Voorstel tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Oisterwijk 2021

De raad van de gemeente Oisterwijk,

 

gelezen het voorstel van het college d.d. 7 november 2023,

domein/afdeling Bedrijfsvoering;

 

gelet op de artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, 2.21, eerste lid, onder a en b, en 3.148, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

besluit:

Artikel 1

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Oisterwijk 2021 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

    • -

      Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • -

      beperkingengebiedactiviteit : hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 2.

    De definities van ‘bevoegd gezag’, ‘bouwwerk’ en ‘gebouw’ komen te luiden:

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

    • -

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • -

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

B

 

Artikel 1:2, vierde lid, komt te luiden:

 

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

C

 

Aan artikel 1:4 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

 

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

D

 

Voor de bestaande tekst van artikel 1:5 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

 

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

E

 

Voor de bestaande tekst van artikel 1:6 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

 

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

F

 

Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Lid 4 komt te luiden:

    • 4.

      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a van de Omgevingswet verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit gebruik ziet op het in een daarbij aangewezen gedeelte van de gemeente opslaan van roerende zaken of voor het als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toestaan of gedogen dat daar roerende zaken worden opgeslagen.

  • 2.

    Lid 7 komt te luiden:

    • 7.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

G

 

Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Lid 2, onder a, komt te luiden:

    • 2.

      De vergunning wordt verleend:

      • a.

        als omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a van de Omgevingswet door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij het omgevingsplan; of

      • b.

        door het college in de overige gevallen.

  • 2.

    Lid 4 komt te luiden:

    • 4.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren gemeente Oisterwijk incl. toelichting 2009, en eventuele opvolgers hiervan.

  • 3.

    Lid 5 komt te luiden:

    • 5.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing voor zover deze vergunning niet wordt verleend als omgevingsvergunning zoals bedoeld in het tweede lid onder a.

H

 

Artikel 2:12, vierde lid, komt te luiden:

 

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening .

I

 

Artikel 2:14, derde lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

J

 

Artikel 2:21, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

K

 

Artikel 2:28, derde lid, komt te luiden:

 

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven.

L

 

Artikel 2:28f, derde lid, komt te luiden:

 

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de inrichting als smart- of headshop in strijd is met het Omgevingsplan of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven.

M

 

Artikel 2:29, zevende lid, komt te luiden:

 

  • 7.

    Het eerste en het vijfde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin is voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

N.

 

Artikel 2:34, derde lid, onder e, komt te luiden:

 

  • e.

    indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met het Omgevingsplan;

O.

 

Artikel 2:39, derde lid, onder b, komt te luiden:

 

  • b.

    de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

P.

 

Artikel 2:46, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening .

 

Q.

 

Artikel 2:60, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

 

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

R.

 

Artikel 2:64, vierde lid, komt te luiden:

 

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod is niet van toepassing op bep erkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening .

S.

 

Artikel 3:6, vierde lid, komt te luiden:

 

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Omgevingswet gebaseerde voorschriften.

T.

 

Artikel 3:13, eerste lid, onder b, komt te luiden:

 

  • b.

    de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan.

U.

 

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 2.

    De definitie van ‘inrichting’ komt te luiden:

    • -

      inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

V.

 

Artikel 4:5, lid 3, komt te luiden:

 

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, of de provinciale omgevingsverordening.

W.

 

Artikel 4:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    n komt te luiden:

    • n.

      bebouwingscontour houtkap: zolang in het omgevingsplan geen bebouwingscontour houtkap is aangewezen, geldt de bij besluit van de gemeente Oisterwijk van 5 oktober 2017 aangewezen bebouwde kom, bedoeld in artikel 4.1, onder a, van de Wet natuurbescherming, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 3.1 van de aanvullingswet natuur Omgevingswet, als bebouwingscontour houtkap.

  • 2.

    o komt te luiden:

  •  

    • o.

      vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 aanhef en onder a van de Omgevingswet.

X.

 

Artikel 4:11a, lid 3, onder a, komt te luiden:

 

  • a.

    houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:11e;

Y.

 

Artikel 4:11b, lid 4, komt te luiden:

 

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Z.

 

Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

    • 1.

      Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

AA.

 

Artikel 4:15, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

AB.

 

Artikel 4:17 komt te luiden:

 

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

AC.

 

Artikel 4:18, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

AD.

 

Artikel 5:5, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of het Besluit activiteiten leefomgeving.

AE.

 

Artikel 5:6, derde lid, komt te luiden:

 

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

AF.

 

Artikel 5:18, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

AG.

 

Artikel 5:20, eerste lid, komt te luiden:

 

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

AH.

 

Artikel 5:23, eerste lid, onder a, komt te luiden:

 

  • a.

    wegens strijd met het omgevingsplan;

AI

 

Artikel 5:24, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren gemeente Oisterwijk incl. toelichting 2009, en eventuele opvolgers daarvan.

AJ

 

Artikel 5:28, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

AK

 

Artikel 5:32, derde lid, komt te luiden:

 

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

AL

 

Artikel 5:33, vierde lid, onder b, komt te luiden:

 

  • b.

    binnen de bij of krachtens de Provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

AM

 

Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het vijfde lid komt te luiden:

    • 5.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

AN

 

De leden 3 t/m 8 van artikel 6:5 worden vernummerd. Aan het artikel wordt een nieuw lid 3 en lid 4 toegevoegd:

 

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van onderhavige verordening is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog niet op die aanvraag is beslist, is daarop de bepaling van toepassing zoals die gold voorafgaand aan inwerkingtreding van dit besluit.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen), niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in lid 3, voor zover dit een aanvraag betreft voor een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd- op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde direct voorafgaand aan inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel II

De toelichting van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Oisterwijk 2021 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

De tekst van de toelichting ‘Lex silencio positivo’ bij het onderdeel ‘Algemeen’ komt als volgt te luiden:

 

Afdeling 4.1.3.3 van de Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is:

  • -

    van toepassing op ontheffingen als bedoeld in artikel 2:10, derde lid, voor zover deze ontheffing niet wordt verleend als omgevingsvergunning als bedoeld in het vierde lid en op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, voor zover deze vergunning niet wordt verleend als omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid, onder a.

  • -

    niet van toepassing op vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 2:1, 2:9, 2:22, 2:25, 2:28, 2:28f. 2:29, 2:34, 2:39, 2:45, 2:48a, 2:48b, 2:60, 2:64, 3:4, 4:5, 4:11a, 4:18, 5:2, 5:3, 5:6, 5:7, 5:8, 5:11, 5:18, 5:33, en 5:34.

De toepasselijkheid van de lex silencio positivo kan ook volgen uit een wet in formele zin. Zo geldt op grond van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet dat de lex silencio positivo van toepassing is op aanvragen om vergunningen die onder de reikwijdte van de Dienstenwet vallen.

 

Daarnaast zijn er ook enkele bepalingen (de artikelen 2:25, 2:28, 2:28f, 2:34, 2:39 voor zover het gaat om activiteiten die onder de Dienstenrichtlijn vallen, en de artikelen 3:4, 5:2, 5:3 en 5:18) waarin de toepasselijkheid van de lex silencio positivo uitdrukkelijk wordt uitgezonderd. Dit geldt voor gevallen waarin de lex silencio positivo op grond van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet van toepassing zou zijn, maar er dwingende redenen van algemeen belang zijn om daar een uitzondering op te maken. De dwingende redenen van algemeen belang die een uitzondering op de toepasselijkheid van de lex silencio positivo rechtvaardigen, worden in de artikelsgewijze toelichting bij die bepalingen gegeven.

 

Voor zover de toepasselijkheid van de lex silencio positivo niet reeds uit de wet voortvloeit, maar het toch wenselijk is te voorzien in een positieve beschikking van rechtswege bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag tot het geven van een beschikking, is de lex silencio positivo in de APV van toepassing verklaard (zie artikel 2:10, lid 8 voor wat betreft de ontheffing als bedoeld in artikel 2:10 lid 3 en artikel 2:11 voor zover het gaat om activiteiten die niet onder de Omgevingswet vallen. De redenen voor het van toepassing verklaren van de lex silencio positivo wordt in de artikelsgewijze toelichting bij die bepaling gegeven.

In gevallen waarin de lex silencio positivo niet reeds op grond van de wet van toepassing is en er evenmin redenen zijn om deze van toepassing te verklaren in de APV is dit in het betreffende artikel onverplicht en voor de duidelijkheid nog aangegeven. Dit geldt voor de artikelen 2:1, 2:9, 2:22, 2:29, 2:45, 2:48a, 2:48b, 2:60, 2:64, 4:5, 4:18, 5:6, 5:7, 5:8, 5:11, 5:33, en 5:34. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb , geldt de lex silencio positivo immers alleen als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

 

'Lex silencio positivo' niet van toepassing onder de Omgevingswet

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was voor een aantal vergunningen bepaald dat deze automatisch werden verleend als de beslistermijn voorbij was. In de Omgevingswet komt dit niet terug. Toepassing van de lex silencio positivo zou problemen opleveren, als het gaat om de toedeling van functies aan locaties door het Rijk en de provincie vanwege nationale en provinciale belangen. Deze toedeling vindt zoveel mogelijk plaats in het omgevingsplan om de burger inzicht te geven. Dergelijke belangen bij de fysieke leefomgeving kunnen schade ondervinden door een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.

 

B.

 

De toelichting van artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

1. Aan de toelichting op artikel 1:1 worden de volgende passages toegevoegd:

 

Activiteitenbesluit milieubeheer

Op grond van artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet kunnen de artikelen 4:1 tot en met 4:5a van de APV uiterlijk tot het einde van de overgangsperiode blijven gelden. Voor handhaving van de status quo moet de wetgeving zoals die vóór de inwerkingtreding van de Ow geldt, dus van toepassing blijven. Het gaat om de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer, de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zoals deze luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Ow. Omdat in verschillende artikelen wordt verwezen naar het Activiteitenbesluit milieubeheer is daarvan een definitie opgenomen in artikel 1:1.

 

Beperkingengebiedactiviteit

In dit onderdeel wordt een definitie van beperkingengebiedactiviteit opgenomen in artikel 1:1, waarbij wordt verwezen naar de bijlage, onder A, bij de Ow. Dit begrip komt voor in diverse artikelen van de APV. Volgens genoemde bijlage is een beperkingengebied een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit binnen een beperkingengebied

In diverse artikelen van de APV staat dat een verbod niet van toepassing is op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de provinciale wegenverordening of het provinciaal wegenreglement. Dat wordt dan vervangen door de tekst dat het verbod niet van toepassing is op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Ow, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

2. De toelichting op de begrippen ‘Bevoegd gezag’, ‘Bouwwerk’ en ‘Gebouwen’ komt te luiden:

 

Bevoegd gezag

Met het begrip ‘bevoegd gezag’ wordt aangehaakt bij de Omgevingswet. Die is van toepassing op de omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (artikel 2:11) en de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11a).

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college, maar bij Gedeputeerde Staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:10, 2:11 en 4:11.

Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term ‘bevoegd bestuursorgaan’ voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college, ofwel de burgemeester. De Omgevingswet brengt hierin geen verandering.

 

Bouwwerk

Deze omschrijving is ontleend aan de omschrijving van het begrip “bouwwerk” zoals opgenomen in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet.

 

Gebouw

Deze omschrijving is ontleend aan bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

C.

 

De toelichting op artikel 1:2, vierde lid, komt te luiden:

 

Vierde lid (Omgevingswet)

In lid 4 wordt bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor de in deze artikelen geregelde onderwerpen: over de beslistermijnen in de paragrafen 16.5.2 en 16.5 3 van de Ow, over het nakomen van de voorschriften in artikel 5.5 van de Ow (eventueel in samenhang met artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit), voor wie de omgevingsvergunning geldt in artikel 5.37 van de Ow en over intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning in paragraaf 5.1.5 van de Ow.

 

D.

 

Aan de toelichting op artikel 1:4 wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

Derde lid

In lid 3 van dit artikel wordt bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor de in deze artikelen geregelde onderwerpen: over de beslistermijnen in de paragrafen 16.5.2 en 16.5 3 van de Ow, over het nakomen van de voorschriften in artikel 5.5 van de Ow (eventueel in samenhang met artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit), voor wie de omgevingsvergunning geldt in artikel 5.37 van de Ow en over intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning in paragraaf 5.1.5 van de Ow.

 

E.

 

Aan de toelichting op artikel 1:5 wordt voorafgaand aan de toelichting ‘Eerste lid’ toegevoegd. Verder wordt de toelichting op het tweede lid toegevoegd, luidende:

 

Tweede lid

In lid 2 van dit artikel wordt bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor de in deze artikelen geregelde onderwerpen: over de beslistermijnen in de paragrafen 16.5.2 en 16.5 3 van de Ow, over het nakomen van de voorschriften in artikel 5.5 van de Ow (eventueel in samenhang met artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit), voor wie de omgevingsvergunning geldt in artikel 5.37 van de Ow en over intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning in paragraaf 5.1.5 van de Ow.

 

F.

 

Aan de toelichting op artikel 1:6 wordt voorafgaand aan de toelichting ‘Eerste lid’ toegevoegd. Verder wordt de toelichting op het tweede lid toegevoegd, luidende:

 

Tweede lid

In lid 2 van dit artikel wordt bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor de in deze artikelen geregelde onderwerpen: over de beslistermijnen in de paragrafen 16.5.2 en 16.5 3 van de Ow, over het nakomen van de voorschriften in artikel 5.5 van de Ow (eventueel in samenhang met artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit), voor wie de omgevingsvergunning geldt in artikel 5.37 van de Ow en over intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning in paragraaf 5.1.5 van de Ow.

 

G.

 

De toelichting op artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

1. De toelichting op lid vier komt te luiden:

 

Er wordt een omgevingsvergunning verleend als het in het eerste lid bedoelde gebruik een omgevingsplanactiviteit betreft. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Elke gemeente heeft van rechtswege een omgevingsplan gekregen. Dit omgevingsplan bestaat uit de ruimtelijke regels uit de tot dan toe geldende bestemmingsplannen, beheersplannen en andere ruimtelijke plannen, de bruidsschat met de rijksregels over activiteiten en een aantal verordeningen.

De overige gemeentelijke verordeningen die zien op de fysieke leefomgeving maken niet van rechtswege deel uit van het omgevingsplan. Gemeenten krijgen een overgangstermijn om gemeentelijke verordeningen dan wel bepalingen daaruit over te hevelen naar het omgevingsplan. Bij KB van 10 juli 2023 is bepaald dat die overgangstermijn eindigt op 1 januari 2032.

 

Een activiteit waarvoor op grond van het omgevingsplan een vergunning vereist is, of die daarvan afwijkt, heet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (ook wel afgekort de OPA).

Voor een groot aantal gemeentelijke vergunningen verliep de vergunningverlening tot aan inwerking van de Omgevingswet op grond van artikel 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ( Wabo ). Het gaat hier onder andere om de vergunningverlening voor de gemeentelijke monumenten, voor kappen van houtopstanden, voor het maken van een uitweg of het aanleggen van een weg.

 

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wabo vervallen. Om te voorkomen dat na 1 januari 2024 voor deze vergunningen een leemte ontstond of deze vergunningen terugvallen op het regime dat gold voordat de Wabo in 2010 in werking trad, is in artikel 22.8 van de Omgevingswet de overgangsregeling opgenomen dat deze omgevingsvergunningen – vooruitlopend op de overheveling van deze verordeningen naar het omgevingsplan – al worden aangemerkt als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit ex artikel 5.1 lid 1 onder a Omgevingswet. Alhoewel deze verordeningen dus geen deel uitmaken van het omgevingsplan van rechtswege wordt hier bij de vergunningverlening al wel vanuit gegaan.

 

Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die nu krachtens artikel 2.2 lid 1 of 2 Wabo wordt aangemerkt als een Wabo -omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van afdeling 5.1 Omgevingswet (zie Kamerstukken II, 2017-2018, 34 986, nr. 3, p. 330). De voor de verlening van bedoelde vergunningen en ontheffingen in de betrokken autonome verordening opgenomen beoordelingsregels blijven ook gelden tot de bepalingen zijn overgeheveld naar het omgevingsplan. Artikel 22.299 van de Bruidsschat (dat per datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet automatisch deel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan) bevat de aanvraagvereisten voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten die op grond van een gemeentelijke verordening in samenhang met artikel 22.8 Omgevingswet als vergunningplichtig zijn aangemerkt. In artikel 22.299 van de Bruidsschat zijn dus voor dergelijke gevallen de specifieke aanvraagvereisten opgenomen voor het vellen van een houtopstand (zie Stb. 2020, nr. 400, p. 953).

 

In de overgangsbepaling in artikel 22.8 Omgevingswet is bepaald dat als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit worden aangemerkt: vergunningen of ontheffingen vereist op grond van een gemeentelijke verordening voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen.

 

Als voorbeelden worden onder andere genoemd

  • het kappen van bomen,

  • ontsieren van een monument,

  • aanleggen van een (uit)weg en

  • het aanbrengen van zichtbare reclame.

Alle activiteiten uit gemeentelijke verordeningen waarvoor de vergunningplicht krachtens artikel 2.2 Wabo gold zien op activiteiten die ‘onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen’ en worden op grond van de overgangsbepaling uit de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsplanactiviteit.

 

2. De toelichting op lid acht komt te luiden:

 

Voor zover sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning is de lex silencio positivo in ieder geval niet van toepassing. Daarvan kan niet worden afgeweken. De raad van de gemeente Oisterwijk ziet geen reden om in gevallen waarin de Omgevingswet niet van toepassing is de lex silencio positivo niet van toepassing te verklaren. Daarom is voor die gevallen het achtste lid opgenomen.

 

3. De tekst van de toelichting op het onderdeel ‘Wabo’ komt te luiden:

 

Omgevingswet

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Omgevingswet vallen, bijvoorbeeld wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. Daarnaast is in het derde lid geregeld dat het bevoegde bestuursorgaan (in casu het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Omgevingswet, bijvoorbeeld wanneer de activiteit waarvoor een ontheffing wordt gevraagd ziet op openbare orde. Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel een ontheffing van het bevoegd bestuursorgaan (derde lid) als een omgevingsvergunning (vierde lid) nodig is.

 

H.

 

De toelichting op artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

1. De toelichting op het tweede lid komt te luiden:

 

Tweede lid

Op het aanleggen of veranderen van een weg is de Omgevingswet van toepassing als de activiteiten verboden zijn bij het omgevingsplan.

De weigeringsgronden staan in artikel 1:8.

Indien de activiteit niet is verboden in het omgevingsplan, is de Omgevingswet niet van toepassing en is het college bevoegd.

Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting bij het derde lid.

 

2. De toelichting op het vijfde lid komt te luiden:

 

Op vergunningen op grond van de Omgevingswet is een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing. De raad van de gemeente Oisterwijk ziet geen reden om in gevallen waarin de Omgevingswet niet van toepassing is de lex silencio positivo niet van toepassing te verklaren. Daarom is voor die gevallen het vijfde lid opgenomen.

 

I.

 

De eerste alinea van de toelichting op artikel 2:28, derde lid, komt te luiden:

 

Als het omgevingsplan vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat, ligt het niet voor de hand om wel een exploitatievergunning te verlenen. Er kan immers toch geen gebruik van worden gemaakt wegens strijd met het omgevingsplan. Strijd met het omgevingsplanis daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt dit mee dat de burgemeester treedt in een beoordeling van het geldende omgevingsplan, maar dit laat de bevoegdheid van het college bij de toepassing van het geldende omgevingsplan onverlet.

 

J.

 

De eerste alinea van de toelichting op artikel 2:28f, derde lid, komt te luiden:

 

Als het omgevingsplan vestiging van een smart- of headshop ter plaatse niet toelaat, ligt het niet voor de hand om wel een exploitatievergunning te verlenen. Er kan immers toch geen gebruik van worden gemaakt wegens strijd met het omgevingsplan. Strijd met het omgevingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt dit mee dat de burgemeester treedt in een beoordeling van het geldende omgevingsplan, maar dit laat de bevoegdheid van het college bij de toepassing van het geldende omgevingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wro is geen sprake.

 

K.

 

De toelichting op artikel 2:29, zevende lid, komt te luiden:

 

Een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 kan vergunningplichtig zijn ingevolge de Omgevingswet. Aan een krachtens de wet te verlenen vergunning kunnen eveneens voorschriften worden verbonden dan wel nadere eisen worden gesteld ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting.

De sluitingsbepalingen van de APV gelden derhalve niet voor zover de op de Omgevingswet gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

 

L.

De eerste alinea van de toelichting op artikel 2:60 komt als volgt te luiden:

 

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet” op te nemen wordt de afbakening daarmee direct vastgelegd.

 

M.

 

De toelichting op artikel 3:13, eerste lid, komt als volgt te luiden:

 

Eerste lid, onder b: omgevingsplan

Net zoals in de praktijk van de vergunningverlening op basis van afdeling 8 van hoofdstuk 2, zal ook hier regelmatig voor kunnen komen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in het tweede lid, maar dat het geldende omgevingsplan vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is in dat geval lastig en onduidelijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt.

 

N.

 

Aan de toelichting op artikel 4:1 wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

Op grond van artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet kunnen de artikelen 4:1 tot en met 4:5a van de APV uiterlijk tot het einde van de overgangsperiode blijven gelden. Voor handhaving van de status quo moet de wetgeving zoals die vóór de inwerkingtreding van de Ow geldt, dus van toepassing blijven. Het gaat om de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer, de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zoals deze luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Ow. Omdat in verschillende artikelen wordt verwezen naar het Activiteitenbesluit milieubeheer is daarvan een definitie opgenomen in artikel 1:1. Voor de andere genoemde wet- en regelgeving is de toevoeging in het betreffende artikel opgenomen. In de hiernavolgende toelichting op de artikelen in deze afdeling, wordt om die reden nog gesproken over de Wm en het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

O.

 

De toelichting op afdeling 3 van hoofdstuk 4 komt als volgt te luiden:

 

Algemeen

De bebouwingscontour houtkap is in feite de opvolger van artikel 4.1, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming. Dat artikel maakte het voor de gemeente mogelijk om grenzen van de bebouwde kom aan te wijzen waarvoor de rijksregels over houtopstanden niet golden.

Er geldt overgangsrecht voor zo’n aanwijzing van de bebouwde kom (artikel IV, Aanvullingsbesluit natuur). Zo’n aanwijzing geldt onder de Omgevingswet als bebouwingscontour houtkap zolang het omgevingsplan geen bebouwingscontour houtkap aanwijst.

Een algemeen kapverbod geeft de gemeente onnodig veel werk omdat er in praktijk meer dan 90% van de aanvragen om kapvergunning wordt verleend. Ook voor de burger is een algemeen kapverbod belastend. In verband met deregulering is daarom voor het uitgangspunt dat in beginsel geen kapvergunning vereist is voor het vellen van een boom, tenzij deze vermeld staat op de door het college vastgestelde Groene Kaart.

De bebouwingscontour houtkap is in feite de opvolger van artikel 4.1, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming. Dat artikel maakte het voor de gemeente mogelijk om grenzen van de bebouwde kom aan te wijzen waarvoor de rijksregels over houtopstanden niet golden.

Er geldt overgangsrecht voor zo’n aanwijzing van de bebouwde kom (artikel IV, Aanvullingsbesluit natuur). Zo’n aanwijzing geldt onder de Omgevingswet als bebouwingscontour houtkap zolang het omgevingsplan geen bebouwingscontour houtkap aanwijst.

 

Voor de houtopstanden die niet zijn genoemd in 11.111, tweede lid, van Besluit activiteiten leefomgeving (het Bal), is de provincie (en in sommige gevallen het rijk) het bevoegde gezag. Gemeenten mogen over deze houtopstanden alleen regels stellen, als die gemeentelijke regels een ander oogmerk hebben dan de regels in het Bal. Dit blijkt uit een kamerbrief van minister Schouten van 16 januari 2021 (Kamerstukken I, 2020–2021, 34 985, M).

De in het Bal genoemde oogmerken zijn natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap mogen gemeenten dus geen regels stellen over het vellen van houtopstanden als zij daarvoor geen andere oogmerken dan deze oogmerken hebben.

De Omgevingswet (art. 5.1) en het Bal bevatten regels over het beschermen van Natura 2000-gebieden en flora en fauna. De provincie is daarvoor bevoegd gezag en de gemeente kan op grond van het Bal geen maatwerkregels stellen over deze onderwerpen. De landelijke regels zijn uitputtend. Regels over het kappen van houtopstanden mogen dus niet gaan over bijvoorbeeld de bescherming van nestelende vogels.

 

In artikel 22.8 Omgevingswet staat speciaal overgangsrecht voor bepaalde vergunningplichten en ontheffingsplichten uit bestaande gemeentelijke verordeningen (bijvoorbeeld een vergunningplicht uit een kap- of bomenverordening). Artikel 22.8 Omgevingswet zorgt er niet voor dat ze onderdeel van het omgevingsplan worden. Wel veranderen ze automatisch in een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit als ze gaan over handelingen die de fysieke leefomgeving wijzigen. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die nu krachtens artikel 2.2 lid 1 of 2 Wabo wordt aangemerkt als een Wabo -omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van afdeling 5.1 Omgevingswet (zie Kamerstukken II, 2017-2018, 34 986, nr. 3, p. 330). De voor de verlening van bedoelde vergunningen en ontheffingen in de betrokken autonome verordening opgenomen beoordelingsregels blijven ook gelden tot de bepalingen zijn overgeheveld naar het omgevingsplan. Artikel 22.299 van de Bruidsschat (dat per datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet automatisch deel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan) bevat de aanvraagvereisten voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten die op grond van een gemeentelijke verordening in samenhang met artikel 22.8 Omgevingswet als vergunningplichtig zijn aangemerkt. In artikel 22.299 van de Bruidsschat zijn dus voor dergelijke gevallen de specifieke aanvraagvereisten opgenomen voor het vellen van een houtopstand (zie Stb. 2020, nr. 400, p. 953).

 

P.

 

De laatste alinea van de toelichting op artikel 4:13 wordt gewijzigd, en komt te luiden:

 

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet” op te nemen wordt de afbakening daarmee direct vastgelegd.Q .

De toelichting op het onderdeel ‘ Wabo ’ bij artikel 4:15 komt te luiden:

Omgevingswet

Op een vergunning- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Omgevingswet van toepassing. Omdat een zodanig stelsel in de APV geschrapt is, is daarvoor geen regeling opgenomen.

 

R.

 

De toelichting op artikel 5:18, tweede lid, komt te luiden:

 

Tweede lid

De bepalingen in de APV met betrekking tot het innemen van een standplaats hebben als doel de ordening van de straathandel en zijn gebaseerd op de regulerende bevoegdheid van de gemeente van zaken die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormt het omgevingsplan een zelfstandige toetsingsgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het omgevingsplan voortvloeien.

Als bijvoorbeeld het bestemmingsplan standplaatsen ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de vergunning weliswaar wordt verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan, de beheersverordening , het exploitatieplan of het voorbereidingsbesluit is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat.

 

S.

 

De toelichting op artikel 5:20 komt te luiden:

 

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, amvb of een provinciale verordening wordt voorzien. De term ‘onderwerp’ in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het tweede lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Zie uitgebreid daarover onder het kopje Afbakeningsbepalingen in de Algemene Toelichting.

 

T.

De toelichting op artikel 5:28 komt te luiden:

 

Provinciale verordeningen kennen veelal ook een dergelijke bepaling voor waterstaatswerken die bij hen in beheer zijn. De APV-bepaling heeft alleen betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het BPR legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op.

 

U.

 

De toelichting op artikel 5:32 komt te luiden:

 

Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto’s, motoren, bromfietsen en dergelijke al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.

Afbakening

Op grond van artikel 122 van de Gemeentewet vervallen bepalingen van de APV van rechtswege als in het onderwerp door een wet, AMvB of provinciale verordening wordt voorzien. De term ‘onderwerp’ in artikel 122 van de Gemeentewet betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet.

Jurisprudentie

ARRS 03-06-1994, AB 1994, 602. Wanneer in het kader van een evenement als bedoeld in de APV-artikelen, op een crossterrein, zoals in deze bepaling bedoeld, motor(sport)activiteiten worden gehouden zijn er meerdere bevoegde organen in het spel. Goed onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds het evenement, waarvoor de burgemeester het bevoegd gezag is om een vergunning te verlenen en anderzijds de motor(sport)activiteiten, waarvoor het college het bevoegd gezag is.

Pres. Rb Utrecht 06-06-1995, KG 1995, 292. Motorcrosswedstrijden op zondag. Trainingswedstrijden voor 13:00 uur. In casu geen schending van de zondagsrust, omdat het motorcrossterrein 4 km buiten de bebouwde kom ligt.

 

V.

 

De toelichting op ‘verordening stiltegebied’ bij artikel 5:33 komt te luiden:

 

Verordening stiltegebieden

Provinciale staten dienen een verordening op te stellen die onder andere regels bevat inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder in bij de verordening aangewezen gebieden.

Volgens de model-PMV is het onder meer verboden een aantal toestellen te gebruiken binnen het milieubeschermingsgebied. Het is ook verboden om met een motorvoertuig met draaiende verbrandingsmotor de openbare weg of andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen en terreinen te verlaten.

Toertochten voor motorvoertuigen of een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 van de WVW 1994 zijn niet toegestaan.

 

W.

 

Aan de toelichting op artikel 5:34 wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

Door de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is de Wm komen te vervallen. Voor de toepassing van dit artikel, wordt verwezen naar de Wm , zoals die luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Waar in de toelichting van dit artikel staat ‘ Wm ’, moet gelezen worden ‘ Wm , zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de Omgevingsewt .

 

X.

 

Aan de toelichting op artikel 6:5 wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

Lid 3 en lid 4

 

Voor aanvragen om een vergunning of ontheffing op grond van onderhavige verordening die zijn ingediend voor inwerkingtreding van de wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Oisterwijk 2021, vastgesteld door de raad op 14 december 2023, en waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van die verordening nog niet is beslist, geldt dat de bepalingen uit onderhavige verordening van toepassing zijn zoals die golden voorafgaand aan inwerkingtreding van de wijzigingsverordening.

 

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is daarbij niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in lid 3, voor zover dit een aanvraag betreft voor een vergunning of ontheffing op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde direct voorafgaand aan inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel III
  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oisterwijk op 14 december 2023

de griffier,

Daniëlle Robijns

de voorzitter,

Hans Janssen

Naar boven