Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2024

De raad van de gemeente Ameland,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 november 2023

Gelet op artikel 223 van de Gemeentewet;

 

BESLUIT

Vast te stellen de navolgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2024

Artikel 1 Definitie

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning:

een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een woning beschikbaar houden.

  • 2.

    Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1.

    Als de woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 Wet WOZ en waarvoor op grond van hoofdstuk IV van die wet een waarde is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen, zoals die voor het belastingobject geldt voor het tijdvak waarover de forensenbelasting wordt geheven.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar de waarde, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld met toepassing van artikel 16, onderdeel d alsmede onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3.

    In geval geen heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de waarde.

  • 4.

    De vaststelling van de waarde bedoeld in het tweede en derde lid geschiedt overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 220d van de Gemeentewet.

Artikel 4 Belastingtarieven

De forensenbelasting bedraagt per jaar bij een waarde die:

1.

minder is dan € 50.000,-

€ 236,38

2.

€ 50.000,- of meer, maar minder dan € 100.000,-

€ 520,04

3.

€ 100.000,- of meer, maar minder dan € 200.000,-

€ 940,28

4.

€ 200.000,- of meer, maar minder dan € 300.000,-

€ 1.360,52

5.

€ 300.000,- of meer, maar minder dan € 400.000,-

€ 1.728,23

6.

€ 400.000,- of meer, maar minder dan € 500.000,-

€ 1.938,35

7.

€ 500.000,-of meer, maar minder dan € 600.000,-

€ 2.043,41

8.

€ 600.000,-of meer, maar minder dan € 700.000,-

€ 2.148,47

9.

€ 700.000,-of meer, maar minder dan € 800.000,-

€ 2.253,53

10.

€ 800.000,-of meer, maar minder dan € 900.000,-

€ 2.358,59

11.

€ 900.000,-of meer, maar minder dan € 1.000.000,-

€ 2.463,65

12.

€ 1.000.000,-of meer, maar minder dan € 1.250.000,-

€ 2.568,71

13.

€ 1.250.000,-of meer, maar minder dan € 1.500.000,-

€ 2.673,77

14.

€ 1.500.000,-of meer, maar minder dan € 1.750.000,-

€ 2.778,33

Vanaf een waarde van € 1.750.000 geldt per € 250.000 waardestijging een stijging van het tarief van € 105,06.

Artikel 5 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld

De belasting is verschuldigd op het moment dat de woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2.

Artikel 8 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in vier gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de forensenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige als bedoeld in artikel 2, die voor de eerste maal een woning in de zin van artikel 1 beschikbaar houdt, is verplicht om dat onmiddellijk te melden aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, sub b en d, van de gemeentewet.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening forensenbelasting 2023” , wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening forensenbelasting 2024” .

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Ameland, gehouden op 18 december 2023.

, voorzitter.

, griffier.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van het in de verordening voorkomende begrip 'woning' is een omschrijving opgenomen in artikel 1. Onder woning wordt verstaan een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.

 

Over de vraag wat moet worden verstaan onder een gemeubileerde woning is veel jurisprudentie ontstaan. Van belang zijn de bestemming en de geschiktheid voor bewoning. De vraag moet worden beantwoord of de gemeubileerde woning op zich zelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen (HR 19 december 1962, nr. 14 905, BNB 1963/95 en Hof Leeuwarden 16 september 1974, nr. 248/74, BNB 1975/106). Voor het duurzaam dienen voor bewoning wordt wel gekeken naar de aanwezige voorzieningen zoals de aansluiting op nutsvoorzieningen en riolering, en de aanwezigheid van verwarming, kookgelegenheid en wasgelegenheid. Het ontbreken van aantal van deze voorzieningen is echter niet altijd doorslaggevend (Hof Arnhem 16 mei 1989, nr. 5/1989 E II, Belastingblad 1989, blz. 418 en Hof Amsterdam 14 juni 1990, nr. 3900/90, Belastingblad 1993, blz. 710).

 

De gemeubileerde woning hoeft geen woning te zijn in de zin van de Woningwet. Een stacaravan kan ook een gemeubileerde woning zijn (HR 12 januari 1972, nr. 16 560, BNB 1972/41 en HR 4 maart 1987, nr. 24 399, BNB 1987/117, Belastingblad 1987, blz. 315). Ook een woonschip kan een gemeubileerde woning zijn (HR 2 maart 1994, nr. 29 642, BNB 1994/115, Belastingblad 1994, blz. 305, Hof Arnhem 17 juni 1994, nr. 940535, Belastingblad 1995, blz. 138, en Hof Leeuwarden 10 februari 2006, nr. BK 589/04, Belastingblad 2006, blz. 353).

 

Er zijn echter ook stacaravans en toercaravans die niet beschikken over de meest elementaire voorzieningen voor duurzame bewoning. In dat geval is er geen sprake van een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223 van de Gemeentewet (Hof Den Haag 23 oktober 1973, nr 16/1973, BNB 1974/213, Hof Leeuwarden 24 december 1982, nr. 1260/81, BNB 1984/149, Belastingblad 1984, blz. 199, Hof Amsterdam 12 maart 1984, nr 46/33, Belastingblad 1985, blz. 599, Hof Amsterdam 21 oktober 1986, nr 1760/85, Belastingblad 1987, blz. 545, Hof Arnhem 21 maart 1989, nr 1492/1988, Belastingblad 1989, blz. 578, Hof Den Haag 11 mei 1989, nr. 4859/87, Belastingblad 1989, blz. 619).

 

Het is niet toegestaan om stacaravans uit doelmatigheidsoverwegingen buiten de heffing te laten. Voor het achterhalen van stacaravans die als gemeubileerde woning zijn aan te merken, is weliswaar een omvangrijk onderzoek nodig, maar dit onderzoek is eenmalig. Aan gemeenten staan volgens de belastingrechter voldoende middelen ten dienste om de medewerking van vakantieparken af te dwingen (verwijzingsprocedure Hof Leeuwarden, 12 augustus 1994, nr. 240/94, nog niet gepubliceerd, na Hoge Raad, 9 februari 1994, nr. 29 504, Belastingblad 1994, blz. 373).

 

Van een gemeubileerde woning, die uitsluitend wordt gebruikt om voor verhuur gereed te maken en te houden, kan niet gezegd worden dat deze door de eigenaar beschikbaar wordt gehouden voor zich of zijn gezin. Indien echter een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur is uitgesloten (HR 24 juli 1995, nr. 30 470, ECLI:NL:HR:1995:AA1657, Belastingblad 1995, blz. 618). Aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur mag slechts dan geen aanslag forensenbelasting worden opgelegd (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden) indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig dagen is (HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972).

 

Ook het beschikbaar stellen van de woning aan kennissen is gebruik dat zodanig is verbonden met de privésfeer dat het is aan te merken als het voor zich beschikbaar houden (Hof Amsterdam, 20 januari 2003, nr. 02/02853, ECLI:NL:GHAMS:2003:AF3407).

 

Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht

Belastingplichtig kunnen slechts zijn natuurlijke personen die in de gemeente geen hoofdverblijf hebben. Of er al dan niet sprake is van het hebben van hoofdverblijf moet worden beoordeeld naar de omstandigheden (artikel 223, derde lid, van de Gemeentewet). De inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) kan een omstandigheid zijn, maar doorslaggevend is deze niet (HR 9 mei 1984, nr 22 373, BNB 1984/175, Belastingblad 1984, blz. 371). Zie voor van belang zijnde omstandigheden Hof Leeuwarden 14 mei 2004, nr 296/03, ECLI:NL:GHLEE:2004:AO9762, Belastingblad, 2004, blz. 760, Hof Amsterdam 2 december 1992, nr. 92/1085, Belastingblad 1993, blz. 342 en Hof Den Haag 26 februari 1992, nr. 91/0638, Belastingblad 1992, blz. 492.

 

Het is noodzakelijk om alle natuurlijke personen die aan het belastbaar feit voldoen in de heffing worden betrokken. Dit is een gevolg van het arrest van de Hoge Raad 4 juli 1989, nr. 26 141, Belastingblad 1989, blz. 576. In dat geval kon overigens de forensenbelasting niet worden geheven. Het Hof had als vaststaand aangemerkt dat de woning slechts op basis van afspraken voor de vijf mede-eigenaren zelfstandig en zonder de anderen gebruikt wordt en voorts dat zij niet tot hetzelfde gezin behoorden. In die omstandigheden biedt de wet noch de verordening houvast voor het in de heffing betrekken van de gezamenlijke eigenaren. Over de beschikbaarheid van de woning voor de vijf eigenaren koos overigens het Hof bij gebreke van duidelijkheid daarover waarschijnlijk voor een rekenkundige uitleg. Dit betekent dat bij mede-eigendom van meer dan vier eigenaren nagegaan zal moeten worden hoe de desbetreffende overeenkomst luidt om te constateren of een belastbaar feit heeft plaats gevonden. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelde dat heffing van meerdere eigenaren in hetzelfde belastingjaar is toegestaan (Hof 's-Hertogenbosch 13 april 2018, nr. 17/00282, ECLI:NL:GHSHE:2018:1590). Het ging in deze uitspraak om een belanghebbende die in de loop van het kalenderjaar een vakantiewoning verwerft die hij voor meer dan 90 dagen voor eigen gebruik aanhoudt. Zowel belanghebbende als de voormalige eigenaar worden aangeslagen in de forensenbelasting ter zake van de vakantiewoning. Het Hof oordeelt dat die heffing van meerdere eigenaren in hetzelfde jaar is toegestaan.

 

Uit doelmatigheidsoverwegingen kan de gemeente bepaalde categorieën gemeubileerde woningen buiten de heffing laten (HR 9 februari 1994, nr. 29 504, BNB 1994/109, Belastingblad 1994, blz. 219).

 

Er hoeft niet te worden gewacht met het opleggen van de aanslag tot het einde van het kalenderjaar. Indien in de loop van het belastingtijdvak de 90 dagen reeds zijn ‘volgemaakt’ staat op dat moment de belastingschuld vast. Zie Hoge Raad 01-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:829 (Ameland) waarin de Hoge Raad oordeelde dat uit de bepalingen van de verordening volgt dat forensenbelasting materieel verschuldigd is zodra in een kalenderjaar een woning op meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gestaan. Vanaf dat moment kan de hoogte van de forensenbelasting voor dat kalenderjaar worden vastgesteld en kan de definitieve aanslag in de forensenbelasting worden opgelegd.

 

Artikel 3. Maatstaf van heffing

De heffingsmaatstaf wordt overgenomen zoals deze is vastgesteld voor de onroerendezaakbelastingen. Dat impliceert dat de heffingsmaatstaf betrekking heeft op de woning en alle daarbij behorende gebouwde en ongebouwde eigendommen. De heffingsmaatstaf wordt immers vastgesteld met inachtneming van de objectafbakeningsregels van artikel 16 Wet WOZ.

 

Door wijziging van de objectafbakening van recreatieterreinen per 1 januari 2005 zal voor een aantal recreatiewoningen geen afzonderlijke WOZ-waarde meer worden vastgesteld. Het tweede lid van dit artikel regelt onder meer dat als een recreatieterrein ingevolge artikel 16, onderdeel e, van de Wet WOZ, als één geheel wordt afgebakend en als één geheel wordt gewaardeerd, de heffingsmaatstaf voor de afzonderlijke woningen voor de forensenbelasting de waarde is.

 

Omdat het mogelijk is dat bepaalde gemeubileerde woningen voor de forensenbelasting niet onroerend zijn, moet daarvoor een aparte bepaling worden opgenomen. Deze heeft een plaats gekregen in het derde lid.

 

In het vierde lid is verankerd dat bij toepassing van het tweede en derde lid de objectafbakening en waardering dienen te geschieden overeenkomstig de regels zoals die voor de onroerendezaakbelastingen gelden.

 

Artikel 7. Ontstaan van de belastingschuld

In dit artikel is geregeld dat de belastingschuld ontstaat indien in de loop van het belastingtijdvak de gemeubileerde woning 90 dagen beschikbaar is gehouden.

 

Er behoeft niet te worden gewacht met het opleggen van de aanslag tot het einde van het kalenderjaar. Indien in de loop van het belastingtijdvak de 90 dagen reeds zijn ‘volgemaakt’ staat op dat moment de belastingschuld vast. Zie Hoge Raad 01-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:829 (Ameland) waarin de Hoge Raad oordeelde dat uit de bepalingen van de verordening volgt dat forensenbelasting materieel verschuldigd is zodra in een kalenderjaar een woning op meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gestaan. Vanaf dat moment kan de hoogte van de forensenbelasting voor dat kalenderjaar worden vastgesteld en kan de definitieve aanslag in de forensenbelasting worden opgelegd.

Naar boven