Artikel
|
Was
|
Wordt
|
De Algemene plaatselijke verordening Maastricht, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2021
|
Artikel 1.1
|
- bebouwde kom: het gedeelte van de gemeente gelegen binnen de door Gedeputeerde Staten van Limburg ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet laatstelijk vastgestelde grenzen;
|
- bebouwde kom: de bij raadsbesluit vastgestelde bebouwde kom;
|
Artikel 4.2, zesde lid
|
Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van de verkeersveiligheid.
|
Vervalt (met vernummering zevende en achtste lid tot gevolg)
|
Artikel 4.4, vierde lid
|
De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de volksgezondheid;
c. de verkeersveiligheid.
|
De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de volksgezondheid;
|
Artikel 5.3, zesde lid
|
De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de verkeersvrijheid of de verkeersveiligheid;
c. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
|
De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
|
Artikel 5.22
|
Het is verboden een fiets of bromfiets buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een weg of weggedeelte dat het college in het belang van de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid heeft aangewezen.
|
Vervalt
|
Verordening fysieke leefomgeving Maastricht
|
Artikel 3.1 lid 6
|
Een vergunning kan worden geweigerd:
a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
|
Een vergunning kan worden geweigerd:
a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
c. in het belang van de verkeersveiligheid
|
artikel 3.2, vijfde lid
|
De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:
a. het voorkomen of beperken van overlast;
b. de bescherming van natuur en landschap;
c. de bescherming van het stadsgezicht.
|
De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:
a. het voorkomen of beperken van overlast;
b. de bescherming van natuur en landschap;
c. de bescherming van het stadsgezicht.
d. in het belang van de verkeersveiligheid
|
Artikel 4.12, eerste lid
|
1. Het is verboden een fiets of bromfiets buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een weg of weggedeelte dat het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente of ter voorkoming of opheffing van overlast, heeft aangewezen.
|
1. Het is verboden een fiets of bromfiets buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een weg of weggedeelte dat het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of in het belang van voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, heeft aangewezen.
|
Artikel 6.1, zesde lid
|
De vergunning kan worden geweigerd:
a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
c. vanwege strijd met het omgevingsplan.
|
a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
c. vanwege strijd met het omgevingsplan.
d. in het belang van de verkeersveiligheid
|
De Evenementenverordening Maastricht 2023
|
Artikel 3, onder j, sub II en IV
|
II. een optocht als bedoeld in de artikel 2.1.2.1 APV van Maastricht;
IV. vertoningen e.d. op de weg als bedoeld in de artikelen 2.1.4.1, 2.1.4.2. en 2.1.4.3. APV van Maastricht;
|
II. een optocht als bedoeld in artikel 2.2 van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht;
IV. vertoningen e.d. op de weg als bedoeld in de artikelen 2.5, 2.6 en 2.7 van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht;
|
Bomenverordening Maastricht
|
Artikel 1, lid 1,
sub e
|
e. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;
|
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1. onder a van de Wet natuurbescherming.
|
Artikel 1, lid 1,
sub g
|
g. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
|
Vervalt
|
Artikel 2
|
Artikel 2. Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen;
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom in de zin van de Boswet, indien het betreft:
a. populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;
b. fruitbomen, en windschermen om boomgaarden;
c. fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
d. kweekgoed;
e. houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;
3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt verder niet voor:
a. Houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 12 van deze verordening.
b. Het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.
c. Het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.
|
Artikel 2. Omgevingsvergunning
voor het vellen van
houtopstanden
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen;
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom in de zin van de Wet natuurbescherming, indien het betreft:
a. populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;
b. fruitbomen, en windschermen om boomgaarden;
c. fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
d. kweekgoed;
e. houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;
3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt verder niet voor:
a. Houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 12 van deze verordening.
b. Het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.
c. Het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.
|
Artikel 3, lid 2
|
2. Wanneer de team-manager van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan Burgemeester en Wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
|
Vervalt
|
Artikel 5, lid 2
|
2. Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.
|
2. Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar het omgevingsplan en groen-, bomen- of landschapsplannen.
|
Artikel 9, lid 1,
|
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of een bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt, zo veel mogelijk, een herplantplicht opgelegd.
|
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of het omgevingsplan of bomen-, groen-, of landschapsplannen de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijven, wordt, zo veel mogelijk, een herplantplicht opgelegd.
|
Artikel 12
|
Artikel 12. Verhouding tussen kap en bouw of aanlegvergunning
1. (vervallen)
2. Een vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, nog niet definitief zijn.
3. Een vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand kan worden geweigerd, nadat een omgevingsvergunning voor een bouw- of aanlegactiviteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van de vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan het bevoegd gezag.
|
Artikel 12. Verhouding tussen kap en bouw of aanlegvergunning
1. (vervallen)
2. Een vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen voor een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a of een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, sub a van Omgevingswet, nog niet definitief zijn.
3. Een vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand kan worden geweigerd, nadat een omgevingsvergunning voor de bouw- of aanlegplannen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a of een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, sub a van Omgevingswet, is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van de vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan het bevoegd gezag.
|
Erfgoedverordening Maastricht
|
Artikel 1
|
Artikel 1. Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
a. gemeentelijk monument: een in deze verordening in artikel 2 nader omschreven:
1.
zaak, die van algemeen belang is wegens zijn ruimtelijk-historische samenhang en/of architectuurhistorische, architectonische, bouwhistorische en/of cultuurhistorische waarden;
2.
terrein, dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;
b. beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (rijksmonument);
c. Welstands- en Monumentencommissie: de op basis van artikel 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening en het monumentenbeleid (inclusief het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime en de mede hierop gebaseerde bestemmingsplannen);
d. archeologische vindplaats: alle locaties waar tijdens archeologisch onderzoek of andere bodemverstorende werkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten zijn aangetroffen, welke nog niet als vindplaats zijn opgenomen in een bestemmingsplan en de daarbij behorende planverbeelding;
e. plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen, zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan beantwoorden;
f. programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;
g. archeologisch onderzoek: archeologisch onderzoek behelst veldwerk, uitwerking, rapportage en het deponeren van vondsten en/of documentatie in het gemeentelijk depot, zoals bedoeld in de ‘Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie’;
h. bodemverstoring: alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken, lager dan de bouwvoor;
i. bouwvoor: de bovenste, veel bewerkte en vaak met humeus materiaal verrijkte laag van de grond; de grondlaag waar de wortels van de planten in groeien;
j. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
k. omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
|
Artikel 1. Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
a. gemeentelijk monument: een in deze verordening in artikel 2 nader omschreven:
1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn ruimtelijk-historische samenhang en/of architectuurhistorische, architectonische, bouwhistorische en/of cultuurhistorische waarden;
2. terrein, dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;
b. gemeentelijke adviescommissie: de op basis van artikel 17.9 van de Omgevingswet ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Omgevingswet, deze verordening en het monumentenbeleid (inclusief het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime en de mede hierop gebaseerde omgevingsplannen);
c. archeologische vindplaats: alle locaties waar archeologische sporen en/of vondsten zijn aangetroffen, welke nog niet als vindplaats zijn opgenomen in een omgevingsplan en de daarbij behorende planverbeelding;
d. plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen, zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan beantwoorden;
e. programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;
f. archeologisch onderzoek: archeologisch onderzoek behelst veldwerk, uitwerking, rapportage en het deponeren van vondsten en/of documentatie in het gemeentelijk depot, zoals bedoeld in de ‘Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie’;
g. bodemverstoring: alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken, lager dan de bouwvoor;
h. bouwvoor: de bovenste, veel bewerkte en vaak met humeus materiaal verrijkte laag van de grond; de grondlaag waar de wortels van de planten in groeien;
i. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
j. omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads-of dorpsgezicht.
|
Artikel 2
|
Artikel 2. Aanduiding in bestemmingsplan
Als gemeentelijk monument wordt aangemerkt een zaak en/of terrein als bedoeld in artikel 1, sub a van deze verordening die en/of dat in een vigerend bestemmingsplan en de daarbij behorende planverbeelding is bestemd tot “Maastrichts Erfgoed” met daarbij de nadere aanduiding:
a.
specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk, of;
b.
specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk, of;
c.
specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element, of;
d.
specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement,
met dien verstande dat voor wat betreft kenmerkende bouwwerken alleen het exterieur, zoals omschreven in het van het bestemmingsplan deel uitmakende “deelrapport Inventarisatie”, als gemeentelijk monument worden aangemerkt.
|
Artikel 2. Aanduiding in omgevingsplan
Als gemeentelijk monument wordt aangemerkt een zaak en/of terrein als bedoeld in artikel 1, sub a van deze verordening die en/of dat in een vigerend omgevingsplan en de daarbij behorende planverbeelding is bestemd tot “Maastrichts Erfgoed” met daarbij de nadere aanduiding:
a. specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk, of;
b. specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk, of;
c. specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element, of;
d. specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement,
met dien verstande dat voor wat betreft kenmerkende bouwwerken alleen het exterieur, zoals omschreven in het van het omgevingsplan deel uitmakende “deelrapport Inventarisatie”, als gemeentelijk monument worden aangemerkt.
|
Artikel 3, lid 3
|
3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg en het bepaalde in het bestemmingsplan zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het bouwwerk.
|
3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg en het bepaalde in het omgevingsplan zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het bouwwerk.
|
Artikel 4
|
1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening aan Welstands- en Monumentencommissie voor advies.
2. Indien de Welstands- en Monumentencommissie advies uitbrengt, geschiedt dit schriftelijk binnen vier weken nadat het bevoegd gezag de ontvankelijke aanvraag ter beschikking heeft gesteld.
|
1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening aan gemeentelijke adviescommissie voor advies.
2. Indien de gemeentelijke adviescommissie advies uitbrengt, geschiedt dit schriftelijk binnen vier weken nadat het bevoegd gezag de ontvankelijke aanvraag ter beschikking heeft gesteld.
|
Artikel 4a, lid 3
|
|
c. het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:
1˚. plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;
2˚. doen van begravingen of asbijzettingen, of
3˚. ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument
|
Artikel 5
|
1.Het is verboden een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening te beschadigen of te vernielen.
2.Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening:
a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;
b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;
3.De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg en het bepaalde in het bestemmingsplan zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het bouwwerk.
|
Vervalt
|
Artikel 6, lid 2
|
1.Het is verboden een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening te beschadigen of te vernielen.
2.Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening:
a.
te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;
b.
te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;
3.De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg en het bepaalde in het bestemmingsplan zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het bouwwerk.
|
2. Het verbod in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing indien:
a. in het geldende omgevingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;
b. een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
- de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
c. Burgemeester en Wethouders nadere regels stellen, gericht op archeologische monumentenzorg, voorafgaand aan of samengaand met de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot een verstoring van de bodem als bedoeld in lid 1.
|
Geluidshinderverordening Maastricht 2016
|
Artikel 2
|
1. Het is verboden in de openlucht danwel in een feesttent of panden waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer niet van toepassing is een geluidsapparaat of een recreatietoestel in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving, geluidhinder wordt veroorzaakt. 2. Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in het vorige lid ontheffing verlenen.
3a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor activiteiten die behoren tot een door het bevoegd gezag aangewezen categorie, waarvoor regels zijn vastgesteld.
3b. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor terreinen, pleinen, straten en wateren die door het bevoegd gezag zijn aangewezen en waarvoor algemene regels zijn vastgesteld.
4. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 3, sub a en ten aanzien van de terreinen, pleinen, straten en wateren als bedoeld in artikel 2, lid 3, sub b.
|
1. Het is verboden in de openlucht danwel in een feesttent of panden waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer niet van toepassing is een geluidsapparaat of een recreatietoestel in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving, geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in het vorige lid ontheffing verlenen.
3a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor activiteiten die behoren tot een door het bevoegd gezag aangewezen categorie, waarvoor regels zijn vastgesteld.
3b. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor terreinen, pleinen, straten en wateren die door het bevoegd gezag zijn aangewezen en waarvoor algemene regels zijn vastgesteld.
4. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 3, sub a en ten aanzien van de terreinen, pleinen, straten en wateren als bedoeld in artikel 2, lid 3, sub b.
5. Deze verordening is niet van toepassing op evenementen zoals bedoeld in de Evenementenverordening Maastricht 2023.
|
Artikel 9
|
Artikel 9 Overige geluidhinder
Onverminderd het bij of krachtens de Wet milieubeheer bepaalde, de Algemene Plaatselijke Verordening en het bepaalde in de vorige artikelen is het verboden met huishoudelijke, ambachtelijke, danwel doehetzelf apparatuur, muziekinstrumenten of anderszins handelingen te verrichten waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt danwel toe te laten dat deze handelingen worden verricht.
|
Artikel 9 Overige geluidhinder
Onverminderd het bij of krachtens de Wet milieubeheer en in de Omgevingswet bepaalde, de Algemene Plaatselijke Verordening en het bepaalde in het de vorige artikelen is het verboden met huishoudelijke, ambachtelijke, danwel doehetzelf apparatuur, muziekinstrumenten of anderszins handelingen te verrichten waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt danwel toe te laten dat deze handelingen worden verricht.
|
Hemel- en grondwaterverordening Maastricht
|
Artikel 1
|
Artikel 1 Definities
In de verordening wordt verstaan onder:
- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
- college: het college van burgemeester en wethouders van Maastricht; en
- gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
|
Artikel 1 Definities
In de verordening wordt verstaan onder:- college: het college van burgemeester en wethouders van Maastricht;
- gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
|
Artikel 4
|
Artikel 4 Werkingsgebied
1.Het college kan het hemelwaterbergingsgebied, bedoeld in artikel 2, wijzigen door aanvullende gebieden aan te wijzen en daarvoor de minimale capaciteit van de hemelwaterberging te bepalen.
2.Het college houdt bij het wijzigen van het gebied rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.
|
Vervalt
|
Artikel 5
|
Artikel 5 Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.
|
Vervalt
|
Terrasverordening Maastricht
|
Artikel 5, onderdeel 1
|
indien de vestiging of de exploitatie van het terras in strijd is met het geldende bestemmingsplan;
|
indien de vestiging of de exploitatie van het terras in strijd is met het geldende omgevingsplan;
|
Verordening Speelautomatenhallen en speelautomaten Maastricht 2001
|
Artikel 7, eerste lid, sub c
|
c. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan c.q. leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;
|
c. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal in strijd is met het geldende omgevingsplan
|
Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart Maastricht 2019
|
Artikel 5, sub a
|
a. Voor de woonboot een vergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onderdeel a, c of d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en deze niet is verleend;
|
a. Voor de woonboot een vergunning op grond van artikel 5.1, lid 2, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een bouwactiviteit of op grond van artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is vereist, of een melding krachtens artikel 6.6 van het Besluit bouwwerken leefomgeving is vereist
|
Artikel 6, vierde lid
|
De woonboot moet 2,5 meter uit de lengtemaat van de ligplaatsgrens liggen,
a. de ligplaatsgrens grenst aan het einde van de ligplaatszone of
b. bij niet aangrenzende ligplaatsen de afstand van 5 meter tussen de woonboten onderling kan worden gewaarborgd.
|
De woonboot moet 2,5 meter uit de lengtemaat van de ligplaatsgrens liggen, tenzij
a. de ligplaatsgrens grenst aan het einde van de ligplaatszone of
b. bij niet aangrenzende ligplaatsen de afstand van 5 meter tussen de woonboten onderling kan worden gewaarborgd.
|