§ 8. Instandhouding van archeologische verwachtingsgebieden
Artikel 23. Instandhoudingsbepaling
1. Het is verboden om zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften in een archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.
2. Het verbod in het vorige lid is niet van toepassing indien
a. het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke verordeningskaart en waarbij die verstoring plaatsvindt:
- in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde, of;
- in een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij het te verstoren oppervlak minder is dan 200 m²;
- in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren oppervlak minder is dan 50 m² en niet dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld;
b. in het geldende bestemmingsplan is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
c. in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;
d. in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloopvergunning in beschermd stads- en dorpsgezicht) voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;
e. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;
f. een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
- er in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
3. Het college kan van de aanvrager aanvullende gegevens verlangen, zoals de rapportage van een archeologisch onderzoek.
Artikel 24. Vergunningverlening archeologisch verwachtingsgebied
1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 23.
2. Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan in kennis stelt binnen de in het vorige lid genoemde termijn.
3. Indien het college niet voldoet aan het eerste of tweede lid, wordt de vergunning geacht van rechtswege te zijn verleend.
Artikel 25. Intrekken van de vergunning archeologisch verwachtingsgebied
Het college kan een vergunning als bedoeld in artikel 23 intrekken indien:
- de vergunninghouder daar om heeft verzocht;
- blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;
- blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning niet naleeft;
- de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;
- binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;
- tussen het begin en het einde van de werkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.
Artikel 26. Weigeringsgrond van de vergunning archeologisch verwachtingsgebied
De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
|