Verordening Fysieke Leefomgeving Steenwijkerland 2023

De raad van de gemeente Steenwijkerland;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de:

 

Verordening Fysieke Leefomgeving Steenwijkerland 2023

 

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Aanbeplanting: bomenrij die de weg of oprijlaan begeleid en versterkt;

  • 2.

    Aanbieder: de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in de Telecommunicatiewet;

  • 3.

    Anciënniteitslijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste plaats;

  • 4.

    Archeologische verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waarden- en beleidskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • 5.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente die wordt aangewezen op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 6.

    Bedrijfsmatig: elk ander gebruik dan particulier gebruik en elke andere terbeschikkingstelling dan kosteloze terbeschikkingstelling door een privépersoon;

  • 7.

    Bedrijfsmatige activiteit: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen activiteit die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;

  • 8.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • 9.

    Bijbehorende voorzieningen: zaken zonder welke het gebruik van het schip als woning niet goed mogelijk is, zoals een steiger en een loopplank;

  • 10.

    Bootbreedte: de grootste breedte van het schip midscheeps gemeten op de buitenkant van de spanten bij een schip met een metalen huid en op de buitenkant van de huis bij een schip met een huis van een ander materiaal;

  • 11.

    Botenverhuurbedrijf: een onderneming of persoon, die zich bedrijfsmatig bezighoudt met het aan derden ter beschikking stellen van één of meer verhuurboten;

  • 12.

    Branche-indeling: de indeling in artikelengroepen en het aantal vastgestelde vaste plaatsen per artikelengroep;

  • 13.

    Bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 14.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is verbonden;

  • 15.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland;

  • 16.

    Consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit;

  • 17.

    Dagplaats: de standplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste plaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • 18.

    Dierenverblijf: dierenverblijf als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • 19.

    Dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • 20.

    Feestdagen: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag;

  • 21.

    Gebied met archeologische verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waarden;

  • 22.

    Gebiedstype I: gebied (buitengebied) zoals aangegeven op de kaart behorende bij deze verordening;

  • 23.

    Gebiedstype II: gebied (linten, buurtschappen, recreatieterreinen) zoals aangegeven op de kaart behorende bij deze verordening;

  • 24.

    Gebiedstype III: (bebouwde kom, kernen) zoals aangegeven op de kaart behorende bij deze verordening;

  • 25.

    Gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 eerste lid, van de Woningwet;

  • 26.

    Gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen: 1. Onroerende of roerende zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, 2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • 27.

    Gemeentelijke archeologische waarden en beleidskaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten, archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • 28.

    Gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen;

  • 29.

    Gemeentelijke ligplaats: een ligplaats die geheel in eigendom is van de gemeente Steenwijkerland;

  • 30.

    Geuremissiefactor: bij ministeriële regeling vastgestelde geuremissie per dierplaats, behorende bij een daartoe aangewezen diercategorie en huisvestingssysteem;

  • 31.

    Geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

  • 32.

    Gevoelige gebouwen: geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid Bkl;

  • 33.

    Gevoelige terreinen: geluidgevoelige terrein als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 Bbl;

  • 34.

    Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • 35.

    Hemelwaterscheidingsgebied: gebied als bedoeld in artikel 2, waar alleen een openbaar vuilwaterriool aanwezig is;

  • 36.

    Hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • 37.

    Houden van landbouwhuisdieren: exploiteren van een veehouderij, bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van pelsdieren;

  • 38.

    Houtopstand: hakhout, een houtwal, een houtsingel of een of meer bomen;

  • 39.

    Huisdier: een dier dat de mens in of rond het huis houdt en verzorgt, niet zijnde een hobby- of landbouwdier;

  • 40.

    Iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

  • 41.

    Iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (buism.) C. Moreau;

  • 42.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 43.

    Instemmingsbesluit: besluit van het college als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Telecommunicatiewet;

  • 44.

    Inzamelmiddel: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, ten behoeve van een huishouden;

  • 45.

    Inzamelvoorziening: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats ten behoeve van meerdere huishoudens;

  • 46.

    Kabels en leidingen: één of meer kabels of leidingen, daaronder in ieder geval begrepen telecomkabels alsmede lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • 47.

    Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • 48.

    Lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • 49.

    Landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor: landbouwhuisdieren waarvoor bij ministeriële regeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren;

  • 50.

    Levenspartner: de persoon met wie de vergunninghouder met het oogmerk op duurzaam samen te wonen een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring ingericht volgens door het college te stellen regels;

  • 51.

    Ligplaats: een gedeelte van het water, bestemd of geschikt om door een woonschip met bijbehorende voorzieningen permanent te worden ingenomen;

  • 52.

    Ligplaatsenkaart: kaart, waarop de plaatsen zijn aangegeven waar woonschepen ligplaats mogen hebben;

  • 53.

    Maatschappelijke organisaties: organisaties die het algemeen belang dienen, conform artikel 25h, lid 5 van de Mededingingswet, zoals scholen en verenigingen;

  • 54.

    Markt: de door het college ingesteld warenmarkt;

  • 55.

    Marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college van burgemeester en wethouders;

  • 56.

    Marktterrein: de gehele openbare of voor het publiek toegankelijke oppervlakte grond, die door het college is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • 57.

    Melding: het betreft een melding voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard, waarvoor geen instemmingsbesluit of vergunning noodzakelijk is;

  • 58.

    Milieubrengstation: daartoe op grond van artikel 17:3 aangewezen inzamelplaats;

  • 59.

    Monumentencommissie: de op basis van artikel 15 van de Monumentenwet 1988 ingestelde commissie of zijn rechtsopvolger op basis van artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • 60.

    Motorvaartuig: een door mechanische kracht, waaronder begrepen een elektromotor, voortbewogen vaartuig;

  • 61.

    Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 62.

    Netbeheerder: degene die als natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel als rechtspersoon een net beheert. Onder netbeheerder wordt tevens verstaan een aanbieder;

  • 63.

    Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • 64.

    Openbaar elektronisch communicatienetwerk: netwerk als bedoeld in artikel 1.1, onder h, van de Telecommunicatiewet;

  • 65.

    Openbare gronden: openbare gronden zoals bedoeld in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet;

  • 66.

    Openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • 67.

    Parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 68.

    Perceel zoals bedoeld in hoofdstuk 2, 12 en 21: een bebouwd perceel met erf en tuin;

  • 69.

    Perceel zoals bedoeld in hoofdstuk 16: perceel waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan;

  • 70.

    Plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • 71.

    Programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • 72.

    (recreatie)woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

  • 73.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • 74.

    Rondvaartbedrijf: een onderneming of persoon, die zich bedrijfsmatig bezig houdt met het door middel van personeel of zelf uitvoeren van rondvaarten met één of meer rondvaartboten;

  • 75.

    Rondvaartboot: een motorvaartuig, ingericht of geschikt voor het vervoer van één of meer personen, dat bedrijfsmatig wordt gebruikt voor het verzorgen van rondvaarten;

  • 76.

    Rondvaarten: het bedrijfsmatig toeristisch (laten) varen met een rondvaartboot vanaf een plaats die gelegen is binnen de grenzen van de gemeente Steenwijkerland en waarbij passagiers lang bezienswaardigheden worden geleid;

  • 77.

    Standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Daaronder wordt niet verstaan: 1. Een vaste plaats op een jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet; 2. Een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 Algemene plaatselijke verordening gemeente Steenwijkerland;

  • 78.

    Standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt, over het door hem te verkopen artikel een aansprekende uiteenzetting houdt en ten slotte tracht een aantal personen gelijktijdig tot aankoop van het artikel te bewegen;

  • 79.

    Standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • 80.

    Telecomkabel: een kabel als bedoeld in artikel 1.1, onder z van de Telecommunicatiewet;

  • 81.

    Vaarwegen: elke voor het openbaar verkeer met vaartuigen openstaan water, met inbegrip van de daarbij behorende waterstaatswerken, binnen de grenzen van de gemeente Steenwijkerland;

  • 82.

    Varen: de toestand van een vaartuig, wanneer bij het deelnemen aan het verkeer op de vaarwegen, niet ten anker of afgemeerd ligt noch is vast gevaren;

  • 83.

    Vaste plaats: de standplaats die op een markt voor onbepaalde tijd ter beschikking wordt gesteld aan de vergunninghouder;

  • 84.

    Vellen: onder vellen wordt mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolg kunnen hebben;

  • 85.

    Verbrandingsmotor: een motor die gebruik maakt van gasvormige, vloeibare of vaste brandstoffen, een elektromotor daaronder niet begrepen;

  • 86.

    Vergunning: een vergunning op grond van deze verordening of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 87.

    Vergunninghouder: degene aan wie door het college van burgemeester en wethouders vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

  • 88.

    Verhuurboot: een motorvaartuig, bestemd, geschikt of ingericht om door één of meer personen te worden gebruikt ten behoeve van dagrecreatie, dat bedrijfsmatig beschikbaar wordt gesteld aan derden;

  • 89.

    Voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagen, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • 90.

    Wachtlijst ten behoeve van een standplaats: de lijst van gegadigden voor een vaste plaats;

  • 91.

    Wachtlijst ten behoeve van een ligplaats: de lijst met vermelding van bij de gemeente Steenwijkerland geregistreerde gegadigden voor een gemeentelijke ligplaats.

  • 92.

    Water: alle wateren die, al dan niet met enige beperking, bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • 93.

    Weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 94.

    Werkdagen: maandag tot en met zaterdag;

  • 95.

    Werkzaamheden van niet ingrijpende aard: categorieën van werkzaamheden waarvoor geen instemmingsbesluit of vergunning noodzakelijk is, maar waarbij kan worden volstaan met een melding.

  • 96.

    Winkel: dat wat daaronder wordt verstaan in de Winkeltijdenwet;

  • 97.

    Wgv: Wet geurhinder en veehouderij, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1:2 Beslistermijn

Voor de artikelen in hoofdstuk 2 t/m 15 gelden, tenzij anders bepaald, de volgende beslistermijnen:

  • 1.

    Het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Tenzij anders bepaald gelden voor de artikelen in hoofdstuk 2 t/m 15 de volgende voorschriften voor de indiening van de aanvraag:

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Tenzij anders bepaald gelden voor de artikelen in hoofdstuk 2 t/m 15 de volgende voorschriften en beperkingen:

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Voor de artikelen in hoofdstuk 2 t/m 15 geldt dat de vergunning of ontheffing persoonsgebonden is, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

Tenzij anders bepaald gelden voor de vergunningen en ontheffingen in hoofdstuk 2 t/m 15 de volgende regels:

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

Tenzij anders bepaald gelden voor de vergunningen en ontheffingen in hoofdstuk 2 t/m 15 de volgende termijnen:

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Voor de artikelen in hoofdstuk 2 t/m 15 gelden de volgende regels:

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid;

    • b.

      de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Lex silencio positivo van toepassing

  • 1.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

    • a.

      artikel 2:1 (voorwerpen op of aan de weg);

    • b.

      artikel 2:2 ((omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg);

    • c.

      artikel 4:5 (houden van hinderlijke of schadelijke dieren);

    • d.

      artikel 6:4 (overige geluidhinder);

    • e.

      artikel 8:7 (bestrijding iepenziekte);

    • f.

      artikel 10:1 (recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen);

    • g.

      artikel 11:1 (parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke);

    • h.

      artikel 11:2 (te koop aanbieden van voertuigen);

    • i.

      artikel 11:4 (kampeermiddelen en andere voertuigen);

    • j.

      artikel 11:5 (parkeren van reclamevoertuigen);

    • k.

      artikel 11:6 (parkeren van grote voertuigen);

    • l.

      artikel 11:9 (aantasting groenvoorzieningen door voertuigen);

    • m.

      artikel 12:1 (standplaatsvergunning en weigeringsgronden);

    • n.

      artikel 14:2 (beperking van verkeer in natuurgebieden);

    • o.

      artikel 15:1 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken).

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen waarbij een Bibob advies bij Bureau Bibob wordt aangevraagd.

2. BRUIKBAARHEID, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:1 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      een oudejaarshuisje betreft.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, reclameborden en oudejaarshuisjes.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Steenwijkerland 2021;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 12:1 Verordening voor de fysieke leefomgeving;

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27 Algemene plaatselijke verordening Steenwijkerland 2021.

  • 5.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden in het omgevingsplan Steenwijkerland.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    Aan het maken van een uitweg zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a.

      de aanleg van de uitweg wordt, op kosten van de melder, door een door de gemeente goedgekeurd aannemers-/stratenmakersbedrijf of door werknemers van de gemeente Steenwijkerland uitgevoerd;

    • b.

      kosten voor het eventueel verplaatsen van een trottoirkolk, een lichtmast e.d. of het kappen van een gemeentelijke boom, wordt bij de melder in rekening gebracht;

    • c.

      indien de te maken uitweg zich boven een kabel- of leidingtracé bevindt, is het niet toegestaan gesloten verharding als beton of asfalt, of een puinverharding of puinfundering aan te brengen;

    • d.

      de melder dient te gedogen dat werkzaamheden aan kabels en leidingen van nutsbedrijven plaatsvinden, voor zover deze zijn gelegen in gemeente-eigendommen.

  • 5.

    Het college kan nadere voorwaarden stellen aan de aanleg van een uitweg.

  • 6.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

3. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 3:1 Hinderlijke bepaling of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 3:2 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 3:3 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

4. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE

Artikel 4:1 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 4:2 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of een bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 4:3 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 4:4 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een bedrijfsmatige activiteit, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

5. CONSUMENTENVUURWERK

Artikel 5:1 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5:2 Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden carbidgas, een ander soort gas of (vloei)stof tot ontbranding dan wel ontploffing te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op 31 december van 10.00 uur tot 20.00 uur, op door het college aangewezen locaties.

  • 3.

    De melkbus of een daarop lijkend voorwerp, welke gebruikt wordt voor het carbidschieten mag een maximale inhoud van 50 liter hebben.

6. VOORKOMEN OF BEPERKEN VAN GELUIDSHINDER EN HINDER DOOR VERLICHTING

Artikel 6:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 22.63 en 22.70 Omgevingsplan Steenwijkerland en artikel 6:3 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 22.239 Omgevingsplan Steenwijkerland gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door een collectieve festiviteit, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 22.63 en 22.70 Omgevingsplan Steenwijkerland en artikel 6:3, op zondag tot en met donderdag uiterlijk om 00.00 uur en op vrijdag, zaterdag en dagen waarop een algemeen erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 6:2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, toegestaan op maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 22.63 en 22.70 Omgevingsplan Steenwijkerland artikel 6:3, niet van toepassing zijn, mits degene die deze bedrijfsmatige activiteit uitvoert, ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, toegestaan om tijdens maximaal 10 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 22.239 Omgevingsplan Steenwijkerland niet van toepassing is, mits degene die deze bedrijfsmatige activiteit, uitvoert ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van degene die een bedrijfsmatige activiteit zoals bedoeld in het eerste lid, uitvoert een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de bedrijfsmatige activiteit zoals bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 22.63 en 22.70 Omgevingsplan Steenwijkerland en artikel 6:3, op zondag tot en met donderdag uiterlijk om 00.00 uur en op vrijdag, zaterdag en dagen waarop een algemeen erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur en in de nacht van 31 december op 1 januari (oud en nieuw) uiterlijk om 04.00 uur beëindigd. De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 6:3 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 22.70 onder i Omgevingsplan Steenwijkerland is artikel 22.63 lid 1 en lid 3 Omgevingsplan Steenwijkerland van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, op een locatie waar het Omgevingsplan Steenwijkerland deze activiteiten toelaat, gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 6:1 en 6:2.

Artikel 6:4 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een bedrijfsmatige activiteit, op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, of de provinciale omgevingsverordening.

7. BODEM- WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 7:1 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

8. HOUTOPSTANDEN

Artikel 8:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld, indien de doorsnede van de te vellen houtopstand een kleinere diameter heeft dan 40 centimeter;

    • f.

      houtopstand die gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand gelegen is op erven en in tuinen of een zelfstandige eenheid vormt die:

      • i.

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are (1000 m2);

      • ii.

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of op last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 8:1, tweede lid, onder f;

    • h.

      houtopstand ten aanzien in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze te vellen zonder vergunning van het college (aanlegvergunning);

    • i.

      bomen die staan op percelen kleiner dan of gelijk aan 400 m² binnen de bebouwde kom ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 en die niet staan in/op houtwallen;

    • j.

      bomen voor zover niet reeds voornoemd onder a tot en met i, waarvan de stam gemeten met schors op een hoogte van 1,30 m. boven het maaiveld een kleinere stamomtrek dan 155 cm. heeft en die niet staat in/op houtwallen, houtsingels, laanbeplantingen en/of bospercelen die tot deze afdeling behoren. Binnen de beschermde stads- en dorpsgezichten Blokzijl, Vollenhove, Giethoorn, Jonen en Dwarsgracht geldt dat de stam gemeten met schors op een hoogte van 1,30 m. boven het maaiveld een kleinere stamomtrek dan 100 cm. heeft en die niet staat in/op houtwallen of houtsingels, laanbeplantingen en of bospercelen die tot deze afdeling behoren;

    • k.

      houtopstand gelegen in een beschermd natuurmonument in de zin van de Omgevingswet;

    • l.

      periodiek afzetten van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang of een direct gevaar voor personen of goederen.

Artikel 8:2 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

    • g.

      de vitaliteit van de houtopstand.

  • 2.

    De weigeringsgronden genoemd in het eerste lid worden uitgewerkt in nadere regels. Deze nadere regels worden vastgesteld door het college.

Artikel 8:3 Vervallen vergunning

Een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden vervalt indien daarvan niet binnen drie jaren na bekendmaking gebruik is gemaakt.

Artikel 8:4 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

    • a.

      de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • c.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

Artikel 8:5 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 8:6 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, artikel 4:11e of artikel 4:11f, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 8:7 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat er sprake is van een acuut gevaar van verspreiding van de iepziekte of de iepenspintkevers, dan kan door het bevoegd gezag gevorderd worden dat de hiertoe in aanmerking komende iepen meteen gekapt worden, zonder dat er rekening gehouden wordt met de in de aanschrijving vastgestelde termijn.

9. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 9:1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een bedrijfsmatige activiteit, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 9:2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    1.Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    2.Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

10. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTEREINEN

Artikel 10:1 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is aangewezen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik op een zogenaamd paalkampeerterrein. Een paalkampeerterrein is gelegen in een natuurgebied en op een nader door het college aangewezen locatie. Op een paalkampeerterrein is het toegestaan maximaal 3 etmalen te overnachten, waarbij op enig moment op de betreffende locatie niet meer dan 3 kampeermiddelen voor eigen gebruik gelijktijdig aanwezig mogen zijn.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 10:2 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Artikel 10:1, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 10:1, vierde lid.

11. PARKEEREXCESSEN EN STOPVERBOD

Artikel 11:1 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 11:2 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 11:3 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 11:4 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 11:5 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 11:6 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

Artikel 11:7 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 11:8 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 11:9 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 11:10 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

12. STANDPLAATSEN

Artikel 12:1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1:8 kan een vergunning geweigerd worden als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

Artikel 12:2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 12:3 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 12:1 lid 1 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 12:1 derde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

13. OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN

Artikel 13:1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de provinciale omgevingsverordening, een regeling van het waterschap Drents Overijsselse Delta of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 13:2 Ligplaats overige vaartuigen, niet zijnde woonschepen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig, niet zijnde een woonschip, of met nader door het college genoemde vaartuigen, niet zijnde woonschepen, een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig, niet zijnde een woonschip, of voor nader door het college genoemde vaartuigen, niet zijnde woonschepen, beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig, niet zijnde een woonschip, op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van volksgezondheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen, niet zijnde woonschepen.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid is eveneens van toepassing op het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig, niet zijnde een woonschip, bedoeld in het eerste lid voor zover het college van zijn bevoegdheid gebruik maakt om het verbod omschreven in het eerste lid te beperken tot nader genoemde vaartuigen, niet zijnde woonschepen.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 13:3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede en derde lid van artikel 13:2 lid 2 en 3 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig, niet zijnde een woonschip, voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de volksgezondheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig, niet zijnde een woonschip, is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de provinciale omgevingsverordening, de provinciale landschapsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 13:4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikelen 13:2 en 13:3 bepaalde.

Artikel 13:5 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de provinciale omgevingsverordening.

14. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 14.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 14:2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

15. VUURVERBOD

Artikel 15:1 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een bedrijfsmatige activiteit, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 15:2 Verbod op het gebruik van wensballonnen

  • 1.

    Het is verboden zogenoemde wensballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten.

  • 2.

    Onder een wensballon wordt mede verstaan elk voorwerp dat door middel van open vuur opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

16. AFVALSTOFFEN

Artikel 16:1 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1.

    NV ROVA Gemeenten is als inzameldienst belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 16:2 Regulering van andere inzamelaars

  • 1.

    Het is voor anderen dan de inzameldienst verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij de inzamelaar:

    • a.

      Daartoe is aangewezen door het college en/of door de inzameldienst.

    • b.

      Bij nadere regels van het college van het verbod is vrijgesteld; of

    • c.

      Verplicht is tot inname, bedoeld in artikel 9.5.2, derde lid aanhef en onderdeel b, of vierde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    Het college kan aan een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, voorschriften verbinden en beperkingen stellen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 16:3 Aanwijzing van milieubrengstation

Het college draagt zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde inzamelplaats binnen de gemeente, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

Artikel 16:4 Algemene verboden

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

  • 1.

    ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 16:2, eerste lid;

  • 2.

    over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 16:2, eerste lid; of

  • 3.

    achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 16:3.

Artikel 16:5 Gescheiden afvalinzameling

  • 1.

    Het college stelt regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk door de inzameldienst worden ingezameld, over de frequentie van de inzameling van elk van deze bestanddelen, en over de locaties van deze inzameling bij of nabij elk perceel.

  • 2.

    In ieder geval de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen worden afzonderlijk ingezameld:

    • a.

      Biogeen-afval (voorheen GFT);

    • b.

      Flessenglas;

    • c.

      Restafval;

    • d.

      Papier en Karton;

    • e.

      Plastic, Metalen en Drankenkartons (PMD);

    • f.

      Textiel;

    • g.

      Klein Chemisch Afval (KCA);

  • 3.

    In ieder geval de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen dienen afzonderlijk te worden aangeboden conform artikel 16:6 lid 2:

    • a.

      Asbest;

    • b.

      Autobanden;

    • c.

      Bouw- en sloopafval;

    • d.

      Dakleer;

    • e.

      Elektrische apparaten;

    • f.

      Vlakglas;

    • g.

      Gips;

    • h.

      Grof huishoudelijk afval;

    • i.

      Grof tuinafval;

    • j.

      Grond;

    • k.

      Harde kunststoffen;

    • l.

      Huisdierkadavers;

    • m.

      Matrassen;

    • n.

      Metalen;

    • o.

      Vloerbedekking;

    • p.

      Piepschuim (EPS);

    • q.

      Puin;

    • r.

      A-/B-hout (onbehandeld of geverfd, gelakt of verlijmd hout);

    • s.

      C- hout ( geïmpregneerd hout ).

  • 4.

    In het belang van een doelmatig afvalstoffenbeheer kan het college de aanwijzing van afzonderlijk in te zamelen bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in het tweede en derde lid, of fracties daarvan, achterwege laten.

Artikel 16:6 Gescheiden aanbieding

  • 1.

    Het is verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 16:5 lid 3, anders dan afzonderlijk:

    • a.

      ter inzameling aan te bieden;

    • b.

      achter te laten op een inzamelplaats als bedoeld in artikel 16:3.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen waarvoor geen gescheiden inzameling geldt als bedoeld in artikel 16:5 anders aan te bieden dan afzonderlijk of gezamenlijk met de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, genoemd in artikel 16:5, derde lid.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen. Deze regels kunnen voor categorieën van gevallen of personen een vrijstelling inhouden van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16:7 Tijdstip aanbieding

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door het college daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 16:8 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over het gebruik van:

    • a.

      inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

    • b.

      inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • 2.

    Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de bepaalde dag en tijden, bedoeld in artikel 16:7, buiten een perceel te laten staan.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

Artikel 16:9 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Het college kan bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen op grond van artikel 16:1, in gevallen waarin de voor deze inzameling krachtens Verordening Gemeentelijke reinigingsheffingen verschuldigde heffing is voldaan.

Artikel 16:10 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 16:9 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden of over te dragen, of bij een inzamelplaats als bedoeld in artikel 16:3, achter te laten.

Artikel 16:11 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 16:9 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbieden, overdragen of achterlaten van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen mede worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod, bedoeld in Artikel 16:10 inhouden.

  • 3.

    Maatschappelijke organisaties kunnen worden vrijgesteld van het verbod om bepaalde bedrijfsafvalstoffen, in aard, omvang en samenstelling gelijkwaardig aan huishoudelijke grondstoffen, aan te bieden aan de inzameldienst.

  • 4.

    Het college wijst de maatschappelijke organisaties aan die conform lid 3 in aanmerking komen voor vrijstelling van het verbod om afvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.

Artikel 16:12 Dumpingsverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college, buiten een bedrijfsmatige activiteit, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d.

      handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming, de Waterwet of het Besluit bodemkwaliteit.

  • 3.

    Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 16:13 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2.

    Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3.

    Het is verboden zwerfafval te veroorzaken door ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen.

Artikel 16:14 Zwerfafval rondom activiteiten

  • 1.

    Als op een locatie waar het Omgevingsplan Steenwijkerland activiteiten toelaat waar eet- of drinkwaren worden verkocht en die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt de exploitant zorg voor de aanwezigheid in of nabij de locatie van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

  • 2.

    De exploitant verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen, die kennelijk van de activiteit afkomstig zijn, zowel binnen de locatie van de activiteit alsook binnen een straal van ten minste 25 meter van die locatie.

  • 3.

    De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Omgevingsplan Steenwijkerland.

Artikel 16:15 Afval en verontreiniging op de weg

  • 4.

    Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 5.

    Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt, of diens opdrachtgever, zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

Artikel 16:16 Geen opslag van afval in de open lucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een bedrijfsmatige activiteit, op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met hoofdstuk 16 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 16:17 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een locatie als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

Artikel 16:18 Verbod voor niet-inwoners om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden

Het is aan personen, die geen woon- of verblijfplaats in de gemeente Steenwijkerland hebben, verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden of achter te laten in de gemeente Steenwijkerland.

17. MARKT

Artikel 17:1 Inrichting van de markt

  • 1.

    Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste plaats en als standwerkerplaats.

  • 2.

    Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen (branches); en

    • b.

      een maximumaantal standplaatsen per branche.

Artikel 17:2 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 17:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

Artikel 17:4 Vergunning voor innemen standplaats

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 17:5 Toewijzing standplaatsen

Een standplaats wordt toegewezen als vaste plaats, dagplaats of standwerkerplaats.

Artikel 17:6 De vergunningaanvraag

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

Artikel 17:7 Intrekking vergunning

  • 1.

    De vergunning voor het innemen van een vaste plaats wordt ingetrokken:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 17:13 de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2.

    Het college kan een vergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 17:6 genoemde vereisten voor het toewijzen van een standplaats.

  • 3.

    Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 17:13 is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste plaats op dezelfde markt, wordt deze vergunning ingetrokken.

Artikel 17:8 Inhoud vergunning

Indien een vaste plaats kan worden toegewezen, verleent het college een vergunning waarin in ieder geval is bepaald:

  • 1.

    de naam en voorletters, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder;

  • 2.

    een duidelijke omschrijving van de toegewezen vaste plaats met vermelding van het nummer en de afmetingen daarvan;

  • 3.

    de verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de plaats mag gebruiken;

  • 4.

    de artikelen (branche) die de vergunninghouder mag verhandelen;

  • 5.

    de datum waarop aan de vergunninghouder voor het eerst vergunning is verleend en zijn volgnummer op de anciënniteitslijst.

Artikel 17:9 Inschrijving op de anciënniteitslijst

Vergunninghouders van vaste plaatsen worden met vermelding van en in volgorde van de datum, waarop aan hen voor het eerst een vaste plaats is toegewezen, op een doorlopend te nummeren lijst ingeschreven. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld welke artikelen de vergunninghouder mag verhandelen.

Artikel 17:10 Inschrijving op de wachtlijst

  • 1.

    Het college schrijft de aanvrager in op de wachtlijst, indien:

    • a.

      de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 17:3, maar aan hem geen vaste plaats kan worden toegewezen; en

    • b.

      de aanvrager heeft aangegeven dat hij op de wachtlijst wil worden geplaatst.

  • 2.

    Het college vermeldt bij de inschrijving in ieder geval:

    • a.

      de naam en voorletters, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      de datum waarop de aanvraag door hem is ontvangen;

    • c.

      de artikelen (branche) die de aanvrager wil verhandelen;

    • d.

      de verkoopmaterialen die de aanvrager wil gebruiken.

  • 3.

    Het college verstrekt de aanvrager een schriftelijk bewijs van inschrijving op de wachtlijst.

  • 4.

    De inschrijving op de wachtlijst blijft gehandhaafd, indien deze door de ingeschrevene jaarlijks voor 1 januari schriftelijk wordt verlengd.

Artikel 17:11 Doorhalen van inschrijving op wachtlijst

De inschrijving op de wachtlijst wordt doorgehaald:

  • 1.

    indien de ingeschrevene zijn inschrijving niet jaarlijks voor 1 januari heeft verlengd;

  • 2.

    op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene;

  • 3.

    bij overlijden van de ingeschrevene;

  • 4.

    wanneer aan de ingeschrevene een vergunning voor een vaste plaats is verleend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaardt;

  • 5.

    indien niet meer aan de vereisten van artikel 17:3 wordt voldaan.

Artikel 17:12 Volgorde toewijzing vaste plaatsen

Indien voor de toewijzing van een beschikbare vaste plaats meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de plaats achtereenvolgens toegewezen aan:

  • 1.

    de vergunninghouder van een vaste plaats die aan het college schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciënniteitslijst;

  • 2.

    degene die zich op de wachtlijst heeft laten inschrijven in volgorde van inschrijving op deze lijst.

Artikel 17:13 Overschrijving vergunning

  • 1.

    In geval van overlijden dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de vergunning voor de vaste plaats worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of de levenspartner van de vergunninghouder.

  • 2.

    Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind ouder dan 15 van de vergunninghouder of medewerker van de vergunninghouder vergunning voor de vaste plaats krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd en zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst. Voor de medewerker geldt aanvullend dat bij notariële akte aangetoond moet kunnen worden dat de onderneming in diens eigendom is overgegaan en dat de marktplaats geen economische factor in de overname is.

  • 3.

    Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder dan wel nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

  • 4.

    Het college is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 17:14 Toewijzing dagplaats

  • 1.

    Toewijzing van een dagplaats geschiedt door afgifte van een vergunning door het college op het moment dat de standplaats niet als vaste plaats wordt ingenomen.

  • 2.

    De dagplaats wordt toegewezen overeenkomstig de plaats op de wachtlijst van de gegadigden die zich daarvoor op de dag zelf vóór 8.30 uur aanmelden bij de marktmeester.

Artikel 17:15 Toewijzing standwerkersplaats

  • 1.

    Het college wijst een standwerkersplaats toe door middel van loting.

  • 2.

    Het is een ingeschrevene op de wachtlijst niet toegestaan deel te nemen aan de loting voor een standwerkersplaats zolang deze inschrijving niet definitief is vervallen.

  • 3.

    Indien een standwerker zich wil doen bijstaan, meldt hij dit vooraf aan de marktmeester onder vermelding van de naam van degene die hem zal bijstaan. Degene die hem zal bijstaan, mag niet op eigen naam deelnemen aan de loting.

Artikel 17:16 Persoonlijk innemen standplaats

  • 1.

    Een standplaats mag uitsluitend door de vergunninghouder persoonlijk. Hij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven.

  • 2.

    Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon, zijnde gezinsleden ouder dan 15 of door bij de vergunninghouder in dienst zijnde personeel. Bewijsstukken inzake de dienstbetrekking moeten desgevraagd aan de marktmeester worden overgelegd.

  • 3.

    De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

  • 4.

    De standwerker mag zich alleen doen bijstaan door degene die hij overeenkomstig artikel 17:15, derde lid bij de marktmeester heeft aangemeld.

Artikel 17:17 Aantal keren innemen standplaats

De vergunninghouder van een vaste plaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en ten minste tienmaal per dertien weken zijn plaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 17:19 en 17:20.

Artikel 17:18 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1.

    De vergunninghouder van een vaste plaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste plaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2.

    De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de betreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

  • 3.

    Bij langdurige afwezigheid wegens ziekte overlegt de vergunninghouder als bewijs van ziekte iedere drie maanden een geneeskundige verklaring aan het college, tenzij het college hiervan ontheffing heeft verleend.

Artikel 17:19 Ontheffing en vervanging

  • 1.

    In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste plaats hem tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting om ten minste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken de plaats op de markt in te nemen.

  • 2.

    Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon.

Artikel 17:20 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

  • 1.

    Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is.

  • 2.

    De vergunninghouder dient bij zijn standplaats duidelijk zichtbaar zijn naam en bedrijfsnaam aan te geven.

Artikel 17:21 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1.

    Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan 2 uur voor aanvang en meer dan 1,5 uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen dan wel goederen aan of af te voeren.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan van deze verplichting ontheffing verlenen.

  • 3.

    Indien de vergunninghouder zijn vaste plaats niet uiterlijk om 8.30 uur heeft ingenomen, wordt de betreffende plaats voor die dag als dagplaats aangemerkt.

  • 4.

    Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing indien de vergunninghouder de marktmeester vóór dit tijdstip, onder opgave van een geldige reden die hem belet tijdig aanwezig te zijn, heeft verzocht de plaats vrij te houden.

Artikel 17:22 Parkeren marktvoertuigen

Het is verboden rij- en voertuigen, waarmee goederen of waren ter markt worden of zijn aangevoerd, op de markt aanwezig te hebben op een andere plaats dan die welke door het college is aangewezen.

Artikel 17:23 Verboden

Het is de vergunninghouder verboden:

  • 1.

    op het marktterrein op andere dan voor de markt bestemde tijd goederen of waren te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren;

  • 2.

    de marktkraam op zijn standplaats tijdens de markt af te breken of te verplaatsen;

  • 3.

    marktartikelen, kisten of ander verpakkingsmateriaal buiten de toegewezen standplaats te plaatsen;

  • 4.

    een uitstalling voor de kraam te hebben;

  • 5.

    marktartikelen aan kleppen of luifels te bevestigen.

Artikel 17:24 Verzorging standplaats

De vergunninghouder dient:

  • 1.

    ervoor te zorgen dat zijn standplaats steeds een goed verzorgd aanzien biedt;

  • 2.

    voordat hij het marktterrein verlaat zijn standplaats en de onmiddellijke omgeving daarvan schoon achter te laten;

  • 3.

    zelf zorg te dragen voor de inzameling en afvoer van zijn emballage en afval.

Artikel 17:25 Afvalbakken

De vergunninghouder aan wie vergunning is verleend geringe eet- en drinkwaren voor consumptie gereed te maken en te verkopen, dient aan de voorzijde van zijn standplaats voldoende afvalbakken te plaatsen.

Artikel 17:26 Elektriciteit

Het is de vergunninghouder zonder ontheffing van ons college verboden op zijn standplaats:

  • 1.

    gebruik te maken van andere dan elektrische verlichting;

  • 2.

    elektriciteit te betrekken van een ander dan degene die door het college voor het leveren daarvan is aangewezen of om zelf hierin te voorzien.

Artikel 17:27 Geluidsapparatuur

  • 1.

    Het is verboden op de standplaats gebruik te maken van luidsprekers, versterkers en andere middelen ter versterking van geluid.

  • 2.

    Het aanwezig hebben van radio’s, cd-spelers en overige geluidsapparatuur op de standplaats, voor een ander doel dan verkoop, is evenmin toegestaan.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden, onder door hem te stellen voorwaarden.

Artikel 17:28 Kook-, bak- en verwarmingsapparatuur

  • 1.

    Het is de vergunninghouder verboden verwarmingsinstoestellen en/of bak- en kookinstallaties te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen onder door hem te stellen voorwaarden.

Artikel 17:29 Voertuigen op marktterrein

Behoudens het bepaalde in artikelen 17:21 en 17:22 is het verboden om zich op marktdagen met een voertuig op het marktterrein te bevinden of een voertuig op het marktterrein aanwezig te hebben.

Artikel 17:30 Intrekking vergunning en schorsing

Het college kan een vergunning voor een vaste plaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of degene die hem bijstaat:

  • 1.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • 2.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • 3.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 17:31 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, gelegen binnen een periode van twee jaar na de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting, indien deze:

  • 1.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • 2.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • 3.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

  • 4.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 17:32 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college, indien het dit noodzakelijk acht, een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen, indien hij:

  • 1.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • 2.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • 3.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

18. GEURHINDER

Artikel 18:1 Andere waarde voor de afstand in gebiedstype I

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 6, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hier om de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelige object:

  • -

    voor geurgevoelige objecten gelegen in gebiedstype I geldt een minimale afstand van 25 meter.

Artikel 18:2 Andere waarde voor de afstand in gebiedstype II

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 6, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hier om de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelige object:

  • -

    voor geurgevoelige objecten gelegen in gebiedstype II geldt een minimale afstand van 50 meter.

Indien een emissiepunt in de bestaande situatie (vigerende milieuvergunning/milieumelding) op kortere afstand van een geurgevoelig object is gelegen, geldt die kortere afstand als norm op dat geurgevoelige gebouw, met een minimum van 25 meter.

Artikel 18:3 Andere waarde voor de afstand in gebiedstype III

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 6, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hier om de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object:

  • -

    Voor geurgevoelige objecten gelegen in gebiedstype III geldt een minimale afstand van 100 meter.

Artikel 18:4 Bijzondere regeling voor gebiedstype III (m.u.v. het gebied Steenwijk)

Er van uitgaande dat aannemelijk wordt gemaakt dat de geurbelasting voor omwonenden niet toeneemt, kan een minimale afstand van 50 meter worden toegestaan in die gevallen waarin:

  • 1.

    sprake is van een bestaande veehouderij.

  • 2.

    de veehouderij de uitbreiding realiseert in afwaartse richting van de geurgevoelige gebouwen; waarbij afwaarts inhoudt dat het meest nabijgelegen emissiepunt van de uitbreiding op grotere afstand dan bestaand wordt gerealiseerd.

  • 3.

    de minimale afstand tussen een geurgevoelig gebouw en het meest nabijgelegen emissiepunt van de veehouderij 50 meter of meer bedraagt.

  • 4.

    er binnen de veehouderij ten hoogste het volgende aantal dieren aanwezig is:

    • a.

      200 stuks melkrundvee (excl. Vrouwelijk jongvee tot 2 jr.), of

    • b.

      340 stuks vrouwelijk jongvee, of

    • c.

      340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en overig melkrundvee, en/of

    • d.

      50 paarden;

    • e.

      50 landbouwhuisdieren, anders dan hierboven genoemd onder a t/m d.

19. KABELS EN LEIDINGEN

Artikel 19:1 Vereiste van instemming of vergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een door het college verleend instemmingsbesluit of verleende vergunning werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of leidingen in of op openbare gronden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard worden volstaan met een melding aan het college. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van categorieën van werkzaamheden van niet ingrijpende aard en kan aan de uitvoering van deze werkzaamheden voorschriften en beperkingen verbinden als bedoeld in artikel 19:4.

  • 3.

    Het college kan één of meer gebieden aanwijzen waarbinnen niet volstaan kan worden met een melding, maar altijd een instemmingsbesluit of vergunning moet worden aangevraagd.

  • 4.

    Werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening, waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk of niet gewenst is, dienen onverwijld te worden gemeld aan de burgemeester. Ingeval gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar zich verzet tegen de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden kan de burgemeester besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de wijze van melding en uitvoering van deze werkzaamheden.

  • 5.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente bij de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak.

  • 6.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 19:2 De aanvraag en de melding

  • 1.

    Een aanvraag wordt ingediend bij het college.

  • 2.

    De aanvrager levert op verzoek van het college de resultaten van het overleg tussen de aanvrager en de andere grondeigenaren of grondbeheerders aan, indien het college dit noodzakelijk acht voor de besluitvorming.

  • 3.

    Een melding wordt minimaal vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan het college gedaan.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de bij een aanvraag of melding te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.

Artikel 19:3 Beslistermijnen

  • 1.

    Het college beslist op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Indien voor de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of leidingen zowel een aanvraag op grond van deze verordening als een aanvraag op grond van een andere wet is ingediend, al dan niet bij een ander bestuursorgaan, dan stelt de aanvrager het college hiervan op de hoogte.

  • 3.

    Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn van ten hoogste acht weken waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4.

    Op schriftelijk verzoek van de aanvrager stelt het college een aanvraag buiten behandeling.

Artikel 19:4 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan aan een instemmingsbesluit of een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden, dan wel een vergunning weigeren, in het belang van:

    • a.

      de veiligheid, waaronder verstaan wordt de verkeersveiligheid of een goede doorstroming van het verkeer;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen, het doelmatig beheer en onderhoud en het belang van nader aan te geven lokale evenementen;

    • d.

      de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt de bescherming van reeds in de grond aanwezige werken;

    • e.

      de bescherming van eventuele archeologische vondsten, van groenvoorzieningen, bomen en van beplantingen;

    • f.

      het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • 2.

    De werkzaamheden moeten zijn voltooid binnen zes maanden na aanvang, tenzij in het instemmingsbesluit of de vergunning anders is bepaald.

  • 3.

    De aanvrager draagt er zorg voor dat de voorschriften die aan het instemmingsbesluit of de vergunning zijn verbonden worden nageleefd.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de wijze van uitvoering van werkzaamheden aan kabels of leidingen.

Artikel 19:5 Wijziging en intrekking

  • 1.

    Het college kan het instemmingsbesluit of de vergunning wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      de netbeheerder niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het instemmingsbesluit of de vergunning, of de in het instemmingsbesluit of de vergunning opgenomen termijn, met de werkzaamheden als omschreven in het instemmingsbesluit of de vergunning is begonnen;

    • b.

      de in het instemmingsbesluit of de vergunning benoemde werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen;

    • c.

      het instemmingsbesluit of de vergunning is verleend op basis van onjuiste of onvolledige gegevens;

    • d.

      de netbeheerder het bepaalde bij of krachtens deze verordening niet naleeft;

    • e.

      na het verlenen van het instemmingsbesluit of de vergunning naar het oordeel van het college gegronde aanleiding bestaat te veronderstellen dat het van kracht blijven van het instemmingsbesluit of de vergunning onaanvaardbare schadelijke gevolgen heeft voor mens, natuur of milieu en hieraan door het stellen van nadere voorschriften en beperkingen aan het verleende instemmingsbesluit of de verleende vergunning niet kan worden tegemoetgekomen.

  • 2.

    Het college kan de vergunning wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      de netbeheerder de leiding definitief buiten gebruik heeft gesteld;

    • b.

      dit naar het oordeel van het college redelijkerwijs nodig is vanwege de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak.

  • 3.

    Het college gaat niet over tot intrekking of wijziging van het instemmingsbesluit of de vergunning dan nadat het college de houder van het instemmingsbesluit of de vergunning heeft gehoord.

  • 4.

    Aan het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning kan de verplichting worden verbonden om de betreffende kabels of leidingen aan te passen of deze te verwijderen.

  • 5.

    Het college trekt het instemmingsbesluit of de vergunning in indien de houder schriftelijk aan het college verklaart geen gebruik meer daarvan te willen maken.

  • 6.

    Een instemmingsbesluit of een vergunning geldt voor een specifieke kabel of leiding en is overdraagbaar, tenzij in de vergunning of het instemmingsbesluit anders is bepaald. Het college kan het instemmingsbesluit of de vergunning op schriftelijk verzoek van de houder op naam stellen van een andere netbeheerder.

Artikel 19:6 Medegebruik van voorzieningen

  • 1.

    Een aanbieder is verplicht om bij de aanleg van telecomkabels in openbare gronden zoveel mogelijk medegebruik te maken van bestaande, hetzij door andere aanbieders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels.

  • 2.

    Het eerste lid vindt geen toepassing indien de aanbieder aannemelijk kan maken dat medegebruik op technische of economische gronden niet haalbaar is.

  • 3.

    Indien het gekozen tracé niet kan worden uitgevoerd, dient de aanbieder een alternatief tracé te kiezen. Ook kan het college een alternatief tracé aanwijzen.

Artikel 19:7 Verplichtingen netbeheerder

  • 1.

    Indien de eigendom, de exploitatie, het beheer of het gebruik van kabels of leidingen wijzigt, stelt de netbeheerder het college onverwijld schriftelijk van deze wijziging in kennis.

  • 2.

    De netbeheerder levert op verzoek van het college informatie over een kabel of leiding.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de bij een kennisgeving te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.

Artikel 19:8 Zorgplicht netbeheerder

De netbeheerder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van kabels en leidingen.

Artikel 19:9 Verontreiniging, gevaar en hinder

  • 1.

    De netbeheerder is verplicht verontreiniging, gevaar of hinder, dan wel storingen waarbij verontreiniging, gevaar of hinder kunnen optreden, onmiddellijk te melden aan het college en alle maatregelen te treffen teneinde verdere verontreiniging, schade of hinder te voorkomen.

  • 2.

    Het college kan de netbeheerder opdragen een milieutechnisch onderzoek dan wel een onderzoek naar mogelijk gevaar of hinder uit te voeren, indien een redelijk vermoeden bestaat van verontreiniging, gevaar of hinder, ontstaan bij de aanleg of de exploitatie van kabels en leidingen.

  • 3.

    Het college kan bij gebleken of ernstige dreiging van verontreiniging, gevaar of hinder in of nabij het tracé van kabels en leidingen opschorting gelasten van de aanleg of de exploitatie van de betreffende kabels en leidingen.

Artikel 19:10 Overleg en afstemming tijdens planvorming

  • 1.

    De gemeente initieert en faciliteert nader overleg tussen alle betrokken partijen over alle projecten in openbare gronden. Dit overleg vindt periodiek, doch tenminste eenmaal per jaar plaats.

  • 2.

    Het college initieert in de planfase van een door of vanwege de gemeente uit te voeren project overleg met de desbetreffende netbeheerder(s) ten einde de gevolgen van dat project voor de ligging en het onderhoud van kabels en leidingen te analyseren. De gemeente doet per bedoeld project een voorstel ten aanzien van het aantal overleggen en de regelmaat daarvan.

  • 3.

    Op initiatief van het college wisselen alle betrokken partijen voorafgaand aan de start van een werk dat gevolgen heeft voor de ondergrondse infrastructuur de noodzakelijke informatie met elkaar uit.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de wijze van overleg en afstemming als bedoeld in de voorgaande leden.

Artikel 19:11 Nadeelcompensatie

  • 1.

    Het college kent een netbeheerder, niet zijnde aanbieder, die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een besluit van het college als bedoeld in artikel 19:5, eerste lid, onder e, of artikel 19:5, tweede lid, onder b, dan wel als gevolg van de rechtmatige uitoefening door het college van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2.

    Het college stelt een nadeelcompensatieregeling vast over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19:12 Herstraat- en degeneratiekosten

  • 1.

    Indien door de netbeheerder werkzaamheden aan kabels of leidingen in of op openbare gronden worden uitgevoerd, brengt het college de kosten voor herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van openbare gronden die het rechtstreekse gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden bij de netbeheerder in rekening.

  • 2.

    Het uitgangspunt bij het herstel van gronden is dat de grond wordt teruggebracht in de oude staat.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.

20. ERFGOED

Artikel 20:1 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 20:2 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende of roerende zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanvraag als bedoeld in lid 1 moet door de aanvrager onderbouwd worden met foto’s en bouw- en cultuurhistorische informatie.

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 4.

    Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 5.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van het Bal, de Erfgoedwet of de voorgangers daarvan.

Artikel 20:3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 20:6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 20:9 tot en met 20:13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20:4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 16 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 20:5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 20:2, eerste lid, wordt meegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeiser.

Artikel 20:6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 20:7 Wijzigingen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 20:2, derde en vierde lid, alsmede de artikelen 20:3, 20:4 en 20:5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 20:8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 20:2, derde lid, en artikel 20:4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    De intrekking van de aanwijzing wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 20:9 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

  • 3.

    Het is verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college een roerend monument te verplaatsen buiten de ruimte, de wateren of het terrein waar het monument thuishoort, anders dan tijdelijk.

  • 4.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in lid 1 en lid 2, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 5.

    Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 20:10 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in 20:9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 20:11 Afhandeling aanvraag en termijnen van advies

  • 1.

    Het bevoegd gezag legt de ontvankelijke aanvraag ter inzage en doet op de gebruikelijke wijze kennisgeving van de ter inzage legging. Daarbij wordt de mogelijkheid vermeld dat belanghebbenden binnen twee weken hun zienswijze naar voren kunnen brengen bij het bevoegd gezag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument voor advies naar de monumentencommissie.

  • 3.

    Binnen 3 weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 20:12 Aan een vergunning te verbinden voorschriften

Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden of de aan een vergunning verbonden voorschriften wijzigen in het belang van de monumentenzorg.

Artikel 20:13 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 20:14 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • c.

      gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    • d.

      de vergunninghouder daar om heeft verzocht.

Artikel 20:15 Vergunning voor beschermd monument

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Artikel 20:16 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • 1.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 20:9 te verlenen;

  • 2.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 20:9;

  • 3.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 20:9, vierde lid.

21. AFVOER HEMEL- EN GRONDWATER

Artikel 21:1 Lozingsverbod hemel- en grondwater

  • 1.

    In het hemelwaterscheidingsgebied, opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening, is het verboden hemelwater of grondwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van hemelwater of grondwater kan worden gevergd.

Artikel 21:2 Termijn

De lozing van hemelwater en grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen één jaar nadat het verbod, bedoeld in artikel 21:1, op een perceel van toepassing is geworden.

Artikel 21:3 Werkingsgebied

  • 1.

    Het college kan het hemelwaterscheidingsgebied, bedoeld in artikel 21:1, wijzigen.

  • 2.

    Het college houdt bij het wijzigen van het hemelwaterscheidingsgebied rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

22. RONDVAART- EN VERHUURBOTEN

Artikel 22:1 Verbod uitoefening rondvaart- en/of botenverhuurbedrijf zonder vergunning

Het is verboden om zonder vergunning van het college een rondvaart- en/of botenverhuurbedrijf uit te oefenen, teneinde met rondvaart- en/of verhuurboten vaarwegen te bevaren of te laten bevaren vanaf een plaats die is gelegen binnen de grenzen van de gemeente Steenwijkerland.

Artikel 22:2 Weigeringsgronden vergunning uitoefening rondvaartbedrijf en/of botenverhuurbedrijf

  • 1.

    De in artikel 22:1, eerste lid, bedoelde vergunning wordt geweigerd, indien het verhuren van boten dan wel het uitoefenen van een rondvaartbedrijf in strijd is met het omgevingsplan.

  • 2.

    De in artikel 22:1, eerste lid bedoelde vergunning wordt geweigerd indien de onderneming niet beschikt over eigen grond dan wel eigen water waarop de boten geplaatst dan wel afgemeerd kunnen worden.

  • 3.

    De in artikel 22:1, eerste lid, bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien de vrijheid of de veiligheid van het verkeer te water of te land, door het innemen van een ligplaats of het uitoefenen van een rondvaartbedrijf en of verhuurbedrijf, in gevaar kan worden gebracht.

  • 4.

    Van het bepaalde in het tweede lid kan door het College ontheffing worden verleend.

  • 5.

    Een vergunning verleend aan een onderneming volgens de bestemming recreatie – verblijfsrecreatie of aan een exploitant van een Bed and Breakfast geldt slechts voor terbeschikkingstelling aan de eigen gasten van de onderneming respectievelijk de exploitant.

Artikel 22:3 Verbod tot gebruik verhuurboten en rondvaartboten voortbewogen door middel van een verbrandingsmotor

  • 1.

    Het is verboden om met een verhuurboot of een rondvaartboot vanaf een plaats binnen de grenzen van de gemeente Steenwijkerland te varen of te laten varen op vaarwegen in de gemeente Steenwijkerland, indien voor de voortbeweging gebruik wordt gemaakt van mechanische kracht in de vorm van een verbrandingsmotor.

  • 2.

    Het College kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 22:4 Kentekenplicht

  • 1.

    De rondvaart- en verhuurboten moeten zijn voorzien van een door of namens het college afgegeven kenteken.

  • 2.

    Kentekens moeten zodanig bevestigd zijn aan weerszijden van de boeg van het vaartuig dat zij vanaf de wal goed zichtbaar en leesbaar zijn.

  • 3.

    Het kenteken blijft eigendom van de gemeente en dient aldaar te worden ingeleverd, zodra het niet meer als zodanig wordt gebruikt.

  • 4.

    Het is verboden enig teken of middel aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge lid 2 gevoerde kenteken te bemoeilijken.

Artikel 22:5 Verbod op innemen van ligplaats

  • 1.

    Het is voor rondvaartboten en verhuurboten verboden om ligplaats in te nemen in het openbaar vaarwater van de Dorpsgracht, Jan Hozengracht Jan Bolsvaart, Smitsvaart en de Cornelisgracht, zoals weergegeven op de kaart in de bijlage 2.

  • 2.

    Het College kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van inpassing van bestaande situaties, waarvoor ze voor 1 juli 2020 schriftelijk toestemming heeft gegeven.

Artikel 22:6 Intrekken of wijzigen van vergunningen of ontheffingen

  • 1.

    Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken of gewijzigd, indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de ontheffing verbonden dan wel van deze verordening deel uitmakende voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      de houder niet de nodige zorgvuldigheid in acht neemt, waardoor schade aan de omgeving dreigt;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

Artikel 22:7 Register

Er is een online te raadplegen register ingesteld van vergunninghouders op grond van hoofdstuk 22 van deze verordening.

23. WINKELTIJDEN

Artikel 23:1 (Algemene) vrijstelling

Voor de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Winkeltijdenwet vervatte verboden geldt een algemene vrijstelling met de beperking dat winkels op zondagen en op eerste Kerstdag geopend mogen zijn van 12.00 uur tot 20.00 uur en op overige feestdagen van 09.00 uur tot 20.00 uur.

Artikel 23:2 Individuele ontheffingen

  • 1.

    Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, sub c, en artikel 2, tweede lid, van de Winkeltijdenwet vervatte verboden.

  • 2.

    De ontheffing kan worden geweigerd als de woon- en leefsituatie op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel op basis van de individuele ontheffing.

Artikel 23:3 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beschikt op een aanvraag om ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Zij kunnen hun beschikking voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 23:4 Intrekken of wijzigen ontheffing

Het college kan een ontheffing intrekken of wijzigen als:

  • 1.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    verandering van omstandigheden of inzichten dit naar hun oordeel noodzakelijk maken in het belang van de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist;

  • 3.

    de exploitatie van de winkel op basis van de ontheffing gevaar oplevert voor het woon- en leefklimaat ter plaatse;

  • 4.

    aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 5.

    de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

24. WOONSCHEPEN

Artikel 24: 1 Wijze van meten

De maten in dit hoofdstuk worden uitwendig gemeten daar waar zij het grootst zijn. Ondergeschikte bouwdelen zoals lichtkoepels en antennes worden niet meegerekend.

Artikel 24:2 Verboden ligplaatsen

Het is verboden om binnen de gemeente met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben of een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen, buiten de op grond van artikel 24:3, eerste lid, aangewezen gedeelten van het water.

Artikel 24:3 Woonschepen in aanbouw of reparatie

Het verbod van artikel 24:1 is niet van toepassing op woonschepen die in aanbouw of in reparatie zijn, zolang zij zich op of aan een scheepswerf dan wel in of bij een locatie deze activiteit is toegestaan.

Artikel 24:4 Aangewezen ligplaatsen op ligplaatsenkaart

  • 1.

    De plaatsen waar woonschepen ligplaats mogen hebben, zijn aangewezen op de ligplaatsenkaart, die als bijlage 3 bij deze verordening is opgenomen.

  • 2.

    Het college is bevoegd tot het wijzigen van de ligplaatsenkaart om deze in overeenstemming te brengen met een planologische regeling die na het van kracht worden van deze verordening in werking is getreden.

Artikel 24:5 Ligplaatsvergunning

  • 1.

    Op de op grond van artikel 24:3, eerste lid, aangewezen plaatsen mag een woonschip ligplaats innemen en hebben, mits de eigenaar van het woonschip beschikt over een ligplaatsvergunning van het college.

  • 2.

    Het college beslist over een aanvraag van een ligplaatsvergunning binnen acht weken na de dag, waarop de aanvraag in behandeling is genomen.

  • 3.

    Een ligplaatsvergunning wordt geweigerd indien:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op een locatie die niet op de ligplaatsenkaart is aangegeven;

    • b.

      voor de ligplaats al vergunning is verleend;

    • c.

      het woonschip de afmetingen voor woonschepen overschrijdt als aangegeven omgevingsplan. Indien in het omgevingsplan geen afmetingen voor woonschepen zijn opgenomen, gelden als maximale afmetingen: lengte: 15 meter; breedte: 4 meter; hoogte: 3 meter boven de waterlijn;

    • d.

      het woonschip belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land;

    • e.

      het uiterlijk van het woonschip afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;

    • f.

      het woonschip niet voldoet aan eisen van veiligheid en gezondheid, in slechte staat van onderhoud verkeert of ernstige constructieve gebreken heeft;

    • g.

      het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 12 weken na het indienen van de aanvraag met het woonschip de plaats waarvoor de ligplaatsvergunning is aangevraagd, kan innemen;

    • h.

      de aanvraag niet in overeenstemming is met de door het college gestelde nadere regels op het gebied van de bijbehorende voorzieningen;

    • i.

      de aanvrager niet kan aantonen overeenstemming te hebben met de eigenaar van de ligplaats inzake de huur dan wel koop van de ligplaats.

  • 4.

    De ligplaatsvergunning wordt gesteld op naam van de eigenaar van het woonschip. Daarnaast vermeldt de ligplaatsvergunning in ieder geval:

    • a.

      de plaatsaanduiding van de desbetreffende ligplaats;

    • b.

      de bijbehorende voorzieningen bij het woonschip;

    • c.

      de kenmerken van het woonschip;

    • d.

      het gebruik van de ruimte rondom het woonschip;

    • e.

      de toegestane voorzieningen op de wal;

    • f.

      de aanwezigheid van een bijboot.

  • 5.

    Het college kan een ligplaatsvergunning voor bepaalde termijn verlenen.

Artikel 24:6 Wachtlijst ligplaatsvergunning

  • 1.

    Indien de aanvraag om een ligplaatsvergunning wordt geweigerd omdat de gewenste gemeentelijke ligplaats aan een ander is toegewezen, wordt de naam van de aanvrager op zijn verzoek op een door het college aan te houden wachtlijst geplaatst.

  • 2.

    In aanvulling op hetgeen is bepaald in het eerste lid worden op de wachtlijst tevens de namen van personen geplaatst die schriftelijk bij het college hun belangstelling voor een gemeentelijke ligplaats kenbaar hebben gemaakt.

  • 3.

    De volgorde van vermelding op de wachtlijst wordt bepaald door het moment, gelegen na de datum van het van kracht worden van deze verordening, waarop de aanvraag om een ligplaatsvergunning of een schrijven in de zin van het tweede lid door het college is ontvangen.

  • 4.

    Indien een gemeentelijke ligplaats vrijkomt, stelt het college de op de wachtlijst geplaatste gegadigden, te beginnen met de hoogst geplaatste, in de gelegenheid een nieuwe aanvraag van een ligplaatsvergunning in te dienen. In deze gevallen kan de ligplaatsvergunning slechts worden geweigerd op grond van de omstandigheden, vermeld in artikel 24:4, derde lid, onder c tot en met i.

  • 5.

    Indien een gegadigde welke is aangeschreven in de zin van het vierde lid, de hem aangeboden ligplaats niet wenst in te nemen, dient deze binnen zes weken na het aanbod hiervan schriftelijk mededeling aan het college te doen.

  • 6.

    Een mededeling genoemd in het vijfde lid kan tweemaal worden gedaan. Indien een aanbod in de zin van het vierde lid een derde maal wordt geweigerd, wordt de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt.

  • 7.

    Indien een nieuwe aanvraag in de zin van het vierde lid of een schriftelijke weigering in de zin van het vijfde lid niet binnen zes weken na de datum van verzending van het in het vierde lid bedoeld schrijven is ontvangen, wordt aangenomen dat geen prijs meer op de ligplaatsvergunning wordt gesteld en wordt de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt.

Artikel 24:7 Overdragen ligplaatsvergunning

De vergunninghouder kan de ligplaatsvergunning overdragen aan een rechtverkrijgende.

Artikel 24:8 Wijziging ligplaatsvergunning

  • 1.

    Indien wijziging van de ligplaatsvergunning noodzakelijk is, dient de vergunninghouder vooraf bij het college een aanvraag tot wijziging van de ligplaatsvergunning in.

  • 2.

    Op een aanvraag tot wijziging van een ligplaatsvergunning is het bepaalde in artikel 24:4, tweede en derde lid, onder c tot en met i, van toepassing.

Artikel 24:9 Intrekking ligplaatsvergunning

Het college kan de ligplaatsvergunning intrekken indien:

  • a.

    de ligplaatsvergunning ten gevolge van onjuiste dan wel onvolledige gegevens is verstrekt;

  • b.

    de gegevens in de ligplaatsvergunning niet meer overeenstemmen met de werkelijke situatie;

  • c.

    niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften;

  • d.

    het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft, afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;

  • e.

    het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft niet voldoet aan eisen inzake milieuhygiëne of de volksgezondheid;

  • f.

    het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft zonder toestemming van het college gedurende een periode langer dan 12 aaneengesloten weken buiten de gemeente verblijft;

  • g.

    de vergunninghouder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 24:10 Aansluiting aan drinkwaterleiding

  • 1.

    De vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat het woonschip is aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding.

  • 2.

    Het college kan vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien het schip is voorzien van een of meer drinkwatertanks waarvan de gezamenlijke inhoud minimaal 250 liter bedraagt.

Artikel 24:11 Aansluiting op elektriciteitsnetwerk

  • 1.

    De vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat het woonschip is aangesloten op het distributienet van het openbare elektriciteitsnet.

  • 2.

    Het is de vergunninghouder niet toegestaan op de ligplaats elektriciteit op te wekken gebruikmakend van benzine- of dieselaggregaten, anders dan voor het incidenteel uitvoeren van onderhouds- of reparatiewerkzaamheden.

  • 3.

    Het college kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid, indien de afstand van het aansluitpunt voor de elektriciteitsvoorzieningen tot het woonschip groter is dan 100 meter.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde afstand wordt gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaar kan worden gemaakt.

Artikel 24:12 Aansluiting aan de riolering

  • 1.

    De vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat het woonschip is aangesloten op het gemeentelijk riool.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      in delen van de gemeente waarin geen gemeentelijke riolering aanwezig is;

    • b.

      voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd.

  • 3.

    Het college kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is voor woonschepen die op een grotere afstand dan 40 meter van een openbaar riool zijn gelegen.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde afstand wordt gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt.

Artikel 24:13 Bijboot

  • 1.

    Bij een woonschip, waarvoor een ligplaatsvergunning als bedoeld in artikel 24:4, eerste lid van deze verordening is verleend, mag maximaal met één bijboot ligplaats worden ingenomen, tenzij naar het oordeel van het college daartegen bezwaren bestaan die verband houden met de belangen die deze verordening beoogt te beschermen.

  • 2.

    Een bijboot mag de volgende afmetingen niet overschrijden: lengte: 7 meter; breedte: 3 meter.

Artikel 24:14 Nakoming aanwijzingen

  • 1.

    Met betrekking tot het innemen, hebben of veranderen van een ligplaats worden de door het college gegeven aanwijzingen binnen de daarbij gestelde termijn in acht genomen.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht gevolg te geven aan bevelen en aanwijzingen die door aangewezen ambtenaren van politie of de door het college aangewezen personen zijn gegeven, in het belang van de veiligheid van het verkeer, behoudens beroep op het bestuursorgaan.

Artikel 24:15 Nadere regels

Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een woonschip op de krachtens artikel 24:3, eerste lid, aangewezen plaatsen nadere regels stellen in het belang van:

  • 1.

    de volksgezondheid;

  • 2.

    milieuhygiëne;

  • 3.

    het aanzien van de gemeente.

25. TOEZICHT EN STRAFBEPALINGEN

Artikel 25:1 Strafbepalingen

Voor de artikelen in hoofdstuk 2 t/m 15 gelden de volgende bepalingen:

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze artikelen en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens artikel 6:4 bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:1 en 2:2 als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit, artikel 2:3, eerste lid, en artikel 8:1, tweede lid.

  • 4.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 25:2 Toezichthouders

Voor de artikelen in hoofdstuk 2 t/m 15 gelden de volgende bepalingen:

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 25:3 Strafbepalingen

Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 16:2, 16:4, 16:6, 16:8 en 16:10 t/m 16:18 bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, onderdeel 3, van de Wet op de economische delicten.

Artikel 25:4 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen uit hoofdstuk 16 zijn belast de door het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 25:5 Strafbepalingen

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen uit hoofdstuk 17 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste twee maanden en kan bovendien gestraft worden met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 25:6 Toezicht

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 17 zijn belast de door het college aanwezen personen.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de marktmeester en de door het college aangewezen personen.

Artikel 25:7 Strafbepalingen

Overtreding van de artikelen 19:1 eerste, tweede en vierde lid, 19:4 derde lid en 19:8 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 25:8 Toezicht

Het college wijst personen aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 19.

Artikel 25:9 Strafbepalingen

Degene, die handelt in strijdt met het vierde lid van artikel 20:9 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25:10 Toezicht

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 20 zijn belast:

    • a.

      Met betrekking tot zakelijke monumenten: de toezichthouder monumenten, de toezichthouders bouwzaken, milieu of openbare ruimte, de controleurs openbare ruimte en de BAG-medewerker van de gemeente Steenwijkerland.

    • b.

      Met betrekking tot monumentale terreinen; de toezichthouder monumenten, de toezichthouders bouwzaken, milieu of openbare ruimte, de controleurs openbare ruimte en de BAG-medewerker van de gemeente Steenwijkerland.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 20 belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 25:11 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens hoofdstuk 22 bepaalde of aan een ontheffing verboden voorschriften en beperkingen worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 25:12 Toezicht

Overtreding van het bij of krachtens het bepaalde uit hoofdstuk 22 zijn belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 25:13 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 23 zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Artikel 25:14 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 24 zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Artikel 25:15 Opsporingsambtenaren

De opsporing van de in hoofdstuk 24 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan de door het college van de gemeente Steenwijkerland aangewezen, in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

Artikel 25:16 Strafbepalingen

Overtreding van artikel 24:2 en 24:5 eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

26. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26:1 Intrekking verordeningen en vervallen artikelen

  • 1.

    De volgende verordeningen worden ingetrokken:

    • a.

      Marktverordening gemeente Steenwijkerland 2003;

    • b.

      Woonschepenverordening Steenwijkerland 2009;

    • c.

      Afvalstoffenverordening Steenwijkerland 2017;

    • d.

      Erfgoedverordening 2010 gemeente Steenwijkerland;

    • e.

      Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Steenwijkerland;

    • f.

      Algemene verordening ondergrondse infrastructuur Steenwijkerland;

    • g.

      Verordening afvoer hemelwater en grondwater Steenwijkerland;

    • h.

      Vaarverordening Steenwijkerland 2021;

    • i.

      Winkeltijdenverordening Steenwijkerland 2015.

  • 2.

    De volgende artikelen vervallen:

    • a.

      De artikelen 2.10, 2.11, 2.12, 2.15, 2.18, 2.21, 2.51, 2.52, 2.58, 2.60, 2.73, 2.73a, 4.2, 4.3, 4.5, 4.6, 4.9, 4.11, 4.11a, 4.11b, 4.11c, 4.11d, 4.11e, 4.12, 4.13, 4.15, 4.18, 4.19, 5.2, 5.3, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8, 5.9, 5.10, 5.11, 5.12, 5.18, 5.19, 5.20, 5.24, 5.25, 5.26, 5.27, 5.28, 5.32, 5.33, 5.34 en 5.35 van de Algemene plaatselijke verordening Steenwijkerland 2021.

Artikel 26:2 Overgangsrecht algemeen

  • 1.

    Met het besluit tot vaststelling van deze verordening zijn bepalingen uit de navolgende verordeningen opgenomen in deze verordening:

    • a.

      Algemene plaatselijke verordening Steenwijkerland 2021;

    • b.

      Woonschepenverordening Steenwijkerland 2009;

    • c.

      Afvalstoffenverordening Steenwijkerland 2017;

    • d.

      Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Steenwijkerland;

    • e.

      Algemene verordening ondergrondse infrastructuur Steenwijkerland;

    • f.

      Verordening afvoer hemelwater en grondwater Steenwijkerland;

    • g.

      Vaarverordening Steenwijkerland 2021;

    • h.

      Winkeltijdenverordening Steenwijkerland 2015.

  • 2.

    Besluiten, beleidsregels en nadere regels, genomen krachtens de in het eerste lid bedoelde verordeningen worden mede geacht besluiten, beleidsregels en nadere regels krachtens het bepaalde in deze verordening te zijn.

  • 3.

    Aanvragen voor vergunningen, ontheffingen en meldingen die voor het moment van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

Artikel 26:3 Overgangsrecht Marktverordening gemeente Steenwijkerland 2003

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de Markverordening gemeente Steenwijkerland 2003 blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Markverordening gemeente Steenwijkerland 2003 blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Marktverordening gemeente Steenwijkerland 2003 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 26:4 Overgangsrecht Erfgoedverordening 2010 gemeente Steenwijkerland

Een krachtens de Erfgoedverordening 2010 gemeente Steenwijkerland aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 26:5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 26:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving Steenwijkerland 2023.

 

Bijlage 1 Hemelwaterscheidingsgebied

Bijlage 2 Kaart ligplaatsverbod

Bijlage 3 Ligplaatsenkaart

 

Naar boven