Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2024

De raad van de gemeente Haarlemmermeer;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 november 2023,

kenmerk 10192430

 

Gelet op:

  • -

    de artikelen 108, 147 en 149 van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 3.16 van de Erfgoedwet;

  • -

    artikel 38 van de Monumentenwet 1988;

  • -

    de artikelen 5.1, 5.3 en 5.4 in samenhang met 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet;

  • -

    artikel 4.3 van de Omgevingswet;

  • -

    artikel 3 van de Winkeltijdenwet en het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet;

  • -

    artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet

 

Overwegende dat:

 

  • -

    de Omgevingswet in werking treedt op 1 januari 2024;

  • -

    het doel van de Omgevingswet is: 'ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit';

  • -

    dit wordt vertaald in twee maatschappelijke doelen:

    • 1.

      een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden;

    • 2.

      de fysieke leefomgeving doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen;

  • -

    deze verordening bijdraagt aan deze maatschappelijke doelen door het stellen van regels voor een doelmatig beheer en gebruik van de openbare ruimte, het beperken van hinder en overlast voor een veilige leefomgeving en het beperken van hinder en overlast voor een gezonde leefomgeving;

  • -

    uiterlijk schoon en een kwalitatief goede omgevingskwaliteit met deze verordening wordt nagestreefd.

 

b e s l u i t

 

vast te stellen de:

 

Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2024

 

HOOFDSTUK 1 GEZAMENLIJKE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

Algemeen

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • -

    hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld;

  • -

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • -

    inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

  • -

    laad-, sleep- en bewaartarief: kosten die worden berekend vanaf het moment dat een medewerker van het wegsleepbedrijf bezig is met het daadwerkelijk wegslepen van het voertuig.

  • -

    motorrijtuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    motorvoertuig: motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • -

    NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • -

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in de artikelen 5.1, 5.3 en 5.4 in samenhang met 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet;

  • -

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld in deze begripsbepalingen;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of een persoonlijk recht;

  • -

    uitrijtarief: kosten die in rekening worden gebracht op het moment dat de opdracht tot wegslepen wordt verstrekt en waarbij ook daadwerkelijk wordt uitgereden.

  • -

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • -

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

Erfgoed

  • -

    gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • -

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

  • -

    gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht;

  • -

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

Kappen

  • -

    boom: houtachtige, overblijvende gewassen met een dwarsdoorsnede van de stam minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • -

    dunning: kappen, dat uitsluitend als voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • -

    gemeentelijke boom: een boom die op grond staat in eigendom van de gemeente;

  • -

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • -

    houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal;

  • -

    knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • -

    monumentale boom en waardevolle boom: een boom die als zodanig is aangewezen op de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde bomenlijst met monumentale en waardevolle bomen;

  • -

    vellen: rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een boom of van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

Buitenruimte

  • -

    Activiteitenbesluit milieubeheer: het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • -

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • -

    gevelreiniging: het met behulp van schoonmaakapparatuur verwijderen van aanslag, verf, conserveerlagen of enig andere dergelijke stof van gevels, muren, daken, puien, bruggen, viaducten, pijlers of andere vergelijkbare oppervlakken;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • -

    kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • -

    openbaar groen: met het openbaar groen wordt bedoeld hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken, plantsoenen en speelveldjes, maar ook struiken, bermen en bomen die in eigendom en het beheer zijn van de gemeente Haarlemmermeer;

  • -

    openbare parkeerplaats: plaats op de weg waar het op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv) is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op de rijbaan of de plaatsen die specifiek voor het parkeren bestemd zijn;

  • -

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • 1.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • 2.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

  • -

    uitweg: een ingang of uitgang van een perceel voor motorvoertuigen om een voor het openbaar verkeer openstaande rijbaan als bedoeld in artikel 1 RVV 1990 te bereiken, indien en voorzover ten behoeve hiervan fysieke voorzieningen aan de openbare weg moeten worden getroffen of zijn getroffen. Met het begrip “uitweg” worden gelijkgesteld de begrippen “uitrit” en ”oprit”;

  • -

    vaartuig: alle drijvende objecten, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • -

    woonschepen: elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot woonverblijf van een of meer personen;

  • -

    Winkeltijden

  • -

    feestdag: Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, Kerstavond, eerste Kerstdag en tweede Kerstdag;

  • -

    goederen: roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van binnenlandse en buitenlandse wettige betaalmiddelen;

  • -

    particulier: degene die een goed koopt anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf;

  • -

    winkel: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht;

Telecommunicatiekabels

  • -

    aanbieder: de aanbieder van een dienst zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.

  • -

    openbare gronden: a. openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken; b. wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn.

  • -

    openbare gronden in beheer of eigendom van de gemeente: die openbare gronden binnen het ambtsgebied van de gemeente waarbij de gemeente het beheer of eigendom van die gronden heeft.

  • -

    telecommunicatiekabels: kabels voor een openbaar elektronisch netwerk zoals bedoeld in de Telecommunicatiewet.

  • -

    werkzaamheden: werkzaamheden in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels.

  • -

    werkzaamheden van niet ingrijpende aard: werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 5.4, vijfde lid van de Telecommunicatiewet, aan kabels in openbare gronden met een sleuflengte van maximaal 10 meter.

  • -

    spoedeisende werkzaamheden: werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing van de communicatie zoals bedoeld in artikel 5.6 eerste lid van de Telecommunicatiewet.

Kabels en leidingen

  • -

    kabels en leidingen: kabels, leidingen, lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie.

  • -

    openbare gronden: openbare gronden zoals bedoeld in de begripsomschrijving van de Telecommunicatiewet die in beheer of eigendom zijn van de gemeente.

  • -

    leidingexploitant: de verantwoordelijke voor aanleg, beheer en exploitatie van kabels en leidingen, waaronder ook wordt begrepen degene die een vergunning heeft aangevraagd voor het aanleggen van een kabel of een leiding, of voor werkzaamheden daaraan.

  • -

    werkzaamheden: werkzaamheden in of op openbare gronden in eigendom of beheer van de gemeente in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels

  • -

    werkzaamheden van niet ingrijpende aard: werkzaamheden met een sleuflengte van maximaal 10 meter.

  • -

    spoedeisende werkzaamheden: werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing van communicatie.

HOOFDSTUK 2 PROCES

Artikel 2.1 Indienen aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning of een melding kan langs elektronische weg worden ingediend via de website van de gemeente.

  • 2.

    Indien een aanvraag of melding niet langs elektronische weg kan worden ingediend, dient deze schriftelijk te worden gedaan.

  • 3.

    Van voorgenomen werkzaamheden aan telecommunicatiekabels wordt een melding gedaan.

    • a.

      De melding wordt tenminste 8 weken van tevoren bij het college gedaan.

    • b.

      De melding wordt gedaan met inachtneming van de bepalingen van artikel 5.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde nadere regels van het college.

    • c.

      Voor werkzaamheden van niet-ingrijpende aard is het doen van een melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden niet noodzakelijk.

  • 4.

    Bij een aanvraag voor een vergunning voor kabels en leidingen wordt een uitvoeringsplan gevoegd waarin invulling wordt gegeven aan de punten a tot en met f van artikel 5.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, aangevuld met:

    • a.

      Een beschrijving van de wijze waarop omwonenden, bedrijven en andere belanghebbenden tijdig vooraf in kennis worden gesteld van de werkzaamheden;

    • b.

      Een beschrijving van de maatregelen ter bevordering van de ondergrondse ordening, de openbare orden, veiligheid, beperking van overlast en de bereikbaarheid van gronden en gebouwen;

    • c.

      Een tekening op een GBKN schaal 1:500 of 1:1000 waarop de werkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen of de aanwezigheid daarvan zijn aangegeven en waarop de voor beoordeling nodige straatnamen zijn aangeduid;

    • d.

      bij een vergunningaanvraag wordt rekening gehouden met de door het college op grond van deze verordening vastgestelde nadere regels.

Artikel 2.2 Bevoegd orgaan

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd voor alle besluiten op grond van deze verordening, tenzij in een artikel een ander orgaan wordt genoemd.

Artikel 2.3 Beslistermijn

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de vergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden in of op openbare gronden inzake de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels en leidingen die niet vallen onder de reikwijdte van Hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 2.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2.

    De voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 3.

    Degene aan wie een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde ten aanzien van het verbod tot het bouwen op verontreinigde bodem kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval hij op grond bij hem bekende onderzoeksresultaten van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

  • 5.

    Voor de vergunning als bedoeld in artikel 5.5 kunnen voorschriften en beperkingen slechts betrekking hebben op:

    • a.

      de plaats van de werkzaamheden;

    • b.

      het tijdstip van de werkzaamheden, met dien verstande dat het toegestane tijdstip van aanvang, behoudens zwaarwichtige redenen van publiek belang, niet later mag liggen dan 12 maanden na de datum van verlening van de vergunning;

    • c.

      de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      het bevorderen van medegebruik van voorzieningen; en

    • e.

      het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken.

Artikel 2.5  

Commissie omgevingskwaliteit

  • 1.

    Er is een commissie omgevingskwaliteit die het college van burgemeester en wethouders:

    • a.

      gevraagd adviseert over redelijke eisen van welstand;

    • b.

      gevraagd of ongevraagd adviseert over onderwerpen die het gemeentelijk erfgoed aangaan of op dat erfgoed van invloed zijn.

  • 2.

    De commissie omgevingskwaliteit bestaat uit tenminste een voorzitter en vier leden;

  • 3.

    De commissie omgevingskwaliteit:

    • a.

      adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen;

    • b.

      adviseert in ieder geval bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen of veranderen van een rijks-, provinciaal of gemeentelijke monument;

    • c.

      adviseert in ieder geval over het voornemen om toepassing te geven aan het aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 4.

    De commissie omgevingskwaliteit baseert haar advies inzake redelijke eisen van welstand op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 5.

    De commissie omgevingskwaliteit baseert haar advies inzake erfgoed op de Erfgoedvisie gemeente Haarlemmermeer 2020-2030 “Erfgoed omarmen en beleven”;

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen betreffende:

    • a.

      de samenstelling van de commissie omgevingskwaliteit;

    • b.

      de vorm en wijze van advisering door de commissie omgevingskwaliteit;

    • c.

      de termijn van advisering door de commissie omgevingskwaliteit;

    • d.

      de openbaarheid van de vergadering van de commissie omgevingskwaliteit;

    • e.

      de jaarlijkse verantwoording van de werkzaamheden van de commissie omgevingskwaliteit.

Artikel 2.6 Weigering

Algemene weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning kan worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    Een vergunning op grond van deze verordening kan worden geweigerd wanneer een of meer van de doelen genoemd in de aanhef van de verordening zich tegen verlening verzetten.

Bijzondere weigeringsgronden

 

Erfgoed

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3.13 kan worden geweigerd indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3.15 kan worden geweigerd indien niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 6.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.1 kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, gevaar oplevert of kan opleveren voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Maken, veranderen van een uitweg

  • 7.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.3 kan alleen worden geweigerd als:

    • a.

      door de uitweg een verkeersonveilige situatie ontstaat;

    • b.

      de aanleg van de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, waar ter plaatse sprake is van parkeerdruk en niet elders in de straat ter vervanging een parkeerplaats kan worden gerealiseerd;

    • c.

      het openbaar groen door de uitweg op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      het perceel al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van het openbaar groen of een openbare parkeerplaats.

Commerciële uitlaatactiviteiten

  • 8.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.6 kan worden geweigerd als het door het college van burgemeester en wethouders bepaalde maximum aantal vergunningen is verleend.

Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 9.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.14 kan worden geweigerd indien:

    • a.

      natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;

    • b.

      landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      waarde voor de recreatie en/of de leefbaarheid van de houtopstand’

  • zich daar tegen verzetten.

  • 10.

    In afwijking van het bepaalde in lid 9 kan het college van burgemeester en wethouders de vergunning verlenen indien er sprake is van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang.

Omgevingsvergunning verlichte handelsreclame

  • 11.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.20 kan worden geweigerd indien de verlichte handelsreclame:

    • a.

      op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      onevenredige hinder veroorzaakt voor de omgeving;

    • c.

      de veiligheid van het verkeer in gevaar brengt.

  • 12.

    De weigeringsgrond van het elfde lid:

    • -

      onder a. is niet van toepassing ingeval tevens een omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit bouwen;

    • -

      onder b. en c. is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer.

Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 13.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.21 kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van natuur en landschap of de bescherming van een stadsgezicht.

Standplaatsvergunning

  • 14.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.31 kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de aangevraagde locatie en/of categorie niet als zodanig zijn aangewezen in het stippenplan waarin door het college locaties zijn vastgesteld voor standplaatsen, met uitzondering van de seizoensgebonden en maatschappelijke standplaatsen;

    • b.

      indien in geval van een seizoensgebonden of maatschappelijk standplaats reeds voor de aangevraagde locatie voor dezelfde periode een aanvraag is ingediend of een vergunning is verleend;

    • c.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • d.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • e.

      indien de aanvrager niet in het bezit is van een uittreksel Kamer van Koophandel waaruit de ambulante handel blijkt en van een geldig legitimatiebewijs;

    • f.

      indien het maximum aantal toegestane standplaatsen voor de gevraagde locatie in het aanwijzingsbesluit reeds is verleend.

Crossterreinen

  • 15.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.35 kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

Winkeltijden

  • 16.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.45 kan worden geweigerd indien de woonsituatie of de leefsituatie, de veiligheid of de openbare orde in de omgeving van de winkel/standplaats op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling.

Kabels en leidingen

  • 17.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 5.5 kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bereikbaarheid van gronden en gebouwen;

    • c.

      de ondergrondse ordening.

Artikel 2.7 Werking en geldingsduur vergunningen

  • 1.

    De vergunning is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    De vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 3.

    De aard van de vergunning verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen overtreft.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 5.5 en 6.45 is overdraagbaar na verkregen toestemming. In geval van een voorgenomen overdracht doet de houder van de vergunning hiervan onmiddellijk digitaal of schriftelijk mededeling onder vermelding van de naam en het adres van de voorgestelde rechtverkrijgende.

Artikel 2.8 Intrekken of wijzigen

De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt;

  • f.

    indien de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor het gebruik van de standplaats voldoet;

  • g.

    het gebruik van de winkel of de uitoefening van een bedrijf anders dan in een winkel gevaar oplevert voor de openbare orde, de veiligheid of het woon- en leefklimaat ter plaatse;

HOOFDSTUK 3 ERFGOED

§ 1. Algemeen

Artikel 3.1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders houdt een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

     

§ 2. Aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen

Artikel 3.2 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten een cultuurgoed, dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als gemeentelijke beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijke beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor, vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de commissie Omgevingskwaliteit.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2 eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Op het bepaalde in het eerste lid is artikel 3.2 vierde lid, van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijke beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijke beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

     

§ 3. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3.4 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten;

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten.

Artikel 3.5 Voornemen tot aanwijzing

Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.4, eerste lid, wordt door het college van burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 3.6 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 3.5 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.7 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 3.8 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.9 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college van burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 2.5 wordt in dat geval aan de Erfgoedcommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.4.

  • 3.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 3.8 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 3.10 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

     

§ 4. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 3.11 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 3.12 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt; of

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument, dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

    • c.

      Het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • I.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • II.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • III.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een ontheffing van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen als bedoeld in het tweede lid.

     

§ 5. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 3.13 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan vast als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 4.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- en dorpsgezichten dat via instructies of de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet

Artikel 3.14 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3.13, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.15 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De artikelen 2.6 lid 4 en 5 en 2.8 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

HOOFDSTUK 4 BEGRAVEN

 

  • 1.

    VERVALLEN

HOOFDSTUK 5 BODEM

Bodemgesteldheid

 

Artikel 5.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 5.2 Onderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, vigerende uitgave 2009, in overeenstemming met de van toepassing zijnde onderzoekstrategie;

    • b.

      indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, vigerend uitgave;

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het college van burgemeester en wethouders reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, vigerende uitgave, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, vigerende uitgave niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Het bodemonderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan eventuele sloop van gebouwen. Indien het bodemonderzoek pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, mag het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt maar voordat met de bouw wordt begonnen.

Bodemvondsten

 

Artikel 5.3 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij;

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.18 en 5.21 van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of een vooronderzoek is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • I.

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • II.

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • III.

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Bij een opgravend onderzoek moet het daarvoor op te stellen Programma van Eisen altijd vooraf worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Kabels en leidingen

 

Artikel 5.4 Werkzaamheden ten dienste van telecommunicatiekabels

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op werkzaamheden aan telecommunicatiekabels en de daarbij behorende ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken in of op openbare gronden.

  • 2.

    Op grond van artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet moet de aanbieder melding doen van het voornemen om werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels.

  • 3.

    Het college zorgt voor afstemming van voorgenomen werkzaamheden met de beheerders van overige in de grond aanwezige werken.

  • 4.

    Gelet op artikel 5.4, lid 4 van de Telecommunicatiewet stellen burgemeester en wethouders nadere regels vast met betrekking tot telecommunicatiekabels die in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      Het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;

    • b.

      De gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt, waaronder het uitvoeringsplan;

    • c.

      De wijze van uitvoering van de werkzaamheden bij aanleg, instandhouding en opruiming;

    • d.

      Het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;

    • e.

      Het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken;

    • f.

      De wijze van melding en uitvoering van spoedeisende werkzaamheden in verband met ernstige belemmering of storing van communicatie.

  • 5.

    In deze verordening wordt geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om delen van het grondgebied aan te wijzen waarvoor de regeling van artikel 5.6 Telecommunicatiewet voor spoedeisende werkzaamheden niet van toepassing is.

  • 6.

    Na het beëindigen van de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels brengt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk de grond terug in de oude staat, tenzij het college vooraf schriftelijk anders heeft bepaald.

  • 7.

    De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk verstrekt na afronding van spoedeisende werkzaamheden onverwijld een uitvoeringsverslag aan het college. Het uitvoeringsverslag omvat tenminste een omschrijving van de kabels die zijn aangelegd, die in zijn stand gehouden of die zijn opgeruimd. Ook omvat het verslag een omschrijving van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd en van het spoedeisende karakter van de werkzaamheden.

  • 8.

    Als werkzaamheden van niet-ingrijpende aard worden op grond van artikel 5.4 vijfde lid van de Telecommunicatiewet aangewezen: werkzaamheden in openbare grond met een sleuflengte van maximaal 10 meter.

Artikel 5.5 Werkzaamheden ten dienste van kabels en leidingen.

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op werkzaamheden aan kabels en leidingen en de daarbij behorende ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken in openbare gronden die in beheer of eigendom zijn van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college, werkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen uit te voeren in of op openbare gronden in beheer of eigendom van de gemeente.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      Werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.

    • b.

      Spoedeisende werkzaamheden die vooraf schriftelijk aan de burgemeester zijn gemeld.

  • 4.

    Het college zorgt voor afstemming van werkzaamheden aan kabels en leidingen met de beheerders van overige aanwezige werken in bij de gemeente in eigendom of beheer zijnde openbare grond. Het college bevordert daarbij het medegebruik van voorzieningen, waarbij in ieder geval de technische mogelijkheden in acht worden genomen.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders stellen op grond van de Gemeentewet met het oog op het doel van deze verordening in ieder geval nadere regels vast met betrekking tot:

    • a.

      Het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de vergunning uiterlijk moet zijn aangevraagd;

    • b.

      De gegevens die bij de vergunning moeten worden verstrekt, waaronder het uitvoeringsplan;

    • c.

      De wijze van uitvoering van de werkzaamheden bij aanleg, instandhouding en opruiming;

    • d.

      Het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;

    • e.

      Het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken;

    • f.

      De wijze van melding en uitvoering van spoedeisende werkzaamheden in verband met ernstige belemmering of storing van communicatie;

    • g.

      Eisen aan de uitvoering van werkzaamheden bij aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen;

    • h.

      Ordening, planning en coördinatie van de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen;

    • i.

      De wijze waarop wordt omgegaan met de verontreinigde grond waarin kabels en leidingen zijn gelegen en ook de manier van werken rond watergangen, stedelijk groen en de verhardingen boven kabels en leidingen;

    • j.

      Informatie-uitwisseling tussen de gemeente en netbeheerders.

  • 6.

    Openbare gronden in beheer of eigendom van de gemeente worden direct na het beëindigen van werkzaamheden in de oude staat teruggebracht, tenzij door het college vooraf bij vergunning, of bij spoedeisende werkzaamheden schriftelijk, anders is bepaald.

  • 7.

    In geval van vrees voor verstoring van de openbare orde of voor verzet tegen de voorgenomen werkzaamheden aan kabels en leidingen, kan de burgemeester besluiten dat de werkzaamheden op een ander tijdstip moeten plaatsvinden. Het besluit wordt onverwijld na kennisneming van de werkzaamheden genomen.

  • 8.

    In geval van spoedeisende werkzaamheden aan kabels en leidingen verstrekt de leidingexploitant onverwijld, maar uiterlijk binnen een week na beëindiging van de werkzaamheden, een uitvoeringsverslag aan het college. Het uitvoeringsverslag omvat tenminste een omschrijving van:

    • a.

      de kabels en leidingen die zijn aangelegd, in stand gehouden of opgeruimd;

    • b.

      de uitgevoerde werkzaamheden en

    • c.

      het spoedeisende karakter van de werkzaamheden.

HOOFDSTUK 6 BUITENRUIMTE

Bruikbaarheid en aanzien van de weg of openbare plaats

 

Artikel 6.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen ten aanzien van voorwerpen waarvoor het verbod niet geldt.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning of ontheffing voor het gebruik van de openbare plaats is verleend.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn vastgesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 6.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit op grond van de Omgevingswet;

    • b.

      door het college van burgemeester en wethouders in overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod als bedoeld is het eerste lid is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 6.3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te hebben naar de weg;

    • b.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening;

    • b.

      op situaties waarbij de uitweg naar de weg reeds bestond voor 1 januari 2000 en waarbij de uitweg vanaf die datum niet is veranderd.

Artikel 6.4 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 6.5 Reserveren Artikel 6.6 Commerciële uitlaatactiviteiten

  • 1.

    Het is verboden om op openbare plaatsen voor commerciële doeleinden honden uit te laten.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan terreingedeelten van openbare plaatsen aanwijzen waar met een vergunning commerciële uitlaatactiviteiten wel zijn toegestaan.

Artikel 6.7 Reserveren

 

Geluidhinder en verlichting

 

Artikel 6.8 Aanwijzing collectieve festiviteiten

De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 6.10 van deze verordening gelden niet op de collectieve festiviteiten “Koningsdag”, “Bevrijdingsdag” en “Oud en Nieuw”.

Artikel 6.9 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 6.10 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college van burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 5.

    Het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT bedraagt niet meer dan:

    • a.

      70 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 60 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen;

    • b.

      55 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 45 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit gemeten in in- en aanpandige gevoelige gebouwen.

  • 6.

    De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 6.10 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen, is de hierna onder 2. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten:

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

    7.00-19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Voor de duur van maximaal 20 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 6.8 of artikel 6.9.

Artikel 6.11 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit milieubeheer op zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of bromfiets zodanig te gedragen dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor evenementen als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor geen vergunning is vereist en waarvoor tijdig een melding is gedaan met betrekking tot een evenement. Voor deze evenementen geldt: het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT veroorzaakt door toestellen als bedoeld in het eerste lid bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen voor afwijken van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

 

Artikel 6.12 Gevelwerkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden om gevelwerkzaamheden te verrichten als daardoor het milieu in gevaar wordt gebracht.

  • 2.

    Alle overige werkzaamheden, anders dan gevelreiniging, die in de uitoefening van een bedrijf en met behulp van apparatuur aan de gevel plaatsvinden vallen ook onder de reikwijdte van dit artikel.

Artikel 6.13 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 6.14 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een houtopstand bestaande uit monumentale bomen, waardevolle bomen en gemeentelijke bomen te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze geknot zijn;

    • b.

      fijnsparren en andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • c.

      kweekgoed;

    • d.

      een houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 3.

    Het verbod geldt voorts niet voor:

    • a.

      een houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld, indien er sprake is van een gemeentelijke boom;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte bomen;

    • d.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 6:15 lid 4;

    • e.

      indien er sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang;

    • f.

      het vellen van een houtopstand gelegen op gemeentelijke begraafplaatsen, indien bij bijzetting, begraving of ruimen een houtopstand in de weg staat.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een lijst vaststellen met betrekking tot waardevolle bomen.

Artikel 6.15 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een houtopstand zonder omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden en de bomenrooilijst van het college van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het college van burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn en met inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid.

  • 2.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigden van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het college van burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen binnen een daarbij te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die dreiging wordt weggenomen.

  • 3.

    Ingeval van ernstige gevaarzetting is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een aanschrijving of last tot het vellen van houtopstand uit te vaardigen. Het verbod als bedoeld in artikel 6.14, eerste lid, is in zodanig geval niet van toepassing, zulks onverminderd het bepaalde dit artikel.

  • 4.

    Indien een houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het college van burgemeester en wethouders, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 5.

    Indien uit een gemeentelijk bestemmings-, groen-, groenstructuur-, of landschapsplan blijkt dat de te vellen houtopstand als monumentaal of (toekomstig) waardevol moet worden beschouwd, wordt altijd een herplantplicht opgelegd.

  • 6.

    Wordt een verplichting als bedoeld in dit artikel opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn een niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 6.16 Maatregelen in verband met iepziekte

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolscoloytus (F.) Scolytusmultistratius (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

    • -

      iepziekte: de aantasting van iepen door schimmel Ophi-ostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • 2.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders verspreiding van de iepziekte of vermeerdering van iepenspintkevers opleveren, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen twee weken:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen en/of;

    • c.

      de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, tenzij gerooid ziek iepenhout wordt afgevoerd naar de vuilverbranding of vuilverwerker.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

Artikel 6.16A Invasieve soorten

  • 1.

    Grondeigenaren of -gebruikers dienen soorten zoals genoemd in de Unielijst invasieve soorten te beheersen conform de richtlijnen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

  • 2.

    De reuzenberenklauw dient bestreden te worden op plekken daar waar mensen verblijven om gezondheidsschade te voorkomen. Op andere plekken dient deze beheerst te worden conform de richtlijnen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

  • 3.

    De Japanse duizendknoop, de Sachalinse duizendknoop en de Basterdduizendknoop dienen bestreden te worden.

Artikel 6.17 Afstand gemeentelijke bomen

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor gemeentelijke bomen en op nihil voor gemeentelijke heesters en heggen.

Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 6.18 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de open lucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer-, vlieg- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen, afvalstoffen en oude metalen; of

    • e.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken werktuigen en machines.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 6.19 Verbod onverlichte handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 6.20 Omgevingsvergunning verlichte handelsreclame

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders op of aan een onroerende zaak verlichte handelsreclame te maken of te voeren die vanaf een openbare plaats zichtbaar is.

Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 6.21 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen voor afwijken van het in het eerste lid genoemde verbod.

Artikel 6.22 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.7, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt het aantal personen bepaald op zes.

Artikel 6.23 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 6.21, eerste lid niet van toepassing is.

Parkeerexcessen

 

Artikel 6.24 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te parkeren, te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Artikel 6.25 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud is en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 6.26 Parkeren van aanhangers, vakantievoertuigen en andere bijzondere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, tractor, landbouwvoertuig of ander voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 6.27 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 6.28 Reserveren

 

Artikel 6.29 Reserveren

 

Artikel 6.30 Reserveren

 

Standplaatsen

 

Artikel 6.31 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen over standplaatsvergunningen.

Artikel 6.32 Vaststellen locaties en maximaal uit te geven vergunningen voor vaste standplaatsen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt locaties vast voor standplaatsen.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt het maximum aantal te verlenen vergunningen per dag per locatie vast.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt per locatie vast welke categorieën van artikelen mogen worden verkocht.

Ligplaatsen

 

Artikel 6.33 Ligplaats voor vaartuigen, niet zijnde woonschepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement is het de rechthebbende op een vaartuig, niet zijnde een woonschip, verboden hiermee een ligplaats in te nemen buiten een steiger of een aanmeervoorziening.

  • 2.

    Het is verboden bij het aanmeren bij een steiger of aanmeervoorziening, zoals in het eerste lid genoemd, overlast te veroorzaken, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de milieuhygiëne of de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente in gevaar te brengen of aan te tasten.

  • 3.

    Het is verboden een ligplaats in te nemen met een vaartuig dat in de lengte meer dan 1 meter uitsteekt buiten de steiger of aanmeervoorziening.

  • 4.

    Indien de in het voorgaande lid bedoelde aanmeervoorziening bestaat uit een meerpaal geldt het verbod op het innemen van een ligplaats voor vaartuigen die langer zijn dan 6 meter.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen voor het gebruik van een door gemeentewege gerealiseerde passantensteiger.

Recreatie

 

Artikel 6.34 Recreatie in open water

  • 1.

    Het is verboden zich in openbare wateren in recreatiegebieden te bevinden met een gemotoriseerd vaartuig, met uitzondering van elektrisch aangedreven vaartuigen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wateren of gedeelten daarvan.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op gemotoriseerde vaartuigen van hulpdiensten.

Artikel 6.35 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen terreinen. Het college van burgemeester en wethouders kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing wanneer hiervoor een evenementenvergunning is verleend.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 6.36 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen terreinen. Het college van burgemeester en wethouders kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning verlenen voor afwijken van het verbod.

Overige bepalingen

 

Artikel 6.37 vervallen

 

Artikel 6.38 Reserveren

 

Artikel 6.39 Reserveren

 

Wegslepen van voertuigen

 

Artikel 6.40 Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten

Als voor het openbaar rijverkeer openstaande wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994, worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Haarlemmermeer aangewezen voor zover ze behoren tot één van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.

Artikel 6.41 Plaats bewaring voertuigen en openingstijden

  • 1.

    Als plaats van bewaring van voertuigen wordt het terrein van Bergingscentrale H. v.d. Vliet B.V. Kaagweg 20 in Abbenes aangewezen.

  • 2.

    De openingstijden van de in het eerste lid genoemde bewaarplaats zijn maandag tot en met vrijdag van 09:00 tot 17:00 uur.

  • 3.

    Buiten reguliere openingstijden kan in noodsituaties, tegen extra betaling van € 93,90 (exclusief BTW), het voertuig worden opgehaald na het maken van een afspraak.

Artikel 6.42 Kosten voor het overbrengen en bewaren van voertuigen

  • 1.

    De kosten die verband houden met het wegslepen, de opslag en de afgifte van een voertuig met een maximum bruto voertuiggewicht van 3500 kilogram zijn:

    • -

      uitrijtarief € 131,30

    • -

      laad-, sleep- en bewaringtarief € 131,30

    • -

      opslag afgifte van maandag tot en met vrijdag tussen 09:00 en 17:00 uur € 59,08

    • -

      opslag na eerste etmaal (per etmaal of deel van een etmaal) € 13,13

    • -

      doorberekenen ambtelijke voorbereiding en ambtelijke uitvoering bestuursdwangprocedure per uur € 131,30

  • 2.

    Voor een voertuig met een bruto voertuiggewicht van meer dan 3500 kilogram worden de werkelijke kosten in rekening gebracht.

  • 3.

    De genoemde prijzen zijn exclusief BTW.

  • 4.

    De gemeenteraad kan de kosten voor het overbrengen en bewaren van voertuigen jaarlijks aanpassen op basis van de consumentenprijsindex van het CBS.

Artikel 6.43 Overbrengen en in bewaring stellen van motorrijtuigen in het geval van gebleken onvoldoende rijgeschiktheid of rijvaardigheid, dan wel het ontbreken van een behoorlijk zichtbare kentekenplaat

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 130, vierde lid, artikel 164, zevende lid en artikel 174, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, zijn de artikelen 1, 3 en 4 van deze verordening overeenkomstig van toepassing.

Winkeltijden

 

Artikel 6.44 Vrijstelling zon- en feestdagen

Van de verboden genoemd in artikel 2, eerste lid onder a en b, en tweede lid, van de Winkeltijdenwet wordt ontheffing verleend op zon- en feestdagen tussen 06.00 en 22.00 uur.

Artikel 6.45 Ontheffing zon- en feestdagenregeling voor bijzondere situaties

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan voor wat betreft zon- en feestdagen ontheffing verlenen van de in artikel 2 van de Winkeltijdenwet genoemde verboden ten behoeve van:

    • a.

      bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard;

    • b.

      het uitstallen van goederen;

    • c.

      tentoonstellingen in kunstateliers en galeries.

  • 2.

    De ontheffing kan worden verleend in geval van feestelijkheden, bijeenkomsten, veilingen of beurzen.

Artikel 6.46 Openstelling op werkdagen tussen 22.00 en 06.00 uur

Het is verboden zonder vergunning een winkel te openen, in afwijking van de verboden, bedoeld in artikel 2, eerste lid onder c, en tweede lid van de Winkeltijdenwet, op werkdagen tussen 22.00 en 6.00 uur. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de hiervoor genoemde verboden.

HOOFDSTUK 7 STRAF-, EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 7.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, met uitzondering van de gebiedsontzeggingen en de op grond van artikel 2.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, tweede lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.

Artikel 7.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, die in dienst en/of werkzaam zijn in opdracht van de gemeente Haarlemmermeer;

    • b.

      de politieambtenaren van de politie, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmermeer omvat;

    • c.

      militairen van de Koninklijke Marechaussee als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmermeer omvat;

    • d.

      personen die bij het cluster Veiligheid werkzaam zijn in de functie van specialist handhaving, medewerker toezicht of beleidsadviseur.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 7.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 7.4 Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2023.

  • 2.

    Besluiten van het college van burgemeester en wethouders die genomen zijn krachtens de Verordening fysiek domein 2018,de Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2019 en de Verordening fysiek domein 2023 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 3.

    Beleidsregels, nadere regels en aanwijsbesluiten die zijn vastgesteld onder de werking van de Verordening fysiek domein Haarlemmermeer 2018, Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2019, de Verordening fysiek domein 2023, de Wegsleepverordening Haarlemmermeer 2015, de Winkeltijdenverordening Haarlemmermeer 2018, de Winkeltijdenverordening Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2018 en de Verordening werkzaamheden kabels en leidingen gemeente Haarlemmermeer 2014 worden geacht beleidsregels, nadere regels en aanwijsbesluiten te zijn als bedoeld in deze verordening totdat het college van burgemeester en wethouders op basis van de onderhavige verordening nieuwe beleidsregels, nadere regels of aanwijsbesluiten heeft vastgesteld.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Intrekking oude regeling

De Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 8.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2024.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 21 december 2023

De griffier,

J. van der Rhee, B.Ha

De voorzitter,

M.H.F. Schuurmans-Wijdeven

Naar boven