Verordening fysieke leefomgeving Stichtse Vecht 2023

Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling

*

Opmerkingen m.b.t. de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

De artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

  • Datum inwerking- treding

    Terugwerkende kracht t/m

    Datum uitwerking- treding

    Betreft

    Datum ondertekening Bron bekendmaking

    Kenmerk voorstel

    31 december 2023 om 23:59 uur

    Nieuwe regeling

    Gemeenteblad

Tekst van de regeling

Intitulé

De raad van de gemeente Stichtse Vecht,

gelet op:

  • 1.

    de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet;

  • 2.

    het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023;

  • 3.

    de bespreking in de commissie Bestuur en Financiën van 5 december 2023;

B e s l u i t :

  • 1.

    de Verordening fysieke leefomgeving Stichtse Vecht 2023 vast te stellen;

  • 2.

    gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Verordening fysieke leefomgeving Stichtse Vecht 2023 de volgende verordeningen in te trekken:

  • 1.

    Bomenverordening Stichtse Vecht 2015;

  • 2.

    Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Stichtse Vecht 2016, en

  • 3.

    Rioolaansluitverordening gemeente Stichtse Vecht 2015.

     

Verordening fysieke leefomgeving Stichtse Vecht 2023

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Toepassingsbereik en doel van de verordening

Artikel 1.1 Toepassingsbereik

Deze verordening geeft regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de Omgevingswet, zoals die geldt na inwerkingtreding, zoals aangegeven in artikel 1.2 en 1.3 van die wet.

 

Artikel 1.2 Doel van deze verordening

1. Het doel van deze verordening is het samenbrengen van regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen in één verordening. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze regels (gefaseerd) worden verwerkt in het omgevingsplan.

2. Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang:

a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur; en

b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Paragraaf 1.2 Proces, procedure, weigerings- en intrekkingsgronden

Artikel 1.3 Verhouding tot de Omgevingswet

1. De artikelen 1.4 tot en met 1.10 zijn niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet.

2. De artikelen 1.4 tot en met 1.10 zijn niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1.4 Beslistermijn (oud: art. 1:2 APV)

1. Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bevoegd gezag kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. Voor bepaalde, door het bevoegd gezag aan te wijzen, vergunningen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd.

4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen (oud: art. 1:4 APV)

1. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

Artikel 1.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing (oud: art. 1:5 APV)

1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1.7 Intrekking of wijziging van vergunning (oud: art. 1:6 APV)

Het bevoegd gezag kan de vergunning in ieder geval wijzigen of intrekken indien:

a. de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b. veranderde omstandigheden, feiten of inzichten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

c. de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

d. de voor de houder van de vergunning geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd;

e. van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

f. aannemelijk is dat de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie, of;

g. de vergunninghouder dit verzoekt.

 

Artikel 1.8 Termijnen (oud: art. 1:7 APV)

1. De vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen overtreft.

 

Artikel 1.9 Algemene weigeringsgronden omgevingsvergunning (oud: art. 1:8 APV)

1. Het bevoegd gezag weigert een vergunning in ieder geval:

a. Indien de activiteit in strijd zou zijn met het bepaalde in deze verordening of een andere wettelijke regeling;

b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

2. Het bevoegd gezag kan een vergunning in ieder geval weigeren indien:

a. dat naar hun oordeel nodig is in het belang van een veilige, gezonde fysieke leefomgeving, de bescherming van het milieu of het genoemde doel in de van toepassing zijnde paragraaf;

b. dat naar hun oordeel nodig is met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;

c. niet wordt voldaan aan bij of krachtens deze verordening gesteld vereisten om voor de vergunning in aanmerking te komen;

d. de aanvraag te kort voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor redelijkerwijs een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Artikel 1.10 Experimenteerartikel (oud: art. 1:9 APV)

1. In dit artikel wordt verstaan onder experiment: tijdelijk afwijken van een of meer bepalingen in deze verordening met het oog op het verzamelen van gegevens om te beoordelen of de afwijking permanent of algemeen kan worden gemaakt.

2. Het bevoegd gezag kan, ieder voor zover het een hem in deze verordening gegeven bevoegdheid betreft, besluiten tot het houden van een experiment.

3. Het bevoegd gezag kan niet bij wijze van experiment afwijken van de volgende onderdelen van deze verordening:

a. de hoofdstukken 11 en 12;

b. van hoofdstuk 3, afdeling 3.1 en 6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Stichtse Vecht 2024

c. van hoofdstuk 3, afdeling 3.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Stichtse Vecht 2024

d. de artikelen 2:31 en 2:32.

4. In het besluit, zoals genoemd in het tweede lid, wordt in ieder geval opgenomen:

a. het doel van het experiment;

b. de tijdsduur van het experiment;

c. van welke regels wordt afgeweken;

d. voor welk gebied het experiment geldt; en

e. de voorwaarden die het bevoegd gezag verbindt aan het experiment.

5. De raad wordt uiterlijk vier weken voor aanvang van het experiment door het bevoegd gezag geïnformeerd over het experiment.

6. Een experiment heeft een looptijd van ten hoogste een jaar.

7. Het experiment wordt geëvalueerd. Als de evaluatie van een experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van deze verordening, kan het bevoegd gezag besluiten, in afwijking van het zesde lid, het experiment met ten hoogste een jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van de verordening.

 

Artikel 1.11 Rekening houden met nieuwe wet- en regelgeving

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van wetgeving, beleidsregels, NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging is gepubliceerd.

 

Paragraaf 1.3 Zorgplicht fysieke leefomgeving

Artikel 1.12 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 1.13 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:

a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

 

Artikel 1.14 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Degene die een object heeft geplaatst op een openbare plaats, draagt er zorg voor dat het stabiel is geplaatst, geen gevaar oplevert voor de (verkeers-)veiligheid, de doorstroming van het verkeer niet belemmert en houdt het in goede staat en ruimt het op zodra de activiteit waarvoor het geplaatst is wordt gestaakt.

 

Artikel 1.15 Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

1. Het is verboden (gemeentelijk) onroerend cultureel erfgoed te beschadigen of te vernielen.

2. De eigenaar en huurder van een (gemeentelijk) monument zijn verplicht het onderhoud te verrichten dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

3. Degene die een activiteit verricht aan of bij een (gemeentelijk) onroerend cultureel erfgoed is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om beschadiging te voorkomen.

 

Artikel 1.16 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

De eigenaar van een perceel draagt er voldoende zorg voor dat de sloten en andere wateren op het perceel geen gevaar, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert voor derden.

 

Artikel 1.17 Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

De eigenaar van een gebouw draagt voldoende zorg voor de niet openbare riolen en putten buiten gebouwen. Deze mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor derden.

 

Artikel 1.18 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De zakelijk of persoonlijk rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk objecten, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

Hoofdstuk 2 Bescherming milieu, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Paragraaf 2.1 Voorwerpen op of aan de weg

Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan de weg (oud: art. 2:10 APV)

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

b. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Het bevoegd gezag kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, reclame-uitingen en spandoeken.

3. Reclame-uitingen direct of indirect verbonden met openbare grond zijn verboden, met uitzondering van reclame aangebracht door houders van een concessie- of bruikleenovereenkomst met de gemeente.

4. Reclame-uitingen op en aan gebouwen en bouwwerken niet zijnde een gebouw, op particuliere grond zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied, zijn verboden tenzij ze rechtstreeks verband houden met de activiteit die op het perceel plaatsvindt.

5. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod uit lid 4 een vergunning verlenen.

6. Indien houders van concessie- of bruikleenovereenkomsten voor reclame een omgevingsvergunning bezitten, is ontheffing op basis van de APV niet nodig.

7. Een vergunning voor het ophangen van spandoeken kan alleen worden verleend voor niet commerciële aankondigingen.

8. Het verbod is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Stichtse Vecht 2024;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17 van de Algemene plaatselijke verordening Stichtse Vecht 2024;

c. kleine objecten die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg worden geplaatst ten behoeve van (bouw)werkzaamheden. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van deze objecten. Het is verboden om zonder voorafgaande melding deze objecten op de weg te plaatsen;

d. het maken en hebben van geveltuinen. Het college kan nadere regels stellen voor

het maken en hebben van geveltuinen, en

e. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

9. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 2.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (oud: art. 2:11 APV)

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van het bevoegd gezag of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

3. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

4. Het verbod is niet van toepassing op geveltuinen als bedoeld in artikel 2.1, achtste lid onder d, voor zover deze voldoen aan de nadereregels die het bevoegd gezag daarvoor vaststelt.

 

Artikel 2.3 Vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg (oud: art. 2:12 APV)

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. Het bevoegd gezag weigert de vergunning als:

a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, waarbij de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

 

Artikel 2.4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp (oud: art. 2:15 APV)

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 2.5 Voorzieningen voor verkeer, veiligheid en verlichting (oud: art. 2:21 APV)

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer, de veiligheid of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het bevoegd gezag maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

Artikel 2.6 Objecten onder hoogspanningslijn (oud: art. 2:22 APV)

1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

 

Paragraaf 2.2 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 2.7 Vergunningplichtige activiteiten (oud: art. 5:24, lid 1 en 3, APV)

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2. Het verbod is niet toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheep-vaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening, provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 2.8 Verboden activiteiten (oud: art. 5:24, lid 2 en 3, APV)

1. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

2. De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaart-verkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Paragraaf 2.3 Standplaats- en reclameactiviteiten

Artikel 2.9 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden (oud: art. 5:18 APV en art. 5:20 APV)

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Het bevoegd gezag weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:10 kan de vergunning worden geweigerd als:

a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

4. Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

5. De weigeringsgrond uit lid 3 is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Artikel 2.10 Toestemming rechthebbende (oud: art. 5:19 APV)

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het bevoegd gezag standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 2.11 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (oud: art. 4:15 APV)

1. Het is verboden op of aan een roerende en/of onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

2. Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

 

Paragraaf 2.4 Parkeren, voertuigen en winkelwagentjes op de openbare weg

Artikel 2.12 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het voorkomen c.q. beperken van:

1. ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

2. aanzienlijke overlast en onveilige situaties;

3. het beslag leggen op de beschikbare parkeerruimte.

 

Artikel 2.13 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke (oud: art. 5:2 APV)

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstelllen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen

 

Artikel 2.14 Te koop aanbieden van voertuigen (oud: art. 5:3 APV)

1. Het is verboden op een door het bevoegd gezag aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen.

 

Artikel 2.15 Defecte voertuigen (oud: art. 5:4 APV)

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 2.16 Voertuigwrakken (oud: art. 5:5 APV)

1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 2.17 Kampeermiddelen en andere voertuigen (oud: art. 5:6 APV)

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg binnen de bebouwde kom;

b. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het bevoegd gezag aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

c. op een door het bevoegd gezag aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a en b, een vergunning verlenen.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 2.18 Parkeren van reclamevoertuigen (oud: art. 5:7 APV)

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen.

 

Artikel 2.19 Parkeren van grote voertuigen (oud: art. 5:8 APV)

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het bevoegd gezag aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het bevoegd gezag aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

5. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de verboden een vergunning verlenen.

 

Artikel 2.20 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen (oud: art. 5:9 APV)

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

Artikel 2.21 Aantasting van groenvoorzieningen door voertuigen (oud: art. 5:11 APV)

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. de weg;

b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen

 

Artikel 2.22 Overlast van fietsen of bromfietsen (oud: art. 5:12 APV)

1. Het is verboden in het door bevoegd gezag aangewezen gebieden, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde plaatsen te laten staan.

2. Het is verboden op door het bevoegd gezag aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, in de openbare ruimte te laten staan.

 

Artikel 2.23 Winkelwagentjes (oud: art. 2:14 APV)

1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:

a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken;

b. en terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

3. Het bevoegd gezag kan gebieden aanwijzen waarbinnen bedrijven die winkelwagentjes ter beschikking stellen verplicht worden op of aan een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes direct te verwijderen.

4. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

 

Artikel 2.24 Openen straatkolken en dergelijke (oud: art. 2:16 Openen straatkolken)

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken, te verwijderen of af te dekken.

 

Paragraaf 2.5 Bescherming van natuurgebieden

Artikel 2.25 Crossterreinen (oud: art. 5:32 APV)

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het bevoegd gezag aangewezen terreinen. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieu-waarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Artikel 2.26 Beperkingen verkeer in natuurgebieden (oud: art. 5:33 APV)

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het bevoegd gezag aangewezen terreinen. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen van overlast;

b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

b. binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

5. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen.

 

Artikel 2.27 Rookverbod in bossen en natuurterreinen (oud: art. 2:18 APV)

1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden, of andere natuurterreinen of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

a. te roken gedurende een door het bevoegd gezag aangewezen periode;

b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

3. Het verbod in het eerste lid, onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

 

Hoofdstuk 3 Voorkomen of beperken geluidhinder en overige hinder

Paragraaf 3.1 Voorkomen van geluidhinder

Artikel 3.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten (oud: art. 4:2 APV)

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 gelden niet voor door het bevoegd gezag per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het bevoegd gezag per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het bevoegd gezag bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden van de gemeente.

4. Het bevoegd gezag maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het bevoegd gezag festiviteiten terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de inrichting mag 20 dB(A) hoger zijn dan de reguliere geluidsnorm die op de inrichting van toepassing is conform de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Voor de beoordeling van de geluidsniveaus geldt de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

7. Het bevoegd gezag kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 6 genoemde waarden.

8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van een hoger geluidsniveau zoals genoemd in het zesde en zevende lid, uiterlijk beëindigd op een door het bevoegd gezag vast te stellen tijdstip.

 

Artikel 3.2 Melding incidentele activiteiten (oud: art. 4:3 APV)

1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal acht dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.3, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het bevoegd gezag.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal acht dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het bevoegd gezag.

3. In plaats van het bepaalde in het eerste en tweede lid, is het op het terrein van het Recreatiecentrum de Maarsseveens Plassen toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden.

4. De melding is gedaan wanneer het meldingsformulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier staat vermeld.

5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het bevoegd gezag op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de inrichting mag 20 dB(A) hoger zijn dan de reguliere geluidsnorm die op de inrichting van toepassing is conform de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de beoordeling van de geluidsniveaus geldt de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

7. Het bevoegd gezag kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 7 genoemde waarden.

8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van een hoger geluidsniveau zoals genoemd in het zevende lid of het achtste lid, uiterlijk om 24.00 uur beëindigd in de nacht van zondag op maandag, van maandag op dinsdag, van dinsdag op woensdag, van woensdag op donderdag of van donderdag op vrijdag en om 01.00 uur in de nacht van vrijdag op zaterdag of van zaterdag op zondag.

9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

 

Artikel 3.3 Onversterkte muziek (oud: art. 4:5 APV)

1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

d. bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

2. Tabel

 

07.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-07.00 uur

LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

3. Het bevoegd gezag kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 1 en 2 genoemde waarden.

4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2.

Artikel 3.4 Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

 

Artikel 3.5 Overige geluidhinder (oud: art. 4:6 APV)

1. Het is verboden buiten een inrichting om in de openbare ruimte en de private buitenruimte, toestellen, machines, technische installaties of muziekinstallaties in werking te hebben, waardoor voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

2. Van geluidshinder, zoals bedoeld in lid 1, is sprake als het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, hoger is dan 45 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 35 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen van derden en op de grens van geluidsgevoelige terreinen.

3. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen en kan daarbij geluidsvoorschriften stellen die afwijken van de in lid 2 genoemde geluidsniveaus en/ of van de in lid 2 genoemde beoordelingspunten.

4. De geluidsniveaus zoals aangegeven in lid 2 worden gemeten en beoordeeld conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevings-wet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 3.6 Gebruik van aggregaten op schepen in het Amsterdam Rijnkanaal (oud: art. 4:6a, lid 1)

Het is verboden een schip af te meren in het Amsterdam Rijnkanaal aan de afmeerplaats in Breukelen indien voor de stroomvoorziening gebruikgemaakt wordt van een aggregaat.

 

Artikel 3.7 Gebruik knalapparaten (oud: art. 4:6b APV)

1. Het is verboden - buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of van het Activiteitenbesluit – één of meerdere knalapparaten in werking te hebben.

2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod in lid 1 een vergunning verlenen en kan daarbij voorschriften stellen aan het gebruik van de knalapparaten.

 

Paragraaf 3.2 Voorkomen van lichthinder

Artikel 3.8 Gebruik van verlichting op schepen in het Amsterdam Rijnkanaal (oud: art. 4:6a, lid 2)

Het is verboden een schip af te meren en daarbij zodanige verlichting te voeren die voor de omgeving hinder oplevert.

 

Paragraaf 3.3 Vuurverbod

Artikel 3.9 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken (oud: art. 5:34, lid 1, 2, 3, 4 en 5, APV)

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden.

3. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.11 kan de vergunning worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

Hoofdstuk 4 Verblijf (kamerverhuur commercieel en recreatief)

Paragraaf 4.1 Toezicht op kamerverhuur (oud: Afdeling 5A APV)

Artikel 4.1 Exploitatie kamerverhuurbedrijf (oud: Afdeling 5A art. 1, 2 en 3, APV)

1. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. kamerverhuurbedrijf: een gebouw of deel van een gebouw, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, of diens opvolger onder de Omgevingswet, worden verhuurd, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen;

b. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren.

2. Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het bevoegd gezag.

3. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningaanvraag.

4. Geen vergunning is vereist voor woonruimtes die deel uitmaken van een seniorencomplex, herstelinrichtingen en verzorgingstehuizen of daarmee naar hun aard vergelijk te stellen woonvormen, zolang deze worden verhuurd overeenkomstig de specifieke functies van de in dit lid bedoelde woonvormen. Voor de door zorgaanbieders geboden of te bieden huisvesting (verhuur van kamers) en begeleiding aan zorgcliënten, is de verplichting van een exploitatievergunning wel van toepassing.

5. Het bevoegd gezag weigert de vergunning:

a. als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

b. als de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf in strijd is met een geldend omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

c. als de exploitatie naar zijn oordeel in strijd is met de, op de woonvisie gebaseerde afwegingskaders voor initiatieven woonzorgcombinaties en huisvesting arbeidsmigranten.

6. Bij de toepassing van de in het vijfde lid onder a genoemd belang houdt het bevoegd gezag rekening met het karakter en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

7. Het bevoegd gezag kan de vergunning intrekken indien de woon- en leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

 

Artikel 4.2 Recreatief verblijf buiten (kamperen) (oud: art. 4:18 APV)

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

a. natuur en landschap; of

b. een dorpsgezicht.

 

Paragraaf 4.2 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen (oud: art. 7.3.1 en 7.3.2 Bouwverordening)

Artikel 4.3 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op vijf. Deze bepaling geldt voor bedrijfsmatig nachtverblijf of in het kader van verzorging.

 

Hoofdstuk 5 Openbaar water en waterstaatswerken

Paragraaf 5.1 Ligplaatsen

Artikel 5.1 Ligplaatsen (oud: art. 5.25, lid 1, 2 en 3, APV)

1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het bevoegd gezag aangewezen gedeelten van openbaar water.

2. Het bevoegd gezag kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne-ene en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. beperkingen stellen naar soort, aantal en afmetingen van vaartuigen.

3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

 

Artikel 5.2 Aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats (oud: art. 5.25, lid 4 en 5, APV)

1. Het bevoegd gezag kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

 

Hoofdstuk 6 Bouwactiviteiten

Paragraaf 6.1 Bodemkwaliteit

Artikel 6.1 Doel van de regels over bodem

1. Het doel van de regels in deze afdeling is om de kwaliteit van de bodem te beschermen, verontreiniging tegen te gaan en de kwaliteit van de bodem waar mogelijk te verbeteren. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor mens, dier en plant.

2. Het doel van deze afdeling is het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 8, lid twee van de Woningwet.

 

Artikel 6.2 Op wie van toepassing

Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die de betrokken activiteit verricht of laat verrichten, tenzij anders is bepaald.

 

Artikel 6.3 Indeling van het gebied van de gemeente (oud: art. 1.3 Bouwverordening)

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt als indeling van de gemeente:

a. Het gebied binnen de bebouwde kom;

b. Het gebied buiten de bebouwde kom.

2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart is aangegeven.

 

Artikel 6.4 Bodemonderzoek (oud: art. 2.1.5 Bouwverordening)

Indieningsvereisten bouwactiviteit bodemgevoelige locatie

1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

a. de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;

b. (vervallen)

c. Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

3. Het bevoegd gezag staat het geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

4. Het bevoegd gezag kan het gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 5.16 van het Besluit omgevings-recht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

5. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

 

Artikel 6.5 Verboden activiteiten (oud: art. 2:4.1 en 2.4.2 Bouwverordening)

1. Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit is vereist; en

1. dat de grond raakt, of

2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

2. In afwijking van het bepaalde in dit artikel en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

 

Hoofdstuk 7 Bomen en houtopstanden

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1 Begripsbepalingen (oud: art. 2 Bomenverordening)

In deze afdeling wordt verstaan:

a. Bebouwingscontour houtkap: buiten deze contour, vastgesteld door de gemeenteraad, zijn de provincie of het Rijk bevoegd inzake het vellen van houtopstanden;

b. Beheerplan : een door het bevoegd gezag goedgekeurd plan voor het beheer van gemeentelijke houtopstanden;

c. Beschermde houtopstanden : een houtopstand die is vastgelegd op de Groene Kaart;

d. Bijdrageregeling: tegemoetkoming in de kosten voor het duurzaam in standhouden van een Beschermde houtopstand in privaat eigendom;

e. Bomeneffectanalyse: een rapportage, al dan niet voorzien van een werkplan, die is opgesteld door een boomtechnisch adviseur met als doel het inzichtelijk maken van de effecten van de voorgenomen werkzaamheden op de (beschermde) houtopstand.

f. Boom: een houtig opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In afwijking van deze minimale dwarsdoorsnede van 10 cm geldt geen minimale dwarsdoorsnede indien het bomen zijn aangelegd op grond van de artikelen 7.22, 7.23 en bij bomen als bedoeld in artikel 7.6 van deze verordening;

g. Boomstructuur: een verzameling houtopstanden die samen een - al dan niet onderbroken - lijn of andere verbindingsstructuur vormen door een gebied;

h. Boomwaarde: de financiële waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

i. Boomzone: een begrensd gebied van houtopstanden, dat een samenhangend geheel vormt;

j. College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht;

k. Dunning: een velling uitsluitend bedoeld als verzorgingsmaatregel ter bevordering van groei van overblijvende houtopstand zonder dat de buitengrenzen van het plantvak in belangrijke mate worden verkleind en zodanig dat het kronendak van het plantvak nagenoeg gesloten blijft en niet onder de 70% bedekking komt;

l. Gemeentelijke bomen: bomen die eigendom zijn van de gemeente Stichtse Vecht;

m. Groene Kaart: topografische kaart met daarop aangegeven Boomzones, Boomstructuren, Historische groenstructuren, Kleine landschapselementen, Monumentale bomen met bijbehorend register en Niet-geïnventariseerde terreinen;

n. Hak- of griendhout: is een opstandstype waarin op geringe hoogte en op gezette tijden takhout wordt geoogst. De sterk ingekorte stam (stronk, stoel, stoof of stobbe) fungeert als produktiemiddel en dient gedurende zoveel mogelijk hakcyclussen te blijven functioneren. Stamhout wordt (thans veeleer: werd) niet geoogst, anders dan bij verjonging.

o. Herplantfonds: gemeentelijk fonds dat slechts gebruikt wordt voor herplant van houtopstanden;

p. Historische groenstructuur : lijnvormig samenhangend geheel van historisch waardevolle houtopstanden;

q. Houtopstand: één of meer bomen of een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend;

r. Kandelaberen: is het volledig terugsnoeien van de habitus tot op de gesteltakken.

s. Vormsnoei: het tot de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

t. Klein landschapselement: houtopstanden die behoren tot een historisch ensemble;

u. Knotten: het afzagen van de boomkroon tot een hoofdstam met takstompen gevolgd door periodiek verwijderen van uitgelopen takhout waarin op geringe hoogte en op gezette tijden takhout wordt geoogst;

v. Monumentale boom: een boom of groep bomen die door leeftijd en/of verschijning beeldbepalend en onvervangbaar is voor het karakter van de omgeving. Daarnaast kan een boom onder andere ook in wetenschappelijk, ecologisch of cultuurhistorisch opzicht waardevol zijn;

w. Niet geïnventariseerd terrein : een terrein dat door de gemeente nog niet geïnventariseerd is op de aanwezigheid van Monumentale bomen;

x. Vellen : betreft vellen, doen vellen of laten vellen. Dit is:

a. rooien, kappen of verplanten;

b. het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon en/of het wortelgestel, met inbegrip van de eerste keer knotten of kandelaberen;

c. het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de boom ten gevolge kunnen hebben.

 

Artikel 7.2 Aanwijzing bebouwingscontour houtkap

De geometrische begrenzing van de bebouwde kom als bedoeld in 5.165b Besluit kwaliteit leefomgeving waarbinnen de regels over houtopstanden van hoofdstuk 4 Wet natuurbescherming per 1 januari 2024 artikel 11.111 lid 1 Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn, is opgenomen in het geometrische informatieobject “bebouwingscontour houtkap” in bijlage 2 bij deze verordening.

 

Artikel 7.3 Normadressaat

De bepalingen uit dit hoofdstuk gelden voor degene die de activiteit verricht dan wel laat verrichten, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

 

Artikel 7.4 Wijze van meten

De stamdiameter van een houtopstand wordt gemeten op een hoogte van 130 cm vanaf het maaiveld. Bij meerstammigheid wordt de diameter van de dikste stam gemeten.

 

Artikel 7.5 De afstand tot de erfgrens

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,50 meter voor bomen en op nihil voor alle andere heesters en heggen.

 

Artikel 7.6 Zorgplicht

1. Als degene die een activiteit verricht of laat verrichten weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen, met het oog waarop de regels in deze verordening zijn gesteld, is verplicht:

a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

b. voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; of

c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

 

Paragraaf 2 Vellen van beschermde houtopstand

Artikel 7.7 Aanwijzing activiteiten

Dit artikel gaat over het vellen van beschermde houtopstand die is opgenomen in het geometrische informatieobject Groene Kaart.

 

Artikel 7.8 Groene kaart

1. Het bevoegd gezag stelt een Groene Kaart met Beschermde houtopstanden en Niet geïnventariseerde terreinen vast.

2. De Groene Kaart met bijbehorend Register wordt minimaal een keer in de vier jaar en maximaal een keer in de twee jaar herzien.

3. De Groene Kaart en het register bevatten een samenhangend geheel van de volgende Beschermde houtopstanden:

a. Boomzones;

b. Boomstructuren;

c. Monumentale bomen;

d. Historische groenstructuren;

e. Kleine landschapselementen.

4. De Groene Kaart bevat minimaal de volgende gegevens:

a. eenduidige, maatvaste inmeting van de Monumentale bomen;

b. indeling naar categorieën van de Beschermde houtopstanden, conform het derde lid;

c. locatieaanduiding van Niet geïnventariseerde terreinen;

d. legenda met toelichting.

5. Het Register bevat minimaal ten aanzien van de Monumentale bomen de volgende gegevens:

a. redengevende beschrijving;

b. soort boom of bomen;

c. locatieaanduiding.

 

Artikel 7.9 Melding tenietgaan beschermde houtopstand

De eigenaar van een beschermde houtopstand is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

a. het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een beschermde houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende omgevingsvergunning;

b. de dreiging dat de beschermde houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

 

Artikel 7.10 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

a. het beschermen van de natuur;

b. het beschermen van de gezondheid en het tegengaan van het effect van klimaatverande-ring;

c. het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

d. de beeldbepalende waarde van houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van houtopstand

f. een kwalitatief goed bomenbestand.

 

Artikel 7.11 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

a. beschermde houtopstand te vellen

b. houtopstand te vellen die is aangeplant in het kader van de herplantplicht en daardoor mogelijk kleiner is dan de in artikel 7.1 / de Begripsomschrijvingen van deze verordening genoemde minimum maat van een boom.

2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het in het eerste lid gestelde verbod een vergunning verlenen.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

b. het periodiek vellen van hak- of griendhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

c. het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

d. het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan bomen met achterstallig onderhoud;

e. het dunnen van een houtopstand;

f. maatregelen in het kader van een Beheerplan;

g. schubconiferen met een stamdwarsdoorsnede tot 50 cm gemeten op 1,30 meter hoogte zijnde:

-Chamaecyparis (schijncypres);

-xCupressocyparis (leylandcypres);

-Platycladus (Japanse levensboom);

-Thuja (levensboom);

-Thujopsis (Hiba cypres).

h. bedrijfsmatig geteelde fruitbomen, notenbomen, kerstbomen tot 20 jaar en bomen uit de boomkwekerijteelt.

4. Het bevoegd gezag kan indien een houtopstand direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt, besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.

Onverminderd de verplichtingen die volgen uit artikel 11.27 en11.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

 

Artikel 7.12 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt:

a. iedere te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening geïdentificeerd met een nummer en de locatie;

b. van iedere te vellen boom de stamdiameter op 1,30 m hoogte aangegeven;

c. reden voor het vellen van iedere houtopstand opgenomen;

d. op verzoek van het bevoegd gezag, in het geval van bouwen, aanleggen of andere werkzaamheden nabij houtopstand, door aanvrager een Bomen effect analyse overgelegd, welke is opgesteld door onafhankelijk boomdeskundige van het aantoonbare kennis- en ervaringsniveau van boom-taxateur of European tree technician, inzake alternatieven voor het behoud van houtopstand, zoals verplanten, reconstructie van de ondergrondse groeiplaats bij verharden, het zwevend bouwen over wortels heen, of andere inpassing van houtopstand bij bouwen of aanleggen, of een plan tot bescherming van houtopstand tijdens het bouwen of aanleggen;

e. in het geval van vrees voor breuk, verminderde stabiliteit of vitaliteit van een houtopstand, door aanvrager een rapport van een onafhankelijk boomdeskundige van het aantoonbare kennis- en ervaringsniveau van boomtaxateur of European tree technician hierover overgelegd;

f. indien herplant mogelijk is een voorstel gedaan inzake het aantal, de soort(en), de grootte, de termijn, de locatie en de groeiruimte van de te herplanten houtopstand.

 

Artikel 7.13 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

1. De omgevingsvergunning voor het vellen van beschermde houtopstand wordt geweigerd indien de belangen van het vellen van de houtopstand niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand.

2. Bij de afweging als bedoeld in het eerste lid worden de oogmerken uit artikel 7.10 van deze verordening betrokken.

3. Een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden in Boomzones en Kleine landschapselementen wordt, nadat alternatieven zijn onderzocht, slechts bij uitzondering verleend, indien:

a. er sprake is van een algemeen maatschappelijk belang of een zwaarwegend individueel belang van niet-tijdelijke aard dat opweegt tegen duurzaam behoud van de houtopstand of;

b. het naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

4. Een omgevingsvergunning voor het vellen van Monumentale bomen, houtopstanden in Boomstructuren of in Historische groenstructuren wordt, nadat alternatieven zijn onderzocht, slechts bij uitzondering verleend, indien:

a. er sprake is van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang dat opweegt tegen duurzaam behoud van de Beschermde houtopstand of;

b. het naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

 

Paragraaf 3 Vellen van houtopstanden op niet geïnventariseerde terreinen

Artikel 7.14 Aanwijzing activiteiten

Dit artikel gaat over het vellen van houtopstanden op niet geïnventariseerde terreinen zoals opgenomen in het geometrische informatieobject Groene Kaart.

Artikel 7.15 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

a. het beschermen van de natuur;

b. het beschermen van de gezondheid en het tegengaan van de effecten van klimaatverandering;

c. het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

d. de beeldbepalende waarde van houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van houtopstand

f. een kwalitatief goed bomenbestand.

 

Artikel 7.16 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

a. een houtopstand op een niet geïnventariseerd terrein te vellen;

b. houtopstand te vellen die is aangeplant in het kader van de herplantplicht en daardoor kleiner is dan de in artikel 7.1 van deze verordening genoemde minimum maat van een boom.

2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het in het eerste lid gestelde verbod een vergunning verlenen.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet

b. het periodiek vellen van hak- of griendhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

c. het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

d. het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan bomen met achterstallig onderhoud;

e. het dunnen van een houtopstand;

f. maatregelen in het kader van een Beheerplan;

g. schubconiferen met een stamdwarsdoorsnede tot 50 cm gemeten op 1,30 meter hoogte zijnde:

-Chamaecyparis (schijncypres);

-xCupressocyparis (leylandcypres);

-Platycladus (Japanse levensboom);

-Thuja (levensboom);

-Thujopsis (Hiba cypres).

h. bedrijfsmatig geteelde fruitbomen, notenbomen, kerstbomen tot 20 jaar en bomen

i. uit de boomkwekerijteelt.

 

Artikel 7.17 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt:

a. iedere te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening geïdentificeerd met een nummer en de locatie;

b. van iedere te vellen boom de stamdiameter op 1,30 m hoogte aangegeven;

c. reden voor het vellen van iedere houtopstand opgenomen;

d. op verzoek van het bevoegd gezag, in het geval van bouwen, aanleggen of andere werkzaamheden nabij houtopstand, door aanvrager een Bomen effect analyse overgelegd, welke is opgesteld door onafhankelijk boomdeskundige van het aantoonbare kennis- en ervaringsniveau van boom-taxateur of European tree technician, inzake alternatieven voor het behoud van houtopstand, zoals verplanten, reconstructie van de ondergrondse groeiplaats bij verharden, het zwevend bouwen over wortels heen, of andere inpassing van houtopstand bij bouwen of aanleggen, of een plan tot bescherming van houtopstand tijdens het bouwen of aanleggen;

e. in het geval van vrees voor breuk, verminderde stabiliteit of vitaliteit van een houtopstand, door aanvrager een rapport van een onafhankelijk boomdeskundige van het aantoonbare kennis- en ervaringsniveau van boomtaxateur of European tree technician hierover overgelegd;

f. indien herplant mogelijk is een voorstel gedaan inzake het aantal, de soort(en), de grootte, de ter-mijn, de locatie en de groeiruimte van de te herplanten houtopstand.

 

Artikel 7.18 Beoordelingsregels

1. Bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning om te vellen als bedoeld in artikel 7.17 weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

2. De omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 7.17 wordt gewei-gerd, indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

a. de natuurwaarden van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarden van de houtopstand;

c. de cultuurhistorische waarden van de houtopstand;

d. de beeldbepalende waarden van de houtopstand;

e. de waarden van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

f. de waarden voor de leefbaarheid van de houtopstand.

3. Indien gevaarzetting reden tot de aanvraag is, moeten voorafgaand aan vergunningverlening de boomverzorgingsalternatieven voor kap voldoende onderzocht zijn en als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt.

 

Paragraaf 4 Het bestrijden van boomziektes

Artikel 7.19 Het bestrijden van boomziektes

1. Indien zich op een terrein één of meer houtopstanden bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de aanschrijving vast te stellen termijn:

a. de houtopstand te vellen;

b. conform richtlijnen van het bevoegd gezag de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

2. Het is verboden gevelde houtopstanden als bedoeld in het eerste lid of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te verspreiden.

3. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

 

Paragraaf 5 Algemeen

Artikel 7.20 Adviescommissie houtopstand

1. Het bevoegd gezag kan een Adviescommissie houtopstand instellen.

2. De Adviescommissie houtopstand kan door het bevoegd gezag om advies worden gevraagd over de afweging van de belangen voor behoud of vellen van de houtopstand.

 

Artikel 7.21 Voorschriften bij omgevingsvergunning

1. Bij vergunningvoorschrift voor het vellen van een houtopstand wordt in beginsel een :

a. verplantingsplicht; en/of

b. een herbeplantingsplicht, en/of

c. een financiële bijdrage voor herbeplanting op een nieuwe locatie opgelegd.

2. Bij het in lid 1 bedoelde voorschrift over herbeplanting kunnen tevens voorwaarden worden gesteld inzake aantal, soort, kroonvolume, locatie, de termijn en wijze van herbeplanten als ook de termijn en wijze waarop niet aangeslagen herbeplanting moet worden vervangen.

3. Aan de omgevingsvergunning tot vellen kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

4. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het vellen van een beschermde houtopstand overige voorschriften stellen ter bescherming van de in artikel 7.11 en 7.16 genoemde oogmerken.

 

Artikel 7.22 Plicht tot instandhouding en vellen zonder vergunning

1. Als een houtopstand om welke reden ook teniet dreigt te gaan kan het bevoegd gezag een verplichting opleggen tot het laten opstellen van een bomeneffectanalyse en/of tot het uitvoeren van maatregelen tot instandhouding van de bedreigde houtopstand aan degene die tot het uitvoeren van deze verplichting bevoegd is. Daarbij kan het bevoegd gezag aanwijzingen geven en een termijn stellen waarbinnen de maatregelen dienen te zijn uitgevoerd.

2. Als een houtopstand om welke reden dan ook teniet is gegaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen het vellen van een houtopstand zonder vergunning, of zonder nadrukkelijke toestemming van de eigenaar, kan het bevoegd gezag een verplichting opleggen tot financiële compensatie op basis van de boomwaarde, dan wel een verplichting tot herbeplanten- al dan niet aangevuld met een financiële compensatie op basis van de boomwaarde. Deze verplichting wordt opgelegd aan de zakelijk gerechtige tot de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die de houtopstand heeft geveld dan wel heeft laten vellen.

3. Bij de in het tweede lid bedoelde verplichting kunnen tevens voorwaarden worden gesteld inzake het aantal, soort, kroonvolume, locatie, de termijn en wijze van herbeplanten als ook de termijn en wijze waarop de niet aangeslagen herbeplanting moet worden vervangen.

4. Indien sprake is van vellen zonder verplichte vergunning of in strijd met de vergunningsvoorschriften kan, eventueel naast een plicht tot herbeplanten of het in rekening brengen van de boomwaarde een bestuurlijke boete opgelegd worden.

5. Het is verboden om houtopstanden die eigendom van de gemeente zijn te vellen, te beschadigen, te bekladden, te beplakken, daaraan iets op te hangen of snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

6. De boomwaarde van een houtopstand in eigendom van de gemeente die teniet is gegaan of beschadigd, wordt in opdracht van het bevoegd gezag getaxeerd door een geregistreerd taxateur van bomen ten behoeve van herbeplanting en/of financiële compensatie. De kosten van de taxatie worden verhaald op degene die de schade heeft veroorzaakt, dan wel de houtopstand teniet heeft laten gaan.

 

Artikel 7.23 Intrekken omgevingsvergunning

1. De omgevingsvergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening kan worden ingetrokken indien daarvan niet binnen maximaal twee jaar na het onherroepelijk zijn van de omgevingsvergunning gebruik is gemaakt.

2. In het geval het een omgevingsvergunning voor het vellen van meer dan één houtopstand betreft, kan de omgevingsvergunning voor alle houtopstanden na twee jaar worden ingetrokken, ook als in fasen geveld wordt of één of enkele houtopstanden al geveld zijn.

 

Artikel 7.24 Intrekking of wijziging van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de omgevingsvergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is, of is vereist vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de omgevingsvergunning is verleend;

c. indien de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet wor-den nagekomen;

d. indien de houder dit verzoekt.

 

Hoofdstuk 8 Rioolaansluiting

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 8.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

a. Aansluitleiding: het particulier riool, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding tezamen.

b. Aansluitpunt: de overgang van particulier riool op gemeentelijk riool.

i. Bij een pand binnen de private perceelgrenzen is dit de perceelgrens.

ii. Bij een pand met de gevel op de perceelgrens, is dit een halve meter uit de perceelgrens.

iii. Bij gemeentelijk vrijverval riool gelegen op privaat terrein, is dit het aansluitpunt op het riool.

iv. Bij drukriolering is dit de aansluiting op de pompput van het drukrioleringsgemaal.

c. Aanvrager: de persoon of organisatie die een huisaansluiting aanvraagt, of een andere persoon of organisatie gemachtigd heeft om de huisaansluiting aan te vragen.

d. Afvalwater: alle water afkomstig van een perceel, met uitzondering van hemelwater en drainagewater

e. Bedrijfsmatig afvalwater: verzamelnaam voor afvalwater dat geproduceerd wordt tijdens bedrijfsmatige processen.

f. Besturingskast: een kast met elektronische componenten, waarmee de rioolpomp in een pompput aangestuurd wordt.

g. Bronneringswater: grondwater onttrokken ten behoeve van tijdelijke verlaging van de grondwaterstand.

h. College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht.

i. Drainagewater: grondwater ingezameld door een ingegraven doorlatend buizensysteem.

j. Droogweerafvoer (DWA): afvalwater tijdens droogweersituatie, dus zonder neerslagwater.

k. Drukriool: openbaar riool waarbij door middel van pompinstallaties afvalwater wordt verpompt via een persleiding.

l. Gebruiker: de perceeleigenaar, de zakelijk gerechtigde van het perceel of de huurder van het perceel die gebruik maakt van de aansluiting op het openbaar riool.

m. Gemengd stelsel: het openbaar riool waarmee afvalwater en hemelwater door middel van hetzelfde buizenstelsel afgevoerd wordt. In uitzonderlijke gevallen kan er ook grondwater op geloosd worden.

n. Gemengd riool: het buizenstelsel voor inzameling en transport van afvalwater en hemelwater.

o. Gescheiden stelsel: het openbaar riool met buizenstelsel voor de afvoer van hemel- of drainagewater en een buizenstelsel voor de afvoer van het huishoudelijk- of bedrijfsmatig afvalwater.

p. Grondwater: al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat.

q. Hemelwaterriool: riool exclusief voor inzameling en transport van neerslag en overtollig grondwater.

r. Huisaansluiting: de aansluiting tussen een woning, een woonboot, een bedrijf of een openbare toiletvoorziening en het gemeentelijk hoofdriool.

s. Huishoudelijk afvalwater: afvalwater afkomstig van particuliere huishoudens bestaande uit fecaliën, wc-papier en afvalwater dat vrijkomt uit huishoudelijke processen.

t. IBA(-systeem): systeem voor Individuele Behandeling van huishoudelijk of bedrijfsmatig Afvalwater.

u. Minigemaal: een pompinstallatie om huishoudelijk afvalwater weg te pompen over een persleiding. Een minigemaal bestaat uit een pompput en besturingskast.

v. Ontstoppingsstuk: een tussenstuk in een rioolleiding dat dient voor de controle en eventueel het ontstoppen van een rioolleiding.

w. Openbaar riool: riolering die bij de gemeente in eigendom en beheer is. Onder het openbaar riool vallen alle objecten die gericht zijn op de gemeentelijke watertaken en door de gemeente aangebracht zijn op openbaar terrein. Objecten die gericht zijn op de gemeentelijke watertaken op privaat terrein, waar een zakelijk recht op gevestigd is, vallen ook onder het openbaar riool.

x. Particulier riool: de binnen de kadastrale eigendomsgrenzen gelegen binnen, buiten- of terreinriool-leidingen tot aan het aansluitpunt.

y. Perceelaansluitleiding: het riool en bijbehorende voorzieningen die zich tussen het openbaar riool en het aansluitpunt (ontstoppingsvoorziening of erfgrens) bevinden en die in beheer zijn bij de gemeente.

z. Pompput: Een put als buffer van afvalwater en behuizing van een pomp.

aa. Rechthebbende:

i. de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ten behoeve waarvan de aansluiting op het openbaar riool wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

ii. de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel van de onder I. bedoelde personen.

iii. de vereniging van eigenaren in geval een appartementencomplex een of meerdere gedeelde aansluitleidingen heeft. De vereniging van eigenaren wordt in dit geval de melder.

bb. RWZI: rioolwaterzuiveringsinstallatie, de inrichting waar afvalwater wordt gezuiverd.

cc. Spiegelpeil: niveau van het afvalwater in de rioolbuis, gelegen tussen het hoogste en laagste punt in de rioolbuis.

dd. Terugslagklep: een klep die voorkomt dat (afval)water naar de oorsprong (zoals de pompput) kan terugstromen.

ee. Vergunningsaanvraag: de schriftelijke aanvraag voor een perceelaansluitleiding of het wijzigen van een bestaande perceelaansluitleiding.

ff. Verhang: Een relatief hoogteverschil.

gg. Vrijverval: Riolering dat afvalwater of hemelwater afvloeit door stroming welke ontstaat door de ri-olering onder verhang aan te brengen.

hh. Vuilwaterriool: een buizenstelsel exclusief voor inzameling en transport van droogweerafvoer en verontreinigd neerslagwater.

 

Paragraaf 2 De aanvraag

Artikel 8.2 Vergunningsplicht

1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning een aansluiting van een particulier riool aan te brengen of te wijzigen.

2. Het is verboden zonder vergunning een aansluiting tussen een particulier riool en een perceelaansluitleiding tot stand te brengen, te houden en-/of te wijzigen:

a. voor de afvoer van afvalwater naar een vuilwaterriool of gemengd riool als er geen vuilwaterriool aanwezig is;

b. voor de afvoer van hemelwater en/of drainagewater naar een hemelwaterriool of gemengd riool als er geen hemelwaterriool aanwezig is;.

c. voor de afvoer van afvalwater, zonder hemel- en/of drainagewater, naar een minigemaal;

d. voor de afvoer van afvalwater zonder hemel- en/of drainagewater, indien ter plaatse dient te worden voorzien in een systeem voor individuele behandeling van afvalwater (IBA).

3. In de vergunning kunnen voorschriften worden opgenomen met betrekking tot:

a. het tot stand brengen van de aansluiting;

b. de technische eisen aan de aansluiting;

c. het aantal aansluitingen en de locaties van de aansluitingen;

d. sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende;

e. de periode waarvoor de vergunningsaanvraag wordt geaccepteerd indien de aansluiting is bedoeld voor de afvoer van bronneringswater of indien het een tijdelijke aansluiting betreft.

f. de maximale pompcapaciteit van de pomp in het gemaal als voor het aansluitpunt een gemaal is opgenomen om het afvalwater te kunnen lozen in de openbare riolering.

 

Artikel 8.3 De vergunningsaanvraag

1. De vergunningsaanvraag kan gebruikt worden voor een nieuwe perceelaansluitleiding en voor het wijzigen van de bestaande perceelaansluitleiding.

2. Bij het doen van een vergunningsaanvraag dienen de volgende gegevens in ieder geval door de rechthebbende te worden verstrekt:

a. de naam en het adres van de rechthebbende;

b. de dagtekening;

c. de ligging van de aan te sluiten woning aan de hand van straat en huisnummer of, indien nog geen huisnummer is toegekend, aan de hand van het kadastraal nummer van het betreffende perceel aangegeven op een situatieschets 1:500 of grotere schaal.

d. voor zover het lozing van bedrijfsafvalwater betreft, dient de aard en de hoeveelheid van de af te voeren vloeistoffen te worden vermeld. Hierbij dient te worden aangegeven of niet verontreinigd water (zoals regen- of koelwater) en/of verontreinigd water (zoals huishoudelijk of industrieel afvalwater) zal worden afgevoerd;

e. of er huishoudelijk afvalwater of hemel- en/of drainagewater zal worden afgevoerd;

f. een tekening op schaal 1:200 van het aan te sluiten of te wijzigen particulier riool met ten minste de volgende gegevens:

i. het leidingverloop;

ii. maatvoering in meters ten opzichte van een hoek van de voorgevel van de woning

iii. te gebruiken materialen en dimensionering

iv. de hoogteligging;

v. duidelijk verschil in aanduiding tussen de droogweer- en hemelwaterafvoerleidingen;

vi. een legenda.

g. als afvalwater via een gemaal wordt geloosd op het gemeentelijk stelsel tenminste de volgende gegevens:

i. de capaciteit van de pomp(en) in het gemaal dat op het gemeentelijk stelsel loost;

ii. indien naast afvalwater ook hemelwater wordt geloosd, de hoeveelheid verhard oppervlak dat loost via het gemaal;

iii. als het een tijdelijke lozing betreft van een bronnering het debiet van de lozing in m3/h en de start- en einddatum van de lozing;

3. Indien de gegevens bedoeld in het derde lid, reeds zijn vastgelegd in de voor het perceel afgegeven omgevingsvergunning of een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, kan bij doen van de vergunningsaanvraag voor dit perceel worden volstaan met het overleggen van een kopie van deze vergunning.

4. De vergunningsaanvraag wordt slechts geaccepteerd nadat alle in het derde lid vermelde gegevens zijn verstrekt. Bij het ontbreken van gegevens wordt de rechthebbende daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld deze gegevens binnen twee weken na kennisgeving daarvan alsnog aan te vullen.

5. De vergunningsaanvraag dient tenminste 6 weken voor uitvoering gedaan te worden.

 

Artikel 8.4 Afwijzing van de vergunningsaanvraag

1. Een vergunningsaanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting vanwege technische, juridische of milieuhygiënische redenen bezwaarlijk is.

2. Aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting is in ieder geval bezwaarlijk indien:

a. de hoogteligging van het aansluitpunt (binnenonderkant buis) lager ligt dan de bovenzijde van het openbaar riool, vermeerderd met 200 mm plus de benodigde hoogte voor het afschot van de aansluitleiding;

b. de bovenzijde van een lozingtoestel lager is gelegen dan 150 mm boven de kruin van de straat, tenzij via een pompinstallatie voorzien van terugslagklep wordt aangesloten;

c. de gevraagde aansluiting een lozing voor afvalwater en/of bronneringswater betreft, waarvoor krachtens de geldende milieuwetgeving een vergunning benodigd is, maar niet is verleend, of niet aan de geldende algemene regels is voldaan;

d. het openbaar riool ter plaatse van de aansluitleiding niet over voldoende capaciteit beschikt om de hoeveelheid te lozen vloeistoffen te kunnen afvoeren;

e. de gevraagde aansluiting een afvoerleiding voor niet verontreinigd bronneringswater betreft, die zonder bezwaar op het oppervlaktewater kan worden aangesloten of door middel van retourbemaling kan worden afgevoerd;

f. de gevraagde aansluiting een afvoerleiding voor bronneringswater betreft die in nabijheid van een overstort moet worden aangesloten;

g. zonder bezwaar op aanwezig oppervlaktewater kan worden aangesloten;

h. een omgevingsvergunning voor het aan te sluiten perceel is geweigerd;

i. de lozing van het afvalwater de doelmatige werking van de openbare riolering en de RWZI belemmert;

j. bij nieuwbouw de gevraagde aansluiting een gecombineerde aansluiting is van meer dan één woning of bedrijf, tenzij het pand dezelfde gebruiksfunctie heeft en zich recht boven elkaar bevindt.

3. Een afwijzing van een vergunningsaanvraag is met redenen omkleed, waarbij het college de nadere eisen aangeeft waaraan het particulier riool dient te voldoen om voor acceptatie in aanmerking te komen.

 

Artikel 8.5 Beslistermijn

1. Het bevoegd gezag besluit binnen 8 weken na ontvangst van de vergunningsaanvraag.

2. In afwijking van het eerste lid houdt het bevoegd gezag de beslissing omtrent een vergunningsaanvraag aan indien er geen reden is deze af te wijzen:

a. terwijl voor het aan te sluiten perceel nog een aanvraag moet worden gedaan of in behandeling is voor een omgevingsvergunning;

b. terwijl er voor het aan te sluiten perceel nog een aanvraag moet worden gedaan of in behandeling is voor een vergunning krachtens artikel 8.1 Wet milieubeheer of een ontheffing krachtens artikel 10.63 lid 1 Wet milieubeheer.

c. De aanvraag niet volledig is zoals bedoeld in artikel 8.3 lid 4.

3. Rechthebbende wordt zo spoedig mogelijk van de aanhouding op de hoogte gesteld.

4. Na verlening van de in lid 2 onder sub a en b bedoelde vergunningen en ontheffing, neemt het bevoegd gezag alsnog binnen 8 weken een besluit op de vergunningsaanvraag.

 

Artikel 8.6 Intrekken, wijzigen of vervallen van de vergunning

1. De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken of gewijzigd, indien:

a. ter verkrijging de vergunning onjuiste en/of onvolledige gegevens zijn verstrekt, dan wel blijkt dat het gebruik van de aansluiting door rechthebbende niet overeenkomstig de bij de vergunningsaanvraag verstrekte gegevens is;

b. na het verlenen van de vergunning, op grond van een wijziging van de omstandigheden of inzichten, door het bevoegd gezag wordt aangenomen dat een intrekking of wijziging noodzakelijk is geworden voor de bescherming van de kwaliteit van het milieu, van de riolering, en de goede werking daarvan;

c. de bepalingen in hoofdstuk 10 van deze verordening en/of de aan de vergunningsplicht verbonden nadere voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

d. rechthebbende dit verzoekt.

2. Indien de rechthebbende binnen 26 weken na ontvangst van de beschikking op de vergunningsaanvraag geen uitvoering heeft gegeven aan de vergunning, vervalt de vergunning van rechtswege.

 

Paragraaf 3 De aansluiting

Artikel 8.7 Kosten van de aansluiting

1. Het bevoegd gezag kan kosten in rekening brengen voor behandeling van een vergunningsaanvraag

2. De aanvrager draagt de kosten voor het realiseren van een aansluiting op het hoofdriool.

3. De aanvrager draagt de kosten voor het realiseren van een perceelaansluitleiding of het aanbrengen en installeren van een (mini)gemaal. Het bevoegd gezag maakt de kosten vooraf inzichtelijk en realiseert de perceelaansluitleiding pas nadat de geoffreerde kosten zijn voldaan.

4. Mocht het hoofdriool aangepast moeten worden om de aansluiting te kunnen realiseren, zijn de kosten van de aanpassingen aan het hoofdriool voor rekening van de aanvrager.

5. Het doen van een vergunningsaanvraag geeft geen ontheffing van het aanvragen van andere vergunningen, benodigd voor het realiseren van een rioolaansluiting.

6. Het doen van een vergunningsaanvraag geeft geen ontheffing voor de kosten van andere vergunningen, benodigd voor het realiseren van een rioolaansluiting.

7. De kosten voor aanleg, wijziging of verwijdering van het particulier riool zijn altijd voor rekening van rechthebbende. Het bevoegd gezag voert geen werkzaamheden uit aan het particulier riool.

 

Artikel 8.8 Uitvoering

1. De door het bevoegd gezag aan te geven (druk)hoogte moet worden bereikt, hetzij door middel van een vrijvervalleiding, hetzij door middel van een pompput met terugslagklep.

2. Op maximaal 50 cm binnen de erfgrens van het aan te sluiten perceel moet een ontstoppingsstuk c.q. controleput aanwezig zijn, tenzij dit niet mogelijk is doordat de gevel van het gebouw op de eigendomsgrens staat. In dat geval, is lid 3 van dit artikel van toepassing.

3. Indien de gevel op de eigendomsgrens staat, dient het ontstoppingsstuk c.q. controleput direct buiten de gevel op openbaar terrein geplaatst te worden. De kosten voor de plaatsing zijn voor rekening van de aanvrager.

4. Het ontstoppingsstuk c.q. controleput aan de koppelingszijde van het particulier riool moet geschikt zijn voor de aansluiting van een buis met een inwendige diameter van 125 mm, tenzij de capaciteit van het hoofdriool een grotere diameter toelaat en de af te voeren hoeveelheid afvalwater dit noodzakelijk maakt.

5. Bij vrijverval riolering dient voor de afvalwaterafvoer een bruine leiding gebruikt te worden en voor de regenwaterafvoer een grijze leiding.

6. Indien gebruik wordt gemaakt van drukriolering, dient gebruik gemaakt te worden van een bruine aansluitleiding.

7. Hemelwater en afvalwater dienen apart aangeboden te worden bij het hoofdriool. Indien bij het perceel alleen een gemengd hoofdriool aanwezig is, dienen evengoed aparte hemelwater- en afvalwaterleidingen gebruikt te worden. Als aangrenzend aan het perceel oppervlaktewater aanwezig is, dient het hemelwater direct afgekoppeld te worden op het oppervlaktewater.

 

Paragraaf 4 Onderhoud

Artikel 8.9 Beheer, Onderhoud, Renovatie en Vervanging

1. Het beheer en onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de perceelaansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens het bevoegd gezag en zijn voor rekening van het bevoegd gezag, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende onderhouds- dan wel herstelwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van een particulier riool, in welk geval de kosten voor rekening van de rechthebbende zijn.

2. Het beheer en onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van drukriolering (zowel de persleiding als het minigemaal op privaat terrein) worden uitgevoerd door of namens het bevoegd gezag en is voor rekening van het bevoegd gezag, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende onderhouds- dan wel herstelwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van een particulier riool, in welk geval de kosten voor rekening van de rechthebbende zijn.

3. Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval begrepen:

a. Het via deze aansluiting lozen van stoffen die, vanwege hun aard en samenstelling, verstoppingen in de aansluitleiding en/of de openbare riolering veroorzaken.

b. Het via deze aansluiting lozen van stoffen die, door hun aard of concentratie de constructie van de aansluitleiding en/of de openbare riolering aantasten.

c. Onjuiste lozingen op een niet daarvoor bedoeld stelsel.

d. Het lozen van grondwater en/of hemelwater op een minigemaal.

4. De kosten voor het onderhoud en renovatie van het particulier riool komen voor rekening van de rechthebbende.

5. Onder renovatie wordt tevens begrepen het aanpassen van het particulier riool ten gevolge van een wijziging van de openbare riolering.

 

Artikel 8.10 Calamiteiten

1. Bij een verstopping of een andere storing in het particulier riool onderzoekt de rechthebbende of gebruiker, dan wel laat hij onderzoeken, of het een verstopping of een storing betreft in het particulier riool of in de perceelaansluitleiding.

2. Onderzoek naar de locatie van de verstopping dient plaats te vinden middels het opgraven van het ontstoppingsstuk dat zich bevindt op de perceelsgrens.

a. Indien er geen ontstoppingsstuk aanwezig is wordt er een gat bovenop de leiding geboord.

b. Indien het ontstoppingsstuk gevuld is met water dan is er verstopping aanwezig in het gemeentelijk deel

c. Indien het ontstoppingsstuk droog staat dan is er een verstopping aanwezig in het particuliere riool

3. Indien na het in lid 1 en 2 bedoelde onderzoek wordt vermoed dat sprake is van een verstopping of storing in de perceelaansluitleiding, van een verstopping of storing als gevolg van inspoeling vanuit het openbaar riool, of een verstopping of storing aan de bij het bevoegd gezag in beheer zijnde installaties, neemt de rechthebbende of gebruiker contact op met het bevoegd gezag voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden. De rechthebbende of gebruiker dient er zorg voor te dragen dat de ontstoppingsvoorziening zonder graafwerk toegankelijk is voor het bevoegd gezag.

4. Indien door of namens de rechthebbende zonder expliciete voorafgaande toestemming van het bevoegd gezag werkzaamheden worden verricht, zijn de kosten daarvan voor rekening van de rechthebbende.

5. Indien na het in lid 1 en 2 bedoelde onderzoek blijkt dat er sprake is van een verstopping of storing in het particulier riool dient de rechthebbende deze verstopping of storing voor eigen rekening zelf te (laten) verhelpen.

6. Indien de door het bevoegd gezag te verrichten werkzaamheden als gevolg van de in lid 3 bedoelde oorzaken te wijten zijn aan een onjuist gebruik of verzakking van het particulier riool kunnen de kosten alsnog voor rekening komen van de rechthebbende.

7. Indien een storing aan de huisaansluiting gelegen is in de perceelaansluitleiding en niet veroorzaakt wordt door foutief gebruik van de rechthebbende, worden onderzoekskosten als bedoeld in lid 2 vergoed door het bevoegd gezag. Een vergoeding van de onderzoekskosten vindt plaats naar werkelijk gemaakte kosten en wordt gemaximaliseerd tot €250,- (prijspeil 2023). Jaarlijks wordt dit bedrag geïndexeerd.

 

Paragraaf 5 Verwijdering aansluiting, sloop

Artikel 8.11 Zorgplicht

1. Bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een op de openbare riolering aangesloten perceel, moeten door de rechthebbende zodanige voorzieningen aan het particulier riool worden getroffen dat schade van de openbare riolering en de aansluitleiding wordt voorkomen.

2. Indien de rechthebbende bij sloopwerkzaamheden niet voldoet aan de in het eerste lid omschreven zorgplicht, heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid de aansluiting op het openbaar riool af te sluiten en de hieraan verbonden kosten te verhalen op de rechthebbende.

3. Indien het gebruik van een perceelaansluitleiding en/of voorziening definitief wordt beëindigd is de rechthebbende verplicht het bevoegd gezag hiervan in kennis te stellen.

4. In het geval van sloop en herbouw is de vergunning niet overdraagbaar indien bij herbouw het pand van rechthebbende of van functie verandert.

 

Paragraaf 6 Strafbepalingen

Artikel 8.12 Sancties

1. Overtreding van het bij of krachtens het in dit hoofdstuk bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover daarin niet is voorzien bij het Wetboek van Strafrecht of de Wet op de economische delicten, gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

2. Het niet doen van een vergunningsaanvraag heeft daarnaast als gevolg dat de rechthebbende verantwoordelijk blijft voor de perceelaansluitleiding. Dit betekent dat de rechthebbende ook verantwoordelijk is voor de gevolgen die de aansluiting kan hebben op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

 

Artikel 8.13 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening gesteld zijn belast de bij besluit van het bevoegd gezag aan te wijzen personen of groep personen.

 

Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.14 Hardheidsclausule

1. Indien een strikte toepassing van de bepalingen uit dit hoofdstuk zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het bevoegd gezag in bijzondere gevallen van het gestelde bepalingen in dit hoofdstuk afwijken.

2. In de gevallen waarin de bepalingen uit dit hoofdstuk niet voorzien, beslist het bevoegd gezag.

 

Artikel 8.15 Overgangsrecht

1. De aanvragen tot aansluiting of wijziging van een aansluiting, die voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend en waarop op dat moment nog niet is besloten, vallen onder de bepalingen van deze verordening.

2. Op aansluitingen die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening krachtens de tot dan geldende wetgeving en voorschriften tot stand zijn gebracht, zijn de bepalingen van afde-ling4 en 5 van hoofdstuk 10 rechtstreeks van toepassing.

3. Bij strijd van deze verordening met bepalingen in overeenkomsten gesloten tussen het bevoegd gezag en de rechthebbende, prevaleert het bepaalde in deze overeenkomsten.

 

Hoofdstuk 9 Afvoer van hemelwater en grondwater

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 9.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

a. afkoppelen: het beëindigen van de afvoer van op verhard oppervlak vallend hemelwater en de afvoer van grondwater naar een openbaar vuilwaterriool, door dit afvalwater te benutten, te infiltreren in de bodem dan wel te brengen in oppervlaktewater;

b. beheerder: het college van burgemeester en wethouders.

c. Hemelwaterberging: een voorziening voor de tijdelijke opslag van water tussen de hemelwaterafvoer en de riolering van waaruit water in de grond kan infiltreren.

d. hemelwaterafvoerleiding: een afvoerleiding waarop slechts hemelwater op is aangesloten en afvoert naar openbaar riool;

e. mechanische riolering: riolering waarbij de transport van huishoudelijk afvalwater, exclusief hemelwater en grondwater, plaatsvindt met overdruk (drukriolering) of onderdruk (vacuümriolering)

f. nieuw bouwwerk: bouwwerk dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief herbouw na sloop van een bestaand bouwwerk;

g. nieuw verhard oppervlak: verhard oppervlak dat wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief aanleg na verwijdering van bestaand verhard oppervlak;

h. openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast.;

i. verhard oppervlak: alle oppervlakken die gemaakt zijn van steenachtig of ander materiaal, waaronder daken, tegels, bestratingen, asfaltoppervlakken, etc.;

 

Paragraaf 2 Plichten en verboden

Artikel 9.2 Verbod op aankoppelen in geval van nieuw-, aan- en verbouw

1. Het is verboden om vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen in het openbaar riool of op de openbaar terrein, tenzij een hemelwaterberging is aangebracht en in stand wordt gehouden;

2. De eigenaar van een perceel is verplicht het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Hij heeft daarbij de vrije keuze tussen de toe te passen voorziening(en), waarbij het volgende geldt:

a. de te realiseren hemelwaterberging heeft ten minste een capaciteit van 50 liter per m² (50 mm) bebouwd oppervlak op het terrein van de perceeleigenaar;

b. de te realiseren hemelwaterberging voert de eerste 24 uur vertraagd af, maximaal 1 liter per m² bebouwd oppervlak per uur op een openbaar riool, en is na 60 uur leeg;

c. het bergend vermogen van een groen dak is onderdeel van de hemelwaterberging en mag in mindering gebracht worden ten opzichte van het totaal te bergen volume hemelwater

3. het hemelwater dat na toepassing van het eerste lid niet kan worden geborgen, kan worden geloosd op het oppervlaktewater en als dat niet mogelijk is op de openbare ruimte. De verboden in het eerste lid hebben geen betrekking op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en op de openbare weg;

4. Bij het naleven van de verboden van het eerste lid houdt de beheerder rekening met het gemeentelijk rioleringsplan;

5. De beheerder kan een vergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting tot afkoppelen indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemel- of grondwater kan worden gevergd. Aan de vergunning kan de beheerder voorschriften of beperkingen verbinden.

 

Artikel 9.3 Lozingsverbod mechanische riolering

1. Onmiddellijk met de inwerkingtreding van deze bepalingen is het verboden een hemelwater- of grondwatervoorziening aan te sluiten of aangesloten te houden op de mechanische riolering;

2. Bij het naleven van de verboden houdt de beheerder rekening met het gemeentelijk rioleringsplan;

3. De beheerder kan een voorziening treffen waardoor het niet meer mogelijk is hemel- of grondwater te lozen op de openbare riolering

4. De beheerder kan een vergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting tot afkoppelen indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemel- of grondwater kan worden gevergd. Aan de vergunning kan de beheerder voorschriften of beperkingen verbinden.

 

Artikel 9.4 Plicht tot afkoppelen in geval van bestaande bouw

1. Het bevoegd gezag kan een gebied aanwijzen waarbinnen het verboden is een hemelwaterafvoer-leiding aan te sluiten of aangesloten te houden op het openbaar vuilwaterriool. Eenzelfde gebiedsaanwijzing kan door genoemde beheerder worden gedaan ten aanzien van het vrijkomende grondwater bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen.

2. De gemeenteraad kan de wijze bepalen waarop het afkoppelen plaatsvindt.

3. De gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en op de openbare weg.

4. Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt de gemeenteraad riool rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

5. De gebiedsaanwijzing treedt in werking met ingang van de dag na de dag waarop zij bekend gemaakt is. Binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van het besluit dient de afkoppeling te zijn gerealiseerd. De termijn kan met ten hoogte twaalf maanden verlengd worden.

6. De beheerder kan een vergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd.

 

Hoofdstuk 10 Handhaving, toezicht en strafbepalingen

Artikel 10.1 Strafbepaling (oud: art. 6:1 APV)

1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:5 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 eerste lid als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit.

 

Artikel 10.2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de opsporingsambtenaren zoals bedoeld in artikel 141 sub b Wetboek van Strafvordering, alsmede medewerkers van de Omgevingsdienst regio Utrecht die belast zijn met toezichthoudende taken.

2. Het bevoegd gezag kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

Artikel 10.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11.1 Nieuwe grondslag voor nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Het bevoegd gezag is bevoegd ter uitvoering van het bepaalde in deze verordening nadere regels vast te stellen en aanwijzingsbesluiten te nemen.

 

Artikel 11.2 Overgangsbepalingen

1. Besluiten, genomen krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening Stichtse Vecht 2014, de Bomenverordening Stichtse Vecht 2015, de Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Stichtse Vecht 2016 en de Rioolaansluitverordening gemeente Stichtse Vecht 2015, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

2. Aanvragen voor vergunningen en ontheffingen, die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op basis van de Verordening fysieke leefomgeving Stichtse Vecht 2023.

 

Artikel 11.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 31 december 2023 om 23:59 uur.

 

Artikel 11.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Stichtse Vecht 2023.

Stichtse Vecht, 19 december 2023

B. Espeldoorn-Bloemendal

Griffier

Voorzitter

drs. A.J.H.T.H Reinders

Bijlage 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze Verordening Fysieke Leefomgeving en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

1. aansluitleiding : het particulier riool, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding tezamen.

2. aansluitpunt : de overgang van particulier riool op gemeentelijk riool.

a. Bij een pand binnen de private perceelgrenzen is dit de perceelgrens.

b. Bij een pand met de gevel op de perceelgrens, is dit een halve meter uit de perceelgrens.

c. Bij gemeentelijk vrij verval riool gelegen op privaat terrein, is dit de opzetter op het riool.

d. Bij drukriolering is dit de aansluiting op de pompput van het drukrioleringsgemaal.

3. aanvrager : de persoon of organisatie die een huisaansluiting aanvraagt, of een andere persoon of organisatie gemachtigd heeft om de huisaansluiting aan te vragen.

4. Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

5. afvalwater : alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

6. afwijking: het door middel van een vergunning afwijken van de regels in deze verordening of, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, de regels in het omgevingsplan (voorheen ‘ontheffing’);

7. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

8. bedrijfsmatig afvalwater : verzamelnaam voor afvalwater dat geproduceerd wordt tijdens bedrijfsmatige processen.

9. beheerplan : een door het bevoegd gezag goedgekeurd plan voor het beheer van gemeentelijke houtopstanden;

10. beschermde houtopstanden: een houtopstand die is vastgelegd op de Groene Kaart;

11. besturingskast : een kast met elektronische componenten, waarmee de rioolpomp in een pompput aangestuurd wordt.

12. bevoegd gezag: voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt hieronder, tenzij anders bepaald, verstaan:

a. het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, indien het een omgevingsvergunning betreft;

b. het college van burgemeester en wethouders in overige gevallen; of

c. na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, het bevoegd gezag bedoeld in die wet;

13. bomeneffectanalyse: een standaard beoordeling van:

a. de gevolgen van voorgenomen bouw; of

b. de aanleg voor een boom, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting;

14. boom: een houtig opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In afwijking van deze minimale dwarsdoorsnede van 10 cm geldt geen minimale dwarsdoorsnede indien het bomen zijn aangelegd op grond van de artikelen 7.10, 7.11 en bij bomen als bedoeld in artikel 7.13 van deze verordening;

15. boomstructuur: een verzameling houtopstanden die samen een - al dan niet onderbroken - lijn of andere verbindingsstructuur vormen door een gebied;

16. boomwaarde: de financiële waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

17. boomzone: een begrensd gebied van houtopstanden in de openbare ruimte met een specifieke waarde of kwaliteit, dat een samenhangend geheel vormt;

18. bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;

19. bronneringswater : grondwater onttrokken ten behoeve van tijdelijke verlaging van de grondwaterstand;

20. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

21. drainagewater : grondwater ingezameld door een ingegraven doorlatend buizensysteem;

22. droogwerafvoer (DWA) : afvalwater tijdens droogweersituatie, dus zonder neerslagwater;

23. dukriool : openbaar riool waarbij door middel van pompinstallaties afvalwater wordt verpompt via een persleiding;

24. dunning : een velling uitsluitend bedoeld als verzorgingsmaatregel ter bevordering van groei van overblijvende houtopstand zonder dat de buitengrenzen van het plantvak in belangrijke mate worden verkleind en zodanig dat het kronendak van het plantvak nagenoeg gesloten blijft en niet onder de 70% bedekking komt;

25. fysieke leefomgeving: de fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed;

26. gebouw: Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

27. gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

28. gebruiker : de perceeleigenaar, de zakelijk gerechtigde van het perceel of de huurder van het perceel die gebruik maakt van de aansluiting op het openbaar riool;

29. gemengd stelsel : het openbaar riool waarmee afvalwater en hemelwater door middel van hetzelfde buizenstelsel afgevoerd wordt. In uitzonderlijke gevallen kan er ook grondwater op geloosd worden;

30. gemengd riool : het buizenstelsel voor inzameling en transport van afvalwater en hemelwater;

31. gescheiden stelsel : het openbaar riool met buizenstelsel voor de afvoer van hemel- of drainagewater en een buizenstelsel voor de afvoer van het huishoudelijk- of bedrijfsmatig afvalwater;

32. gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer of, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, een gevoelig gebouw als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving;

33. gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer of, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, een gevoelig terrein als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving;

34. groene kaart: topografische kaart met daarop aangegeven Boomzones, Boomstructuren, Historische groenstructuren, Kleine landschapselementen, Monumentale bomen met bijbehorend register en Niet-geïnventariseerde terreinen;

35. grondwater : al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat;

36. hak- of griendhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

37. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

38. hechtgebonden asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter e, van het Asbestverwijderingsbesluit;

39. hemelwaterriool : riool exclusief voor inzameling en transport van neerslag en overtollig grondwater;

40. herplantfonds: gemeentelijk fonds dat slechts gebruikt wordt voor herplant van houtopstanden;

41. historische groenstructuur: lijnvormig samenhangend geheel van historisch waardevolle houtopstanden;

42. huisaansluiting : de aansluiting tussen een woning, een woonboot, een bedrijf of een openbare toiletvoorziening en het gemeentelijk hoofdriool;

43. huishoudelijk afvalwater : afvalwater afkomstig van particuliere huishoudens bestaande uit fecaliën, wc-papier en afvalwater dat vrijkomt uit huishoudelijke processen;

44. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

45. houtopstand : één of meer bomen of boomvormers of andere vitale of dode houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een Boomzone, Boomstructuur, Historische groenstructuur of Klein landschapselement;

46. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren;

47. IBA(-systeem) : systeem voor Individuele Behandeling van huishoudelijk of bedrijfsmatig Afvalwater.

48. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

49. inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

50. kamerverhuurbedrijf: een gebouw of deel van een gebouw, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, worden verhuurd, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen;

51. kampeermiddel: onder kampeermiddel wordt verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

52. kandelaberen: het snoeien van houtopstand op zo'n manier dat alleen delen van grote takken aan de hoofdstam blijven zitten;

53. klein landschapselement: houtopstanden die behoren tot een historisch ensemble;

54. knotten: het afzagen van de boomkroon tot een hoofdstam met takstompen;

55. melding : de schriftelijke aanvraag voor een perceelaansluitleiding of het wijzigen van een bestaande perceelaansluitleiding;

56. minigemaal : een pompinstallatie om huishoudelijk afvalwater weg te pompen over een persleiding. Een minigemaal bestaat uit een pompput en besturingskast.

57. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

58. monumentale boom : een boom of groep bomen die door leeftijd en/of verschijning beeldbepalend en onvervangbaar is voor het karakter van de omgeving. Daarnaast kan een boom onder andere ook in wetenschappelijk, ecologisch of cultuurhistorisch opzicht waardevol zijn;

59. NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

60. omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of, na de inwerkingtreding van de Omgevings-wet, een omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van die wet;

61. niet geïnventariseerd terrein: een terrein dat door de gemeente nog niet geïnventariseerd is op de aanwezigheid van Monumentale bomen;

62. ontstoppingsstuk : een tussenstuk in een rioolleiding dat dient voor de controle en eventueel het ontstoppen van een rioolleiding;

63. openbaar riool : riolering die bij de gemeente in eigendom en beheer is. Onder het openbaar riool vallen alle objecten die gericht zijn op de gemeentelijke watertaken en door de gemeente aangebracht zijn op openbaar terrein;

64. objecten die gericht zijn op de gemeentelijke watertaken op privaat terrein, waar een zakelijk recht op gevestigd is, vallen ook onder het openbaar riool.

65. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

66. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

67. openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties met uitzondering van de openbare gebouwen die krachtens functie of vast gebruik openstaan voor het publiek;

68. openbare ruimte: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen;

69. parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; (of: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.)

70. particulier riool : de binnen de kadastrale eigendomsgrenzen gelegen binnen, buiten- of terreinrioolleidingen tot aan het aansluitpunt;

71. perceelaansluitleiding: het riool en bijbehorende voorzieningen die zich tussen het openbaar riool en het aansluitpunt (ontstoppingsvoorziening of erfgrens) bevinden en die in beheer zijn bij de gemeente;

72. pompput: Een put als buffer van afvalwater en behuizing van een pomp;

73. standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening

74. rechthebbende:

I. de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ten behoeve waarvan de aansluiting op het openbaar riool wordt gerealiseerd en in stand gehouden;

II. de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel van de onder I. bedoelde personen;

III. de vereniging van eigenaren in geval een appartementencomplex een of meerdere gedeelde aansluitleidingen heeft. De vereniging van eigenaren wordt in dit geval de melder;

75. RWZI : rioolwaterzuiveringsinstallatie, de inrichting waar afvalwater wordt gezuiverd;

76. spiegelpeil : niveau van het afvalwater in de rioolbuis, gelegen tussen het hoogste en laagste punt in de rioolbuis;

77. straatpeil: a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

78. terras : een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

79. terugslagklep : een klep die voorkomt dat (afval)water naar de oorsprong (zoals de pompput) kan terugstromen;

80. vellen: betreft vellen, doen vellen of laten vellen. Dit is:

I. rooien, kappen of verplanten;

II. het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van de eerste keer knotten of kandelaberen;

III. het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de boom ten gevolge kunnen hebben.

81. vaartuig: ieder voorwerp en elke constructie, gereed of in aanbouw, dat feitelijk wordt gebruikt of zal worden gebruikt of geschikt is of zal zijn om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water, met inbegrip van vaartuigen die tijdelijk of blijvend hun vermogen tot verplaatsing te water hebben verloren, en waaronder in ieder geval wordt verstaan een motorboot, zeilschip, roeiboot, kano, vlot, pont, ponton, waterscooter, jetski, luchtkussenvoertuig, surfplank, kiteboard;

82. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

83. weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

 

Bijlage 2 Bebouwingscontour houtkap

Naar boven