Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk gaat over activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving.
Artikel 3.2 Normadressaat
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.3 Wijze van meten
[gereserveerd]
Artikel 3.4 Beslistermijn
- 1.
Het college beslist binnen acht weken na ontvangst op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
- 2.
Het college kan de termijn met maximaal zes weken verlengen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 3.5 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 3.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 3.7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
- a.
voor het verkrijgen daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
na het verlenen van de vergunning of ontheffing de omstandigheden of inzichten zijn veranderd waardoor het noodzakelijk is deze te wijzigen of in te trekken vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is verleend;
- c.
de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning of ontheffing zijn verbonden niet worden nageleefd;
- d.
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn, of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn;
- e.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 3.8 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 3.9 Weigeringsgronden
- 1.
Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
- 2.
Als de aanvraag voor een vergunning of ontheffing minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend, kan deze ook worden geweigerd als daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Afdeling 3.2 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten
Artikel 3.10 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
(Vervallen)
Artikel 3.11 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
(Vervallen)
Artikel 3.12 Het onderzoek naar bodemverontreiniging (Vervallen)
Afdeling 3.3 Milieubelastende activiteiten
Paragraaf 3.3.1 Festiviteiten en geluid
Artikel 3.13 Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
Het college kan per kalenderjaar collectieve festiviteiten met daarbij dagen of dagdelen aanwijzen wanneer de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.17 van deze verordening niet gelden.
- 2.
Het college kan per kalenderjaar collectieve festiviteiten met daarbij dagen of dagdelen aanwijzen wanneer de voorwaarden voor verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet gelden.
- 3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing alleen geldt in één of meerdere delen van de gemeente.
- 4.
Muziek mag alleen binnen de inrichting ten gehore worden gebracht.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4 van dit artikel.
Artikel 3.14 Melding incidentele festiviteiten
- 1.
Mits de houder van een inrichting het college minstens 10 dagen van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de festiviteit, mag de inrichting maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden, waarbij de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.13 niet van toepassing zijn.
- 2.
Mits de houder van een inrichting het college minstens 10 dagen van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de festiviteit, mag de inrichting maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden, waarbij de voorwaarden met betrekking tot verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.
- 4.
De melding is gedaan als het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld, en tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.
- 5.
De melding wordt geacht te zijn gedaan als het college op het verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, meteen toestaat.
- 6.
Muziek mag alleen binnen de inrichting ten gehore worden gebracht.
- 7.
De drijver van de inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van 50 meter van de inrichting minstens 48 uur voor het begin van de festiviteit daarover in op de manier die is aangegeven op het meldingsformulier.
- 8.
Een aanwezige omroepinstallatie mag alleen worden gebruikt voor het aankondigen van het starten of beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.
- 9.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6 en lid 8 van dit artikel.
- 10.
Het college kan een festiviteit verbieden indien de verwachting is dat door de festiviteit de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.
Artikel 3.15 Wijze van geluidmeten
(Vervallen)
Artikel 3.16 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht
- 1.
Het is verboden om van 20.00 uur tot 07.00 uur van de daaropvolgende dag, dan wel tot 13.00 uur als dat een zondag betreft, in de openlucht een geluidsapparaat of machine in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder veroorzaken.
- 2.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Onverkort het gestelde in dit artikel of in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de best beschikbare stille technieken.
- 4.
Het verbod is niet van toepassing op inrichtingen, die daarvoor een vergunning hebben.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden.
- 6.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het bouwbesluit, provinciale omgevingsverordening of bij besluit specifieke regels zijn gesteld over de maximaal toegestane geluidsbelasting en die regels worden nageleefd.
Artikel 3.17 Overige geluidhinder
- 1.
Buiten een inrichting is het niet toegestaan handelingen te verrichten, of toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben zodat daardoor voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer of de provinciale omgevingsverordening.
Paragraaf 3.3.2 Bescherming uiterlijk aanzien gemeente
Artikel 3.18 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- 1.
Het is verboden op of aan een onroerende zaak of een voertuig handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving, dan wel in strijd is met het gemeentelijk welstandsbeleid, dan wel overlast veroorzaakt voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak
- 2.
Het verbod als genoemd in lid 1 is niet van toepassing wanneer het bevoegd gezag hiervoor vergunning of voor specifiek aan te wijzen situaties ontheffing heeft verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.
- 3.
Het verbod als genoemd in lid 1 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak, gelegen in een beschermd dorps-of stadsgezicht, verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
- 5.
Het in het vierde lid gestelde verbod geldt niet voor onverlichte:
- a.
opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;
- b.
opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;
- c.
opschriften of aankondigingen betrekking hebbend op:
- •
een openbare verkoping, aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- •
het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden; en mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op een onroerende zaak.
- d.
opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerk zelf en niet verplicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- e.
opschriften of aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;
- f.
opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag en het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
Paragraaf 3.3.3 Geur en veehouderijen
Artikel 3.19 Aanwijzing gebieden
Als concentratiegebied als bedoeld in artikel 6 eerste en tweede lid van de Wet geurhinder en veehouderij wordt aangewezen het gehele grondgebied van de gemeente Heusden.
Artikel 3.20 Andere waarde voor de vaste afstanden
Op grond van artikel 6 tweede lid en in afwijking van artikel 3, tweede lid of artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij, bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel heeft uitgemaakt van een veehouderij in de bebouwde kommen:
- a.
binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;
- b.
buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.
Artikel 3.21 Andere waarde voor de vaste afstanden (dieren zonder vastgestelde emissiefactor)
Op grond van artikel 6 derde lid en in afwijking van artikel 4, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij, bedraagt de afstand tussen een “veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld”, en een geurgevoelig object:
- a.
binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;
- b.
buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.
Paragraaf 3.3.4 Verbranden afvalstoffen
Artikel 3.22 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, geldt het verbod niet voor:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.9 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening
- 6.
Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente
Paragraaf 3.4.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ligplaatsvergunningen voor pleziervaartuigen
Artikel 3.23 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
- 1.
Het is niet toegestaan om zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben. Onder een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, wordt mede begrepen een vaartuigwrak.
- 2.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare ruimte, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare ruimte of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare ruimte;
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 3.
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
- 4.
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
- 5.
De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 3.24 Vrijstellingen
- 1.
Geen vergunning bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, is vereist voor door het college aangewezen voorwerpen of categorieën voorwerpen, mits wordt voldaan aan de krachtens het tweede lid gestelde nadere regels.
- 2.
Het college stelt nadere regels voor de in het eerste lid bedoelde voorwerpen of categorieën voorwerpen.
- 3.
Het is verboden de in het eerste lid bedoelde voorwerpen en stoffen op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben in strijd met de nadere regels, bedoeld in het tweede lid.
Paragraaf 3.4.2 Ligplaats vaartuigen
Artikel 3.25 Ligplaats vaartuigen
- 1.
Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
- 2.
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
- a.
nadere regels stellen in het belang van de volksgezondheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- b.
beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.
- 4.
Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de volksgezondheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 5.
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
Paragraaf 3.4.3 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en gebruik van openbare ruimten
Artikel 3.26 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- 2.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.9 kan een vergunning worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c.
het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 4.
Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 meter breed en 2,2 meter hoog wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 meter breed en 4,2 meter hoog op de rijbaan voor fietsers en/of gemotoriseerd verkeer.
- 5.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
evenementen waarop artikel 2:24 ev. APV van toepassing is;
- b.
terrassen waarop artikel 2:27, tweede lid APV van toepassing is;
- c.
standplaatsen als bedoeld in artikel 3.41
- d.
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;
- e.
door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;
- f.
situaties waarin er geen gevaar ontstaat voor de verkeersveiligheid;
- g.
vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële en maatschappelijke doeleinden worden gebruikt;
- h.
zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:
- •
elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg bevindt;
- •
elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt
- •
elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;
- i.
voorwerpen of stoffen die noodzakelijkerwijs kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
- j.
haltepanelen, abri’s, DRIS-panelen, fietsenrekken, verkeersveiligheidsuitingen en oplaadpunten voor elektronische vervoermiddelen;
- k.
beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of Waterschapsverordening.
- 6.
De weigeringsgrond van het derde lid onder a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de wegenverkeerswet 1994.
- 7.
De weigeringsgrond van het derde lid onder b geldt niet voor bouwwerken.
- 8.
De weigeringsgrond van het derde lid onder c geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
- 9.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing, tenzij sprake is van een omgevingsvergunning bedoeld in het tweede lid.
Artikel 3.27 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg en de aard van een weg.
- 2.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
- 4.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 3.28 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken, dan wel uit te wegen op de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.9 kan een vergunning worden geweigerd:
- a.
in het belang van de bruikbaarheid van de weg;
- b.
in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
- c.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
- d.
in het belang van de bescherming van het openbaar groen;
- e.
in verband met strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan;
- f.
als dit ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
Artikel 3.29 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is niet toegestaan een voorwerp of beplanting te hebben of aan te brengen op een manier dat voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat, of voor het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.
Artikel 3.30 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.
Artikel 3.31 Objecten onder hoogspanningslijn
- 1.
Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Paragraaf 3.4.4 Oplaadinfrastructuur
[gereserveerd]
Paragraaf 3.4.5 Voertuigen
Artikel 3.32 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt onder andere begrepen:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die niet langer dan een uur duren, voor zo lang als die werkzaamheden duren;
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de persoon als bedoeld in het derde lid.
- 3.
Het is niet toegestaan voor de persoon die er zijn bedrijf, nevenbedrijf of gewoonte van heeft gemaakt om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen om:
- a.
drie of meer voertuigen die aan hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een straal van 25 meter van een van deze voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats te gebruiken buiten de inrichting.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het derde lid.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3.33 Te koop aanbieden van voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan een voertuig te parkeren of te plaatsen op een door het college aangewezen weg, met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3.34 Defecte voertuigen
Een voertuig waarmee niet kan of mag worden gereden door gebreken die niet eenvoudig te verhelpen zijn, mag niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geparkeerd.
Artikel 3.35 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan om met een voertuig door een park, plantsoen of gemeentelijke groenvoorziening te rijden, of het daarin te laten staan.
- 2.
- a.
- b.
voor voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;
- c.
voor voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- 3.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3.36 Voertuigwrakken
- 1.
Het is niet toegestaan om een voertuig dat rijtechnisch onvoldoende is onderhouden en dat in een verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.37 Grote voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter, of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit volgens het college buitensporig is met het oog op de beschikbare parkeerruimte.
- 3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, die niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
- 4.
Het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen, van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 17.00 uur.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en tweede lid.
- 6.
Op de ontheffing bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Paragraaf 3.4.9 Kampeermiddelen
Artikel 3.38 Kampeermiddelen en andere voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan om een voertuig dat voor recreatie wordt gebruikt:
- a.
langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te hebben of te plaatsen;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het is niet toegestaan een woonwagen, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat niet voor verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te hebben of te plaatsen;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.
Artikel 3.39 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- 1.
Het is niet toegestaan om kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat daarvoor in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
- 4.
Naast de weigeringsgronden in artikel 3.9 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:
- a.
- b.
een stads- en dorpsgezicht.
Artikel 3.40 Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Artikel 3.38, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen ter bescherming van de belangen als genoemd in artikel 3.39, vierde lid.
Paragraaf 3.4.10 Standplaatsen
Artikel 3.41 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is niet toegestaan om een standplaats in te nemen zonder een vergunning van het college.
- 2.
Het college weigert de vergunning als deze in strijd is met een omgevingsplan.
- 3.
Naast de weigeringsgronden in artikel 3.9 kan een vergunning worden geweigerd als:
- a.
de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
- b.
een beperking in aantal of in plaats als gevolg van bijzondere omstandigheden nodig is in verband met een dwingende reden van algemeen belang in de gemeente of een deel daarvan.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3.42 Toestemming rechthebbende
De rechthebbende op een perceel mag daarop geen standplaats toestaan zonder vergunning van het college.
Paragraaf 3.4.11 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 3.43 Crossterreinen
- 1.
Het is niet toegestaan op enig terrein, anders dan een weg, met een motorvoertuig of bromfiets een wedstrijd, trainings- of proefrit te houden, voor te bereiden of daaraan deel te nemen of een motorvoertuig of bromfiets daar aanwezig te hebben met het doel dat te doen.
- 2.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
- a.
het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
Artikel 3.44 Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is niet toegestaan om zich met een motorvoertuig, bromfiets, fiets of paard te bevinden binnen voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere terreinen die voor recreatief gebruik beschikbaar zijn.
- 2.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
- a.
het voorkomen van overlast;
- b.
de bescherming van natuur- of milieuwaarden.
- 3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
- a.
die worden gebruikt door de politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening of andere hulpverleningsdiensten die krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister zijn aangewezen.
- b.
die worden gebruikt in verband met het beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens een wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid liggen;
- e.
voor het verkeer ten behoeve van het bezoek of verzorging van de personen als bedoeld onder d.
- 4.
Het verbod is verder niet van toepassing:
- a.
op wegen die liggen binnen de terreinen of gebieden als bedoeld in het eerste lid;
- b.
voor motorvoertuigen die bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening zijn aangewezen als ‘toestel’ binnen de bij of krachtens die verordening aangewezen stiltegebieden.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing
Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed
Artikel 3.45 Gebruik van het monument
Bij de toepassing van deze afdeling wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Artikel 3.46 Verbodsbepalingen en aanvraag sloopvergunning
- 1.
Het is niet toegestaan een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of na te laten noodzakelijk onderhoud uit te voeren.
- 2.
Het is niet toegestaan zonder vergunning van het college, of in strijd met de voorschriften bij die vergunning:
- a.
een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen;
- b.
een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een manier dat het monument wordt aangetast, ontsierd of in gevaar gebracht.
- 3.
Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid gelden niet als:
- a.
het college nadere regels stelt met betrekking tot de manier waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, of;
- b.
de activiteit betrekking heeft op normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort, kleur, en aanleg (in geval van een tuin, park of andere aanleg) niet wijzigt;
- c.
de activiteit alleen leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;
- d.
uit een rapport blijkt op welke manier de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige monumenten worden beschermd.
- 4.
De vergunning als bedoeld in het tweede lid kan alleen worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.
- 5.
Het college kan aan de vergunning als bedoeld in het tweede lid voorschriften verbinden in het belang van het monument.
- 6.
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:
- a.
voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;
- b.
het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
- c.
de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen;
- d.
met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.
Artikel 3.47 Intrekken van de vergunning
- 1.
De vergunning kan door het college worden ingetrokken als:
- a.
blijkt dat de vergunning is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave;
- b.
blijkt dat de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet naleeft;
- c.
de omstandigheden van de vergunninghouder zodanig zijn gewijzigd, dat het belang van monument zwaarder moet wegen.
- 2.
De vergunninghouder wordt van het voornemen tot intrekking in kennis gesteld en indien gewenst gehoord. Een afschrift van de intrekking wordt verzonden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Artikel 3.48 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht
- 1.
Het is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht geheel of gedeeltelijk te slopen.
- 2.
De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als het college het niet aannemelijk acht dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
- 3.
De artikelen 3.46, vierde lid en 3.49 zijn van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen als sprake is van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.
Artikel 3.49 Intrekken van de vergunning voor sloop in gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht
De vergunning kan door het college worden ingetrokken als:
- a.
blijkt dat de vergunning is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave;
- b.
er geen begin met de werkzaamheden is gemaakt binnen de termijn die bij de vergunning is bepaald;
- c.
de werkzaamheden langer dan een in de vergunning bepaalde termijn zijn gestaakt;
- d.
er wordt gehandeld in strijd met de beperkingen waaronder de vergunning is verleend, of met de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden;
- e.
voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.
Paragraaf 3.4.12 Graafwerkzaamheden, kabels en leidingen (AVOI)
Artikel 3.50 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen openbaar gebied
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning, anders dan voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding:
- a.
de verharding in openbaar gebied op te breken;
- b.
te graven in openbaar gebied.
- 2.
- 3.
De verboden, bedoeld in het eerste lid, gelden niet voor activiteiten van een overheidsorgaan voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak.
- 4.
Artikel 3.51 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning openbaar gebied
- 1.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opbreken van of graafwerkzaamheden in openbaar gebied worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een overzicht waaruit blijkt dat alle betrokken grondeigenaren schriftelijk toestemming hebben verleend om de werkzaamheden uit te voeren;
- b.
een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de reden voor het opbreken of graafwerkzaamheden, het tijdstip en de duur van de activiteit inclusief de tracé lengte van de werkzaamheden.
- c.
een overzicht waarin (eventuele) verkeersmaatregelen zijn opgenomen.
- 2.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning of instemmingsbesluit voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de activiteit;
- b.
het tijdstip en de duur van de activiteit;
- c.
een beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden en een vermelding van de bijbehorende functie en bovengrondse aansluitvoorziening.
Artikel 3.52 Beoordelingsregel omgevingsvergunning openbaar gebied
- 1.
De omgevingsvergunning voor het opbreken van of graafwerkzaamheden in openbaar gebied wordt alleen geweigerd als:
- a.
initiatiefnemer voor het aan te leggen tracé vooraf geen schriftelijke toestemming heeft van alle betrokken grondeigenaren;
- b.
het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
- c.
de bereikbaarheid van gronden of gebouwen onevenredig wordt belemmerd;
- d.
het doelmatig beheer van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
- 2.
De omgevingsvergunning of instemmingsbesluit voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding in het openbaar gebied wordt alleen geweigerd als:
- a.
het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
- b.
de bereikbaarheid van gronden of gebouwen onevenredig wordt belemmerd;
- c.
het doelmatig beheer van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
- d.
de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte wordt belemmerd;
- e.
andere eigenaren geen toestemming geven om werkzaamheden uit te voeren.
Artikel 3.53 Algemene regels graafwerkzaamheden openbaar gebied
- 1.
Met het oog op het beschermen van in openbaar gebied aanwezige kabels en leidingen, worden voorafgaand aan de graafwerkzaamheden in openbaar gebied proefsleuven gegraven. Voor deze graafwerkzaamheden geldt een meldplicht.
- 2.
De proefsleuven hebben een lengte van ten minste 1 m aan weerszijden van de theoretische ligging van de in de grond aanwezige kabels of leidingen, tenzij dat niet mogelijk is vanwege aanwezige obstakels.
Artikel 3.54 Algemene regels kabels en leidingen openbaar gebied
(Vervallen)
Artikel 3.55 Melding kabels en leidingen
(Vervallen)
Artikel 3.56 Maatwerkvoorschriften openbaar gebied
Het gemeentebestuur kan maatwerk- en vergunningvoorschriften opstellen als bedoeld in art. 3.53.
Artikel 3.57 Verplichtingen netbeheerder
(Vervallen)
Artikel 3.58 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen graafwerkzaamheden in beperkingengebied leidingen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning of instemmingsbesluit te graven in het beperkingengebied leidingen als de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan 40 cm.
- 2.
Het verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden bij normaal onderhoud aan bouwwerken of andere werken.
Artikel 3.59 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning graafwerkzaamheden beperkingengebied leidingen
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning of instemmingsbesluit voor graafwerkzaamheden in het beperkingengebied leidingen worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de graafwerkzaamheden;
- b.
de diepte van de graafwerkzaamheden;
- c.
een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om de kans op schade aan de kabels of leidingen, waarvoor het beperkingengebied leidingen is aangewezen, te beperken.
Artikel 3.60 Beoordelingsregel omgevingsvergunning graafwerkzaamheden beperkingengebied leidingen
De omgevingsvergunning of het instemmingsbesluit voor graafwerkzaamheden in het beperkingengebied leidingen wordt alleen verleend als de kans op beschadiging van de kabels of leidingen, waarvoor het beperkingengebied leidingen is aangewezen, verwaarloosbaar is.
Artikel 3.61 Algemene regels lozen bij graafwerkzaamheden
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van graafwerkzaamheden worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
- 2.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.
- 4.
Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u.
Artikel 3.62 Meet- en rekenbepaling
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.
Artikel 3.63 Melding lozen bij graafwerkzaamheden
- 1.
Het is verboden grondwater afkomstig van graafwerkzaamheden te lozen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, als de lozing langer duurt dan 48 uur.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van vijf dagen, als de lozing niet langer duurt dan acht weken.
- 3.
- a.
gegevens over de locatie van het lozingspunt;
- b.
het maximale debiet van de lozing;
- c.
de verwachte datum van het begin van de lozing;
- d.
de verwachte duur van de lozing.
- 4.
Wanneer een activiteit op een andere manier wordt verricht als omschreven in lid 3, wordt hiervan een melding gedaan.
Artikel 3.64 Overleg en afstemming tijdens planvorming
- 1.
De gemeente initieert en faciliteert nader overleg tussen alle betrokken partijen over alle projecten in openbare gronden. Dit overleg vindt periodiek, doch tenminste tweemaal per jaar plaats.
- 2.
De gemeente initieert in de planfase van een door of vanwege de gemeente uit te voeren project overleg met de desbetreffende netbeheerder(s) om de gevolgen van dat project voor de ligging en het onderhoud van kabels en leidingen te analyseren. De gemeente doet per bedoeld project een voorstel ten aanzien van het aantal overleggen en de regelmaat daarvan.
- 3.
Op initiatief van de gemeente wisselen alle betrokken partijen voorafgaand aan de start van een werk dat gevolgen heeft voor de ondergrondse infrastructuur de noodzakelijke informatie met elkaar uit.
Paragraaf 3.4.13 Hemelwaterafvoer
Artikel 3.66 Verplichting tot waterberging in nieuwe situaties
- 1.
Vanaf een bouwwerk of verharding op een perceel wordt niet in het openbaar riool of op de openbare ruimte geloosd, tenzij een hemelwaterberging is aangebracht en in stand wordt gehouden.
- 2.
De beheerder kan ontheffing verlenen van de verplichting tot waterberging in nieuwe situaties indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 3.67 Verplichting tot waterberging in bestaande situaties: gebiedsaanwijzing
- 1.
De beheerder van het openbaar riool kan een gebied aanwijzen waarbinnen -voor bestaande situaties- niet in het openbaar riool of op de openbare ruimte wordt geloosd.
- 2.
Een gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op de openbare weg.
Artikel 3.68 Gebiedsaanwijzing: procedure en ontheffing
- 1.
Bij het vaststellen van een gebiedsaanwijzing als bedoeld in artikel 3.67 eerste lid houdt de beheerder van het openbaar riool rekening met het gemeentelijk waterplan.
- 2.
De beheerder kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 3.69 Nadere aanwijzingen
De beheerder kan nadere aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop de verplichting tot waterberging ten gevolge van de verboden op grond van de artikelen 3.66 en 3.67 plaatsvindt.
Artikel 3.70 Bemalingswater
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, zevende lid van het Besluit lozen buiten inrichtingen is het lozen van grondwater bij ontwatering ten behoeve van werkzaamheden aan de gemeentelijke voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater in het openbaar riool en de gemeentelijke voorzieningen voor de opvang, infiltratie en verwerking van hemelwater toegestaan tot een geloosde hoeveelheid van ten hoogste 20 kubieke meter per uur.
Artikel 3.71 Vacuüm afvoersystemen voor hemelwater in nieuwe situaties
Indien bij een gebouw gebruik gemaakt wordt van een vacuüm afvoersysteem (zoals Pluvia) wordt de waterbergingsopgave voortvloeiend uit de verplichting tot waterberging op eigen perceel vermenigvuldigd met een factor 1,5
Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot planten
Paragraaf 3.4.12 Vellen van houtopstanden
Artikel 3.72 Aanwijzing activiteiten
- 1.
Deze afdeling gaat over het kappen van een boom of vellen van een houtopstand.
- 2.
Deze afdeling gaat niet over het dunnen van een houtopstand.
Artikel 3.73 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
- a.
het beschermen van de gezondheid;
- b.
het beschermen van de biodiversiteit;
- c.
het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
- d.
de beeldbepalende waarde van bomen en
- e.
de cultuurhistorische waarde van bomen.
Artikel 3.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een boom te kappen of houtopstand te vellen.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
bomen die een omtrek hebben van maximaal 150 cm, gemeten op 130 cm vanaf de grond (bij een meerstammige boom geldt de omvang van de dikste stam), behoudens bomen die als herplant zijn aangeplant, voor bomen die een omtrek hadden van meer dan 150 cm, gemeten op 130 cm vanaf de grond;
- b.
bomen die zich bevinden op een perceel dat kleiner is dan 400 m2;
- c.
bomen die eigendom zijn van de gemeente, met een stamomtrek van maximaal 150 cm, gemeten op 130 cm vanaf de grond, tenzij de bomen onderdeel zijn van de gemeentelijke groenstructuurkaart, die vastgesteld is in het Groenstructuurplan;
- d.
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
- e.
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
- f.
- g.
houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het college;
- h.
bomen en houtopstand waarvoor het college toestemming geeft tot het direct vellen van een boom of houtopstand, indien er sprake is van een situatie van acuut spoedeisend belang.
Artikel 3.75 Aanvraag vergunning
- 1.
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
- 2.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3.76 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een aanduiding van de te kappen boom of te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
- b.
de reden voor het kappen van de boom of vellen van de houtopstand;
- c.
de mogelijkheid tot herbeplanten en, als het voornemen tot herbeplanten bestaat, de locatie daarvan, het aantal en de soorten.
Artikel 3.77 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend:
- a.
als de belangen van de boom of houtopstand op een andere manier - dan door het in stand houden hiervan- worden geborgd of
- b.
vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen.
Artikel 3.78 Weigeringsronden
De omgevingsvergunning kan worden geweigerd op grond van:
- a.
de natuurwaarde van de houtopstand;
- b.
de landschappelijke waarde van de houtopstand
- c.
de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
- d.
de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
- e.
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
- f.
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Artikel 3.79 Bijzondere vergunningvoorschriften; herplanten, storting gemeentelijke reserve ‘Bovenwijkse voorzieningen’
- 1.
Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat herplant moet plaatsvinden. Het college geeft hiervoor een termijn en aanwijzingen voor het aantal en de manier waarop.
- 2.
Als niet ter plaatse, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving kan worden herplant met een of meerdere bomen van vergelijkbare waarde, kan als voorschrift worden opgenomen dat een financiële bijdrage in de gemeentelijke reserve ‘Bovenwijkse voorzieningen’ moet worden gestort. Deze bijdrage is 20% van de monetaire waarde van de boom.
- 3.
In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de herplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier.
Artikel 3.80 Herplant-/instandhoudingsplicht bij illegale kap
- 1.
Als een houtopstand zonder vergunning is geveld terwijl daar wel een vergunning voor nodig was, kan het college bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom de verplichting opleggen aan de overtreder om te herplanten. De herplant vindt plaats volgens de bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn. Deze verplichting wordt opgelegd aan de rechthebbende van de gevelde houtopstand en/of degene die de houtopstand heeft geveld of heeft laten vellen.
- 2.
Als er niet fysiek kan worden herplant, moet 20% van de getaxeerde monetaire waarde van de boom als financiële bijdrage worden gestort in de gemeentelijke reserve ‘Bovenwijkse voorzieningen’.
- 3.
Bij de verplichting als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de herplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier.
- 4.
Als het voortbestaan van een beschermde houtopstand wordt bedreigd door menselijk handelen, kan het college aan de rechthebbende van de houtopstand, of aan degene die op een andere manier bevoegd is voorzieningen te treffen, in het kader van de op te leggen last onder bestuursdwang of last onder dwangsom, de verplichting opleggen om:
- a.
de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stoppen en een onherroepelijk geworden omgevingsvergunning voor het kappen te hebben, voordat de activiteiten mogen worden voortgezet;
- b.
volgens de aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn voorzieningen te treffen die de bedreiging wegnemen;
- c.
de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stopen en een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan het college voor te leggen;
- d.
de schade die wordt veroorzaakt aan bomen die eigendom zijn van de gemeente te vergoeden door het bedrag van een boomschade taxatie door overtreder te laten vergoeden door een storting in de gemeentelijke reserve ‘Bovenwijkse voorzieningen’.
Artikel 3.81 Boete bij illegale kap
- 1.
Het college kan in het geval van het kappen van een houtopstand zonder geldige vergunning een financiële compensatie opleggen ten bedrage van maximaal 100% van de monetaire waarde van de boom.
- 2.
De bedragen genoemd in lid 1 worden gestort in de gemeentelijk reserve ‘Bovenwijkse voorzieningen’.