Gemeenteblad van Midden-Drenthe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Midden-Drenthe | Gemeenteblad 2023, 567777 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Midden-Drenthe | Gemeenteblad 2023, 567777 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2024
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;
evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: bioscoop- en theatervoorstellingen; markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 4:4 van deze verordening (snuffelmarkten); kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen; betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 Apv (vertoningen, straatartiesten) en 2:39 Apv (speelgelegenheden), sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportwedstrijden of -gala’s die door de burgemeester categoriaal als evenement zijn aangewezen. Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid; een braderie; een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 Apv; een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, ook als deze niet voor publiek toegankelijk zijn; een straatfeest of buurtbarbecue, ook als deze niet voor publiek toegankelijk zijn; een door de burgemeester als evenement aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s;
standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
AFDELING 2 Algemene bepalingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening of andere wetgeving anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:
HOOFDSTUK II BESCHERMING VAN DE NATUUR EN HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
paragraaf 1 algemene bepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
vellen: rooien, kappen, dunnen, afzetten, verplanten, vormsnoeien (indien dit nog niet eerder heeft plaatsgevonden) of verrichten van andere handelingen aan de houtopstand of in de directe omgeving daarvan, zowel boven- als ondergronds, die naar het oordeel van het college middellijk of onmiddellijk de dood, ernstige beschadiging, aantasting van de gezondheid, verkorting van de levensverwachting of ontsiering van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben, waaronder het aanbrengen van verharding, het verdichten van de bodem onder de kruin van de boom, het beschadigen van wortels, het afgraven en opbrengen van grond, en het in de bodem brengen van voor de houtopstand schadelijke stoffen;
Artikel 2:2: Waardevolle bomen
Het college stelt periodiek een waardevolle bomenlijst vast waarop gemeentelijke en particuliere bomen en andere houtopstanden voorkomen die vanwege het monumentale of toekomstig monumentale karakter, het historische karakter, de dendrologische of ecologische waarde, of de beplantingsgeschiedenis beschermd moeten worden.
Artikel 2:3: Afstand tot de erfgrenslijn
De afstand tot de grenslijn van eens anders erf als bedoeld in artikel 5:42 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is voor bomen 0,5 meter, en voor heesters en heggen nihil.
paragraaf 2 Het vellen van houtopstanden
Artikel 2:8: Aan de vergunning te verbinden voorschriften
Het bevoegd gezag kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen een houtopstand van een bepaalde soort op een bepaalde locatie moet worden herplant. Hiervoor gebruikt het bevoegd gezag de compensatietabel uit de bijlage.
Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan wordt daarbij tevens bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen. Wordt geen termijn genoemd, dan moet de vervangende herplant binnen twee jaar na het moment dat het redelijkerwijs duidelijk was dat de herplant niet zou slagen, zijn geschied.
De hoogte van de financiële bijdrage als bedoeld in het vierde lid is de optelsom van de voorbereidingskosten, de uitvoeringskosten van aanplant en instandhouding, de kosten van aanschaf van plantmateriaal, en de kosten van nazorg van de houtopstand die volgens de compensatietabel zou moeten worden herbeplant, gelet op de te vellen of de gevelde houtopstand.
Artikel 2:9: Bestrijding van plantenziekten en schadelijke planten
Indien zich op een terrein één of meer planten bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een plantenziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Het college kan toestemming dan wel opdracht geven tot direct vellen van een plant, indien sprake is van gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.
Artikel 2:12: Maatregelen onrechtmatig vellen, bestuurlijke boete
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, een herplant-en instandhoudingsplicht opleggen volgens de compensatietabel zoals opgenomen in de bijlage voor een door het bevoegd gezag te bepalen boomsoort en locatie. Het bepaalde in artikel 2:8, de leden 2 tot en met 5 is van overeenkomstige toepassing.
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, dan wel een gemeentelijke houtopstand zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan of beschadigd, zodanig dat de boomwaarde naar verwachting is gedaald of zal dalen, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, bovendien een bestuurlijke boete opleggen. De hoogte van de boete bedraagt ten hoogste de boomwaarde zoals die was voor de gebeurtenis die de oorzaak vormt voor de schade, verminderde vitaliteit of het tenietgaan van de boom.
Indien een beplanting waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
AFDELING 2 Crossterreinen en verkeer buiten de weg
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
AFDELING 3 Het voorkomen van zwerfafval
Artikel 2:19 Afvalbakken bij verkoop van eet- en drinkwaren
Degene die vanuit een vaste of mobiele locatie eet- of drinkwaren verkoopt of anderszins ter beschikking stelt, die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de verkoop, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de locatie achtergebleven afval, voor zover kennelijk van die activiteit afkomstig, wordt opgeruimd.
Artikel 2:20 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze en/of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.
AFDELING 4 Opslag in de open lucht
Artikel 2:22: Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, en dergelijke
Het is de eigenaar of gebruiker van enige onroerende zaak verboden zonder vergunning van het college, op deze zaak, anders dan binnenshuis, enige niet onder het verbod gesteld in lid 1 vallende voer-, vaar- en werktuigen, apparaten en onderdelen daarvan kennelijk ten verkoop in voorraad te hebben of met het oog op die verkoop ten toon te stellen, dan wel toe te laten dat de onroerende zaak daarvoor wordt gebezigd.
AFDELING 6 Verstrooiing van as
Artikel 2:25 Verstrooiing van as
het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een door de raad of het college permanent daartoe bestemd terrein is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
AFDELING 7 Reclame en opschriften
Artikel 2:27 Opschriften, aankondigingen en afbeeldingen
Het is voor een eigenaar of gebruiker van een onroerende zaak zonder vergunning van het college verboden op of aan deze onroerende zaak, dan wel achter de vensters daarvan, al dan niet door middel van een roerende zaak opschriften, aankondigingen of afbeeldingen te hebben of de aanwezigheid toe te laten, die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.
AFDELING 8 Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
HOOFDSTUK III BESCHERMING VAN DE WOON- EN LEEFOMGEVING
AFDELING 1 Het houden van dieren
Artikel 3:1 Geluidhinder door dieren
Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet of deze verordening, voorkomt degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, dat dit dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
AFDELING 2 Geur van veehouderij
In deze afdeling wordt verstaan onder:
veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze gold onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;
Artikel 3:5 Andere waarden voor de geurbelasting
In afwijking van het eerste lid, is binnen de daartoe aangewezen gebieden, die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten, een andere geurnorm/minimale vaste afstand van toepassing dan de betreffende geurnorm /minimale vaste afstand genoemd in artikel 22.98, artikel 22.100 en artikel 22.101 van het tijdelijke gedeelte van het Omgevingsplan. Die andere geurnormen/minimale vaste afstanden staan aangegeven op de kaarten behorende bij deze geurverordening.
Artikel 3:12a Evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie
Evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie worden onderscheiden in:
Artikel 3:13 Verbod evenementen
Het is verboden zonder vergunning van het college een evenement te organiseren.
Artikel 3:16 Weigeringsgronden vergunning - algemeen
Artikel 3:17 weigeringsgronden vergunning - anticumulatiebepaling
De vergunning voor een evenement met een aanmerkelijke geluidproductie van de categorie A onderscheidenlijk categorie B op een bepaalde evenementenlocatie, wordt geweigerd indien deze is aangevraagd voor een tijdstip binnen het in onderstaande tabel 3 bepaalde tijdsbestek ten opzichte van evenementen die op grond van hun vergunde geluidsproductie in die evenementenlocatie moeten worden aangemerkt als evenementen van de categorie A dan wel B.
Artikel 3:19 Geluidsnormen bij evenementen
Bij vergunningplichtige evenementen zonder aanmerkelijke geluidsproductie blijft bij de bepaling van het geluidsniveau buiten beschouwing aankondigingen met versterkt stemgeluid die boven het vergunde geluidsniveau uitstijgen en niet langer dan in totaal vijf minuten per evenement ten gehore worden gebracht. Deze aankondigingen mogen het geluidsniveau (LAr,LT) van 75 dB (A), gemeten op 1 meter uit de luidspreker, voor de duur van de aankondiging, niet overstijgen.
Artikel 3:20 Bepaling van geluidsniveau bij evenementen
Het geluidsniveau wordt gemeten volgens het bepaalde in de artikelen 6.5 tot ten met 6.7 van de Omgevingsregeling.
Het college kan, indien de aard en/of omvang van het te organiseren evenement hiertoe aanleiding geeft, voor het opruimen van afval en overige schade aan de fysieke omgeving in de directe nabijheid van de activiteit een borgsom vragen. De borgsom wordt binnen 4 weken na afloop van evenement na verrekening van de eventueel door de gemeente gemaakte kosten terugbetaald.
Het college kan te allen tijde in aanvulling op, dan wel in de plaats van de in of krachtens deze afdeling bepaalde voorschriften nadere eisen stellen indien hij dit op grond van de voorgenomen activiteiten en uit oogpunt van het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen en de gezondheid van bezoekers en omwonenden, bescherming van de woon- en leefsituatie of het milieu noodzakelijk acht.
HOOFDSTUK IV GEBRUIK ONROERENDE ZAKEN
Artikel 4:2 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
HOOFDSTUK V BESCHERMING TEGEN GEVAAR
Artikel 5:1 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 5:3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Artikel 5:4 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
AFDELING 1 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 6:1 Voorwerpen op of aan de weg, terrassen
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 6:2 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
AFDELING 2 Beperking overlast door geparkeerde voertuigen
Artikel 6:5 Te koop aanbieden van voertuigen
Het is verboden op de weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
Artikel 6:6 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 6:11 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 6:14 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen, snor/bromfietsen of scooters onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
HOOFDSTUK VII GEBRUIK OPENBAAR WATER
AFDELING 1 Openbaar water, ligplaatsen
Artikel 7:2 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglementof het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 7:3 Ligplaats vaartuigen
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, of het Binnenvaartpolitiereglement.
HOOFDSTUK VIII ADVISERING OMGEVINGSKWALITEIT
AFDELING 1 Commissie Omgevingskwaliteit
De leden worden door de raad benoemd op persoonlijke titel op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van hun maatschappelijke kennis en ervaring. De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn: monumentenzorg, cultuur- en architectuurhistorie, architectuur en restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, inrichting openbare ruimte, en voorts duurzaamheid als ruimtelijke ontwerpopgave, woningkwaliteit als ruimtelijke ontwerpopgave, energiebesparing en duurzame energieopwekking in en ten behoeve van de verwarming van gebouwen.
HOOFDSTUK X COMPENSATIE BOS, NATUUR EN LANDSCHAP
Artikel 10:1 Afstemmingsbepaling
Dit hoofdstuk is van toepassing als op grond van een andere wettelijke regeling geen andere compensatieregeling is voorzien voor het onderwerp.
Indien na afweging van belangen voor gebieden met de functie natuur en/of bos wordt besloten dat één van deze functies moet wijken voor, of anderszins aanwijsbare schade ondervindt van een ander aantoonbaar zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor een ruimtelijke ingreep wordt toegestaan, zullen niet alleen maatregelen worden getroffen met het oog op inpassing en mitigatie ter plaatse van de ingreep, maar zal bovendien, indien bedoelde maatregelen onvoldoende zijn, compensatie plaatsvinden.
Dit hoofdstuk is bovendien van overeenkomstige toepassing als sprake is van schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren, schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van samenhang in het landschap of verlies aan openheid en ingeval van aantasting van archeologische waarden.
Uitgezonderd gevallen waarin de compensatiebepalingen van de Europese Habitatrichtlijn, dan wel de Omgevingswet van toepassing zijn, dient de initiatiefnemer tegelijk met zijn aanvraag voor de concrete ruimtelijke ingreep een compensatieplan te overleggen, waarin op een integrale en nauwgezette wijze in elk geval de volgende aspecten worden beschreven:
Artikel 10:5 Compensatieregels bos
Indien uit het in artikel 3, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan bos, (b) aantasting van de kwaliteit van bos, en/of (c) verlies aan oude bosbodem wordt de compensatie vastgesteld afhankelijk van de leeftijd van het bos als levensgemeenschap en met inachtneming van de volgende criteria:
Van geval tot geval wordt bezien of en hoe de natuurlijke kwaliteiten geregenereerd kunnen worden. Mocht regeneratie niet mogelijk zijn, dan wordt geen medewerking verleend aan de ingreep. Compensatie wordt uitgevoerd op een van tevoren te bepalen plaats waar potentieel dezelfde waarden kunnen worden ontwikkeld. Deze plaats dient zich in het algemeen nabij de plaats van de ingreep te bevinden en waar aansluiting bij de bestaande waarden kan worden gezocht. Is deze mogelijkheid niet aanwezig, dan zal in de nabije omgeving een andere locatie (aansluitend aan de EHS, aan bestaand bos, aan bestaande natuurterreinen) moeten worden gevonden.
Artikel 10:6 Compensatie natuur
Indien uit het in artikel 10:4, eerste lid, bedoelde compensatieplan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan natuur, (b) aantasting van de kwaliteit van natuur en/of (c) verlies of aantasting van biotopen voor aandachtssoorten, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:
als natuurwaarden niet binnen een periode van 100 jaren vervangen kunnen worden, is compensatie slechts in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk. Dan geldt naast een compensatie van 100% voor het verlies van de oppervlakte minimaal een financiële toeslag van 200% voor het verlies van kwaliteit. (wordt in principe geen medewerking aan verleend. In geval van onontkoombaar maatschappelijk belang, wordt van geval tot geval bepaald welke norm voor compensatie redelijk wordt geacht).
Artikel 10:7 Compensatie landschap
Indien uit het in artikel 10:4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren en/of (b) schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van de samenhang in het landschap of verlies aan openheid zulks ter beoordeling aan het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de gemeentelijke en provinciale regelgeving en beleid, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:
voor beplanting dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en een financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit die afhankelijk is van de tijd die nodig is voor vervanging. Dit is 50% toeslag bij vervangbaarheid binnen 25 jaar, 100% toeslag voor vervangbaarheid tussen 25 en 100 jaar en 200% toeslag als vervanging niet of moeilijk mogelijk is;
voor openheid geldt dat fysieke compensatie vrijwel onmogelijk is. Als mitigerende en inpassende maatregelen onvoldoende effect hebben, wordt in beginsel geen medewerking verleend aan aantastingen van openheid. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken;
Artikel 10:8 Financiële compensatie
Indien de in de artikelen 10:5, 10:6 en 10:7 bedoelde fysieke compensatie redelijkerwijs niet of qua oppervlakte slechts ten dele mogelijk is, kan het college verplichten tot een financiële compensatie. De financiële compensatie bestaat uit de kosten die anders gemoeid zouden zijn met fysieke compensatie plus de financiële toeslag ten behoeve van het aanloopbeheer.
HOOFDSTUK XI OPSPORINGS- EN STRAFBEPALINGEN
Behoudens het bepaalde in de Wet op de economische delicten wordt overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: de artikelen 2:4, 2:8 lid 3, 2:9, 2:13 tot en met 2:24, 2:28, 2:29, 3:2, 3:7 tot en met 3:11, 3:13, 4:1, 4:2, 4:5, 5:1 tot en met 5:5, 6:1, 6:2, 6:3, 6:4 tot en met 6:14, 7:1, 7:2 en 7:3, en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Met de zorg voor naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van strafvordering aangewezen ambtenaren, belast de hiertoe door de burgemeester en burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Artikel 11:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner; dit wordt in het aanwijsbesluit geconcretiseerd.
HOOFDSTUK XII INWERKINGTREDING EN BENAMING
Artikel 12:2 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening, bedoeld in artikel 12:1, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023
de griffier, de voorzitter,
C.A.M. Bodewes J. Zwiers
Bijlage I bij de Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2024
Compensatietabel herplant als bedoeld in artikel 2:8
* voor zover herplant van houtopstand anders dan bomen niet mogelijk is, wordt voor het te storten bedrag in het Compensatiefonds uitgegaan van een bedrag van € 200,- per m2 gevelde houtopstand
** Indien herplant niet mogelijk is, wordt voor het te storten bedrag in het Compensatiefonds uitgegaan van de kosten van het aantal bomen zoals genoemd in de tabel in de maatvoering 18/20. Inclusief bijbehorende kosten zoals voorbereiding en uitvoeringskosten, grondverbetering, leveren en aanbrengen beplanting en bevestigingsmiddelen, nazorg en garantie. Indien in de tabel voor de gegeven doorsnede geen aantal bij deze maatvoering is gegeven geldt voor toepassing van deze regel het aantal 1.
*** Indien herplant van maat 45-50 op dezelfde locatie niet mogelijk is, kan na overleg worden afgeweken van deze maat.
Bijlage II kaarten voormalige Geurverordening
Kaarten als bedoeld in artikel 3:4 en 3:5
Zie tot de opname van de kaarten in deze verordening de Geurverordening, zoals deze geldend was op 1 januari 2020.
Toelichting op de Verordening Leefomgeving 2024
Toepasselijkheid toelichting van de modelverordeningen van de VNG, en Verordening Leefomgeving 2020
Voor de toelichting voor wat betreft de artikelen die uit de Apv zijn overgenomen zij verwezen naar de toelichting op de Modelverordening van de VNG, en voor wat betreft de wijzigingen, de toelichting op de wijzigingen van de Modelverordeningen, die op internet via de ledenbrieven raadpleegbaar zijn. Voor de toelichting op de artikelen zij voorts verwezen naar de “toelichting op onderdelen” van de Verordening Leefomgeving van 2020.
De wijzigingen ten opzichte van de “oude” Verordening Leefomgeving 2020 zijn hieronder kort toegelicht.
Toelichting op wijzigingen ten opzichte van de Verordening Leefomgeving 2020
De inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 heeft gevolgen voor de regelgevingen van de gemeente die gaan over de ruimtelijke, de fysieke omgeving.
Het grootste gedeelte van de onderwerpen die betrekking hebben op de fysieke ruimte is momenteel geregeld in bestemmingsplannen, die gelden voor bepaalde gebieden in de gemeente. Daarnaast zijn er verordeningen die algemeen voor het hele grondgebied van de gemeente gelden, en hogere wetgeving.
Per 1 januari zal de hogere wetgeving voor het grootste gedeelte opgenomen worden in de Omgevingswet en de op grond daarvan genomen besluiten (AMvB’s zoals het Bal en het Bkl). Voor een klein deel van de hogere wetgeving, waarvan de wetgever dacht dat deze beter op lokaal niveau konden worden geregeld, geldt dat deze in het Omgevingsplan moeten worden verwerkt. Die laatste regels komen volgens de Invoeringswet Omgevingswet (artikel 4.6 lid 1) per 1 januari 2024 van rechtswege terecht in het tijdelijke deel van het Omgevingsplan (daarom worden deze regels ook wel “Bruidsschat” genoemd). Tijdelijk, omdat er nog een besluit moet komen van de gemeenteraad om ze definitief op te nemen. Dat moet voor 1 januari 2032. De Omgevingswet bepaalt dat de gemeente vóór die datum voor het hele grondgebied van de gemeente een volledig Omgevingsplan moet hebben.
Hetzelfde geldt voor de omzetting van bestemmingsplannen die alle per 1 januari 2024 integraal overgaan naar het tijdelijk gedeelte van het Omgevingsplan.
Voor verordeningen is het genuanceerder. Een paar onderwerpen gaan door het overgangsrecht over naar het tijdelijk deel van het Omgevingsplan (regels over geur van veehouderijen, bepaalde regels over archeologie uit de Monumentenverordening en regels over hemelwater en grondwater (artikel 4.6 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet), Andere regels blijven eerst in de verordeningen staan.
In de voorbereiding van de transitie naar de Omgevingswet is om die reden gedurende het jaar 2020 beoordeeld welke verordeningsregels alvast gebundeld konden worden zodat het aantal verordeningen dat blijft bestaan in de periode na 1 januari 2024 kleiner zou worden. Hiertoe zijn een groot aantal gemeentelijke verordeningen gescreend. Deze screening heeft geleid tot de Verordening Leefomgeving 2020. Hierin zijn de regels verzameld die betrekking hebben op het veranderen van de fysieke omgeving of de activiteiten in de fysieke leefomgeving, en die bovendien algemene werking hebben voor de gemeente. Een aantal verordeningen bevatten regels die erg specifiek waren voor wat betreft het onderwerp, of die alleen een relatie hadden met een activiteit in de fysieke ruimte. Die verordeningen zijn blijven bestaan naast de Verordening Leefomgeving.
Met de komst van de Omgevingswet zal een groot aantal landelijke wetten en besluiten verdwijnen. Een aantal van de gemeentelijke verordeningen zal daarmee zijn grondslag verliezen. Dat moet vóór 1 januari 2024 worden gerepareerd. Ook bevatten de verordeningen verwijzingen naar begrippen die onder de Omgevingswet niet meer voorkomen, of regels die in de Omgevingswet (hogere wetgeving) al geregeld zijn. De verordeningen zijn daarom opnieuw gescreend.
De Verordening Leefomgeving 2020 bleek de meeste wijzigingen nodig te hebben, zodanig dat bijna elk artikel gewijzigd moest worden. Dat was reden om de verordening in zijn geheel te vernieuwen tot de Verordening Leefomgeving 2024. De overige verordeningen hebben minder, of helemaal geen wijzigingen nodig. Hiertoe kon worden volstaan met een “veegverordening” een wijzigingsverordening waarmee de diverse wijzigingen in één keer doorgevoerd kunnen worden.
Grondslagen (aanhef van de verordening)
Een groot aantal bepalingen in de Verordening leefomgeving vindt zijn grond in de zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad om de verordeningen te maken “die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt” (artikel 147 en 149 Gemeentewet). Deze grondslag verandert niet.
Van de regels die van rechtswege meteen per 1 januari 2024 in het Tijdelijk deel van het Omgevingsplan komen zijn alleen de geurregels uit de oude Geurverordening in de Verordening Leefomgeving opgenomen, de rest van regels uit de Verordening Leefomgeving kan in de overgangsperiode overgezet worden. Een gedeelte van deze verordening gaat dus rechtstreeks over, maar blijft wel in de Verordening staan. Voor de duidelijkheid is in de aanhef bepaald dat de Verordening Leefomgeving voor het gedeelte van de Geurregeling te beschouwen is als Omgevingsplan.
Een aantal andere bepalingen heeft een grondslag in hogere specifieke wetgeving, namelijk daar waar de wet aan de gemeenteraad mogelijkheden gaf om bij verordening af te wijken van de wettelijke regeling. Dit betreft onder meer de regels omtrent geluid, die een uitwerking waren van het Activiteitenbesluit, de regels omtrent geur, die een uitwerking waren van de Wet geurhinder en veehouderij, en de regels over zwerfafval, die een grondslag hebben in de Wet milieubeheer. Deze grondslagen zullen per 1 januari 2024 al dan niet verdwijnen, als de Omgevingswet in werking treedt. In de aanhef van Verordening Leefomgeving zijn de grondslagen daarom vervangen door de relevante artikelen in de Omgevingswet en de aanverwante regelgevingen die per 1 januari 2024 gelden.
De Woningwet komt te vervallen (zie artikel 2:55 Invoeringswet Omgevingswet). Het restant van de Bouwverordening is dan ook van rechtswege komen te vervallen.
De Wet milieubeheer blijft bestaan voor betreft het afvalgedeelte. De grond 10.23 van de Wet milieubeheer blijft dus gelden. Lid 1 van dat artikel luidde: “De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast” Na 1 januari is dat: “De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast, tenzij de op grond van artikel 10.24, eerste lid, te stellen regels zijn opgenomen in het omgevingsplan” Goed beschouwd is er onder de Omgevingswet de keus tussen opname van de regels in de afvalverordening of in het Omgevingsplan. Momenteel staat een gedeelte van de in lid 1 genoemde onderwerpen nog in de afvalverordening (huishoudelijke afvalstoffen), het andere gedeelte staat in de Verordening Leefomgeving. De bepaling in de aanhef van de verordening dat de Verordening Leefomgeving te beschouwen is als de Afvalstoffenverordening blijft eerst geldend, maar dus slechts gedeeltelijk. De afvalstoffenverordening blijft tot nader order bestaan.
In de artikelen wordt nog veelvuldig verwezen naar de oude wetgevingen. Dat is benodigd om de werking van de artikelen in de overgangsperiode te houden op de reikwijdte zoals die was op grond van het oude recht. In veel gevallen wordt nog gerefereerd aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wm. Deze wetten hadden vooral gevolgen voor “inrichtingen” waar activiteiten op bedrijfsmatige schaal werden gepleegd. Onder de omgevingswet gaat het over “activiteiten”, ongeacht de schaal of ongeacht het oogmerk van de activiteit. Het vervangen van inrichtingen door een beschrijving van de activiteiten, zou de reikwijdte van de regels te ver oprekken. In de grondslagen zijn daarom die oude regelingen blijven staan, in samenhang met het toepasselijke overgangsrecht.
HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN
Toegevoegd zijn enige begrippen uit de begrippenlijsten van de Omgevingswet, voor zover deze worden gebruikt in de tekst van de verordening. De begrippen krijgen dan de betekenis zoals die onder de Omgevingswet geldt. Ook eventuele jurisprudentie is dan op dergelijke begrippen van toepassing. Ook zijn als begrip gedefinieerd enkele regelgevingen die verdwijnen. Dit heeft vooral nut voor de leesbaarheid van de artikelen.
Aan het begrip weg is op verzoek van Handhaving voor de duidelijkheid toegevoegd dat ook parkeervakken behoren tot de weg.
Het begrip woning is opgenomen om het begrip “tuin” beter te definiëren. Een tuin heeft een directe relatie met het gebruik van een woning. Het begrip erf komt nu overeen met het begrip “gebouwerf”. Het begrip “erf” moet voor de toepassing van deze verordening in de breedste zin worden opgevat. Hotels, b en b’s en pensions vallen eronder, maar ook woonwagens en gesloten wachthokjes. Geen tenten en dergelijke. Een camping is vanwege de activiteit/het gebruik wel als erf te beschouwen, maar niet als tuin.
Het begrip bebouwde kom is duidelijker geworden. Dit is de bebouwde kom zoals die is vastgesteld op grond van de Wegenverkeerswet De bebouwde kom zoals deze ooit vastgesteld is op grond van de Boswet (Nb-wet en Wet natuurbescherming), is onder de Omgevingswet vervangen door de Bebouwingscontour Houtkap. De Bebouwingscontour Houtkap is de contour van de percelen die behoren tot de bebouwde kom van de dorpen en de buurtschappen.
AFDELING 2: Algemene bepalingen
Deze artikelen zijn afkomstig uit de Model-Apv. Zij bieden een eenvoudige invulling van de aanvraagprocedure. In die gevallen dat de benodigde vergunning als omgevingsvergunning moet worden afgegeven, is de Omgevingswet van toepassing op de aanvraagprocedure. Dit laatste gaat op voor de vergunningen die de fysieke leefomgeving wijzigen, zoals bouw en sloop, aanleg inrit, aanleg dam, de aanleg kabels en leidingen, vellen houtopstanden, etc. Zie artikel 22.8 Omgevingswet jo 2.7 lid 1 Ow, die weer verwijst naar artikel 2.1 Omgevingsbesluit. Ze worden dan ook als omgevingsvergunning aangevraagd. Deze vergunningstelsels moeten overigens voor 1 januari 2032 in het Omgevingsplan worden opgenomen.
Vergunningen voor andere activiteiten (emissies) of gebruik vallen dan onder hoofdstuk 1 van de verordening. Deze vergunningsregels mogen in de overgangsperiode tot 1 januari 2032 in het Omgevingsplan worden opgenomen. Volgens de MvT bij het Invoeringsbesluit vallen onder de regels die in het omgevingsplan mogen bijvoorbeeld het veroorzaken van emissies hinder en risico’s, gebruik van bouwwerken, traditioneel schieten, het maken van muziek in de openbare ruimte, het plaatsen van terrasmeubilair, het aanbieden van vuilnis in containers, en het gebruik van een park als tijdelijke evenementenlocatie.
In artikel 1:7 is een lid toegevoegd over de geldingsduur van een vergunning: deze is in verband met de Dienstenwet op maximaal 5 jaar gezet. Dit geldt als de vergunning of ontheffing een voorwaarde is voor het kunnen uitoefenen van een dienst. De periode van 5 jaar wordt in het algemeen als een redelijke termijn gezien om de uitoefening van de dienst goed te exploiteren. De redenering is bij voorbeeld vergelijkbaar met de minimumperiode van 5 jaar voor de huur van bedrijfsruimte.
De weigeringsgronden van artikel 1:8 zijn in de vorige Verordening Leefomgeving uitgebreid met een aantal gronden die verwijzen naar de reikwijdte van de belangen die onder de Omgevingswet worden beschermd. De veiligheid van mens of dier is genoemd, en daarnaast de bescherming van de woon- en leefomgeving, de bescherming van de ondergrond en de bescherming van de eigendommen van de gemeente of van derden. Deze toevoeging aan de bestaande vier belangen: openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu, moet een brede bescherming bieden voor de belangen die relevant zijn voor de (ruimtelijke) omgeving in onze gemeente. In de afzonderlijke artikelen zijn in sommige gevallen andere belangen genoemd die kunnen worden afgewogen.
Bij de opname van de regels van de Verordening Leefomgeving in het Omgevingsplan, kunnen de belangen openbare orde en veiligheid en de regels die daarmee te maken hebben niet mee, tenzij ze directe invloed hebben op de fysieke leefomgeving. Het evenementenartikel heeft bijvoorbeeld een component van openbare orde. Deze zal op den duur weer in de Apv moeten worden opgenomen. Alsdan zal de burgemeester weer bevoegd worden voor dat gedeelte.
HOOFDSTUK II: BESCHERMING VAN DE NATUUR EN HET UITERLIJK AANZIEN
Onder de Omgevingswet geldt de instructieregel dat een nieuwe “Bebouwingscontour houtkap” moet worden aangewezen door de raad. Deze bebouwingscontour is de scheidslijn tussen de bevoegdheid van de Provincie en de bevoegdheid van de gemeente, op dezelfde manier als vroeger de door de Provincie vastgestelde “bebouwde kom” in de zin van de Wet natuurbescherming en diens voorgangers de Natuurbeschermingswet en de Boswet. De Bebouwingscontour Houtkap is de contour van de percelen die behoren tot de bebouwde kom van de dorpen en de buurtschappen. Kort gezegd is de gemeente binnen de contour en op erven buiten de contour bevoegd, en de provincie buiten de contour en buiten de erven.
In deze Verordening is nu expliciet gemaakt dat houtopstanden op de Waardevolle bomenlijst en houtopstanden die kennelijk onderdeel uitmaken van de (restanten) van een boomwal, in de hele gemeente bescherming genieten. Dat kan, omdat de belangen die gemoeid zijn bij de bescherming van de boomwallen en waardevolle bomen breder zijn dan alleen de belangen die de Provincie of Rijk meeneemt in de overwegingen (zijnde de instandhouding van het bosareaal, natuurbescherming en de instandhouding van landschappelijke waarden). De waardevolle bomen en boswallen zijn met name vanwege hun cultuurhistorische context van belang.
In bestemmingsplannen in onze gemeente zijn enige boomwallen aangeduid als beschermingswaardig. In de praktijk bleek dat deze extra bescherming niet altijd even goed tot zijn recht komt. Door het opnemen van de regel dat houtopstanden op boomwallen in de hele gemeente worden beschermd, wordt deze bescherming naar verwachting beter herkend, simpelweg omdat de bescherming nu voor alle boomwallen geldt. De bescherming op grond van het bestemmingsplan blijft ook op basis van het Omgevingsplan gelden.
Voor het vellen van een houtopstand die onderdeel is van een boomwal in het buitengebied, zal de eigenaar een omgevingsvergunning moeten vragen van het college en daarnaast, afhankelijk van de regels, een melding aan de Provincie moeten doen.
De kapregeling zelf is op diverse plekken onderhanden genomen om de leesbaarheid van de artikelen te bevorderen en de reikwijdte te verduidelijken.
De begrippenlijst is gehandhaafd. Waar nodig zijn de beschrijvingen verder verduidelijkt. Toegevoegd is de bebouwingscontour Houtkap, die van belang is voor de bevoegdheid van de Provincie en het Rijk voor wat betreft het kappen van bospercelen, laanbeplanting en dergelijke.
boom: gekozen is voor een algemene biologische beschrijving van boom.
haag/heg: ook hier is gekozen voor een algemene biologische definitie, gecombineerd met de toepassing van heggen en hagen als rijbeplanting voor sierdoeleinden of afscheiding. Het is relevant voor de bepaling van de afstand tot de erfgrenslijn: dit mag voor heggen tot op de grenslijn: het is niet relevant welke soort wordt gebruikt voor de heg. Ook als haagbeuk, coniferen, hulst of laurier wordt geplant tot op de grenslijn, dan kan dat, als het maar periodiek in vorm wordt gesnoeid of geschoren.
Houtopstand: het begrip houtopstand is overgenomen uit de Omgevingswet (Bal). In de literatuur is eens geopperd dat, omdat houtopstand gedefinieerd is als “eenheid van bomen”, een solitaire boom of struik niet onder de definitie zou vallen. Houtopstand als begrip is afkomstig uit de “oude” natuurbeschermingswetgeving, waar met houtopstand een areaal bos of een aantal bomen in lijnbeplanting werd bedoeld. Dat is in de Omgevingswet verlaten. De oppervlakte is niet meer van belang. Onder de Omgevingswet heeft het begrip een veel ruimere betekenis gekregen. Voor de duidelijkheid is toegevoegd dat ook eenlingen, solitairen of een enkele boom of struik in een houtopstand onder het begrip valt. In elk geval is in deze verordening het begrip houtopstand zelfstandig gedefinieerd.
Vellen: Het begrip vellen is uitgebreid met verduidelijking van wat onder vellen verstaan wordt. Dit naar aanleiding van een aantal incidenten waar gemeentelijke bomen werden beschadigd door derden, al dan niet moedwillig. Dit is ook de reden waarom in artikel 2.4 een derde verbod is toegevoegd.
waardevolle boom:. Met waardevol wordt beter tot uitdrukking gebracht dat de boom een bijzondere waarde heeft. Die waarde zit bijvoorbeeld in het monumentale karakter, of het toekomstig monumentale karakter door de vorm, de boomsoort, of de standplaats van de boom, het feit dat de boom dendrologisch bijzonder is, de boom een belangrijke schakel vormt in de ecologie, dat de boom vanwege een bijzondere gebeurtenis is geplant (herdenkingsboom), of dat de boom bijzonder geschikt is om de geschiedenis inzichtelijk te maken (grensboom, oorlogsschade, bijzondere inscripties uit de oorlog, houtwallen). De waarde kan ook liggen in de sociaal-culturele of maatschappelijke betekenis (knotwilgen, houtwallen). Voor het zijn van waardevolle boom is het niet relevant wie de eigenaar is: ook bomen van particuliere eigenaren kunnen als waardevolle boom worden aangemerkt.
Het artikel geeft aan het college de opdracht periodiek een lijst met waardevolle bomen op te stellen en te publiceren. Gesproken wordt van houtopstanden, zodat ook samenstellingen van bomen en andere houtachtige gewassen een beschermde status kunnen krijgen.
Opneming van een boom op de lijst geeft een bijzondere status waardoor de boom een bijzondere (juridische) bescherming geniet. De bescherming strekt zich tenminste uit tot het wortelgestel in de ondergrond en ook voor wat betreft de omgeving. In de afweging met betrekking tot de afgifte van omgevingsvergunningen voor bouw, gebruik of aanleg, bijvoorbeeld met betrekking tot de welstand of het mogelijke gebruik, moet rekening gehouden worden met de beschermingsstatus van de boom, en de betekenis van de boom in de omgeving.
Artikel 2:3 Afstand tot de grenslijn
De tekst van het artikel is tekstueel verbeterd. De in de gemeente sinds jaar en dag gehanteerde plantafstanden zijn gebleven zoals die waren.
Artikel 2:4 Bescherming houtopstanden in de openbare ruimte
Dit artikel beoogt de bescherming van de plantsoenen, bomen die in de openbare ruimte staan. In veel gevallen zijn dat gemeentelijke bomen en gemeentelijk struweel in plantsoenen en dergelijke. In een enkel geval betreft dit het eigendom van Rijkswaterstaat, een waterschap of de Provincie. Toegevoegd is een derde verbod om in de directe omgeving van een boom handelingen te verrichten die de levensverwachting van de boom aantasten, waardoor de wortels aangetast worden of de opnamecapaciteit van de wortels wordt beperkt, bijvoorbeeld door verdichting van de grond. Ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen of andere stoffen kan hieronder vallen. Het artikel betreft specifiek de preventie van gezondheidsachteruitgang en schade aan de houtopstanden. Voor het betreden van plantsoenen en dergelijke zijn andere artikelen van toepassing, zoals artikel 2:13, 2:14 en 2:15.
Het verbod bestaat nu uit een algemene vergunningsplicht voor houtopstanden die voorkomen op de Waardevolle bomenlijst, en die in een boomwal, ongeacht de omvang. In de gemeente zijn nogal wat herdenkingsbomen, die bijvoorbeeld bij het bezoek van een lid van het Koninklijk Huis zijn geplant, die (behoorlijk) dunner zijn dan 40 centimeter doorsnede. Door het opnemen van deze regel wordt het voortbestaan van een dergelijke boom beter gewaarborgd.
Het verbod is voor het overige in wezen niet veranderd. De kapvergunning is nog steeds nodig bij bomen met een doorsnede van 40 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 m. Het maakt voor een kapvergunning niet uit of de boom levend is of niet.
Duidelijker is gemaakt wanneer geen kapvergunning nodig is. Met het periodiek vellen of dunnen van houtopstanden wordt bedoeld het uitvoeren van regulier groenonderhoud volgens in de bosbouw algemeen gehanteerde richtlijnen om de overblijvende bomen een betere habitat te bieden. Zulk onderhoud wordt in de regel eens in de 20 of 30 jaar uitgevoerd. Degene die de dunning uitvoert moet de noodzakelijkheid kunnen aantonen. Voor het periodiek knotten of snoeien van geknotte of gekandelaberde bomen is geen vergunning nodig, maar ook hier geldt dat de noodzakelijkheid desgevraagd aangetoond moet worden. Wel is vergunning nodig als de boom voor het eerst wordt geknot of gekandelaberd, de boom op de Waardevolle bomenlijst staat, in een (restant van een) boomwal staat, herplant is, of dikker is dan 40 centimeter.
Artikel 2:6 Beoordelingscriteria
Aan het derde lid is toegevoegd dat het bevoegd gezag de aanvrager kan verplichten een quick scan te overleggen van de ecologische effecten van hetgeen aangevraagd wordt. Een bomen effect analyse gaat over de gevolgen van de activiteit voor de levensverwachting en vitaliteit van de houtopstand zelf, de quick scan gaat over de boom, maar ook over de gehele ecologie die met de houtopstand in kwestie te maken heeft.
Artikel 2.7 Beperking geldigheidsduur
Dit artikel is geschrapt. Voor het vellen is een omgevingsvergunning benodigd. Voor het verval van een omgevingsvergunning geeft de Omgevingswet geen grondslag. Artikel 5.36 Ow en verder geeft regels over het opnemen van termijnen in vergunningen. Zo kan in de vergunning bepaald worden dat de activiteit binnen een bepaalde termijn moet worden uitgevoerd. Artikel 5:40 bepaalt dat in dat geval de vergunning na die termijn kan worden ingetrokken. Wordt in de vergunning niets bepaald, dan is die termijn 1 jaar.
Artikel 2:8 Herplant- en Instandhoudingsplicht
In de praktijk is gebleken dat er behoefte is aan een beter geregelde herplantplicht, ook in combinatie met een boeteregime, om de handhaving handen en voeten te geven. Dit was een expliciete wens van de raad. Om te bepalen wat moet worden herplant is een compensatietabel in de bijlage is opgenomen. De mate van compensatie is niet ongebruikelijk, maar kan als behoorlijk belastend worden ervaren. In de tabel is uitdrukking gegeven aan de waarde van volgroeide bomen voor de omgeving en het welbevinden van de mens. Doordat de raad deze compensatietabel vaststelt en bepaalt dat de tabel moet worden gebruikt door het college, wordt (de schijn van) willekeur vermeden. Het derde lid biedt voor het college de mogelijkheid om in de vergunning een verplichting op te nemen om een bedrag te storten in het compensatiefonds van de gemeente. Dit groenfonds wordt besteed aan het planten van nieuwe bomen of nieuwe natuur in de gemeente. De hoogte van deze compensatie is afgeleid van de kosten van herplant en het onderhoud van die herplant volgens de compensatietabel.
De compensatie ingevolge deze bepaling is onafhankelijk van eventuele compensatie door de werking van de compensatieregels in van de voormalige Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie, die een plek heeft gekregen in Hoofdstuk X van de Leefomgevingsverordening.
Artikel 2:10 Verbod vervoer en voorhanden hebben gevelde bomen
Dit artikel is vervallen, omdat voor wat betreft plantenziekten de plantgezondheidswet van toepassing is. Voor dit onderwerp is de Minister bevoegd.
Artikel 2:12 Maatregelen onrechtmatig vellen, bestuurlijke boete
Dit is een variant van de herplantplicht bij onrechtmatig vellen van de houtopstand. Als een boom of houtopstand wordt geveld of als de boom op een andere onnatuurlijke wijze teniet gaat, en geen omgevingsvergunning is gevraagd voor het vellen van een houtopstand, is op zijn minst een herplantplicht aan de orde. Op grond van de oude Bomenverordening 2016 was dit niet voldoende geregeld, zodat niet gemakkelijk een nieuwe herplant kon worden opgelegd. Dit was reden voor de raad om het college te verzoeken de hele Bomenverordening opnieuw te bekijken.
In het artikel worden twee maatregelen genoemd: de herplantplicht en het geven van een bestuurlijke boete. De herplantplicht en instandhoudingsplicht worden opgelegd met de normale middelen voor een herstelsanctie. In dit geval komt de last onder dwangsom in aanmerking. De hoogte van de dwangsom is afhankelijk van de volgens de bijlage te planten houtopstand, en moet een voldoende prikkel geven om te zorgen dat aan de last wordt voldaan.
De herplantplicht is gelijk aan de herplantplicht die in het normale geval bij de vergunning zou zijn opgelegd, en dus conform de compensatietabel. De tabel is uitgebreid, omdat het kappen van herplant of houtopstanden uit een boomwal ook betrekking kan hebben op bomen met een geringere doorsnede dan 40 centimeter.
De bestuurlijke boete is niet zomaar op te leggen. De boete is een punitieve sanctie en dus een “criminal charge” waardoor er een aantal beschermingsmaatregelen uit het Europese recht gelden. Een daarvan is de onschuldpresumtie: iemand is onschuldig, totdat zijn schuld bewezen is. De persoon moet dan ook gehoord worden, er moet een proces-verbaal worden opgemaakt, en de zaak moet onderzocht worden op causaliteit en verwijtbaarheid. Een tweede is het recht te mogen zwijgen, en ook de noodzaak de persoon daarop te wijzen (cautie geven). Een derde is de mogelijkheid dat het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. Omdat voor het kappen van een boom een Omgevingsvergunning nodig is, is het vellen van een boom een economisch delict, dat op grond van de Wet economische delicten kan worden vervolgd. Of dit laatste na 1 januari 2024 nog geldt is ongewis. De wijziging van de Wet op de economische delicten per 1 januari 2024 heeft het alleen over de omgevingsvergunningen voor activiteiten als bouw en sloop.
De hoogte van de boete is de boomwaarde van de gevelde boom, op het moment vóór het intreden van het letsel of de doodsoorzaak. De boomwaarde wordt bepaald door het college (de bomendeskundige van de buitendienst) volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. Als de bepaling van de waarde lastig is, kan de bepaling plaatsvinden door een externe beëdigde bomentaxateur. De boomwaarde kan in sommige gevallen behoorlijk oplopen, tot enige tienduizenden euro’s per boom.
De hoogte van de opgelegde boete is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid. De boomwaarde is het maximum. Bij een volle verwijtbaarheid wordt de boomwaarde opgelegd. Het college moet altijd de verwijtbaarheid beoordelen, en kan rekening houden met de draagkracht.
Onder de Omgevingswet zijn boetes in de wet of krachtens de wet geregeld. Als de kapartikelen in de overgangsperiode worden overgenomen in het Omgevingsplan, kunnen artikelen over bestuurlijke boete of een strafbaarstelling anderszins niet mee overgenomen worden. De algemene regels gelden dan.
AFDELING 3 Het voorkomen van zwerfafval
In deze afdeling zijn de artikelen over zwerfafval overgenomen uit de Afvalstoffenverordening. Dit betreft de artikelen 25 tot en met 30 van de oude Afvalstoffenverordening. Deze artikelen stemmen niet geheel overeen met de VNG Model-afvalstoffenverordening. De Afvalstoffenverordening was van 2016 (2017). De toelichting over zwerfafval was overgenomen uit de vorige verordening uit 2007 en was toen al flink verouderd. Bij de omzetting naar het Omgevingsplan zal deze afdeling een grondige actualisatie vragen.
Artikel 2:16 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Het eerste lid is bij nadere beschouwing gewijzigd in twee losse verboden. Het viel niet in één verbod uit te drukken.
Artikel 2:19 Afvalbakken bij verkoop van eet- en drinkwaren
Dit artikel sloot aan bij het begrip inrichting uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat de reikwijdte van dit artikel vanuit milieuoogpunt niet gelimiteerd zou moeten zijn tot inrichtingen per se, is in dit artikel wel aangesloten op de activiteit zelf, zoals dat ook in de Omgevingswet gebeurt.
AFDELING 5 Verbod vuur te stoken
Artikel 2:24 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken
Het verbod vuur te stoken is ten opzichte van de Verordening Leefomgeving 2020 iets gewijzigd. In lid 2 is expliciet gemaakt dat de uitzondering voor het stoken van vuur alleen geldt op een erf bij een woning. Dat is breder dan een tuin alleen. Het gaat erom dat het erf bij de woning hoort en de bewoner van de woning controle kan uitoefenen over het vuur. Het is altijd de bedoeling geweest om “tuingebruik” vrij te stellen, maar de redactie van het tweede lid maakte het theoretisch ook mogelijk om buiten tuinen/erven, dus in bossen of in gemeentelijk plantsoen vuurkorven te maken of te barbecueën, (mits geen gevaar, overlast en hinder). Dat is ongewenst. Door het opnemen van deze beperking wordt de bedoeling van de raad duidelijker.
HOOFDSTUK III: BESCHERMING WOON- EN LEEFOMGEVING
AFDELING 2 Geur van veehouderij
In deze afdeling is de Geurverordening uit 2011 opgenomen zoals deze laatstelijk is gewijzigd. De bij de oude Geurverordening behorende kaarten zijn ongewijzigd overgenomen, en deze maken deel uit van deze verordening. Omdat het gebruikte formaat van de kaarten niet meer gepubliceerd kan worden, is verwezen naar de kaarten bij de oude Geurverordening, zoals die net voor de inwerkingtreding van de Verordening Leefomgeving 2020 gold.
De wet veehouderij en geurhinder is opgenomen in de bruidsschat. Artikel 22.90 bepaalt dat afwijking van de standaard geurbepalingen in het Omgevingsplan kan worden opgenomen. Deze regels over geur zijn om deze reden op grond van artikel 4.6 Invoeringswet rechtstreeks in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan opgenomen. De Memorie van Toelichting bij $22.3.6.2 van de Bruidsschat zegt hierover “De geurverordening maakt op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Omgevingswet, deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan, gelden die andere waarden of afstanden uit de geurverordening in plaats van de waarden of afstanden in deze paragraaf.”
De begripsbepalingen zijn aan de Omgevingswet aangepast.
Het begrip “Dierenverblijf” heeft een eigen definitie in het Bal: deze is overgenomen.
Het begrip “geurgevoelig object” uit de Geurverordening/Verordening Leefomgeving is veel breder dan het begrip “geurgevoelig gebouw” uit artikel 5.91 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Onder geurgevoelig object vallen bijvoorbeeld ook vakantiehuisjes, B&B en bedrijven (anders dan veehouderijen). Om de reikwijdte van de geurregeling niet te veranderen is het begrip geurgevoelig object gehandhaafd. Dat mag ook. Artikel 5:91 lid 4 bepaalt dat in het Omgevingsplan andere gebouwen kunnen worden aangewezen, mits sprake is van hoofdzakelijk verblijf van mensen. Zie ook toelichting bij artikel 22.90 van de Bruidsschat.
Deze afdeling bevat de algemene geluidsartikelen uit de Apv, en de regels voor onversterkte muziek de “twaalfdagenregeling” voor inrichtingen, zoals dat geregeld was in artikel 2:17 en verder van het Activiteitenbesluit. De geluidsregels uit het Activiteitenbesluit zijn overgenomen in de Bruidsschat en behoren dus tot het tijdelijke gedeelte van het Omgevingsplan. Dat geldt ook voor de uitzonderingsregelingen van artikel 2.17 e.v. van het Activiteitenbesluit.
De “twaalfdagenregeling” voor festiviteiten is versimpeld opgenomen in artikel 22.73 van de Bruidsschat. De regeling gaat over festiviteiten, maar wel met een veel bredere reikwijdte dan alleen inrichtingen, zoals onder het Activiteitenbesluit het geval was: het geldt overal, dus ook voor evenementen en andere festiviteiten in de buitenlucht. De evenementenregeling van artikel 3:12 van de Verordening Leefomgeving kan daarom ook beschouwd worden als een uitwerking van artikel 22.73 (lid 1 onder b) van de Bruidsschat.
De regels uit het Activiteitenbesluit voor onversterkte muziek in inrichtingen zijn opgenomen in artikel 22:70 van de Bruidsschat. Hier staat dat voor het bepalen van de geluidsniveaus onversterkte muziek buiten beschouwing blijft, behalve voor zover daar bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld. De reikwijdte van artikel 22.70 is heel breed: het heeft immers betrekking op de activiteit waarbij geluid wordt geproduceerd. De regeling in Verordening Leefomgeving had alleen betrekking op inrichtingen. Om deze reikwijdte te behouden is in artikel 3:9 en artikel 3:10 van de Verordening Leefomgeving de verwijzing naar het inrichtingenbegrip van het oude Activiteitenbesluit gehandhaafd.
Artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet bepaalt dat een verordening op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit geldig blijft tot een bij KB te bepalen tijdstip.
Artikel 22.73 van de Bruidsschat regelt dat bij verordening geregeld kan worden dat voor festiviteiten per locatie gebied of categorie bedrijfssector de geluidsnormen niet gelden, maar niet meer dan 12 per kalenderjaar. De anticumulatieregeling in de verordening is daar voor het grootste gedeelte niet mee in strijd. Alleen in de dagperiode op deellocatie A kunnen volgens de cumulatieregeling meer evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie worden gehouden. Ofschoon de huidige regeling in het tijdelijke deel van het Omgevingsplan dit niet toelaat, zal in de overgangsperiode tot 1 januari 2032) beoordeeld worden of de regeling kan worden opgenomen in het Omgevingsplan, en of het aantal van 25 gelet op het doel van de Omgevingswet en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties gehandhaafd kan blijven. De anticumulatieregeling blijft daarom eerst ongewijzigd.
In de regeling van de evenementen zijn aspecten van een openbare ordetoets opgenomen. Deze kunnen volgens het Omgevingsbesluit op termijn niet in het Omgevingsplan worden opgenomen. Alsdan zal het openbare ordeaspect van de evenementen weer in de Apv geregeld moeten worden, met de burgemeester als bevoegd orgaan. Tot dat moment kunnen deze weigeringsgronden en criteria in de Verordening Leefomgeving blijven staan en is de toetsing van de vergunning met de openbare ordetoets aan het college (met de burgemeester als mede-portefeuillehouder).
Artikel 3:20 over het bepalen van het geluid is sterk vereenvoudigd. Verwezen wordt naar artikel 6.5 tot en met 6.7 van de Omgevingsregeling. Daarin wordt bijna dezelfde wijze van meten van geluid geregeld.
In dit hoofdstuk staan bepalingen over het gebruik van wegen, het aanleggen van wegen en voorwerpen op de openbare wegen en andere plaatsen.
Het artikel 6:1 is de basis voor onder meer terrassenbeleid en het beleid over driehoeks(reclame)borden. De inhoud van het tweede lid is sterk veranderd. In dit lid wordt bepaald wanneer sprake is van een belemmering van de weg, en dus welk minimumbreedte op de weg moet worden aangehouden.
In de oorspronkelijke tekst is ten aanzien van de bruikbaarheid van de weg een minimale vrije doorgang aangegeven van 1 meter voor voetpaden en 2.50 meter voor fietsers of gemotoriseerd verkeer. Deze doorgang is in de nieuwe tekst van lid 2 gewijzigd in 1 meter voor voetpaden, 1.20 meter voor fietsers bij éénrichtingsverkeer (waar verkeer in beide richtingen voorzien is, is het 2.40 meter) en 3.20 meter bij gemotoriseerd verkeer. De reden hiervoor is gelegen in de onmogelijkheid voor sommige vrachtwagens en agrarische voertuigen om het obstakel te passeren als er 2,50 meter overblijft: een vrachtwagen is volgens de regelgeving immers maximaal 2.60 breed en landbouwverkeer mag 3 meter breed zijn. De breedte van 3.20 meter is dan voldoende voor dergelijke voertuigen om het obstakel te passeren. Voor fietsers hoeft de breedte daarentegen niet per se 2.50 meter te zijn. Veel fietspaden in het land zijn niet breder dan 1,50 meter. Onze gemeente is daar geen uitzondering in. Om de verkeersveiligheid bij tegemoetkomend fietsverkeer, of naast elkaar rijdend fietsverkeer te vergroten, is de CROW-richtlijn voor de breedte van een fietspad in 2020 aangepast van 2.00 m naar 2.30 m. Naast het toegenomen gebruik en het snelheidsverschil tussen de weggebruikers op het fietspad is ook het verschil in gebruikte fietsen een reden voor aanpassing van de CROW-richtlijn. De motivering van de aanpassing door de CROW geeft een duiding voor de breedte die in dit artikel wordt gehanteerd. Zie ook: https://fietsberaad.nl/getmedia/e57e2986-5719-413f-bc6a-7d37bb7a36c5/Geactualiseerde-aanbevelingen-voor-de-breedte-van-fietspaden-2022_versie2.pdf.aspx?ext=.pdf
Bij voorwerpen op of naast het fietspad moet er vrije ruimte zijn om uit te wijken, maar hoeft er geen rekening gehouden te worden met naast elkaar rijdende of tegemoetkomende fietsers. Hedendaagse fietsen/bakfietsen/e-bikes/speedpedelecs/snorfietsen hebben vaak een breder stuur dan de fietsen uit de jaren ‘80, en deze zijn ook vaker van een spiegel voorzien. De breedte zal in veel gevallen groter zijn dan het maximum van 75 cm. Vanwege de toegenomen breedte, en het gegeven dat fietsers per definitie slingeren om overeind te blijven, is 1.20 m vrije ruimte per rijrichting voldoende.
Artikel 6:12 gaf een verbod om een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op een door het college aangewezen weggedeelte, anders dan de rijbaan. Bijvoorbeeld de berm. Dit artikel is vervallen in de model Apv 2022 van de VNG. Reden was dat zowel het Openbaar ministerie als de minister van Verkeer en Waterstaat vonden dat dit artikel in strijd is met hogere wetgeving, namelijk artikel 10 RVV. Het artikel is daarom ook uit deze verordening geschrapt
HOOFDSTUK VIII: ADVISERING OMGEVINGSKWALITEIT
In dit hoofdstuk VIII waren oorspronkelijk de onderwerpen van de “Bouwverordening” opgenomen als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet: onder meer bouwen op vervuilde grond en de welstandscommissie. De Woningwet verdwijnt met de komst van de Omgevingswet. De artikelen over bouwen op vervuilde grond zijn opgenomen in de Omgevingswet. Deze worden uit de verordening geschrapt. De grondslag onder de regeling over de Welstandscommissie verdwijnt met de Woningwet. Deze wordt niet overgenomen in de Omgevingswet. De regeling wordt dan ook volledig geschrapt. Ervoor in de plaats komt een instellingregeling over de Adviescommissie omgevingskwaliteit. De Adviescommissie omgevingskwaliteit moet volgens de wet adviseren over rijksmonumentenactiviteiten, voor de rest is de invulling van de taak aan de gemeenteraad.
Rapport Stroomlijnen welstandsbeleid
De raad heeft besloten om per 1 januari 2024 voor de welstandstoetsing bij aanvragen voor een omgevingsvergunning te gaan werken met een rayonarchitect en dorpsbouwmeester, en de Adviescommissie alleen in te zetten voor monumenten en beschermd dorpsgezichten. Onder de Omgevingswet zullen de rayonarchitect en de dorpsbouwmeester de meeste aanvragen om omgevingsvergunningen kunnen beoordelen.
Uitwerking in de Verordening Leefomgeving
In uitwerking van het rapport Stroomlijnen welstandsbeleid krijgt in Midden-Drenthe de Adviescommissie omgevingskwaliteit niet veel meer taken dan de wettelijke. Het gaat om verplichte advisering (in brede zin) over omgevingsvergunningen over rijksmonumenten, provinciale- en gemeentelijke monumenten (zo die laatste worden aangewezen) en advisering op verzoek, bijvoorbeeld over aanvragen van omgevingsvergunningen die invloed hebben op gebieden die als beschermd dorpsgezicht zijn aangewezen, zoals Orvelte, of over andere taken met betrekking tot erfgoed die op verzoek van het college kunnen worden uitgevoerd.
In de nieuwe regeling in de artikelen 8:1 tot en met 8:4 wordt de commissie ingesteld, en wordt voor de rest alleen het meest essentiële geregeld: expertise, hoeveelheid leden, benoeming, taken, zittingsduur en ontslag. Eén en ander volgens de artikel 17.7 tot en met 17.9 Omgevingswet.
Omdat in artikel 17.9 van de wet regels staan over de motivering van adviezen, de openbaarheid van de vergaderingen en het jaarlijkse verslag aan het college, blijven dergelijke bepalingen in de verordening achterwege.
Welstandstoetsing onder de Omgevingswet
Voor zover voor de planbegeleiding en welstandstoetsing geen Adviescommissie omgevingskwaliteit is benodigd, houdt de dorpsbouwmeester als interne adviseur toezicht op de ruimtelijke kwaliteit van initiatieven (architectuur-stedenbouw-landschap). Naast toezicht gaat het hierbij ook om het begeleiden en coachen van aanvragers om te komen tot goede plannen. Het Kwaliteitsteam van de gemeente, bestaande uit de dorpsbouwmeester, een landschapsarchitect, beleidsmedewerker groen en senior vergunningverlening, wordt gebruikt om mee te sparren en andere vakkennis in te brengen. De externe toetsing komt te liggen bij een onafhankelijke rayonarchitect. De ambtelijk secretaris organiseert de vergaderingen en agenda van de rayonarchitect.
Voor de Welstandscommissie is het reglement van orde als bijlage bij de Welstandsnota 2018 gevoegd. Deze is daarmee ook vastgesteld door de raad. Nu de Welstandscommissie verdwijnt, vervalt ook het reglement van orde per 1 januari 2024. De Adviescommissie omgevingskwaliteit kan zijn eigen reglement van orde en huishoudelijk reglement vaststellen, rekening houdend met het instellingsbesluit in de verordening.
In artikel 8:11 was een bepaling opgenomen dat het bevoegd gezag bevoegd was om rekening te houden met herziene normen, waarin in de verordening is verwezen. Omdat de verordening niet meer verwijst naar (externe) normen, is dit artikel vervallen.
HOOFDSTUK XI: OPSPORINGS- EN STRAFBEPALINGEN
Het hoofdstuk strafbepalingen is afkomstig uit de Apv.
In artikel 11:1 is voorzien in een opsomming van artikelen op de overtreding waarvan het wenselijk is dat een straf moet volgen. In die gevallen dat het logisch is dat een verbod alleen wordt gehandhaafd met de herstelmiddelen in de Algemene wet bestuursrecht (last onder bestuursdwang en last onder dwangsom), is gekozen het betreffende artikel niet op te nemen.
Deze strafbepaling blijft eerst staan. Artikel 2.1 van het Omgevingsbesluit bepaalt dat een dergelijke strafbepaling (die gebaseerd is op het algemene artikel 154 van de Gemeentewet) nooit en te nimmer in het Omgevingsplan mag komen te staan. Omdat deze verordening niet rechtstreeks onderdeel wordt van het (tijdelijke gedeelte van het) Omgevingsplan, kan dit artikel in dit stadium wel blijven staan.
De Wet op de economische delicten, zoals die op 1 januari 2024 wordt gewijzigd, geeft voor een het ontbreken van of het strijdig handelen met bepaalde omgevingsvergunningen een strafbepaling. Dat gaat met name over fysieke activiteiten, zoals bouwen en slopen. Het tweede lid is daarom geschrapt
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-567777.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.