vindt op basis van loting.

  • 3.

    De bekendmaking geschiedt door openbare kennisgeving in het Gemeenteblad Meierijstad en op de gemeentelijke website.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regels kwaliteitseisen stellen waaraan een standplaats en aanvrager minimaal moet voldoen om aan de loting deel te kunnen nemen.

  • 5.

    Als een aanvraag vóór de sluitingsdatum is ingediend maar onvolledig is, krijgt de aanvrager een termijn van 5 werkdagen om zijn aanvraag aan te vullen. Als er meer onvolledige aanvragen zijn, wordt de betreffende aanvragers op dezelfde dag mededeling gedaan van de gelegenheid om hun aanvraag aan te vullen.

  • 6.

    Uitsluitend volledige aanvragen die tijdig zijn ingediend, die voldoen aan de vastgestelde kwaliteitseisen en waarbij is voldaan aan het bij of krachtens deze verordening bepaalde, krijgen een lotnummer.

  • 7.

    De loting vindt plaats door middel van een trekking, waarvoor de aanvragers met een lotnummer worden uitgenodigd.

Toelichting

Artikel 9.6 van de Vfl voorziet thans voor de weekmarkten in een selectiestelsel voor het toekennen van een vaste-standplaatsvergunning. Dit selectiestelsel blijkt in de praktijk niet afdoende onafhankelijk te zijn. Dit staat een zorgvuldig proces in de weg. Het is van belang om in het proces 'onafhankelijkheid, 'betrouwbaarheid' en 'objectiviteit' te waarborgen en zo het risico op juridische procedures te verkleinen. De model-marktverordening van de VNG voorziet ook in selectie via loting. Deze wijze van selecteren en toekenning van nieuwe vaste-standplaatsvergunningen voldoet wel aan de criteria 'onafhankelijk', 'objectief' en 'betrouwbaar'. We stellen daarom voor artikel 9.6 van de VFL te wijzigen en voortaan een lotingstelsel te hanteren. Het college zal m.b.t. de kwaliteit van de standplaats en de standplaatshouder in nadere regels nog wel enkele minimale eisen kunnen stellen. Kandidaten die aan die eisen voldoen kunnen meedoen aan de loting. Omdat de vergunningverlening voor het innemen van losse standplaatsen (buiten de weekmarkt) veel gelijkenissen vertoont met die van de weekmarkt is het voorstel om in artikel 9.18 de procedure van artikel 9.6 van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Q

Na artikel 9.18 wordt een nieuw artikel 9.18a ingevoegd dat luidt:

Artikel 9.18a Loting

Het bepaalde in artikel 9.6 is van overeenkomstige toepassing.

Met deze wijziging wordt beoogd om het lotingstelsel dat op grond van artikel 9.6 geldt bij het vrijkomen van standplaatsen op de markt ook van toepassing te verklaren op het vrijkomen van losse standplaatsen buiten de markt. Het betreft hier de situatie waarbij meerdere kandidaten belangstelling tonen voor het innemen van een standplaats.

R

Artikel 12.1 wordt gewijzigd als volgt:

  • a.

    Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding “1” geplaatst. Vervolgens wordt in dit nieuwe eerste lid de aanduiding “18.16”vervangen door “18.6”

  • b.

    Aan het artikel wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 4, paragraaf 3 en hoofdstuk 7 van deze verordening.

Toelichting:

  • a.

    Deze wijziging hangt samen met het toevoegen van het nieuwe tweede lid. Tevens is de foutieve verwijzing naar de bepaling in de Omgevingswet gecorrigeerd.

  • b.

    Deze wijziging volgt uit het bepaalde in artikel 18.6 van de Omgevingswet, dat de bevoegdheid tot het aanwijzen van toezichthouders rechtstreeks toekent aan burgemeester en wethouders. Een bepaling tot aanwijzing van toezichthouders mag voor deze hoofdstukken (archeologie en opvang regen en grondwater) niet meer in een verordening worden opgenomen omdat deze onderdelen van de verordening rechtstreeks opgaan in het tijdelijke omgevingsplan.

S

Aan artikel 12.2 wordt een nieuw artikel tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 4, paragraaf 3 en hoofdstuk 7 van deze verordening.

Toelichting:

De Omgevingswet bevat zelf een strafbepaling. Een zelfstandige strafbepaling mag daarom voor deze hoofdstukken (archeologie en opvang regen en grondwater) niet meer in verordening worden opgenomen omdat deze onderdelen van de verordening rechtstreeks opgaan in het tijdelijke omgevingsplan en dus rechtstreeks vallen onder de strafbepaling van de Omgevingswet.

T

Artikel 13.3 eerste lid komt te luiden:

Burgemeester en wethouders hangen de Nadere regels terrassen, gesteld op grond van artikel 8.13 van de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad om naar Nadere regels terrassen op grond van artikel 2:10 van de Algemene plaatselijke verordening Meierijstad.

Toelichting

Met deze wijziging, die voor de duidelijkheid ook in de APV is opgenomen wordt bewerkstelligd dat de Nadere regels van kracht blijven.

U

Artikel 13.4 , tweede lid komt te luiden:

2. Besluiten, genomen krachtens de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad, 1e tranche, de Algemene plaatselijke verordening Meierijstad de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur Meierijstad, de Marktverordening Meierijstad en de Havenbeheersverordening Meierijstad, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Toelichting

Deze wijziging zorgt ervoor dat besluiten genomen op grond van de uit de APV naar de Vfl overgehevelde bepalingen van kracht blijven. Een soortgelijke bepaling is ook opgenomen in het voorstel tot wijziging van de APV. Anders dan bij de Vfl is hier afgezien van een schema.

Artikel II Inwerkingtreding

 

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023

De raad voornoemd,

De griffier,

A.F.J. Franken

De voorzitter,

Ir. C.H.C. van Rooij

Naar boven