Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2024

De Raad van de gemeente Midden-Drenthe;

 

gelet op:

  • artikel 108, 147, artikel 149 en artikel 154b van de Gemeentewet;

  • afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

  • artikel 22.1 van de Omgevingswet jo. artikel 4.6 lid 1, Invoeringswet Omgevingswet;

  • artikel 4.6 lid 1 onder e van de Invoeringswet Omgevingswet jo. artikel 22.1 Omgevingswet en artikel 22.1 lid 1 en artikel 22.91 Omgevingsplan (Bruidsschat) ;

  • artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • artikel 2.17 Activiteitenbesluit e.v. jo. 8.2.2. Invoeringsbesluit Omgevingswet

  • artikel 22.70 lid 1, aanhef en onder i en j, artikel 22.73 lid 1 en artikel 22.239 lid 2, Omgevingsplan (Bruidsschat);

  • artikel 5:42 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek;

 

overwegende dat:

  • het gewenst is met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de voor de leefomgeving in de gemeente relevante regelgeving van de juiste grondslag te voorzien en te actualiseren;

 

besluit:

 

vast te stellen het volgende:

  • de navolgende verordening is het tijdelijk gedeelte van het Omgevingsplan, voor zover het betreft de regels over geur van veehouderijen;

  • de navolgende verordening is, voor zover betreft de regels over geluid, de van kracht zijnde verordening als genoemd in artikel 2.17, lid 7 Activiteitenbesluit;

  • de navolgende verordening is, voor zover het betreft de regels over zwerfafval, de afvalstoffenverordening als bedoeld in artikel 10.23 Wet milieubeheer, naast de Afvalstoffenverordening gemeente Midden-Drenthe;

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening houdende regels ter bescherming van de leefomgeving in de gemeente Midden-Drenthe (Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2024)

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

 

 

AFDELING 1 Begrippen

 

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • Activiteitenbesluit: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage bij de Omgevingswet, onder A;

  • bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning in de zin van de Omgevingswet of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, dan wel burgemeester en wethouders;

  • bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • erf (gebouwerf): bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt;

  • evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: bioscoop- en theatervoorstellingen; markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 4:4 van deze verordening (snuffelmarkten); kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen; betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 Apv (vertoningen, straatartiesten) en 2:39 Apv (speelgelegenheden), sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportwedstrijden of -gala’s die door de burgemeester categoriaal als evenement zijn aangewezen. Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid; een braderie; een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 Apv; een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, ook als deze niet voor publiek toegankelijk zijn; een straatfeest of buurtbarbecue, ook als deze niet voor publiek toegankelijk zijn; een door de burgemeester als evenement aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s;

  • fiets: een fiets, al dan niet met motor of trapondersteuning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid onder ea, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • gebouw: gebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • gevoelig gebouw: gevoelige gebouwen in de zin van artikel 1.1 Activiteitenbesluit;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet milieubeheer;

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • openbaar water: wateren die voor het publiek toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

  • tuin: het gedeelte van een perceel dat ten dienste staat aan het gebruik van een woning;

  • voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeervakken en parkeerterreinen;

  • Wet milieubeheer: de Wet milieubeheer, zoals deze luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • woning: een gebouw met woonfunctie.

 

 

AFDELING 2 Algemene bepalingen

 

Artikel 1:2 Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag voor een vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning wordt ingediend uiterlijk drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.

  • 2.

    Het college kan de termijn verlengen tot acht weken indien dit noodzakelijk is voor een zorgvuldige voorbereiding.

 

Artikel 1:3 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

 

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een dergelijke vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening of andere wetgeving anders is bepaald.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

 

Artikel 1:7 Geldingsduur

  • 1.

    De vergunning of ontheffing, anders dan een omgevingsvergunning, geldt voor onbepaalde tijd, tenzij in de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is de geldingsduur vijf jaren indien de vergunning of ontheffing een voorwaarde is voor het kunnen uitoefenen van een dienst in de zin van de Dienstenwet, tenzij in de beschikking een kortere periode is bepaald.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing, anders dan een omgevingsvergunning, kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde

  • b.

    de veiligheid van mens of dier;

  • c.

    de openbare veiligheid;

  • d.

    de volksgezondheid;

  • e.

    de bescherming van het milieu;

  • f.

    de bescherming van de woon- en leefomgeving;

  • g.

    de bescherming van de ondergrond;

  • h.

    de bescherming van eigendommen van de gemeente of derden.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd als niet voldaan wordt aan de in of krachtens artikel 1:2 bepaalde aanvraagtermijn en daardoor naar het oordeel van het bestuursorgaan een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    De vergunning wordt geweigerd voor zover deze strijdt met het Omgevingsplan.

 

 

HOOFDSTUK II BESCHERMING VAN DE NATUUR EN HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

 

 

AFDELING 1 Houtopstanden

 

paragraaf 1 algemene bepalingen

 

Artikel 2:1: Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • afzetten: het op een zodanige wijze kappen van een houtopstand dat deze opnieuw kan uitlopen;

  • bebouwingscontour houtkap: de op grond van artikel 5.165b Bkl vastgestelde bebouwingscontour houtkap;

  • Bomen Effect Analyse (BEA): een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand op basis van het Handboek Bomen van het Norminstituut Bomen;

  • boom: houtige beplanting op een stam, die zich vertakt zich op enige hoogte en vrij kan uitgroeien tot enige hoogte:

  • boomwaarde: de in geld uitgedrukte waarde van een houtopstand zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen, zoals deze is vastgesteld door het college dan wel een externe beëdigde bomentaxateur;

  • compensatiefonds: door de gemeente Midden-Drenthe gereserveerde gelden uit compensatie, die besteed dienen te worden aan nieuwe houtopstanden en/of natuur;

  • dode boom: een boom die geheel afgestorven is;

  • dunnen: het periodiek vellen van houtopstanden ter bevordering van de groei en vitaliteit van de overblijvende houtopstand;

  • haag/heg: een houtig gewas dat zich vanaf de grond op een fijnere manier vertakt dan een boom, in rijen is geplant, en in de regel dient als versiering, omheining of afscheiding, en die al dan niet periodiek in een gewenste vorm wordt geknipt of geschoren;

  • hakhout/geriefhout: één of meer bomen of boomvormers waarvan het periodiek snoeien of afzetten tot doel heeft vitale loten te oogsten voor geriefwerk en ander gerief;

  • herplantplicht: de verplichting tot het herbeplanten van een nieuwe houtopstand ter vervanging van een verwijderde houtopstand;

  • houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, hetgeen een solitaire boom kan zijn, maar ook een haag, houtwal, singel, lintbegroeiing, tuin- of parkbegroeiing of bosplantsoen, of onderdelen of combinaties daarvan;

  • kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van een houtopstand, waarbij er een stobbe overblijft;

  • rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van een houtopstand;

  • verplanten: een vorm van rooien, waarbij de betreffende houtopstand elders wordt herplant;

  • struik/heester: een houtige plant, die zich onmiddellijk boven of in de grond vertakt in een aantal takken, die meer of minder dik kunnen worden;

  • vellen: rooien, kappen, dunnen, afzetten, verplanten, vormsnoeien (indien dit nog niet eerder heeft plaatsgevonden) of verrichten van andere handelingen aan de houtopstand of in de directe omgeving daarvan, zowel boven- als ondergronds, die naar het oordeel van het college middellijk of onmiddellijk de dood, ernstige beschadiging, aantasting van de gezondheid, verkorting van de levensverwachting of ontsiering van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben, waaronder het aanbrengen van verharding, het verdichten van de bodem onder de kruin van de boom, het beschadigen van wortels, het afgraven en opbrengen van grond, en het in de bodem brengen van voor de houtopstand schadelijke stoffen;

  • vervangingswaarde: de waarde berekend uit een optelling van alle kosten om de houtopstand op dezelfde locatie door een vergelijkbaar exemplaar te vervangen;

  • vormsnoeien, knotten, kandelaberen: het ingrijpend snoeien van vrij uitgegroeide kronen, als de boom vanouds niet vormgesnoeid, gekandelaberd dan wel geknot is;

  • waardevolle boom: gemeentelijke of particuliere monumentale, toekomstig monumentale, herdenkings- of dendrologisch waardevolle bomen en andere houtopstanden;

  • waardevolle bomenlijst: een door het college vastgestelde lijst met waardevolle bomen en andere houtopstanden;

  • zieke boom: een boom die volgens een Visual Tree Assessment (VTA)-inspectie door ziekte, waaronder schimmelaantasting, een gevaar voor de omgeving is of kan worden.

 

Artikel 2:2: Waardevolle bomen

  • 1.

    Het college stelt periodiek een waardevolle bomenlijst vast waarop gemeentelijke en particuliere bomen en andere houtopstanden voorkomen die vanwege het monumentale of toekomstig monumentale karakter, het historische karakter, de dendrologische of ecologische waarde, of de beplantingsgeschiedenis beschermd moeten worden.

  • 2.

    De bescherming van de bomen en andere houtopstanden op de waardevolle bomenlijst strekt zich ten minste uit tot:

  • het wortelgestel en de ondergrond waarin zich dat wortelgestel bevindt;

  • het uiterlijk aanzien van de omgeving rond de houtopstand.

 

Artikel 2:3: Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand tot de grenslijn van eens anders erf als bedoeld in artikel 5:42 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is voor bomen 0,5 meter, en voor heesters en heggen nihil.

 

Artikel 2:4: Bescherming houtopstanden in de openbare ruimte

Het is in de openbare ruimte verboden om:

  • a.

    houtopstanden te vellen, te beschadigen, te bekladden, te beplakken of zonder toestemming van de gemeente van voorwerpen te voorzien, waaronder nestkasten, aankondigingen en spandoeken;

  • b.

    aan houtopstanden snoeiwerk te verrichten, behoudens beheer- of onderhoudswerkzaamheden door of in opdracht van het bevoegd gezag;

  • c.

    in de directe omgeving van de houtopstanden handelingen te verrichten die de levensverwachting of de gezondheid van de boom kunnen aantasten, waaronder roeren, afgraven of opbrengen van grond, boren, trillen, aanbrengen van bestrating of het al dan niet tijdelijk neerzetten van zware voorwerpen.

 

 

paragraaf 2 Het vellen van houtopstanden

 

Artikel 2:5 verbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen die voorkomt op de waardevolle bomenlijst.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen die kennelijk onderdeel uitmaakt van een boomwal of een restant van een boomwal.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid is het verboden binnen de bebouwingscontour houtkap dan wel op erven buiten deze bebouwingscontour zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen, indien:

  • a.

    het een boom betreft met een dwarsdoorsnede van de stam van meer dan of gelijk aan 40 centimeter, gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld, waar bij meerstammigheid de dikste stam wordt gemeten;

  • b.

    het een houtopstand betreft die is aangeplant in het kader van een herplantplicht of andere compensatiemaatregel, ongeacht de dikte van de eventuele stammen.

  • 4.

    De verboden van het eerste en het tweede lid gelden voor zowel levende als afgestorven planten.

  • 5.

    Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet voor:

  • a.

    het vellen of doen vellen van een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 2:11 van deze verordening;

  • b.

    het periodiek oogsten van geriefhout;

  • c.

    het dunnen als beheermaatregel ter uitvoering van noodzakelijk regulier groenonderhoud;

  • d.

    het periodiek knotten als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van regulier groenonderhoud;

  • e.

    naaldbomen, kennelijk bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor bestemde terreinen;

  • f.

    kweekgoed;

  • g.

    houtopstand die op last van het bevoegd gezag moet worden geveld op grond van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.

 

Artikel 2:6: Beoordelingscriteria

  • 1.

    De omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand wordt geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand. Dit wordt beoordeeld op basis van één of meer van de volgende belangen:

  • a.

    natuur- en milieuwaarde;

  • b.

    beeldbepalende of landschappelijke waarde;

  • c.

    waarde voor de groenstructuur;

  • d.

    cultuurhistorische waarde;

  • e.

    leefbaarheidswaarde, en

  • f.

    maatschappelijk belang.

  • 2.

    Het college stelt beleid vast voor de beoordeling van de in lid 1 genoemde belangen en de afweging daarvan.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan voor het kunnen beoordelen van de in lid 1 genoemde belangen de aanvrager verplichten een Bomen Effect Analyse te overleggen dan wel een rapport te overleggen van een inventariserend onderzoek naar de ecologische effecten van de aangevraagde activiteit (Quick scan ecologie).

 

Artikel 2:7: Beperking geldigheidsduur

(vervallen)

 

Artikel 2:8: Aan de vergunning te verbinden voorschriften

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen een houtopstand van een bepaalde soort op een bepaalde locatie moet worden herplant. Hiervoor gebruikt het bevoegd gezag de compensatietabel uit de bijlage.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan wordt daarbij tevens bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen. Wordt geen termijn genoemd, dan moet de vervangende herplant binnen twee jaar na het moment dat het redelijkerwijs duidelijk was dat de herplant niet zou slagen, zijn geschied.

  • 3.

    De vergunninghouder en zijn rechtsopvolgers zijn gehouden de herplant en eventueel vervangende herplant in stand te houden, gedurende een in de omgevingsvergunning te bepalen termijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan indien het bevoegd gezag van oordeel is dat herplant niet mogelijk is, aan de vergunning het voorschrift verbinden dat een financiële bijdrage wordt gestort in het Compensatiefonds. De gelden in dit fonds worden gebruikt voor nog aan te planten nieuwe bomen en/of natuur.

  • 5.

    De hoogte van de financiële bijdrage als bedoeld in het vierde lid is de optelsom van de voorbereidingskosten, de uitvoeringskosten van aanplant en instandhouding, de kosten van aanschaf van plantmateriaal, en de kosten van nazorg van de houtopstand die volgens de compensatietabel zou moeten worden herbeplant, gelet op de te vellen of de gevelde houtopstand.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat van de omgevingsvergunning geen gebruik mag worden gemaakt totdat andere vergunningen of procedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

 

Artikel 2:9: Bestrijding van plantenziekten en schadelijke planten

Indien zich op een terrein één of meer planten bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een plantenziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    de plant te vellen, en

  • b.

    conform richtlijnen van de gemeente de gevelde plant direct zodanig te behandelen of te verwijderen en af te voeren dat verspreiding van de plantenziekte wordt voorkomen.

 

Artikel 2:10: Verbod vervoer en voorhanden hebben gevelde bomen

(vervallen)

 

Artikel 2:11: Noodkap

Het college kan toestemming dan wel opdracht geven tot direct vellen van een plant, indien sprake is van gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

 

Artikel 2:12: Maatregelen onrechtmatig vellen, bestuurlijke boete

  • 1.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, een herplant-en instandhoudingsplicht opleggen volgens de compensatietabel zoals opgenomen in de bijlage voor een door het bevoegd gezag te bepalen boomsoort en locatie. Het bepaalde in artikel 2:8, de leden 2 tot en met 5 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, dan wel een gemeentelijke houtopstand zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan of beschadigd, zodanig dat de boomwaarde naar verwachting is gedaald of zal dalen, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, bovendien een bestuurlijke boete opleggen. De hoogte van de boete bedraagt ten hoogste de boomwaarde zoals die was voor de gebeurtenis die de oorzaak vormt voor de schade, verminderde vitaliteit of het tenietgaan van de boom.

  • 3.

    Indien een beplanting waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

  • a.

    een Bomen Effect Analyse aan te bieden aan het bevoegd gezag, en

  • b.

    overeenkomstig te geven aanwijzingen binnen een termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

 

 

AFDELING 2 Crossterreinen en verkeer buiten de weg

 

Artikel 2:13: Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op de weg;

  • b.

    op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid, en

  • c.

    op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 2:14 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet, of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Artikel 2:15 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen voor:

  • a.

    het voorkomen van overlast;

  • b.

    de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

  • a.

    op wegen en daartoe bestemde paden die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

 

AFDELING 3 Het voorkomen van zwerfafval

 

Artikel 2:16 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

  • 1.

    Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats een afvalstof op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen.

  • 2.

    Het is verboden een stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op het overeenkomstig de Afvalstoffenverordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;

  • b.

    op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval;

  • c.

    voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover bij of krachtens de Omgevingswet anderszins is voorzien in de beoogde bescherming van het milieu.

 

Artikel 2:17 Achterlaten van straatafval

  • 1.

    Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

  • 2.

    Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

 

Artikel 2:18 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

  • 2.

    Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen of deze omver te werpen.

 

Artikel 2:19 Afvalbakken bij verkoop van eet- en drinkwaren

Degene die vanuit een vaste of mobiele locatie eet- of drinkwaren verkoopt of anderszins ter beschikking stelt, die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

  • a.

    een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij deze locatie op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;

  • b.

    zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds tijdig wordt geledigd;

  • c.

    zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de verkoop, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de locatie achtergebleven afval, voor zover kennelijk van die activiteit afkomstig, wordt opgeruimd.

 

Artikel 2:20 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal

Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze en/of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.

 

Artikel 2:21 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen:

  • a.

    direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

  • b.

    direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

  • c.

    indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.

 

 

AFDELING 4 Opslag in de open lucht

 

Artikel 2:22: Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    fietsen, bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan anders dan voor gereed gebruik;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 2:28 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur, of anderszins voor een commercieel doel;

  • d.

    mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen, apparaten, onderdelen van apparaten, oude metalen en restproducten, of

  • e.

    afvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan van het genoemde onder e. ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars als bedoeld in de Afvalstoffenverordening of aan houders van een inzamelvergunning als bedoeld in de Afvalstoffenverordening.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    Het is de eigenaar of gebruiker van enige onroerende zaak verboden zonder vergunning van het college, op deze zaak, anders dan binnenshuis, enige niet onder het verbod gesteld in lid 1 vallende voer-, vaar- en werktuigen, apparaten en onderdelen daarvan kennelijk ten verkoop in voorraad te hebben of met het oog op die verkoop ten toon te stellen, dan wel toe te laten dat de onroerende zaak daarvoor wordt gebezigd.

 

Artikel 2:23 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken.

 

 

AFDELING 5 Verbod vuur te stoken

 

Artikel 2:24 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Op een erf bij een woning, en mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    het gebruik van schoon, droog hout in sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven,

  • c.

    het gebruik van schoon, droog hout of ander specifiek voor het gebruik bestemd materiaal in vuur voor koken, grillen, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

 

AFDELING 6 Verstrooiing van as

 

Artikel 2:25 Verstrooiing van as

het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een door de raad of het college permanent daartoe bestemd terrein is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

 

 

AFDELING 7 Reclame en opschriften

 

Artikel 2:26 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend, waarbij het gevaar en de hinder is afgewogen.

 

Artikel 2:27 Opschriften, aankondigingen en afbeeldingen

  • 1.

    Het is voor een eigenaar of gebruiker van een onroerende zaak zonder vergunning van het college verboden op of aan deze onroerende zaak, dan wel achter de vensters daarvan, al dan niet door middel van een roerende zaak opschriften, aankondigingen of afbeeldingen te hebben of de aanwezigheid toe te laten, die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

  • 2.

    Onder afbeeldingen vallen mede alle voorwerpen die bedoeld of gebezigd zijn als reclame.

  • 3.

    Het verbod geldt ook voor de eigenaar of gebruiker van een voer- of vaartuig dat geparkeerd of gelegen is op, aan of in een openbare weg of openbaar vaarwater.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:26 (verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame) geldt het verbod niet voor:

  • a.

    opschriften niet groter dan 1 m² met enkel de naam van een bewoner van een gebouw of de naam van het gebouw zelf;

  • b.

    afbeeldingen, welke kennelijk tot de stoffering van een gebouw behoren;

  • c.

    opschriften en aankondigingen, welke zijn aangebracht ter voldoening aan enig wettelijk voorschrift, mits de in dit voorschrift genoemde maten niet worden overschreden; worden geen maximummaten vermeld, dan bedraagt de oppervlakte ten hoogste 0,50 m2 en de grootste afmeting ten hoogste 1 m.;

  • d.

    opschriften en aankondigingen die betrekking hebben op de dienst, het beroep of het bedrijf die in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend, of op de bewoning daarvan, als de gezamenlijke oppervlakte van de opschriften en aankondigingen niet meer bedraagt dan 1 m2;

  • e.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen van kennelijk tijdelijke aard gedurende de termijn, dat deze feitelijke betekenis hebben, doch niet langer dan gedurende vier weken mits deze verband houden met een activiteit binnen de gemeente of een aangrenzende gemeente;

  • f.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, die aanwezig zijn bij in uitvoering zijnde werken en op deze werken betrekking hebben, gedurende de termijn dat de werken in uitvoering zijn;

  • g.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in een gebouw of een deel van een gebouw, die als winkel, hotel of café restaurant wordt gebruikt, mits zij betrekking hebben op het bedrijf, dat daarin wordt uitgeoefend;

  • h.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, met mededelingen, aanwijzingen of waarschuwingen die niet uit commerciële overwegingen beogen de aandacht te vestigen op personen, zaken of diensten;

  • 5.

    De oppervlakte van een opschrift, aankondiging of afbeelding wordt gemeten met een denkbeeldig bouwvlak die de uiterste hoeken van het object met elkaar verbinden, en waar het volledige opschrift, aankondiging of afbeelding in past.

 

 

AFDELING 8 Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 2:28 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 2:29 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het Omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • b.

    de bescherming van een dorpsgezicht;

  • c.

    het voorkomen of beperken van overlast;

 

Artikel 2:30 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college kan plaatsen aanwijzen, waarvoor het verbod in artikel 2:29, eerste lid niet geldt, dan wel tijdelijk niet geldt. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd het vierde lid van dat artikel en artikel 1:8.

 

HOOFDSTUK III BESCHERMING VAN DE WOON- EN LEEFOMGEVING

 

 

 

AFDELING 1 Het houden van dieren

 

Artikel 3:1 Geluidhinder door dieren

Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet of deze verordening, voorkomt degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, dat dit dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

 

Artikel 3:2 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, bij dat aanwijsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijsbesluit gestelde regels;

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijsbesluit is aangegeven, of

  • d.

    te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer van de verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover de aanwezigheid van deze dieren is gereguleerd of toegestaan bij of krachtens de Omgevingswet.

 

 

AFDELING 2 Geur van veehouderij

 

Artikel 3:3 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • dierenverblijf: gebouw, met inbegrip van de verharde uitloop, voor het houden van landbouwhuisdieren;

  • geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

  • veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze gold onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

  • kaart: de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaartbijlagen.

 

Artikel 3:4 Aanwijzing gebieden

  • 1.

    Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij neemt het bevoegd gezag de in artikel 3:5, tweede en derde lid van deze verordening bepaalde geurnormen/minimale vaste afstanden in acht.

  • 2.

    Voor de aangewezen gebieden, zoals aangegeven in artikel 3:5 van deze verordening, gelden de bij deze verordening behorende kaarten zoals deze bij de oorspronkelijke Geurverordening van 31 maart 2011 zijn gevoegd.

 

Artikel 3:5 Andere waarden voor de geurbelasting

  • 1.

    Bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij neemt het bevoegd gezag de in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan bepaalde geurnormen en minimale vaste afstanden in acht.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is binnen de daartoe aangewezen gebieden, die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten, een andere geurnorm/minimale vaste afstand van toepassing dan de betreffende geurnorm /minimale vaste afstand genoemd in artikel 22.98, artikel 22.100 en artikel 22.101 van het tijdelijke gedeelte van het Omgevingsplan. Die andere geurnormen/minimale vaste afstanden staan aangegeven op de kaarten behorende bij deze geurverordening.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is voor het gebied van de gemeente liggende buiten de op de bij deze verordening behorende kaarten aangewezen gebieden de geurnorm 14 Odourunits/ m3 lucht.

 

 

AFDELING 3 Geluid

 

Artikel 3:6 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan een of een klein aantal inrichtingen, als bedoeld in artikel 22.73 lid 1 onder b, van het Omgevingsplan;

  • inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat artikel 3:7 uitsluitend van toepassing is op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

Artikel 3:7 Incidentele festiviteiten

  • 1.

    In een inrichting mogen gedurende ten hoogste twaalf dagen per kalenderjaar incidentele festiviteiten worden gehouden.

  • 2.

    De houder van een inrichting die voornemens is een incidentele festiviteit te houden is verplicht dit ten minste twee weken voor aanvang van genoemde festiviteit te melden aan burgemeester en wethouders.

  • 3.

    de melding bevat ten minste de volgende informatie:

  • a.

    het adres van de inrichting;

  • b.

    de naam en het adres van de houder van de inrichting;

  • c.

    de datum waarop de festiviteit wordt georganiseerd.

  • 4.

    De houder van een inrichting ontvangt na inlevering van de in het tweede lid bedoelde melding een ontvangstbewijs met daarop aangegeven de datum waarop de kennisgeving is ontvangen.

  • 5.

    De in het tweede lid bedoelde melding wordt geacht eerst dan te zijn gedaan, als het in het derde lid bedoelde ontvangstbewijs door de houder van de inrichting is ontvangen.

  • 6.

    De in lid 2 bedoelde meldingsregeling geldt niet voor zover er ten aanzien van de betreffende activiteit, anders dan voor de geluidsproductie ervan, op grond van het Omgevingsplan een vergunning noodzakelijk is.

 

Artikel 3:8 Voorschriften bij incidentele festiviteiten

  • 1.

    Om de door incidentele festiviteiten binnen een inrichting veroorzaakte hinder/ overlast voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken, gelden gedurende de uren waarop deze festiviteiten plaatsvinden de volgende voorschriften:

  • a.

    Het op de gevels van de omliggende gevoelige gebouwen invallende geluidsniveau (LAr,LT) mag niet meer bedragen dan de volgende waarden:

  • in de periode 07.00 – 01.00 uur: ten hoogste LAr,LT 65 dB(A) voor niet langer dan 4 uren achtereen;

  • voor de overige uren geldt een geluidsniveau van ten hoogste 60 dB(A);

  • b.

    De overdracht van geluid naar de omgeving dient zoveel mogelijk te worden beperkt door ramen en deuren gesloten te houden.

  • 2.

    De voorschriften gelden niet voor zover in het Omgevingsplan andere normen gelden anders dan de normen van 22.63 e.v. van het Omgevingsplan.

 

Artikel 3:9 Geluidhinder onversterkte muziek in buitenruimten van inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden in de buitenruimten van een inrichting in de zin van artikel 1:2 van het Activiteitenbesluit onversterkte muziek ten gehore te brengen voor zover dit deel uitmaakt van de bedrijfsvoering waarvoor de melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit is gedaan.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover voor de activiteit een melding is gedaan in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder b van het Activiteitenbesluit.

 

Artikel 3:10 Geluidshinder onversterkte muziek in binnenruimten van inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden in de binnenruimte van een inrichting in de zin van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit onversterkte muziek ten gehore te brengen van 23.00 uur ‘s avonds tot 7.00 uur ‘s ochtends.

  • 2.

    Gedurende het ten gehore brengen van onversterkte muziek dienen ramen en deuren zoveel mogelijk gesloten te blijven.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet voor zover voor de festiviteit een melding is gedaan in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder b van het Activiteitenbesluit.

 

Artikel 3:11 Geluidhinder door toestellen

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Onder geluidsapparaten wordt tevens verstaan knalapparaten.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • a.

    het maximale geluidsniveau;

  • b.

    de situering van geluidsbronnen;

  • c.

    de frequentie en tijden van gebruik.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, of de provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    Het verbod is ook niet van toepassing op het gebruik van schoolpleinen, openbare sport- en speelvoorzieningen en –terreinen, voor zover het betreft de uitoefening van school, sport- en speelactiviteiten.

 

 

AFDELING 5 Evenementen

 

Artikel 3:12 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • evenementenlocatie A: de openbare ruimte gevormd en omsloten door de straten Brinkstraat, Markt, Brink, Nassaukade, Prins Bernhardstraat, Kruisstraat, Hekstraat, Ettenstraat, Kampstraat en het raadhuisplein te Beilen, en voorts het museumdorp Orvelte, binnen de bebouwde kom;

  • evenementenlocatie B: de dorpen voor zover niet behorende tot deellocatie A, binnen de bebouwde kom alsmede de als zodanig aangeduide buurtschappen, voor zover het Omgevingsplan ter plaatse geen afzonderlijke evenementenregeling biedt;

  • evenementenlocatie C: de binnen de gemeente gelegen aangewezen natuurgebieden, alsmede de ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden, flora en fauna in die natuurgebieden vastgestelde buffer- en beschermingszones, voor zover deze niet samenvallen met deellocaties A of B;

  • evenementenlocatie D: het buiten de andere deellocaties vallende buitengebied, voor zover het Omgevingsplan ter plaatse geen afzonderlijke evenementenregeling biedt;

  • evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie: evenementen waarbij het de verwachting is dat het op de gevels van gevoelige gebouwen invallende geluidsniveau (LAr,LT), gemeten volgens de regels van deze verordening, meer bedraagt dan 60 dB(A).

 

Artikel 3:12a Evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie

Evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie worden onderscheiden in:

  • evenementen van de categorie A: evenementen met een geluidsniveau (LAr,LT) van 75 – 85 dB(A) en tevens 85 – 95 dB(C), en

  • evenementen van de categorie B: evenementen met een geluidsniveau (LAr,LT) van 60 – 75 dB(A).

 

Artikel 3:13 Verbod evenementen

Het is verboden zonder vergunning van het college een evenement te organiseren.

 

Artikel 3:14 Vrije evenementen

  • 1.

    Het verbod van artikel 3:13 geldt niet indien het evenement voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het evenement richt zich op publiek uit de directe omgeving (buurt), dan wel op deelnemers die in een bestendige onderlinge relatie staan;

  • b.

    het evenement vindt plaats buiten natuurgebieden;

  • c.

    het evenement vindt niet plaats op de rijbaan en geeft ook overigens geen enkele belemmering voor het verkeer;

  • d.

    het evenement geeft geen belemmering voor de toegang van hulpverlenende diensten;

  • e.

    het evenement heeft een verantwoordelijke organisator;

  • f.

    het evenement kent geen winstoogmerk en wordt niet bedrijfsmatig georganiseerd;

  • g.

    bij het evenement wordt geen gebruik gemaakt van een versterking van stemgeluid;

  • h.

    bij het evenement wordt geen gebruik gemaakt van versterking van muziek of versterkte muziek;

  • i.

    onversterkte muziek wordt niet eerder dan 7:00 uur en niet later dan 23:00 uur ten gehore gebracht;

  • j.

    bij het evenement zijn geen gemotoriseerde voertuigen of apparaten of anderszins elektrische dan wel verbrandingsmotoren aanwezig danwel betrokken;

  • k.

    het evenement vindt plaats buiten in het Omgevingsplan als evenemententerrein aangeduide locaties;

  • l.

    bij het evenement wordt geen vuurwerk gebruikt.

  • 2.

    Het college kan ter bescherming van de woon- en leefsituatie en andere belangen, de fysieke leefomgeving betreffend, plaatsen aanwijzen waarin het bepaalde in het eerste lid niet geldt.

 

Artikel 3:15 Vergunningaanvraag

  • 1.

    Bij de aanvraag van een vergunning dienen, voor zover van toepassing in ieder geval de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    de naam en adresgegevens van de persoon, vereniging, stichting of enig andere organisatievorm die met de daadwerkelijke organisatie van het desbetreffende evenement is belast;

  • b.

    de datum of data waarop het evenement wordt georganiseerd;

  • c.

    een omschrijving van de activiteiten, met het tijdstip waarop deze aanvangen en eindigen;

  • d.

    een schatting van het aantal bezoekers;

  • e.

    een situatieschets met daarop aangegeven de locatie van het evenement;

  • f.

    een overzicht van de energievoorzieningen;

  • g.

    een overzicht van de brandblusmiddelen;

  • h.

    een overzicht van de af te sluiten wegen en een bijbehorend verkeersplan;

  • i.

    een situatieschets met daarop aangegeven de plaats van kramen, podia, tenten, tribunes, tijdelijke terrassen, parkeervoorzieningen, toiletvoorzieningen, etc.;

  • j.

    de feitelijke inrichting van tenten en/of enig ander tijdelijk bouwsel;

  • k.

    een draaiboek;

  • l.

    de naam, het adres en het telefoonnummer van de leverancier van het vuurwerk.

  • 2.

    Het college kan ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag op ieder moment andere, dan wel nadere gegevens vragen.

  • 3.

    De aanvraag moet worden ingediend tenminste 12 weken voor aanvang van het evenement.

 

Artikel 3:16 Weigeringsgronden vergunning - algemeen

  • 1.

    De vergunning wordt geweigerd indien:

  • a.

    de locatie waar het evenement wordt georganiseerd is gelegen binnen evenementenlocatie C en hiervoor geen toestemming is verkregen van de eigenaar of beheerder van het desbetreffende natuurgebied;

  • b.

    ter plaatse in de avonduren (19.00 -23.00 uur) in het kalenderjaar het in tabel 1 aangegeven aantal evenementen met een aanmerkelijke geluidproductie is aangevraagd of reeds is vergund;

Tabel 1

Locatie

Maximaal aantal, in de avondperiode toegestane evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie per kalenderjaar per dagdeel, geldend voor iedere afzonderlijke dorpskern, wijk en als apart gebied te beschouwen natuur- en buitengebied

Deellocatie A

Deellocatie B

Deellocatie C

Deellocatie D

12

6

0

6

  • c.

    ter plaatse in de dagperiode (07.00 -19.00 uur) in het kalenderjaar het in tabel 2 aangegeven aantal evenementen met een aanmerkelijke geluidproductie is aangevraagd of reeds is vergund, dit in afwijking van artikel 22:73 van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan;

Tabel 2

Locatie

Maximaal aantal, in de dagperiode toegestane evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie per kalenderjaar per dagdeel, geldend voor iedere afzonderlijke dorpskern, wijk en als apart gebied te beschouwen natuur- en buitengebied,

Deellocatie A

Deellocatie B

Deellocatie C

Deellocatie D

25

12

2

12

  • d.

    het college van mening is dat de woon- en leefsituatie in de directe omgeving van de locatie waar het evenement wordt georganiseerd en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

  • 2.

    De vergunning wordt geweigerd als deze volgens een evenementenregeling in het Omgevingsplan ter plaatse niet kan worden georganiseerd.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de organisator van het evenement de aan een eerdere vergunning verbonden voorschriften één of meerdere keren heeft overtreden.

  • b.

    de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

 

Artikel 3:17 weigeringsgronden vergunning - anticumulatiebepaling

  • 1.

    De vergunning voor een evenement met een aanmerkelijke geluidproductie van de categorie A onderscheidenlijk categorie B op een bepaalde evenementenlocatie, wordt geweigerd indien deze is aangevraagd voor een tijdstip binnen het in onderstaande tabel 3 bepaalde tijdsbestek ten opzichte van evenementen die op grond van hun vergunde geluidsproductie in die evenementenlocatie moeten worden aangemerkt als evenementen van de categorie A dan wel B.

Tabel 3

A – A

Minimaal 2 weken met daarin 2 weekenden

A – B / B – A

Minimaal 1 week met daarin 1 weekend

B – B

5 dagen

  • 2.

    Een vergunning voor een evenement waarbij onversterkte muziek door ensembles of koren ten gehore wordt gebracht, of waarbij luid klinkende percussie- of blaasinstrumenten worden gebruikt, wordt voor de anticumulatiebepaling in het eerste lid als een evenement van de categorie B aangemerkt.

  • 3.

    Het college kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een korter tijdsbestek toestaan, of meerdere dagen koppelen, indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 4.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor zover het evenement plaatsvindt in een inrichting en tevens ten behoeve van het evenement een melding is gedaan ingevolge artikel 3:7.

 

Artikel 3:18 Aanvangs- en beëindigingstijden

  • 1.

    Het college bepaalt de duur van het evenement en de tijd waarop het evenement eindigt.

  • 2.

    Een evenement eindigt niet later dan 01.00 uur.

  • 3.

    De aanvangstijd van evenementen die op zondagen en algemeen erkende christelijke feestdagen worden georganiseerd ligt na 13.00 uur.

 

Artikel 3:19 Geluidsnormen bij evenementen

  • 1.

    Het geluidsniveau (LAr,LT) dat tijdens het evenement mag worden geproduceerd wordt bepaald op een waarde die niet hoger ligt dan 85 dB(A) en die tevens niet hoger ligt dan 95 dB(C).

  • 2.

    In een vergunning voor een evenement waarbij versterkt stemgeluid of versterkte muziek ten gehore wordt gebracht, wordt een geluidsniveau (LAr,LT) opgenomen van 75 dB(A) of meer.

  • 3.

    Bij vergunningplichtige evenementen zonder aanmerkelijke geluidsproductie blijft bij de bepaling van het geluidsniveau buiten beschouwing aankondigingen met versterkt stemgeluid die boven het vergunde geluidsniveau uitstijgen en niet langer dan in totaal vijf minuten per evenement ten gehore worden gebracht. Deze aankondigingen mogen het geluidsniveau (LAr,LT) van 75 dB (A), gemeten op 1 meter uit de luidspreker, voor de duur van de aankondiging, niet overstijgen.

  • 4.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor zover het evenement plaatsvindt in een inrichting en tevens ten behoeve van het evenement een melding is gedaan ingevolge artikel 3:7.

 

Artikel 3:20 Bepaling van geluidsniveau bij evenementen

Het geluidsniveau wordt gemeten volgens het bepaalde in de artikelen 6.5 tot ten met 6.7 van de Omgevingsregeling.

 

Artikel 3:21 Borgsom

Het college kan, indien de aard en/of omvang van het te organiseren evenement hiertoe aanleiding geeft, voor het opruimen van afval en overige schade aan de fysieke omgeving in de directe nabijheid van de activiteit een borgsom vragen. De borgsom wordt binnen 4 weken na afloop van evenement na verrekening van de eventueel door de gemeente gemaakte kosten terugbetaald.

 

Artikel 3:22 Nadere eisen

Het college kan te allen tijde in aanvulling op, dan wel in de plaats van de in of krachtens deze afdeling bepaalde voorschriften nadere eisen stellen indien hij dit op grond van de voorgenomen activiteiten en uit oogpunt van het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen en de gezondheid van bezoekers en omwonenden, bescherming van de woon- en leefsituatie of het milieu noodzakelijk acht.

 

 

HOOFDSTUK IV GEBRUIK ONROERENDE ZAKEN

 

 

 

AFDELING 1 Standplaatsen

 

Artikel 4:1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning als het innemen van een standplaats strijdig is met het Omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang, of

  • c.

    indien het innemen van de standplaats buitensporig is met het oog op de beschikbare parkeerruimte.

 

Artikel 4:2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 4:3 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 4:1, eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 4:1, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

 

AFDELING 2 Snuffelmarkten

 

Artikel 4:4 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a.

    een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

  • b.

    een evenement.

 

Artikel 4:5 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Het college weigert de vergunning als het gebruik als snuffelmarkt strijdig is met het Omgevingsplan.

 

 

AFDELING 3 Gebruik woningen voor andere doeleinden

(gereserveerd)

 

 

 

HOOFDSTUK V BESCHERMING TEGEN GEVAAR

 

 

 

Artikel 5:1 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 5:2 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

 

Artikel 5:3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

 

Artikel 5:4 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 5:5 Gedogen voorzieningen voor verkeer en verlichting aan bouwwerken

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat van gemeentewege op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

 

 

HOOFDSTUK VI DE WEG

 

 

 

AFDELING 1 Bruikbaarheid van de weg

 

Artikel 6:1 Voorwerpen op of aan de weg, terrassen

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

  • a.

    schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren of hinderen, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg, of

  • b.

    niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.00 meter breedte wordt gelaten op voetpaden en van 1.20 meter breedte per richting op de rijbaan voor fietsers dan wel 3.20 meter op de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, spandoeken en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    evenementen;

  • b.

    standplaatsen als bedoeld in artikel 4:1, en

  • c.

    overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 6:2 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 6:3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    De vergunning wordt slechts geweigerd:

  • a.

    ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b.

    als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

  • d.

    als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

 

AFDELING 2 Beperking overlast door geparkeerde voertuigen

 

Artikel 6:4 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen, en

  • het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • voertuigen waaraan herstel-of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden, en;

  • voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6:5 tot en met 6:13 is het degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 30 meter met als middelpunt één van deze voertuigen;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

 

Artikel 6:5 Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden op de weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

 

Artikel 6:6 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 6:7 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 6:8 Kampeermiddelen, aanhangwagens

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, dan wel een aanhangwagen:

  • a.

    langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom;

  • b.

    op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 6:9 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 6:10: Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 6:8 is het verbod in het tweede lid niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

 

Artikel 6:11 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden andere dan aan het voertuig, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

Artikel 6:12 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

(vervallen)

 

Artikel 6:13 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar waar bewoners of gebruikers van nabij gelegen gebouwen of terreinen daarvan overlast of hinder kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover dit bij of krachtens de Omgevingswet is toegestaan.

 

Artikel 6:14 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen, snor/bromfietsen of scooters onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

 

HOOFDSTUK VII GEBRUIK OPENBAAR WATER

 

 

 

AFDELING 1 Openbaar water, ligplaatsen

 

Artikel 7.1 Magneetvissen

  • 1.

    Het is verboden te magneetvissen in de kanalen en in de natuurlijke plassen in de gemeente.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te magneetvissen vanaf een brug.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

 

Artikel 7:2 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglementof het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 7:3 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a.

    nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b.

    beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, of het Binnenvaartpolitiereglement.

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

 

 

HOOFDSTUK VIII ADVISERING OMGEVINGSKWALITEIT

 

 

 

AFDELING 1 Commissie Omgevingskwaliteit

 

Artikel 8.1. Instelling en taken Commissie

  • 1.

    Er is een Commissie Omgevingskwaliteit

  • 2.

    De commissie heeft tot taak in het kader van artikel 17.9 van de Omgevingswet te adviseren over aanvragen of ontwerpbesluiten van omgevingsvergunningen voor:

  • a.

    omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op rijksmonumenten (rijksmonumentenactiviteit);

  • b.

    omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op (voorbeschermde) provinciale monumenten;

  • c.

    omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten;

  • d.

    omgevingsplanactiviteiten waarbij een beschermd dorpsgezicht is gemoeid;

  • e.

    gevallen waar in het omgevingsplan advisering door de commissie is aangewezen, en

  • f.

    andere activiteiten in geval het college een advies nodig achten met het oog op het bereiken van een goede omgevingskwaliteit.

  • 3.

    De commissie heeft tot taak, voor zover het college dat nodig acht, op verzoek van het college te adviseren:

  • a.

    aangaande de aanwijzing van rijksmonumenten, provinciale- en gemeentelijke monumenten en gemeentelijk cultureel erfgoed;

  • b.

    aangaande de ontwikkeling van beleid ten aanzien van het bereiken en in stand houden van goede omgevingskwaliteit,

  • c.

    aangaande de inhoud van de omgevingsvisie, het omgevingsplan en maatwerkregels betreffende omgevingskwaliteit;

  • d.

    aangaande de zorg voor cultureel erfgoed, en

  • e.

    aangaande een geval als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet (verkenning van een projectbesluit) en in andere gevallen in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.

  • 4.

    De commissie heeft tot taak, voor zover het college dat nodig acht, op verzoek van het college belanghebbenden te begeleiden om te komen tot een weloverwogen aanvraag:

 

Artikel 8.2 Verplichte advisering

  • 1.

    Het college wint advies van de commissie in omtrent een beslissing als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, onder a. b, en c.

 

Artikel 8.3 Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit minimaal vijf personen, de secretaris en voorzitter daaronder begrepen.

  • 2.

    De leden worden door de raad benoemd op persoonlijke titel op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van hun maatschappelijke kennis en ervaring. De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn: monumentenzorg, cultuur- en architectuurhistorie, architectuur en restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, inrichting openbare ruimte, en voorts duurzaamheid als ruimtelijke ontwerpopgave, woningkwaliteit als ruimtelijke ontwerpopgave, energiebesparing en duurzame energieopwekking in en ten behoeve van de verwarming van gebouwen.

  • 3.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet minimaal twee leden met specifieke deskundigheid op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie.

  • 4.

    Leden en plaatsvervangende leden van de commissie zijn niet werkzaam in dienst van of onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

  • 5.

    De commissie kan personen voordragen aan het college ter benoeming door de raad.

 

Artikel 8.4 Benoeming en ontslag

  • 1.

    Leden en plaatsvervangend leden worden voor ten hoogste vier jaar benoemd. Zij kunnen worden herbenoemd.

  • 2.

    Leden en plaatsvervangend leden worden op eigen aanvraag ontslagen door kennisgeving aan de raad.

  • 3.

    Het college kan een lid schorsen, en de raad kan een lid ontslaan, wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of andere zwaarwegende gronden.

 

 

 

HOOFDSTUK IX ERFGOED

 

(gereserveerd)

 

 

HOOFDSTUK X COMPENSATIE BOS, NATUUR EN LANDSCHAP

 

 

 

Artikel 10:1 Afstemmingsbepaling

Dit hoofdstuk is van toepassing als op grond van een andere wettelijke regeling geen andere compensatieregeling is voorzien voor het onderwerp.

 

Artikel 10:2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • initiatiefnemer: degene of de organisatie die het initiatief neemt om te komen tot een ruimtelijke ingreep op een bepaalde locatie;

  • ingreep: het geheel van de acties die nodig zijn binnen een ruimtelijk begrensd gebied dat nodig is om te komen tot het beoogde maatschappelijke doel;

  • compensatie: het creëren van nieuwe waarden die vergelijkbaar zijn met de verloren gegane waarden. Indien het volledig onvervangbare waarden betreft, heeft de compensatie betrekking op het creëren van zo vergelijkbaar mogelijke waarden;

  • compensatieplan: het plan waarin is aangegeven welke maatregelen getroffen worden en op welke termijn om de compensatie te realiseren;

  • EHS: de Ecologische hoofdstructuur, dan wel vervangende ecologische structuren die als te halen doel door provincie dan wel Rijk zijn vastgesteld, alsmede de Natura 2000 gebieden;

  • MER: de milieueffectrapportage als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • mitigatie: het verminderen van nadelige effecten van ingrepen/activiteiten op de aanwezige natuur-, bos-, landschaps- en archeologische waarden door bepaalde maatregelen;

  • compensatiegebieden: gebieden waarin compensatie plaatsvindt;

  • Groenfonds: het Nationaal Groenfonds, dan wel een door het college aangewezen compensatiefonds voor natuur;

  • Habitatrichtlijn: de Habitatrichtlijn (Council Directive 92/43/EEC of 21 May 1992 on the conservation of natural habitats and of wild fauna and flora).

 

Artikel 10:3 Compensatie

  • 1.

    Indien na afweging van belangen voor gebieden met de functie natuur en/of bos wordt besloten dat één van deze functies moet wijken voor, of anderszins aanwijsbare schade ondervindt van een ander aantoonbaar zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor een ruimtelijke ingreep wordt toegestaan, zullen niet alleen maatregelen worden getroffen met het oog op inpassing en mitigatie ter plaatse van de ingreep, maar zal bovendien, indien bedoelde maatregelen onvoldoende zijn, compensatie plaatsvinden.

  • 2.

    De gebiedscategorieën waarvoor compensatie zal worden toegepast zijn:

  • a.

    kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur (Natura 2000);

  • b.

    gerealiseerde reservaats- en natuurgebieden;

  • c.

    kleinere natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur die als zodanig zijn aangeduid in Provinciale plannen of verordeningen, onder de werking van Omgevingswet vallen, of zijn vastgelegd in het Omgevingsplan ;

  • d.

    agrarische gronden met natuurwaarden;

  • e.

    biotopen van aandachtssoorten die op indicatie van de soortenbeschermingsplannen van het rijk in Omgevingsplannen zijn opgenomen;

  • f.

    bossen en landschappelijke beplantingen die onder de werking van de Omgevingswet vallen.

  • 3.

    Dit hoofdstuk is ook van toepassing op ingrepen buiten de aangegeven gebieden, indien deze ingrepen directe effecten binnen de gebieden hebben.

  • 4.

    Dit hoofdstuk is bovendien van overeenkomstige toepassing als sprake is van schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren, schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van samenhang in het landschap of verlies aan openheid en ingeval van aantasting van archeologische waarden.

  • 5.

    Uitgangspunt bij de toepassing van compensatie is dat in beginsel geen netto verlies aan waarden mag optreden.

 

Artikel 10:4 Procedure

  • 1.

    Uitgezonderd gevallen waarin de compensatiebepalingen van de Europese Habitatrichtlijn, dan wel de Omgevingswet van toepassing zijn, dient de initiatiefnemer tegelijk met zijn aanvraag voor de concrete ruimtelijke ingreep een compensatieplan te overleggen, waarin op een integrale en nauwgezette wijze in elk geval de volgende aspecten worden beschreven:

  • de bestaande waarden van het betrokken gebied in relatie tot de omgeving;

  • de redelijkerwijs te verwachten effecten van de voorgenomen ruimtelijke ingreep;

  • de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen;

  • de financiering van de te treffen maatregelen;

  • de ruimtelijke ingreep zelf;

  • het zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • waar en hoe compensatie wordt voorgesteld.

  • 2.

    Het college verleent slechts medewerking aan de ruimtelijke ingreep indien geen andere geschikte locatie voor het te dienen belang als bedoeld in artikel 10:3, eerste lid aanwezig is en het vorenbedoelde maatschappelijk belang op een adequate wijze is aangetoond.

  • 3.

    Afhankelijk van de situatie kan het college nadere eisen stellen met betrekking tot de inhoud van het in het eerste lid bedoelde plan en de te volgen procedure. De initiatiefnemer pleegt hieromtrent vooraf overleg met het college.

  • 4.

    Het in het eerste lid bedoelde plan wordt tegelijkertijd met de aanvraag ingediend.

 

Artikel 10:5 Compensatieregels bos

  • 1.

    Indien uit het in artikel 3, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan bos, (b) aantasting van de kwaliteit van bos, en/of (c) verlies aan oude bosbodem wordt de compensatie vastgesteld afhankelijk van de leeftijd van het bos als levensgemeenschap en met inachtneming van de volgende criteria:

  • a.

    als het bos of de beplanting nog geen 25 jaren oud is, dient 150% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 50% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

  • b.

    als het bos of de beplanting ouder is dan 25 jaren doch jonger dan 100 jaren, dient 200% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 100% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

  • c.

    als het bos of de beplanting ouder is dan 100 jaren, dient 300% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 200% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit).

  • 2.

    Van geval tot geval wordt bezien of en hoe de natuurlijke kwaliteiten geregenereerd kunnen worden. Mocht regeneratie niet mogelijk zijn, dan wordt geen medewerking verleend aan de ingreep. Compensatie wordt uitgevoerd op een van tevoren te bepalen plaats waar potentieel dezelfde waarden kunnen worden ontwikkeld. Deze plaats dient zich in het algemeen nabij de plaats van de ingreep te bevinden en waar aansluiting bij de bestaande waarden kan worden gezocht. Is deze mogelijkheid niet aanwezig, dan zal in de nabije omgeving een andere locatie (aansluitend aan de EHS, aan bestaand bos, aan bestaande natuurterreinen) moeten worden gevonden.

 

Artikel 10:6 Compensatie natuur

  • 1.

    Indien uit het in artikel 10:4, eerste lid, bedoelde compensatieplan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan natuur, (b) aantasting van de kwaliteit van natuur en/of (c) verlies of aantasting van biotopen voor aandachtssoorten, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:

  • a.

    als natuurwaarden binnen 25 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 50% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

  • b.

    als natuurwaarden binnen een periode van 25 tot 100 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 100% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

  • c.

    als natuurwaarden niet binnen een periode van 100 jaren vervangen kunnen worden, is compensatie slechts in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk. Dan geldt naast een compensatie van 100% voor het verlies van de oppervlakte minimaal een financiële toeslag van 200% voor het verlies van kwaliteit. (wordt in principe geen medewerking aan verleend. In geval van onontkoombaar maatschappelijk belang, wordt van geval tot geval bepaald welke norm voor compensatie redelijk wordt geacht).

  • 2.

    Artikel 10:5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 10:7 Compensatie landschap

  • 1.

    Indien uit het in artikel 10:4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren en/of (b) schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van de samenhang in het landschap of verlies aan openheid zulks ter beoordeling aan het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de gemeentelijke en provinciale regelgeving en beleid, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:

  • a.

    voor waterlopen dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en 50% financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit;

  • b.

    voor beplanting dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en een financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit die afhankelijk is van de tijd die nodig is voor vervanging. Dit is 50% toeslag bij vervangbaarheid binnen 25 jaar, 100% toeslag voor vervangbaarheid tussen 25 en 100 jaar en 200% toeslag als vervanging niet of moeilijk mogelijk is;

  • c.

    voor openheid geldt dat fysieke compensatie vrijwel onmogelijk is. Als mitigerende en inpassende maatregelen onvoldoende effect hebben, wordt in beginsel geen medewerking verleend aan aantastingen van openheid. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken;

  • d.

    voor kwel en cultuurhistorische gaafheid geldt dat vervanging niet of nauwelijks mogelijk is. In beginsel wordt ook geen medewerking verleend aan aantastingen hiervan. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken.

  • 2.

    Artikel 10:5, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 10:8 Financiële compensatie

  • 1.

    Indien de in de artikelen 10:5, 10:6 en 10:7 bedoelde fysieke compensatie redelijkerwijs niet of qua oppervlakte slechts ten dele mogelijk is, kan het college verplichten tot een financiële compensatie. De financiële compensatie bestaat uit de kosten die anders gemoeid zouden zijn met fysieke compensatie plus de financiële toeslag ten behoeve van het aanloopbeheer.

  • 2.

    Het bedrag van de financiële compensatie wordt vastgesteld door het college.

  • 3.

    Het bedrag wordt door de aanvrager in het Groenfonds gestort.

 

Artikel 10:9 Commissie van deskundigen

  • 1.

    Indien in de fase die voorafgaat aan de besluitvorming verschil van mening bestaat omtrent de omvang van de schade dan wel omtrent de inzet van maatregelen, kunnen partijen overeenkomen een advies te vragen aan de commissie van deskundigen.

  • 2.

    De commissie van deskundigen wordt ingesteld door gedeputeerde staten van Drenthe, een en ander in overleg met de Vereniging van Drentse Gemeenten.

  • 3.

    De commissie bestaat uit ten minste drie onafhankelijk deskundigen op het gebied van ruimtelijke ordening, landschap, natuur, archeologie, cultuurhistorie en bos.

 

 

HOOFDSTUK XI OPSPORINGS- EN STRAFBEPALINGEN

 

 

Artikel 11:1 Strafbepaling

Behoudens het bepaalde in de Wet op de economische delicten wordt overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: de artikelen 2:4, 2:8 lid 3, 2:9, 2:13 tot en met 2:24, 2:28, 2:29, 3:2, 3:7 tot en met 3:11, 3:13, 4:1, 4:2, 4:5, 5:1 tot en met 5:5, 6:1, 6:2, 6:3, 6:4 tot en met 6:14, 7:1, 7:2 en 7:3, en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

Artikel 11:2 Toezichthouders

Met de zorg voor naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van strafvordering aangewezen ambtenaren, belast de hiertoe door de burgemeester en burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

 

Artikel 11:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner; dit wordt in het aanwijsbesluit geconcretiseerd.

 

 

HOOFDSTUK XII INWERKINGTREDING EN BENAMING

 

 

Artikel 12:1 Intrekking oude regelgeving

  • 1.

    De Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2020 wordt ingetrokken.

  • 2.

    De bijlage “Reglement van Orde voor de welstandscommissie" bij de Welstandsnota 2018 vervalt.

  •  

Artikel 12:2 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening, bedoeld in artikel 12:1, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

 

Artikel 12:3 inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

 

Artikel 12:4 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2024

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023

de griffier, de voorzitter,

C.A.M. Bodewes J. Zwiers

Bijlage I bij de Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2024

 

Compensatietabel herplant als bedoeld in artikel 2:8

 

→ gevelde houtopstand dwarsdoorsnede:

ø 0 – 10 cm /

houtopstanden anders dan bomen

ø 10 – 20 cm

ø 20 – 30 cm

ø 30 – 40 cm

↓ maatvoering herplant

omtrek in cm:

aantal te planten bomen als compensatie voor het vellen van een boom met bovenstaande dwarsdoorsnede, aantal naar keuze

voor houtopstanden anders dan bomen geldt dat een gelijk of gelijkwaardig aantal individuen moet worden herbeplant en in stand worden gehouden*

6 - 8

1 / -

2

4

5

8 - 10

-

2

4

4

10 – 12

-

1

3

4

12 - 14

-

1

2

3

14 – 16

-

-

2

3

16 – 18

-

-

1

2

18 – 20

-

-

1

1

→ gevelde boom dwarsdoorsnede:

ø 40 – 60 cm

ø 60 – 80 cm

ø > 80 cm

Waardevolle boom

ø -

↓ maatvoering herplant

omtrek in cm:

aantal te planten bomen als compensatie voor het vellen van een boom met bovenstaande dwarsdoorsnede, aantal naar keuze

18 – 20**

4

6

8

 

20 – 25

3

4

5

 

25 – 30

2

3

4

 

30 – 35

1

2

3

 

35 – 40

-

1

2

 

40 – 45***

-

-

1

1

* voor zover herplant van houtopstand anders dan bomen niet mogelijk is, wordt voor het te storten bedrag in het Compensatiefonds uitgegaan van een bedrag van € 200,- per m2 gevelde houtopstand

** Indien herplant niet mogelijk is, wordt voor het te storten bedrag in het Compensatiefonds uitgegaan van de kosten van het aantal bomen zoals genoemd in de tabel in de maatvoering 18/20. Inclusief bijbehorende kosten zoals voorbereiding en uitvoeringskosten, grondverbetering, leveren en aanbrengen beplanting en bevestigingsmiddelen, nazorg en garantie. Indien in de tabel voor de gegeven doorsnede geen aantal bij deze maatvoering is gegeven geldt voor toepassing van deze regel het aantal 1.

*** Indien herplant van maat 45-50 op dezelfde locatie niet mogelijk is, kan na overleg worden afgeweken van deze maat.

 

 

Bijlage II kaarten voormalige Geurverordening

Kaarten als bedoeld in artikel 3:4 en 3:5

Zie tot de opname van de kaarten in deze verordening de Geurverordening, zoals deze geldend was op 1 januari 2020.

 

Toelichting

 

Toelichting op de Verordening Leefomgeving 2024

Toepasselijkheid toelichting van de modelverordeningen van de VNG, en Verordening Leefomgeving 2020

Voor de toelichting voor wat betreft de artikelen die uit de Apv zijn overgenomen zij verwezen naar de toelichting op de Modelverordening van de VNG, en voor wat betreft de wijzigingen, de toelichting op de wijzigingen van de Modelverordeningen, die op internet via de ledenbrieven raadpleegbaar zijn. Voor de toelichting op de artikelen zij voorts verwezen naar de “toelichting op onderdelen” van de Verordening Leefomgeving van 2020.

De wijzigingen ten opzichte van de “oude” Verordening Leefomgeving 2020 zijn hieronder kort toegelicht.

 

Toelichting op wijzigingen ten opzichte van de Verordening Leefomgeving 2020

Algemeen

De inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 heeft gevolgen voor de regelgevingen van de gemeente die gaan over de ruimtelijke, de fysieke omgeving.

Het grootste gedeelte van de onderwerpen die betrekking hebben op de fysieke ruimte is momenteel geregeld in bestemmingsplannen, die gelden voor bepaalde gebieden in de gemeente. Daarnaast zijn er verordeningen die algemeen voor het hele grondgebied van de gemeente gelden, en hogere wetgeving.

Per 1 januari zal de hogere wetgeving voor het grootste gedeelte opgenomen worden in de Omgevingswet en de op grond daarvan genomen besluiten (AMvB’s zoals het Bal en het Bkl). Voor een klein deel van de hogere wetgeving, waarvan de wetgever dacht dat deze beter op lokaal niveau konden worden geregeld, geldt dat deze in het Omgevingsplan moeten worden verwerkt. Die laatste regels komen volgens de Invoeringswet Omgevingswet (artikel 4.6 lid 1) per 1 januari 2024 van rechtswege terecht in het tijdelijke deel van het Omgevingsplan (daarom worden deze regels ook wel “Bruidsschat” genoemd). Tijdelijk, omdat er nog een besluit moet komen van de gemeenteraad om ze definitief op te nemen. Dat moet voor 1 januari 2032. De Omgevingswet bepaalt dat de gemeente vóór die datum voor het hele grondgebied van de gemeente een volledig Omgevingsplan moet hebben.

Hetzelfde geldt voor de omzetting van bestemmingsplannen die alle per 1 januari 2024 integraal overgaan naar het tijdelijk gedeelte van het Omgevingsplan.

Voor verordeningen is het genuanceerder. Een paar onderwerpen gaan door het overgangsrecht over naar het tijdelijk deel van het Omgevingsplan (regels over geur van veehouderijen, bepaalde regels over archeologie uit de Monumentenverordening en regels over hemelwater en grondwater (artikel 4.6 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet), Andere regels blijven eerst in de verordeningen staan.

In de voorbereiding van de transitie naar de Omgevingswet is om die reden gedurende het jaar 2020 beoordeeld welke verordeningsregels alvast gebundeld konden worden zodat het aantal verordeningen dat blijft bestaan in de periode na 1 januari 2024 kleiner zou worden. Hiertoe zijn een groot aantal gemeentelijke verordeningen gescreend. Deze screening heeft geleid tot de Verordening Leefomgeving 2020. Hierin zijn de regels verzameld die betrekking hebben op het veranderen van de fysieke omgeving of de activiteiten in de fysieke leefomgeving, en die bovendien algemene werking hebben voor de gemeente. Een aantal verordeningen bevatten regels die erg specifiek waren voor wat betreft het onderwerp, of die alleen een relatie hadden met een activiteit in de fysieke ruimte. Die verordeningen zijn blijven bestaan naast de Verordening Leefomgeving.

Met de komst van de Omgevingswet zal een groot aantal landelijke wetten en besluiten verdwijnen. Een aantal van de gemeentelijke verordeningen zal daarmee zijn grondslag verliezen. Dat moet vóór 1 januari 2024 worden gerepareerd. Ook bevatten de verordeningen verwijzingen naar begrippen die onder de Omgevingswet niet meer voorkomen, of regels die in de Omgevingswet (hogere wetgeving) al geregeld zijn. De verordeningen zijn daarom opnieuw gescreend.

De Verordening Leefomgeving 2020 bleek de meeste wijzigingen nodig te hebben, zodanig dat bijna elk artikel gewijzigd moest worden. Dat was reden om de verordening in zijn geheel te vernieuwen tot de Verordening Leefomgeving 2024. De overige verordeningen hebben minder, of helemaal geen wijzigingen nodig. Hiertoe kon worden volstaan met een “veegverordening” een wijzigingsverordening waarmee de diverse wijzigingen in één keer doorgevoerd kunnen worden.

Grondslagen (aanhef van de verordening)

Een groot aantal bepalingen in de Verordening leefomgeving vindt zijn grond in de zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad om de verordeningen te maken “die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt” (artikel 147 en 149 Gemeentewet). Deze grondslag verandert niet.

Van de regels die van rechtswege meteen per 1 januari 2024 in het Tijdelijk deel van het Omgevingsplan komen zijn alleen de geurregels uit de oude Geurverordening in de Verordening Leefomgeving opgenomen, de rest van regels uit de Verordening Leefomgeving kan in de overgangsperiode overgezet worden. Een gedeelte van deze verordening gaat dus rechtstreeks over, maar blijft wel in de Verordening staan. Voor de duidelijkheid is in de aanhef bepaald dat de Verordening Leefomgeving voor het gedeelte van de Geurregeling te beschouwen is als Omgevingsplan.

Een aantal andere bepalingen heeft een grondslag in hogere specifieke wetgeving, namelijk daar waar de wet aan de gemeenteraad mogelijkheden gaf om bij verordening af te wijken van de wettelijke regeling. Dit betreft onder meer de regels omtrent geluid, die een uitwerking waren van het Activiteitenbesluit, de regels omtrent geur, die een uitwerking waren van de Wet geurhinder en veehouderij, en de regels over zwerfafval, die een grondslag hebben in de Wet milieubeheer. Deze grondslagen zullen per 1 januari 2024 al dan niet verdwijnen, als de Omgevingswet in werking treedt. In de aanhef van Verordening Leefomgeving zijn de grondslagen daarom vervangen door de relevante artikelen in de Omgevingswet en de aanverwante regelgevingen die per 1 januari 2024 gelden.

De Woningwet komt te vervallen (zie artikel 2:55 Invoeringswet Omgevingswet). Het restant van de Bouwverordening is dan ook van rechtswege komen te vervallen.

De Wet milieubeheer blijft bestaan voor betreft het afvalgedeelte. De grond 10.23 van de Wet milieubeheer blijft dus gelden. Lid 1 van dat artikel luidde: “De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast” Na 1 januari is dat: “De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast, tenzij de op grond van artikel 10.24, eerste lid, te stellen regels zijn opgenomen in het omgevingsplan” Goed beschouwd is er onder de Omgevingswet de keus tussen opname van de regels in de afvalverordening of in het Omgevingsplan. Momenteel staat een gedeelte van de in lid 1 genoemde onderwerpen nog in de afvalverordening (huishoudelijke afvalstoffen), het andere gedeelte staat in de Verordening Leefomgeving. De bepaling in de aanhef van de verordening dat de Verordening Leefomgeving te beschouwen is als de Afvalstoffenverordening blijft eerst geldend, maar dus slechts gedeeltelijk. De afvalstoffenverordening blijft tot nader order bestaan.

In de artikelen wordt nog veelvuldig verwezen naar de oude wetgevingen. Dat is benodigd om de werking van de artikelen in de overgangsperiode te houden op de reikwijdte zoals die was op grond van het oude recht. In veel gevallen wordt nog gerefereerd aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wm. Deze wetten hadden vooral gevolgen voor “inrichtingen” waar activiteiten op bedrijfsmatige schaal werden gepleegd. Onder de omgevingswet gaat het over “activiteiten”, ongeacht de schaal of ongeacht het oogmerk van de activiteit. Het vervangen van inrichtingen door een beschrijving van de activiteiten, zou de reikwijdte van de regels te ver oprekken. In de grondslagen zijn daarom die oude regelingen blijven staan, in samenhang met het toepasselijke overgangsrecht.

 

HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 1: begrippen

Artikel 1:1

Toegevoegd zijn enige begrippen uit de begrippenlijsten van de Omgevingswet, voor zover deze worden gebruikt in de tekst van de verordening. De begrippen krijgen dan de betekenis zoals die onder de Omgevingswet geldt. Ook eventuele jurisprudentie is dan op dergelijke begrippen van toepassing. Ook zijn als begrip gedefinieerd enkele regelgevingen die verdwijnen. Dit heeft vooral nut voor de leesbaarheid van de artikelen.

Aan het begrip weg is op verzoek van Handhaving voor de duidelijkheid toegevoegd dat ook parkeervakken behoren tot de weg.

Het begrip woning is opgenomen om het begrip “tuin” beter te definiëren. Een tuin heeft een directe relatie met het gebruik van een woning. Het begrip erf komt nu overeen met het begrip “gebouwerf”. Het begrip “erf” moet voor de toepassing van deze verordening in de breedste zin worden opgevat. Hotels, b en b’s en pensions vallen eronder, maar ook woonwagens en gesloten wachthokjes. Geen tenten en dergelijke. Een camping is vanwege de activiteit/het gebruik wel als erf te beschouwen, maar niet als tuin.

Het begrip bebouwde kom is duidelijker geworden. Dit is de bebouwde kom zoals die is vastgesteld op grond van de Wegenverkeerswet De bebouwde kom zoals deze ooit vastgesteld is op grond van de Boswet (Nb-wet en Wet natuurbescherming), is onder de Omgevingswet vervangen door de Bebouwingscontour Houtkap. De Bebouwingscontour Houtkap is de contour van de percelen die behoren tot de bebouwde kom van de dorpen en de buurtschappen.

 

AFDELING 2: Algemene bepalingen

Artikelen 1:2 – 1:8

Deze artikelen zijn afkomstig uit de Model-Apv. Zij bieden een eenvoudige invulling van de aanvraagprocedure. In die gevallen dat de benodigde vergunning als omgevingsvergunning moet worden afgegeven, is de Omgevingswet van toepassing op de aanvraagprocedure. Dit laatste gaat op voor de vergunningen die de fysieke leefomgeving wijzigen, zoals bouw en sloop, aanleg inrit, aanleg dam, de aanleg kabels en leidingen, vellen houtopstanden, etc. Zie artikel 22.8 Omgevingswet jo 2.7 lid 1 Ow, die weer verwijst naar artikel 2.1 Omgevingsbesluit. Ze worden dan ook als omgevingsvergunning aangevraagd. Deze vergunningstelsels moeten overigens voor 1 januari 2032 in het Omgevingsplan worden opgenomen.

Vergunningen voor andere activiteiten (emissies) of gebruik vallen dan onder hoofdstuk 1 van de verordening. Deze vergunningsregels mogen in de overgangsperiode tot 1 januari 2032 in het Omgevingsplan worden opgenomen. Volgens de MvT bij het Invoeringsbesluit vallen onder de regels die in het omgevingsplan mogen bijvoorbeeld het veroorzaken van emissies hinder en risico’s, gebruik van bouwwerken, traditioneel schieten, het maken van muziek in de openbare ruimte, het plaatsen van terrasmeubilair, het aanbieden van vuilnis in containers, en het gebruik van een park als tijdelijke evenementenlocatie.

In artikel 1:7 is een lid toegevoegd over de geldingsduur van een vergunning: deze is in verband met de Dienstenwet op maximaal 5 jaar gezet. Dit geldt als de vergunning of ontheffing een voorwaarde is voor het kunnen uitoefenen van een dienst. De periode van 5 jaar wordt in het algemeen als een redelijke termijn gezien om de uitoefening van de dienst goed te exploiteren. De redenering is bij voorbeeld vergelijkbaar met de minimumperiode van 5 jaar voor de huur van bedrijfsruimte.

De weigeringsgronden van artikel 1:8 zijn in de vorige Verordening Leefomgeving uitgebreid met een aantal gronden die verwijzen naar de reikwijdte van de belangen die onder de Omgevingswet worden beschermd. De veiligheid van mens of dier is genoemd, en daarnaast de bescherming van de woon- en leefomgeving, de bescherming van de ondergrond en de bescherming van de eigendommen van de gemeente of van derden. Deze toevoeging aan de bestaande vier belangen: openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu, moet een brede bescherming bieden voor de belangen die relevant zijn voor de (ruimtelijke) omgeving in onze gemeente. In de afzonderlijke artikelen zijn in sommige gevallen andere belangen genoemd die kunnen worden afgewogen.

Bij de opname van de regels van de Verordening Leefomgeving in het Omgevingsplan, kunnen de belangen openbare orde en veiligheid en de regels die daarmee te maken hebben niet mee, tenzij ze directe invloed hebben op de fysieke leefomgeving. Het evenementenartikel heeft bijvoorbeeld een component van openbare orde. Deze zal op den duur weer in de Apv moeten worden opgenomen. Alsdan zal de burgemeester weer bevoegd worden voor dat gedeelte.

 

HOOFDSTUK II: BESCHERMING VAN DE NATUUR EN HET UITERLIJK AANZIEN

AFDELING 1 Houtopstanden

Onder de Omgevingswet geldt de instructieregel dat een nieuwe “Bebouwingscontour houtkap” moet worden aangewezen door de raad. Deze bebouwingscontour is de scheidslijn tussen de bevoegdheid van de Provincie en de bevoegdheid van de gemeente, op dezelfde manier als vroeger de door de Provincie vastgestelde “bebouwde kom” in de zin van de Wet natuurbescherming en diens voorgangers de Natuurbeschermingswet en de Boswet. De Bebouwingscontour Houtkap is de contour van de percelen die behoren tot de bebouwde kom van de dorpen en de buurtschappen. Kort gezegd is de gemeente binnen de contour en op erven buiten de contour bevoegd, en de provincie buiten de contour en buiten de erven.

In deze Verordening is nu expliciet gemaakt dat houtopstanden op de Waardevolle bomenlijst en houtopstanden die kennelijk onderdeel uitmaken van de (restanten) van een boomwal, in de hele gemeente bescherming genieten. Dat kan, omdat de belangen die gemoeid zijn bij de bescherming van de boomwallen en waardevolle bomen breder zijn dan alleen de belangen die de Provincie of Rijk meeneemt in de overwegingen (zijnde de instandhouding van het bosareaal, natuurbescherming en de instandhouding van landschappelijke waarden). De waardevolle bomen en boswallen zijn met name vanwege hun cultuurhistorische context van belang.

In bestemmingsplannen in onze gemeente zijn enige boomwallen aangeduid als beschermingswaardig. In de praktijk bleek dat deze extra bescherming niet altijd even goed tot zijn recht komt. Door het opnemen van de regel dat houtopstanden op boomwallen in de hele gemeente worden beschermd, wordt deze bescherming naar verwachting beter herkend, simpelweg omdat de bescherming nu voor alle boomwallen geldt. De bescherming op grond van het bestemmingsplan blijft ook op basis van het Omgevingsplan gelden.

Voor het vellen van een houtopstand die onderdeel is van een boomwal in het buitengebied, zal de eigenaar een omgevingsvergunning moeten vragen van het college en daarnaast, afhankelijk van de regels, een melding aan de Provincie moeten doen.

De kapregeling zelf is op diverse plekken onderhanden genomen om de leesbaarheid van de artikelen te bevorderen en de reikwijdte te verduidelijken.

Artikel 2:1 Definities

De begrippenlijst is gehandhaafd. Waar nodig zijn de beschrijvingen verder verduidelijkt. Toegevoegd is de bebouwingscontour Houtkap, die van belang is voor de bevoegdheid van de Provincie en het Rijk voor wat betreft het kappen van bospercelen, laanbeplanting en dergelijke.

boom: gekozen is voor een algemene biologische beschrijving van boom.

haag/heg: ook hier is gekozen voor een algemene biologische definitie, gecombineerd met de toepassing van heggen en hagen als rijbeplanting voor sierdoeleinden of afscheiding. Het is relevant voor de bepaling van de afstand tot de erfgrenslijn: dit mag voor heggen tot op de grenslijn: het is niet relevant welke soort wordt gebruikt voor de heg. Ook als haagbeuk, coniferen, hulst of laurier wordt geplant tot op de grenslijn, dan kan dat, als het maar periodiek in vorm wordt gesnoeid of geschoren.

Houtopstand: het begrip houtopstand is overgenomen uit de Omgevingswet (Bal). In de literatuur is eens geopperd dat, omdat houtopstand gedefinieerd is als “eenheid van bomen”, een solitaire boom of struik niet onder de definitie zou vallen. Houtopstand als begrip is afkomstig uit de “oude” natuurbeschermingswetgeving, waar met houtopstand een areaal bos of een aantal bomen in lijnbeplanting werd bedoeld. Dat is in de Omgevingswet verlaten. De oppervlakte is niet meer van belang. Onder de Omgevingswet heeft het begrip een veel ruimere betekenis gekregen. Voor de duidelijkheid is toegevoegd dat ook eenlingen, solitairen of een enkele boom of struik in een houtopstand onder het begrip valt. In elk geval is in deze verordening het begrip houtopstand zelfstandig gedefinieerd.

Vellen: Het begrip vellen is uitgebreid met verduidelijking van wat onder vellen verstaan wordt. Dit naar aanleiding van een aantal incidenten waar gemeentelijke bomen werden beschadigd door derden, al dan niet moedwillig. Dit is ook de reden waarom in artikel 2.4 een derde verbod is toegevoegd.

waardevolle boom:. Met waardevol wordt beter tot uitdrukking gebracht dat de boom een bijzondere waarde heeft. Die waarde zit bijvoorbeeld in het monumentale karakter, of het toekomstig monumentale karakter door de vorm, de boomsoort, of de standplaats van de boom, het feit dat de boom dendrologisch bijzonder is, de boom een belangrijke schakel vormt in de ecologie, dat de boom vanwege een bijzondere gebeurtenis is geplant (herdenkingsboom), of dat de boom bijzonder geschikt is om de geschiedenis inzichtelijk te maken (grensboom, oorlogsschade, bijzondere inscripties uit de oorlog, houtwallen). De waarde kan ook liggen in de sociaal-culturele of maatschappelijke betekenis (knotwilgen, houtwallen). Voor het zijn van waardevolle boom is het niet relevant wie de eigenaar is: ook bomen van particuliere eigenaren kunnen als waardevolle boom worden aangemerkt.

Artikel 2:2 Waardevolle bomen

Het artikel geeft aan het college de opdracht periodiek een lijst met waardevolle bomen op te stellen en te publiceren. Gesproken wordt van houtopstanden, zodat ook samenstellingen van bomen en andere houtachtige gewassen een beschermde status kunnen krijgen.

Opneming van een boom op de lijst geeft een bijzondere status waardoor de boom een bijzondere (juridische) bescherming geniet. De bescherming strekt zich tenminste uit tot het wortelgestel in de ondergrond en ook voor wat betreft de omgeving. In de afweging met betrekking tot de afgifte van omgevingsvergunningen voor bouw, gebruik of aanleg, bijvoorbeeld met betrekking tot de welstand of het mogelijke gebruik, moet rekening gehouden worden met de beschermingsstatus van de boom, en de betekenis van de boom in de omgeving.

Artikel 2:3 Afstand tot de grenslijn

De tekst van het artikel is tekstueel verbeterd. De in de gemeente sinds jaar en dag gehanteerde plantafstanden zijn gebleven zoals die waren.

Artikel 2:4 Bescherming houtopstanden in de openbare ruimte

Dit artikel beoogt de bescherming van de plantsoenen, bomen die in de openbare ruimte staan. In veel gevallen zijn dat gemeentelijke bomen en gemeentelijk struweel in plantsoenen en dergelijke. In een enkel geval betreft dit het eigendom van Rijkswaterstaat, een waterschap of de Provincie. Toegevoegd is een derde verbod om in de directe omgeving van een boom handelingen te verrichten die de levensverwachting van de boom aantasten, waardoor de wortels aangetast worden of de opnamecapaciteit van de wortels wordt beperkt, bijvoorbeeld door verdichting van de grond. Ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen of andere stoffen kan hieronder vallen. Het artikel betreft specifiek de preventie van gezondheidsachteruitgang en schade aan de houtopstanden. Voor het betreden van plantsoenen en dergelijke zijn andere artikelen van toepassing, zoals artikel 2:13, 2:14 en 2:15.

Artikel 2:5 Kapverbod

Het verbod bestaat nu uit een algemene vergunningsplicht voor houtopstanden die voorkomen op de Waardevolle bomenlijst, en die in een boomwal, ongeacht de omvang. In de gemeente zijn nogal wat herdenkingsbomen, die bijvoorbeeld bij het bezoek van een lid van het Koninklijk Huis zijn geplant, die (behoorlijk) dunner zijn dan 40 centimeter doorsnede. Door het opnemen van deze regel wordt het voortbestaan van een dergelijke boom beter gewaarborgd.

Het verbod is voor het overige in wezen niet veranderd. De kapvergunning is nog steeds nodig bij bomen met een doorsnede van 40 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 m. Het maakt voor een kapvergunning niet uit of de boom levend is of niet.

Duidelijker is gemaakt wanneer geen kapvergunning nodig is. Met het periodiek vellen of dunnen van houtopstanden wordt bedoeld het uitvoeren van regulier groenonderhoud volgens in de bosbouw algemeen gehanteerde richtlijnen om de overblijvende bomen een betere habitat te bieden. Zulk onderhoud wordt in de regel eens in de 20 of 30 jaar uitgevoerd. Degene die de dunning uitvoert moet de noodzakelijkheid kunnen aantonen. Voor het periodiek knotten of snoeien van geknotte of gekandelaberde bomen is geen vergunning nodig, maar ook hier geldt dat de noodzakelijkheid desgevraagd aangetoond moet worden. Wel is vergunning nodig als de boom voor het eerst wordt geknot of gekandelaberd, de boom op de Waardevolle bomenlijst staat, in een (restant van een) boomwal staat, herplant is, of dikker is dan 40 centimeter.

Artikel 2:6 Beoordelingscriteria

Aan het derde lid is toegevoegd dat het bevoegd gezag de aanvrager kan verplichten een quick scan te overleggen van de ecologische effecten van hetgeen aangevraagd wordt. Een bomen effect analyse gaat over de gevolgen van de activiteit voor de levensverwachting en vitaliteit van de houtopstand zelf, de quick scan gaat over de boom, maar ook over de gehele ecologie die met de houtopstand in kwestie te maken heeft.

Artikel 2.7 Beperking geldigheidsduur

Dit artikel is geschrapt. Voor het vellen is een omgevingsvergunning benodigd. Voor het verval van een omgevingsvergunning geeft de Omgevingswet geen grondslag. Artikel 5.36 Ow en verder geeft regels over het opnemen van termijnen in vergunningen. Zo kan in de vergunning bepaald worden dat de activiteit binnen een bepaalde termijn moet worden uitgevoerd. Artikel 5:40 bepaalt dat in dat geval de vergunning na die termijn kan worden ingetrokken. Wordt in de vergunning niets bepaald, dan is die termijn 1 jaar.

Artikel 2:8 Herplant- en Instandhoudingsplicht

In de praktijk is gebleken dat er behoefte is aan een beter geregelde herplantplicht, ook in combinatie met een boeteregime, om de handhaving handen en voeten te geven. Dit was een expliciete wens van de raad. Om te bepalen wat moet worden herplant is een compensatietabel in de bijlage is opgenomen. De mate van compensatie is niet ongebruikelijk, maar kan als behoorlijk belastend worden ervaren. In de tabel is uitdrukking gegeven aan de waarde van volgroeide bomen voor de omgeving en het welbevinden van de mens. Doordat de raad deze compensatietabel vaststelt en bepaalt dat de tabel moet worden gebruikt door het college, wordt (de schijn van) willekeur vermeden. Het derde lid biedt voor het college de mogelijkheid om in de vergunning een verplichting op te nemen om een bedrag te storten in het compensatiefonds van de gemeente. Dit groenfonds wordt besteed aan het planten van nieuwe bomen of nieuwe natuur in de gemeente. De hoogte van deze compensatie is afgeleid van de kosten van herplant en het onderhoud van die herplant volgens de compensatietabel.

De compensatie ingevolge deze bepaling is onafhankelijk van eventuele compensatie door de werking van de compensatieregels in van de voormalige Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie, die een plek heeft gekregen in Hoofdstuk X van de Leefomgevingsverordening.

Artikel 2:10 Verbod vervoer en voorhanden hebben gevelde bomen

Dit artikel is vervallen, omdat voor wat betreft plantenziekten de plantgezondheidswet van toepassing is. Voor dit onderwerp is de Minister bevoegd.

Artikel 2:12 Maatregelen onrechtmatig vellen, bestuurlijke boete

Dit is een variant van de herplantplicht bij onrechtmatig vellen van de houtopstand. Als een boom of houtopstand wordt geveld of als de boom op een andere onnatuurlijke wijze teniet gaat, en geen omgevingsvergunning is gevraagd voor het vellen van een houtopstand, is op zijn minst een herplantplicht aan de orde. Op grond van de oude Bomenverordening 2016 was dit niet voldoende geregeld, zodat niet gemakkelijk een nieuwe herplant kon worden opgelegd. Dit was reden voor de raad om het college te verzoeken de hele Bomenverordening opnieuw te bekijken.

In het artikel worden twee maatregelen genoemd: de herplantplicht en het geven van een bestuurlijke boete. De herplantplicht en instandhoudingsplicht worden opgelegd met de normale middelen voor een herstelsanctie. In dit geval komt de last onder dwangsom in aanmerking. De hoogte van de dwangsom is afhankelijk van de volgens de bijlage te planten houtopstand, en moet een voldoende prikkel geven om te zorgen dat aan de last wordt voldaan.

herplantplicht

De herplantplicht is gelijk aan de herplantplicht die in het normale geval bij de vergunning zou zijn opgelegd, en dus conform de compensatietabel. De tabel is uitgebreid, omdat het kappen van herplant of houtopstanden uit een boomwal ook betrekking kan hebben op bomen met een geringere doorsnede dan 40 centimeter.

bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete is niet zomaar op te leggen. De boete is een punitieve sanctie en dus een “criminal charge” waardoor er een aantal beschermingsmaatregelen uit het Europese recht gelden. Een daarvan is de onschuldpresumtie: iemand is onschuldig, totdat zijn schuld bewezen is. De persoon moet dan ook gehoord worden, er moet een proces-verbaal worden opgemaakt, en de zaak moet onderzocht worden op causaliteit en verwijtbaarheid. Een tweede is het recht te mogen zwijgen, en ook de noodzaak de persoon daarop te wijzen (cautie geven). Een derde is de mogelijkheid dat het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. Omdat voor het kappen van een boom een Omgevingsvergunning nodig is, is het vellen van een boom een economisch delict, dat op grond van de Wet economische delicten kan worden vervolgd. Of dit laatste na 1 januari 2024 nog geldt is ongewis. De wijziging van de Wet op de economische delicten per 1 januari 2024 heeft het alleen over de omgevingsvergunningen voor activiteiten als bouw en sloop.

De hoogte van de boete is de boomwaarde van de gevelde boom, op het moment vóór het intreden van het letsel of de doodsoorzaak. De boomwaarde wordt bepaald door het college (de bomendeskundige van de buitendienst) volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. Als de bepaling van de waarde lastig is, kan de bepaling plaatsvinden door een externe beëdigde bomentaxateur. De boomwaarde kan in sommige gevallen behoorlijk oplopen, tot enige tienduizenden euro’s per boom.

De hoogte van de opgelegde boete is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid. De boomwaarde is het maximum. Bij een volle verwijtbaarheid wordt de boomwaarde opgelegd. Het college moet altijd de verwijtbaarheid beoordelen, en kan rekening houden met de draagkracht.

Onder de Omgevingswet zijn boetes in de wet of krachtens de wet geregeld. Als de kapartikelen in de overgangsperiode worden overgenomen in het Omgevingsplan, kunnen artikelen over bestuurlijke boete of een strafbaarstelling anderszins niet mee overgenomen worden. De algemene regels gelden dan.

 

AFDELING 3 Het voorkomen van zwerfafval

In deze afdeling zijn de artikelen over zwerfafval overgenomen uit de Afvalstoffenverordening. Dit betreft de artikelen 25 tot en met 30 van de oude Afvalstoffenverordening. Deze artikelen stemmen niet geheel overeen met de VNG Model-afvalstoffenverordening. De Afvalstoffenverordening was van 2016 (2017). De toelichting over zwerfafval was overgenomen uit de vorige verordening uit 2007 en was toen al flink verouderd. Bij de omzetting naar het Omgevingsplan zal deze afdeling een grondige actualisatie vragen.

Artikel 2:16 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

Het eerste lid is bij nadere beschouwing gewijzigd in twee losse verboden. Het viel niet in één verbod uit te drukken.

Artikel 2:19 Afvalbakken bij verkoop van eet- en drinkwaren

Dit artikel sloot aan bij het begrip inrichting uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat de reikwijdte van dit artikel vanuit milieuoogpunt niet gelimiteerd zou moeten zijn tot inrichtingen per se, is in dit artikel wel aangesloten op de activiteit zelf, zoals dat ook in de Omgevingswet gebeurt.

 

AFDELING 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 2:24 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

Het verbod vuur te stoken is ten opzichte van de Verordening Leefomgeving 2020 iets gewijzigd. In lid 2 is expliciet gemaakt dat de uitzondering voor het stoken van vuur alleen geldt op een erf bij een woning. Dat is breder dan een tuin alleen. Het gaat erom dat het erf bij de woning hoort en de bewoner van de woning controle kan uitoefenen over het vuur. Het is altijd de bedoeling geweest om “tuingebruik” vrij te stellen, maar de redactie van het tweede lid maakte het theoretisch ook mogelijk om buiten tuinen/erven, dus in bossen of in gemeentelijk plantsoen vuurkorven te maken of te barbecueën, (mits geen gevaar, overlast en hinder). Dat is ongewenst. Door het opnemen van deze beperking wordt de bedoeling van de raad duidelijker.

 

HOOFDSTUK III: BESCHERMING WOON- EN LEEFOMGEVING

 

AFDELING 2 Geur van veehouderij

Artikel 3:3 – 3:5

In deze afdeling is de Geurverordening uit 2011 opgenomen zoals deze laatstelijk is gewijzigd. De bij de oude Geurverordening behorende kaarten zijn ongewijzigd overgenomen, en deze maken deel uit van deze verordening. Omdat het gebruikte formaat van de kaarten niet meer gepubliceerd kan worden, is verwezen naar de kaarten bij de oude Geurverordening, zoals die net voor de inwerkingtreding van de Verordening Leefomgeving 2020 gold.

De wet veehouderij en geurhinder is opgenomen in de bruidsschat. Artikel 22.90 bepaalt dat afwijking van de standaard geurbepalingen in het Omgevingsplan kan worden opgenomen. Deze regels over geur zijn om deze reden op grond van artikel 4.6 Invoeringswet rechtstreeks in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan opgenomen. De Memorie van Toelichting bij $22.3.6.2 van de Bruidsschat zegt hierover “De geurverordening maakt op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Omgevingswet, deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan, gelden die andere waarden of afstanden uit de geurverordening in plaats van de waarden of afstanden in deze paragraaf.”

De begripsbepalingen zijn aan de Omgevingswet aangepast.

Het begrip “Dierenverblijf” heeft een eigen definitie in het Bal: deze is overgenomen.

Het begrip “geurgevoelig object” uit de Geurverordening/Verordening Leefomgeving is veel breder dan het begrip “geurgevoelig gebouw” uit artikel 5.91 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Onder geurgevoelig object vallen bijvoorbeeld ook vakantiehuisjes, B&B en bedrijven (anders dan veehouderijen). Om de reikwijdte van de geurregeling niet te veranderen is het begrip geurgevoelig object gehandhaafd. Dat mag ook. Artikel 5:91 lid 4 bepaalt dat in het Omgevingsplan andere gebouwen kunnen worden aangewezen, mits sprake is van hoofdzakelijk verblijf van mensen. Zie ook toelichting bij artikel 22.90 van de Bruidsschat.

 

AFDELING 3 Geluid

Deze afdeling bevat de algemene geluidsartikelen uit de Apv, en de regels voor onversterkte muziek de “twaalfdagenregeling” voor inrichtingen, zoals dat geregeld was in artikel 2:17 en verder van het Activiteitenbesluit. De geluidsregels uit het Activiteitenbesluit zijn overgenomen in de Bruidsschat en behoren dus tot het tijdelijke gedeelte van het Omgevingsplan. Dat geldt ook voor de uitzonderingsregelingen van artikel 2.17 e.v. van het Activiteitenbesluit.

Artikel 3:7 en 3:8

De “twaalfdagenregeling” voor festiviteiten is versimpeld opgenomen in artikel 22.73 van de Bruidsschat. De regeling gaat over festiviteiten, maar wel met een veel bredere reikwijdte dan alleen inrichtingen, zoals onder het Activiteitenbesluit het geval was: het geldt overal, dus ook voor evenementen en andere festiviteiten in de buitenlucht. De evenementenregeling van artikel 3:12 van de Verordening Leefomgeving kan daarom ook beschouwd worden als een uitwerking van artikel 22.73 (lid 1 onder b) van de Bruidsschat.

Artikel 3:9 en 3:10

De regels uit het Activiteitenbesluit voor onversterkte muziek in inrichtingen zijn opgenomen in artikel 22:70 van de Bruidsschat. Hier staat dat voor het bepalen van de geluidsniveaus onversterkte muziek buiten beschouwing blijft, behalve voor zover daar bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld. De reikwijdte van artikel 22.70 is heel breed: het heeft immers betrekking op de activiteit waarbij geluid wordt geproduceerd. De regeling in Verordening Leefomgeving had alleen betrekking op inrichtingen. Om deze reikwijdte te behouden is in artikel 3:9 en artikel 3:10 van de Verordening Leefomgeving de verwijzing naar het inrichtingenbegrip van het oude Activiteitenbesluit gehandhaafd.

Artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet bepaalt dat een verordening op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit geldig blijft tot een bij KB te bepalen tijdstip.

 

AFDELING 5: EVENEMENTEN

Artikel 3:12 – 3:22

Artikel 22.73 van de Bruidsschat regelt dat bij verordening geregeld kan worden dat voor festiviteiten per locatie gebied of categorie bedrijfssector de geluidsnormen niet gelden, maar niet meer dan 12 per kalenderjaar. De anticumulatieregeling in de verordening is daar voor het grootste gedeelte niet mee in strijd. Alleen in de dagperiode op deellocatie A kunnen volgens de cumulatieregeling meer evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie worden gehouden. Ofschoon de huidige regeling in het tijdelijke deel van het Omgevingsplan dit niet toelaat, zal in de overgangsperiode tot 1 januari 2032) beoordeeld worden of de regeling kan worden opgenomen in het Omgevingsplan, en of het aantal van 25 gelet op het doel van de Omgevingswet en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties gehandhaafd kan blijven. De anticumulatieregeling blijft daarom eerst ongewijzigd.

In de regeling van de evenementen zijn aspecten van een openbare ordetoets opgenomen. Deze kunnen volgens het Omgevingsbesluit op termijn niet in het Omgevingsplan worden opgenomen. Alsdan zal het openbare ordeaspect van de evenementen weer in de Apv geregeld moeten worden, met de burgemeester als bevoegd orgaan. Tot dat moment kunnen deze weigeringsgronden en criteria in de Verordening Leefomgeving blijven staan en is de toetsing van de vergunning met de openbare ordetoets aan het college (met de burgemeester als mede-portefeuillehouder).

Artikel 3:20 over het bepalen van het geluid is sterk vereenvoudigd. Verwezen wordt naar artikel 6.5 tot en met 6.7 van de Omgevingsregeling. Daarin wordt bijna dezelfde wijze van meten van geluid geregeld.

 

HOOFDSTUK VI: DE WEG

In dit hoofdstuk staan bepalingen over het gebruik van wegen, het aanleggen van wegen en voorwerpen op de openbare wegen en andere plaatsen.

Artikel 6:1

Het artikel 6:1 is de basis voor onder meer terrassenbeleid en het beleid over driehoeks(reclame)borden. De inhoud van het tweede lid is sterk veranderd. In dit lid wordt bepaald wanneer sprake is van een belemmering van de weg, en dus welk minimumbreedte op de weg moet worden aangehouden.

In de oorspronkelijke tekst is ten aanzien van de bruikbaarheid van de weg een minimale vrije doorgang aangegeven van 1 meter voor voetpaden en 2.50 meter voor fietsers of gemotoriseerd verkeer. Deze doorgang is in de nieuwe tekst van lid 2 gewijzigd in 1 meter voor voetpaden, 1.20 meter voor fietsers bij éénrichtingsverkeer (waar verkeer in beide richtingen voorzien is, is het 2.40 meter) en 3.20 meter bij gemotoriseerd verkeer. De reden hiervoor is gelegen in de onmogelijkheid voor sommige vrachtwagens en agrarische voertuigen om het obstakel te passeren als er 2,50 meter overblijft: een vrachtwagen is volgens de regelgeving immers maximaal 2.60 breed en landbouwverkeer mag 3 meter breed zijn. De breedte van 3.20 meter is dan voldoende voor dergelijke voertuigen om het obstakel te passeren. Voor fietsers hoeft de breedte daarentegen niet per se 2.50 meter te zijn. Veel fietspaden in het land zijn niet breder dan 1,50 meter. Onze gemeente is daar geen uitzondering in. Om de verkeersveiligheid bij tegemoetkomend fietsverkeer, of naast elkaar rijdend fietsverkeer te vergroten, is de CROW-richtlijn voor de breedte van een fietspad in 2020 aangepast van 2.00 m naar 2.30 m. Naast het toegenomen gebruik en het snelheidsverschil tussen de weggebruikers op het fietspad is ook het verschil in gebruikte fietsen een reden voor aanpassing van de CROW-richtlijn. De motivering van de aanpassing door de CROW geeft een duiding voor de breedte die in dit artikel wordt gehanteerd. Zie ook: https://fietsberaad.nl/getmedia/e57e2986-5719-413f-bc6a-7d37bb7a36c5/Geactualiseerde-aanbevelingen-voor-de-breedte-van-fietspaden-2022_versie2.pdf.aspx?ext=.pdf

Bij voorwerpen op of naast het fietspad moet er vrije ruimte zijn om uit te wijken, maar hoeft er geen rekening gehouden te worden met naast elkaar rijdende of tegemoetkomende fietsers. Hedendaagse fietsen/bakfietsen/e-bikes/speedpedelecs/snorfietsen hebben vaak een breder stuur dan de fietsen uit de jaren ‘80, en deze zijn ook vaker van een spiegel voorzien. De breedte zal in veel gevallen groter zijn dan het maximum van 75 cm. Vanwege de toegenomen breedte, en het gegeven dat fietsers per definitie slingeren om overeind te blijven, is 1.20 m vrije ruimte per rijrichting voldoende.

Artikel 6:12

Artikel 6:12 gaf een verbod om een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op een door het college aangewezen weggedeelte, anders dan de rijbaan. Bijvoorbeeld de berm. Dit artikel is vervallen in de model Apv 2022 van de VNG. Reden was dat zowel het Openbaar ministerie als de minister van Verkeer en Waterstaat vonden dat dit artikel in strijd is met hogere wetgeving, namelijk artikel 10 RVV. Het artikel is daarom ook uit deze verordening geschrapt

 

HOOFDSTUK VIII: ADVISERING OMGEVINGSKWALITEIT

In dit hoofdstuk VIII waren oorspronkelijk de onderwerpen van de “Bouwverordening” opgenomen als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet: onder meer bouwen op vervuilde grond en de welstandscommissie. De Woningwet verdwijnt met de komst van de Omgevingswet. De artikelen over bouwen op vervuilde grond zijn opgenomen in de Omgevingswet. Deze worden uit de verordening geschrapt. De grondslag onder de regeling over de Welstandscommissie verdwijnt met de Woningwet. Deze wordt niet overgenomen in de Omgevingswet. De regeling wordt dan ook volledig geschrapt. Ervoor in de plaats komt een instellingregeling over de Adviescommissie omgevingskwaliteit. De Adviescommissie omgevingskwaliteit moet volgens de wet adviseren over rijksmonumentenactiviteiten, voor de rest is de invulling van de taak aan de gemeenteraad.

Rapport Stroomlijnen welstandsbeleid

De raad heeft besloten om per 1 januari 2024 voor de welstandstoetsing bij aanvragen voor een omgevingsvergunning te gaan werken met een rayonarchitect en dorpsbouwmeester, en de Adviescommissie alleen in te zetten voor monumenten en beschermd dorpsgezichten. Onder de Omgevingswet zullen de rayonarchitect en de dorpsbouwmeester de meeste aanvragen om omgevingsvergunningen kunnen beoordelen.

Uitwerking in de Verordening Leefomgeving

In uitwerking van het rapport Stroomlijnen welstandsbeleid krijgt in Midden-Drenthe de Adviescommissie omgevingskwaliteit niet veel meer taken dan de wettelijke. Het gaat om verplichte advisering (in brede zin) over omgevingsvergunningen over rijksmonumenten, provinciale- en gemeentelijke monumenten (zo die laatste worden aangewezen) en advisering op verzoek, bijvoorbeeld over aanvragen van omgevingsvergunningen die invloed hebben op gebieden die als beschermd dorpsgezicht zijn aangewezen, zoals Orvelte, of over andere taken met betrekking tot erfgoed die op verzoek van het college kunnen worden uitgevoerd.

In de nieuwe regeling in de artikelen 8:1 tot en met 8:4 wordt de commissie ingesteld, en wordt voor de rest alleen het meest essentiële geregeld: expertise, hoeveelheid leden, benoeming, taken, zittingsduur en ontslag. Eén en ander volgens de artikel 17.7 tot en met 17.9 Omgevingswet.

Omdat in artikel 17.9 van de wet regels staan over de motivering van adviezen, de openbaarheid van de vergaderingen en het jaarlijkse verslag aan het college, blijven dergelijke bepalingen in de verordening achterwege.

Welstandstoetsing onder de Omgevingswet

Voor zover voor de planbegeleiding en welstandstoetsing geen Adviescommissie omgevingskwaliteit is benodigd, houdt de dorpsbouwmeester als interne adviseur toezicht op de ruimtelijke kwaliteit van initiatieven (architectuur-stedenbouw-landschap). Naast toezicht gaat het hierbij ook om het begeleiden en coachen van aanvragers om te komen tot goede plannen. Het Kwaliteitsteam van de gemeente, bestaande uit de dorpsbouwmeester, een landschapsarchitect, beleidsmedewerker groen en senior vergunningverlening, wordt gebruikt om mee te sparren en andere vakkennis in te brengen. De externe toetsing komt te liggen bij een onafhankelijke rayonarchitect. De ambtelijk secretaris organiseert de vergaderingen en agenda van de rayonarchitect.

reglement van orde

Voor de Welstandscommissie is het reglement van orde als bijlage bij de Welstandsnota 2018 gevoegd. Deze is daarmee ook vastgesteld door de raad. Nu de Welstandscommissie verdwijnt, vervalt ook het reglement van orde per 1 januari 2024. De Adviescommissie omgevingskwaliteit kan zijn eigen reglement van orde en huishoudelijk reglement vaststellen, rekening houdend met het instellingsbesluit in de verordening.

Artikel 8:11

In artikel 8:11 was een bepaling opgenomen dat het bevoegd gezag bevoegd was om rekening te houden met herziene normen, waarin in de verordening is verwezen. Omdat de verordening niet meer verwijst naar (externe) normen, is dit artikel vervallen.

 

HOOFDSTUK XI: OPSPORINGS- EN STRAFBEPALINGEN

Het hoofdstuk strafbepalingen is afkomstig uit de Apv.

In artikel 11:1 is voorzien in een opsomming van artikelen op de overtreding waarvan het wenselijk is dat een straf moet volgen. In die gevallen dat het logisch is dat een verbod alleen wordt gehandhaafd met de herstelmiddelen in de Algemene wet bestuursrecht (last onder bestuursdwang en last onder dwangsom), is gekozen het betreffende artikel niet op te nemen.

Deze strafbepaling blijft eerst staan. Artikel 2.1 van het Omgevingsbesluit bepaalt dat een dergelijke strafbepaling (die gebaseerd is op het algemene artikel 154 van de Gemeentewet) nooit en te nimmer in het Omgevingsplan mag komen te staan. Omdat deze verordening niet rechtstreeks onderdeel wordt van het (tijdelijke gedeelte van het) Omgevingsplan, kan dit artikel in dit stadium wel blijven staan.

De Wet op de economische delicten, zoals die op 1 januari 2024 wordt gewijzigd, geeft voor een het ontbreken van of het strijdig handelen met bepaalde omgevingsvergunningen een strafbepaling. Dat gaat met name over fysieke activiteiten, zoals bouwen en slopen. Het tweede lid is daarom geschrapt

 

Naar boven