Artikel 2:8 Aanleggen, beschadigingen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.
4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, leidingen en buizen met toebehoren in wegen door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk waarop Telecommunicatieverordening gemeente Groningen van toepassing is, dan wel door een aanbieder van een openbare nutsvoorziening waarop de Graafverordening gemeente Groningen van toepassing is.
5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt bovendien niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement Groningen, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.
6. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van schade of overlast, door de werkzaamheden toegebracht aan de gemeente of aan derden;
c. de bruikbaarheid van de weg;
d. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
e. het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
f. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
g. de bescherming van groenvoorzieningen;
h. de bescherming van het milieu.
|
Artikel 2:8 Aanleggen, beschadigingen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
4. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van schade of overlast, door de werkzaamheden toegebracht aan de gemeente of aan derden;
c. de bruikbaarheid van de weg;
d. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
e. het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
f. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
g. de bescherming van groenvoorzieningen;
h. de bescherming van het milieu.
|