Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2023, 567785 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2023, 567785 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zesentwintigste wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 november 2023 (raadsvoorstel nr. 23bb007864/23bo008556);
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende, dat het gewenst is de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 te wijzigen in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
De Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1:4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1:6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
In de artikelen 2:1, zesde lid, 2:6, achtste lid, 2:9, vierde lid, 2:34c, vijfde lid, 2:45, tweede lid, 2:60, derde lid, 4:6, vierde lid, 4:11j, vierde lid, , 4:18, vijfde lid, 5:2, vijfde lid, 5:3, derde lid, 5:6, vierde lid, 5:7, derde lid, 5:8, zevende lid, 5:11, vierde lid, 5:21b, derde lid, 5:21c, vierde lid, 5:32, vierde lid, 5:33, derde lid, en 5:36, vierde lid, wordt ‘Op de ontheffing’ vervangen door ‘Op de aanvraag om een ontheffing’.
Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:
Het zevende lid komt te luiden:
Dit artikel is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 voorziet.
Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:
Het vierde lid komt te luiden:
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Telecommunicatiewet, de Telecommunicatieverordening Rotterdam 2015 of de Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam.
Artikel 2:12, derde lid, komt te luiden:
In artikel 2:14, vierde lid, wordt ‘onderdeel b’ vervangen door ‘aanhef en onderdeel b’ en wordt ‘door de Wet milieubeheer’ vervangen door ‘bij of krachtens de Omgevingswet’.
In artikel 2:21, derde lid, wordt ‘bij of krachtens de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht’ vervangen door ‘door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet’.
In artikel 2:23, derde lid, wordt ‘Provinciale Vaarwegenverordening’ vervangen door ‘provinciale omgevingsverordening’.
In de artikelen 2:25, veertiende lid, 2:28, zevende lid, 2:36, vijftiende lid, 2:39a, negende lid, 2:72, zevende lid, 5:13, vijfde lid, 5:18, zesde lid, 5:21d, vierde lid, 5:24, zesde lid, en artikel 5:31b, tweede lid, wordt ‘Op de vergunning’ vervangen door ‘Op de aanvraag om een vergunning’.
In artikel 2:28, vijfde lid, onderdeel a, wordt ‘een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer’ vervangen door ‘het omgevingsplan of het Activiteitenbesluit, zoals dat luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet’.
In de artikelen 2:36, vierde lid, onderdeel g, en artikel 2:72, derde lid, onderdeel d, wordt ‘een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer’ vervangen door ‘het omgevingsplan’.
In artikel 2:36, zevende lid, onderdeel j, wordt ‘een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan’ vervangen door ‘het omgevingsplan’.
In artikel 2:39a, vijfde lid, onderdeel f, wordt ‘een geldend bestemmingsplan’ vervangen door ‘het omgevingsplan’.
Artikel 2:46, tweede lid, komt te luiden:
In artikel 2:58, zevende lid, wordt ‘Op de ontheffingen’ vervangen door ‘Op de aanvraag om een ontheffing’.
In artikel 2:60 wordt in de aanhef van het eerste lid na ‘in de zin van de Wet milieubeheer,’ ingevoegd ‘zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet,’.
Artikel 2:71, onderdeel a, komt te luiden:
Artikel 3:7, eerste lid, onderdeel j, komt te luiden:
In artikel 3:9, eerste lid, onderdeel e, wordt ‘een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening’ vervangen door ‘het omgevingsplan’.
In artikel 4:1, onderdeel a, wordt na ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’ ingevoegd ‘, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet’.
Artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4:6b wordt ‘het Activiteitenbesluit milieubeheer’ vervangen door ‘het besluit’.
In artikel 4:10, vierde lid, wordt na ‘Wet natuurbescherming’ ingevoegd ‘, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In artikel 4:11, derde lid, onderdeel a, wordt ‘Plantenziektenwet’ vervangen door ‘Plantgezondheidswet’.
Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4:15 wordt als volgt gewijzigd:
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is, dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt, voor recreatief nachtverblijf.
In artikel 4:18, eerste lid, wordt ‘het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit’ vervangen door ‘het omgevingsplan’.
In artikel 5:5, tweede lid, wordt ‘door de Wet milieubeheer’ vervangen door ‘bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.’.
Artikel 5:6, derde lid, komt te luiden:
In artikel 5:10, tweede lid, wordt na ‘Wet milieubeheer’ ingevoegd ‘, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet’.
In artikel 5:15, vierde lid, wordt ‘artikel 5 van de Wegenverkeerswet’ vervangen door ‘artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’.
Artikel 5:18, vijfde lid, komt te luiden:
In artikel 5:18a, onderdeel c, wordt ‘een geldend bestemmingsplan’ vervangen door ‘het omgevingsplan’.
Artikel 5:24, vijfde lid, komt te luiden:
Dit artikel is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Telecommunicatiewet, de Telecommunicatieverordening Rotterdam 2015 of de Havenverordening Rotterdam 2020.
Artikel 5:28, tweede lid, komt te luiden:
In artikel 5:30, tweede lid, wordt ‘de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland’ vervangen door ‘de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet’.
In artikel 5:31a, derde lid, wordt ‘Op de vrijstelling’ vervangen door ‘Op de aanvraag om een vrijstelling’.
Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:
De Toelichting op de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op artikel 1:1 komt te luiden:
‘Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen. Over de definities kan het volgende worden opgemerkt.
De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is beperkt tot de bebouwde kom.
Met het begrip “bevoegd gezag” wordt aangehaakt bij de Omgevingswet.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het college van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester.
Hierbij wordt verwezen naar de definitie in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A. Een beperkingengebied is een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit binnen een beperkingengebied.
Hierbij wordt verwezen naar de definitie in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A. Volgens genoemde bijlage wordt onder bouwwerk verstaan: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.
Deze omschrijving is ontleend aan het (inmiddels vervallen) artikel 1, onderdeel c, van de Woningwet: “elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.
In het vierde lid van artikel 7 van de Grondwet, betreffende de vrijheid van meningsuiting, wordt handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten de werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in het eerste lid van artikel 7, dat zich volgens vaste jurisprudentie verzet tegen een vergunningstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken e.d.
Aan een vergunningstelsel voor handelsreclame staat het grondwetsartikel niet in de weg. Onder het begrip “reclame” dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten. Door dit te beperken tot “handelsreclame” heeft de in het vierde lid geformuleerde uitzondering slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden in de ruime zin des woords en omvat zij elk aanbod van goederen en diensten, maar is zij niet van toepassing op reclame voor ideële doeleinden. Dit betekent niet dat handelsreclame helemaal niet beschermd wordt. Voorschriften voor handelsreclame zullen de toets aan artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich echter niet tegen een vergunningstelsel.
Een ‘'openbaar water” in de zin van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ieder water, dat open staat voor het publiek. “Openbaar” is hier dus synoniem aan “feitelijk voor het publiek toegankelijk”.
Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom).
Artikel 1, eerste lid, van de Wom bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.
Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de memorie van toelichting zeggen “dat in beginsel eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”. Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen “openbare plaatsen”. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip “openbare plaats”.
Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16).
Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wom zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.
Omdat de definitie van het begrip “openbare plaats” ook een aantal “besloten plaatsen” als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet kan omvatten, is in artikel 1, tweede lid, van de Wom expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (TK 1986-1987, 19 427, nr. 5, p. 11-13, en nr. 6).
Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.
De gemeente Rotterdam valt in het beheersgebied van drie verschillende waterschappen: het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Waterschap Hollandse Delta. Afhankelijk van de locatie van de activiteit, moet worden bezien welke waterschapsverordening van toepassing is.
Uit de begripsomschrijving van “openbare plaats” blijkt dat de weg daar onderdeel van uitmaakt.
In de wetgeving bestaan verschillende definities van het begrip “weg”:
de “(Openbare) weg” in de zin van de Wegenwet: een begrip dat de wetgever heeft gecreëerd in verband met de verkeersbehoefte. Een van de grondbeginselen van de Wegenwet is dat het verkeer op wegen die openbaar zijn in de zin van deze wet, het onbetwistbaar recht van vrij gebruik heeft (behoudens bepaalde beperkingen; zie hierna);
Verschillende bepalingen in deze verordening hebben betrekking op (verboden) gedragingen “op of aan de weg”. De term “aan de weg” duidt begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. Daaronder vallen bijvoorbeeld voortuinen van huizen en andere open ruimtes die aan de weg zijn gelegen. Daaronder valt echter niet wat zich binnenshuis bevindt of afspeelt.’.
In de toelichting op artikel 1:2 wordt de alinea ‘Wabo’ vervangen door een alinea, luidende:
Dit artikel is niet van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning.’.
De toelichting op artikel 2:10 komt te luiden:
‘Artikel 2:10 Plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Artikel 2:10 geeft de burgemeester of het college de mogelijkheid greep te houden op situaties welke hinder of gevaar op kunnen leveren dan wel ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het plaatsen op de openbare weg van zuilen, containers, terrasmeubilair, billboards, reclame-uitingen, e.d., maar ook aan materialen, machines en afzettingen ten behoeve van bouw-, verbouw-, onderhouds-,reinigings- en herstelwerkzaamheden op de weg of op, aan of in gebouwen.
Het derde lid regelt dat het verbod niet geldt voor de volgende categorieën van gevallen.
Indien een evenement wordt gehouden, waartoe vergunning is verleend op basis van artikel 2:25, dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 2:10. Deze bepaling voorkomt een samenloop van beide vergunningen. In de voorschriften bij een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd.
Onderdeel b: terrassen horecabedrijf
Het in artikel 2:10 bedoelde verbod gebruik van de weg geldt niet voor terrassen behorend bij een inrichting, waarvoor door de burgemeester vergunning is verleend op grond van artikel 2:28. Zo’n terras maakt blijkens de definitie in artikel 2:27 deel uit van die inrichting. Daarom is hier een afbakeningsbepaling opgenomen. Voor de duidelijkheid: het gaat hier om een terras dat behoort bij een voor het publiek openstaand gebouw.
In het geval een terras niet behoort bij een voor het publiek openstaand gebouw of een in artikel 2:27 bedoelde inrichting en het terras is gelegen op de weg of een weggedeelte kunnen alleen de in artikel 2:10 bedoelde eisen worden gesteld en is het college het bevoegd gezag.
Hier wordt een uitzondering gemaakt voor standplaatsen waarop afdeling 5.4 van toepassing is.
Onderdeel d: winkeluitstallingen
Met deze bepaling krijgen ondernemers enerzijds de gelegenheid geboden om uitstallingen en reclame-uitingen bij hun bedrijf te plaatsen, maar worden tegelijkertijd kaders aangegeven om een wildgroei van winkeluitstallingen te voorkomen en terug te dringen. Deze wildgroei is niet alleen uiterst publiekonvriendelijk is, maar doet ook afbreuk aan de gewenste kwaliteitsverbetering van de buitenruimte en het openbare gebied. Motieven achter dit artikellid zijn:
In dit artikellid is vastgelegd dat reclameborden en andere reclameobjecten bij winkels eveneens onder het begrip 'winkeluitstalling' worden begrepen. Een winkeluitstalling kan dus bestaan uit goederen en één reclame-uiting.
Onderdeel f: andere categorieën van gevallen.
Op grond van dit onderdeel kan het college of de burgemeester categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 niet geldt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het uitsteken van vlaggen, zonneschermen, gevelterrassen, voorwerpen of stoffen die kortstondig op de weg worden geplaatst in verband met laden of lossen of het verrichten van kleinschalige onderhoudswerkzaamheden op de weg. Verder kan gedacht worden aan bepaalde categorieën van activiteiten, zoals evenementen. Ook het plaatsen van verhuiscontainers en kleine containers ten behoeve van sloopafval gedurende een korte periode van maximaal 5 dagen valt onder deze vrijstelling, mits deze plaatsing het veilig en doelmatig gebruik van de weg niet belemmert en niet in strijd is met de Wegenverkeerswet 1994. De exacte categorieën staan in het Aanwijzingsbesluit categorieën van gevallen vergunningvrij te plaatsen voorwerpen op of aan de weg.
Met het vierde lid heeft het college de mogelijkheid om in te spelen op afwijkende situaties waarbij een andere situering van de uitstallingszone wenselijk is (bijvoorbeeld in het midden van een straat in een winkelcentrum in plaats van langs de gevels) of grotere formaten of aantallen toe te staan.
Het verbod van artikel 2:10 is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Een vergunningstelsel voor zulke uitingen zou in strijd zijn met artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Hierbij kan gedacht worden aan voorwerpen die tijdens demonstraties worden gebruikt. Van belang is dat er dan daadwerkelijk gedemonstreerd wordt.
Het zesde lid regelt dat wanneer het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak handelt, zij geen vergunning op grond van artikel 2:10 nodig heeft. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.’.
De toelichting op artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:
De alinea direct na het opschrift komt te luiden:
‘Op het aanleggen of veranderen van een weg is de Omgevingswet van toepassing als bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening regels zijn gesteld. In artikel 5:21 van de Omgevingswet is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1:8 van deze verordening.
Indien de activiteit niet geregeld is in bijvoorbeeld een omgevingsplan dan is de Omgevingswet niet van toepassing en is het college bevoegd om op de aanvraag te beslissen. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.’.
In de toelichting op artikel 2:12 wordt de alinea ‘Wabo’ vervangen door:
‘De vergunning voor het maken van of anders gebruiken van een uitweg betreft een omgevingsvergunning. In de meeste gevallen is het college bevoegd gezag, maar in bijzondere gevallen kan het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn deze vergunning af te geven en in zeer specifieke gevallen de minister.’.
De toelichting op artikel 2:14 wordt als volgt gewijzigd:
In de toelichting op artikel 2:21 wordt ‘In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van het desbetreffende onroerend goed al dan niet tijdelijk beperkt wordt. Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van artikel 2:21 geconstrueerd worden.’ vervangen door: ‘Wanneer geen sprake is van een situatie als bedoeld in hoofdstuk 10 van de Omgevingswet kan niet een gedoogplicht op grond van artikel 2:21 geconstrueerd worden.’
De toelichting op artikel 2:24 wordt als volgt gewijzigd:
De tekst ‘Om meer geluid te mogen produceren op het terras dient er naast een evenementenvergunning tevens een kennisgeving worden gedaan om ontheffing van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer te krijgen.’ wordt vervangen door ‘Om meer geluid te mogen produceren op het terras dient er naast een evenementenvergunning tevens een kennisgeving te worden gedaan om ontheffing van de geluidsvoorschriften.’.
In de algemene toelichting op Hoofdstuk 2, afdeling 8, wordt de tweede alinea vervangen door: ‘Op openbare inrichtingen zijn naast de regels van de Alcoholwet nog vele andere regels van toepassing. Onder andere de Omgevingswet, Wet op de kansspelen en de Opiumwet.'.
De toelichting op artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:
‘Teneinde een betere afstemming te verkrijgen tussen planologische en openbare orde-eisen die aan de in deze paragraaf bedoelde inrichtingen worden gesteld, is in onderdeel a ‘strijd met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer’ opgenomen als imperatieve weigeringsgrond voor een exploitatievergunningsaanvraag. Aldus wordt voorkomen, dat de burgemeester gehouden is een exploitatievergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting, die volgens het bestemmingsplan of een andere planologische regeling of de Wet milieubeheer verboden is.’ wordt vervangen door ‘Teneinde een betere afstemming te verkrijgen tussen planologische en openbare orde-eisen die aan de in deze paragraaf bedoelde inrichtingen worden gesteld, is in onderdeel a ‘strijd met het omgevingsplan’ opgenomen als imperatieve weigeringsgrond voor een exploitatievergunningsaanvraag. Aldus wordt voorkomen, dat de burgemeester gehouden is een exploitatievergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting, die volgens het omgevingsplan verboden is.’.
De toelichting op artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd:
De tekst ‘Voor wat betreft de toepassing van artikel 2:29, zesde lid, en artikel 2:29, elfde lid, dient verwezen te worden naar hoofdstuk 4, afdeling 1, van deze verordening, waarin - ter nadere uitwerking van het bepaalde in het Activiteitenbesluit milieubeheer - is geregeld, dat de (geluid- en lichthinder)voorschriften niet gelden op een nader door het college te bepalen aantal dagen ten behoeve van "collectieve festiviteiten" en "incidentele festiviteiten".’ wordt vervangen door ‘Voor wat betreft de toepassing van artikel 2:29, zesde lid, en artikel 2:29, elfde lid, dient verwezen te worden naar hoofdstuk 4, afdeling 1, van deze verordening, waarin is geregeld, dat de (geluid- en lichthinder)voorschriften niet gelden op een nader door het college te bepalen aantal dagen ten behoeve van "collectieve festiviteiten" en "incidentele festiviteiten".’.
De toelichting op artikel 2:39a wordt als volgt gewijzigd:
In de toelichting op artikel 2:47 vervallen ‘(max. 225 euro)' en '(max. 2250 euro)'.
De toelichting op artikel 2:60 wordt als volgt gewijzigd:
‘Door in het eerste lid de zinsnede "buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer" op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.’ wordt vervangen door ‘Door in het eerste lid de zinsnede "buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet" op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.’.
De toelichting op artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:
De alinea ‘Definitie consumentenvuurwerk’ komt te luiden:
‘Voor de omschrijving van het begrip ‘consumentenvuurwerk’ is aansluiting gezocht bij het Vuurwerkbesluit. Voorheen werd consumentenvuurwerk apart gedefinieerd, maar met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is iedere verwijzing vervangen door “vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F1, F2 of F3 en dat bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.” Vuurwerk in algemene zin is daar omschreven als: pyrotechnische artikelen ter vermaak. En pyrotechnisch artikel is omschreven als: artikel dat explosieve stoffen of een explosief mengsel van stoffen bevat die tot doel hebben warmte, licht, geluid, gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties.
Het vuurwerk dat krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als consumentenvuurwerk is aangewezen in de ministeriële regeling.
Artikel 1.2.2 regelt een verbod aan handelaren om professioneel (categorie F4) en theatervuurwerk (categorie T1 of T2) aan particulieren ter beschikking te stellen en aan particulieren om zulk vuurwerk op te slaan, voor handen te hebben of af te steken.
De alinea ‘Fop- en schertsvuurwerk’ komt te luiden:
‘Fop- en schertsvuurwerk is een aparte groep consumentenvuurwerk, als zodanig bij ministeriële regeling aangewezen. Het gaat hierbij onder meer om knalerwten, sterretjes, knalbonbons, confettibommen, trektouwtjes, Bengaalse lucifers en Bengaalse fakkels. Aan al deze voorwerpen worden eisen gesteld aan de lading. De lading van fop- en schertsvuurwerk is (veel) kleiner dan de lading van overig consumentenvuurwerk. Op grond van het Vuurwerkbesluit is fop- en schertsvuurwerk het hele jaar door verkrijgbaar en kan het ook gedurende het hele jaar worden afgestoken.’.
‘een verbod om consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde nadere eisen (artikel 2.3.4);’ wordt vervangen door ‘een verbod om consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de gestelde voorschriften (artikel 2.3.4);’.
De toelichting op artikel 2:72 wordt als volgt gewijzigd:
In de toelichting op artikel 2:73 wordt ‘Het Vuurwerkbesluit en de Wet milieubeheer zijn hogere regelingen waaraan een verbod op vuurwerk dient te worden getoetst. Deze regelingen bevatten regels vanuit het motief van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Het motief van deze regelingen en het Rotterdamse vuurwerkverbod vallen niet samen.’ vervangen door ‘Het Vuurwerkbesluit is een hogere regeling waaraan een verbod op vuurwerk dient te worden getoetst. Deze regeling bevat regels vanuit het motief van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Het motief van deze regeling en het Rotterdamse vuurwerkverbod vallen niet samen.’
De toelichting op artikel 3:7 wordt als volgt gewijzigd:
In de toelichting op artikel 4:3 vervalt ‘(d.w.z. inrichtingen die vergunningplichtig blijven of vallen onder Besluit landbouw of Besluit glastuinbouw)’.
In de toelichting op artikel 4:4a wordt ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’ vervangen door ‘Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet’.
De toelichting op artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd:
‘In het derde lid van artikel 4:6 is een uitzondering gemaakt van het verbod voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is. Dit houdt onder andere in dat het verbod van dit artikel niet geldt voor zover de activiteiten bedrijfsmatig worden ondernomen, dan wel worden ondernomen in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn. Artikel 4:6 biedt derhalve slechts mogelijkheden ten aanzien van hobbymatige activiteiten. Deze mogen echter weer niet dusdanige omvang hebben aangenomen dat zij alsnog onder de Wet milieubeheer vallen. Te denken valt dan aan beunhazerij of een uit de hand gelopen hobby.’ wordt vervangen door ‘In het derde lid van artikel 4:6 is een uitzondering gemaakt van het verbod voor zover andere wet- of regelgeving van toepassing is. Dit houdt onder andere in dat het verbod van dit artikel niet geldt voor zover de activiteiten bedrijfsmatig worden ondernomen, dan wel worden ondernomen in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn. Te denken valt dan aan beunhazerij of een uit de hand gelopen hobby. Artikel 4:6 biedt derhalve slechts mogelijkheden ten aanzien van hobbymatige activiteiten.’.
‘Naar de mening van de Minister van Verkeer en Waterstaat biedt de Wegenverkeerswet 1994 vooralsnog geen mogelijkheden om verkeersmaatregelen te nemen uit het oogpunt van beperking van geluidhinder. Op dit ogenblik is een wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in voorbereiding, die deze mogelijkheden wellicht wel zal bieden. Aangezien nog niet duidelijk is wanneer deze wijziging van kracht wordt, is voorlopig deze bepaling opgenomen.’ vervalt.
De toelichting op artikel 4:11 wordt als volgt gewijzigd:
In de toelichting op artikel 4:11a wordt ‘artikel 2:18 van de Wabo’ vervangen door ‘artikel 5.21 van de Omgevingswet’.
In de toelichting op artikel 4:15 vervallen de volgende tekstgedeelten:
De provinciale Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland bevat bepalingen die het aanbrengen van opschriften en dergelijke op onroerend goed in de landelijke gedeelten van de gemeente verbieden, behoudens ontheffing van gedeputeerde staten. Toetsingscriterium is daarbij het belang van het landschapsschoon.
De afbakening met de Wet milieubeheer is alleen noodzakelijk ten aanzien van lichtreclame. Voorschriften over hinder veroorzaakt door lichtreclame aan de gevel van een horecabedrijf moeten worden opgenomen in de milieuvergunning van het desbetreffende bedrijf of worden gebaseerd op het Besluit horeca-, sport, en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Hinder in de zin van de Wet milieubeheer zal veelal samenvallen met het voorkomen of beperken van overlast voor gebruikers van de in de nabijheidgelegen onroerende zaak. Dit is geregeld in artikel 4:15 waardoor ook inrichtingen die niet vallen onder de Wet milieubeheer toch op dit punt zullen kunnen worden beoordeeld.’.
De toelichting op artikel 4:17 komt te luiden:
In de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.
Het moet gaan om een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Dit is omdat vanwege de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen anders ook grondgebonden recreatiewoningen onder het bereik van deze afdeling zouden vallen.’.
In de toelichting op artikel 4:18 wordt ‘bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit’ vervangen door: ‘omgevingsplan’.
In de toelichting op artikel 5:18a wordt ‘is een achttal’ vervangen door ‘zijn de’.
In de Algemene toelichting op Afdeling 6 wordt ‘Genoemd wordt hier onder meer het op de Scheepvaartverkeerswet gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Op provinciaal niveau is er in dit verband de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.’ vervangen door ‘Genoemd wordt hier onder meer het op de Scheepvaartverkeerswet gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement (BPR), de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening.’.
In de toelichting op artikel 5:23a wordt ‘Havenbeheersverordening Rotterdam 2010’ vervangen door ‘Havenverordening Rotterdam 2020’.
De toelichting op artikel 5:24 komt te luiden:
‘Artikel 5:24 Gebruik van openbaar water
Bepalingen die evenals artikel 5:24 tot doel hebben het gebruik van het water te waarborgen, komen in zowel de Omgevingswet, de Scheepvaartverkeerswet (artikel 30, tweede lid: verbod een voorwerp, van welke aard ook, dat het verkeer op een vaarweg in verwarring zou kunnen brengen, daarlangs, daarin of daarboven aan te brengen) als in de provinciale omgevingsverordening voor.
Hierin wordt aangeven voor welke wateren zij van toepassing zijn. Het onderhavige artikel 5:24 is dan ook bedoeld om de overige openbare wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze nadelig zouden kunnen beïnvloeden.
Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om categorieën van voorwerpen aan te wijzen – al dan niet onder voorwaarden - waarvoor het niet nodig is een vergunning aan te vragen.
De veiligheid op het water heeft reeds een afdoende regeling gevonden in een aantal bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, te weten de artikelen 162, 163 en 427, onderdeel 6 (inzake het al dan niet opzettelijk versperren van waterwegen), en het Binnenvaartpolitiereglement (zie bijvoorbeeld artikel 1.15 van dit reglement; verbod tot het te water doen geraken van voorwerpen en stoffen).’.
In de toelichting op artikel 5:25 wordt ‘Havenbeheersverordening Rotterdam 2010’ vervangen door ‘Havenverordening Rotterdam 2020’.
In de toelichting op artikel 5:28 wordt ‘Vaarwegenverordening Zuid-Holland’ vervangen door ‘provinciale omgevingsverordening’.
De toelichting op artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op artikel 6:1 komt te luiden:
Volgens artikel 154 van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Hieruit volgt, dat de formele wetgever aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid heeft gelaten om op overtreding van gemeentelijke verordeningen een geldboete te stellen van de tweede categorie of van de eerste categorie.
Aldus kan de raad aangeven welke overtredingen hij van zwaardere aard en welke overtredingen hij van lichtere aard acht. Een en ander doet niets af aan de traditionele vrijheid van de rechter om binnen de door de (Gemeente)wet gestelde grenzen de soort en de maat van de straf in een concreet geval te bepalen. Tot de grens van de door de gemeentelijke wetgever gekozen geldboetecategorie zal de strafrechter dus steeds de straf in het concrete geval moeten bepalen.
Artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht legt de rechter de plicht op rekening te houden met de draagkracht van de verdachte.
In het onderhavige artikel 6:1 is van de door de wetgever gegeven keuzemogelijkheid gebruik gemaakt.
Overeenkomstig verzoeken uit de praktijk en hetgeen in andere gemeenten is bepaald, is in 2003 gekozen voor onderbrenging van alle strafbepalingen in deze verordening in de tweede categorie. Ieder soort delict kan namelijk onder zodanige omstandigheden worden gepleegd, dat een geldboete van meer dan € 405,- in de rede ligt. Niet zelden gebeurde het, dat de rechter er behoefte aan had om voor bijvoorbeeld bepaalde baldadigheidsdelicten een geldboete van de tweede categorie op te leggen terwijl dat niet mogelijk was. In plaats van een geldboete van maximaal de tweede categorie is het op basis van artikel 6:1, eerste lid, eveneens mogelijk om voor genoemde overtredingen een hechtenis te eisen van ten hoogste drie maanden. Hierdoor wordt aan het Openbaar Ministerie de keuze gelaten om in plaats van een geldboete voor hechtenis te kiezen.
De strafbedreiging op overtreding van gemeentelijke medebewindsvoorschriften is meestal te vinden in de bijzondere wetten die de raad bevoegd verklaren of verplichten tot het vaststellen van deze voorschriften. De opsomming in het eerste lid van artikel 6:1 bevat dan ook geen in deze verordening opgenomen medebewindvoorschriften, op overtreding waarvan straf is bedreigd in de bijzondere wet. Deze voorschriften zijn de voorschriften met betrekking tot heling met uitzondering van artikel 2:32 (overtreding van deze voorschriften is strafbaar gesteld in de artikelen 437 en 437ter van het Wetboek van Strafrecht (tweede, respectievelijk derde geldboetecategorie)).
Door ook overtreding van het krachtens de verordening bepaalde met straf te bedreigen, wordt ook het niet naleven van door het college krachtens delegatie door de raad gestelde nadere regels bestempeld tot strafbaar feit. De strafbaarstelling van overtreding van de door het college gestelde nadere regels moet immers steunen op de raadsverordening. Ook het niet nakomen van de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften wordt door het gebruik van de term "krachtens" een strafbaar feit.
De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11), het maken of veranderen van een uitweg (artikel 2:12) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen onder de Omgevingswet. Artikel 5.5 van de Omgevingswet verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning.
De Wet economische delicten is van toepassing op handelen zonder of in strijd met de hierboven genoemde vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn dus niet op de naleving van deze vergunningen van toepassing.’.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-567785.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.