Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2024 Oss

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss,

 

Gezien het voorstel met registratienummer 5279995

 

Gelet op de artikelen 58, 59 en 60 Participatiewet, de artikelen 25 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2024 Oss

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      beslagvrije voet: het deel van het inkomen waarop geen beslag mag worden gelegd, zoals bepaald in de artikelen 475c tot en met 475g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • b.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, die de gemeente moet inhouden;

    • c.

      financiële ruimte: geld en bezittingen die de inwoner kan inzetten voor betaling van schulden;

    • d.

      gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss;

    • e.

      herziening: het achteraf wijzigen van een besluit om een uitkering toe te kennen;

    • f.

      incasso: de invordering;

    • g.

      intrekking: het achteraf intrekken van een besluit om een uitkering toe te kennen;

    • h.

      invordering: de wijze van inning van het teruggevorderde bedrag aan uitkering;

    • i.

      inwoner: de persoon van wie een uitkering wordt teruggevorderd;

    • j.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • k.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • l.

      terugvordering: de vaststelling van het bedrag aan uitkering waar de inwoner geen recht (meer) op heeft. Een achterstand in aflossing van een geldlening op grond van artikel 48 en artikel 51 Participatiewet is geen terugvordering. De regels van invordering zijn van gelijke toepassing op een achterstand in aflossing van een lening;

    • m.

      uitkering: de verleende bijstand op grond van de Participatiewet of de verstrekte uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

    • n.

      verkeerde informatie: het niet nakomen van de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • o.

      bijstandslening: geldlening op grond van artikel 48 lid 2 sub b, c en d en artikel 51 Participatiewet;

    • p.

      Uitstel van betaling: een herziening van een afgesproken, lopende betalingsregeling.

HOOFDSTUK 2 TERUGVORDERING

Paragraaf 2.1 Hoofdregels

Artikel 2. Wanneer vordert de gemeente een uitkering terug?

  • 1.

    De wetgever heeft bepaald dat de gemeente een uitkering kan terugvorderen, als aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. De gemeente vult die bevoegdheid op de volgende manier in: de gemeente vordert een uitkering terug in de gevallen die de wetgever noemt.

  • 2.

    De gemeente maakt gebruik van andere bevoegdheden die nodig kunnen zijn om een uitkering terug- of in te vorderen. De gemeente:

    • a.

      trekt een uitkering in of herziet een uitkering, als dat nodig is om die uitkering terug te vorderen;

    • b.

      verrekent de vordering met een uitkering van de gemeente of met een andere vordering die de inwoner op de gemeente heeft;

    • c.

      bruteert de vordering als het gaat om een uitkering;

    • d.

      gebruikt voor beslaglegging op inkomen een dwangbevel en verstuurt dit per post, waar dat mogelijk is;

    • e.

      berekent geen wettelijke rente over de vordering, als de inwoner niet op tijd betaalt;

    • f.

      brengt de kosten van het versturen van een aanmaning en het leggen van beslag in rekening bij de inwoner; en

    • g.

      verhaalt de vordering op bezittingen van de inwoner waarop pand- en hypotheekrechten ten gunste van de gemeente zijn gevestigd.

  • 3.

    De gemeente is verplicht de uitkering terug te vorderen, als deze uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verstrekt, doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven. De gemeente beperkt de terugvordering dan tot het bedrag, dat de inwoner teveel aan uitkering zou hebben gekregen als hij op tijd de juiste informatie had gegeven. Gaat het om terugvordering omdat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven over zijn vermogen, dan beperkt de gemeente de terugvordering tot het bedrag waarmee de vermogensgrens uit de Participatiewet is overschreden.

 

Paragraaf 2.2 Uitzonderingen

Artikel 3. Onderzoek naar uitzonderingen

  • 1.

    Voordat de gemeente een terugvorderingsbesluit neemt, onderzoekt de gemeente of er aanleiding is om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De gemeente geeft de inwoner de mogelijkheid om informatie te geven die daarvoor van belang kan zijn.

  • 2.

    Bij het nemen van een terugvorderingsbesluit betrekt de gemeente in ieder geval niet alleen de financiële situatie van de inwoner. Ook weegt de gemeente mee wat in andere leefgebieden van de inwoner van invloed kan zijn bij het nemen van het terugvorderingsbesluit.

Artikel 4. De gemeente heeft een aandeel in het ontstaan van de terugvordering

De gemeente ziet gedeeltelijk af van terugvordering, als de gemeente een belangrijk aandeel heeft gehad in het ontstaan van de vordering. De gemeente beperkt de terugvordering tot:

  • a.

    75% van de vordering, als het aandeel van de gemeente aan het ontstaan van de vordering kleiner is dan het aandeel van de inwoner;

  • b.

    50% van de vordering, als het aandeel van de gemeente aan het ontstaan van de vordering vergelijkbaar is met dat van de inwoner;

  • c.

    25% van de vordering, als het aandeel van de gemeente aan het ontstaan van de vordering groter is dan het aandeel van de inwoner.

  • d.

    0% van de vordering, als het aandeel aan het ontstaan van de vordering volledig te wijten is aan de gemeente.

Artikel 5. De gemeente reageert te laat op een signaal van de inwoner

  • 1.

    Als de gemeente uit een signaal van de inwoner kan afleiden dat de uitkering verlaagd of beëindigd moet worden, dan vordert de gemeente de uitkering die vanaf 6 maanden na het signaal wordt verstrekt, niet terug.

  • 2.

    Onder een signaal wordt verstaan: informatie van de inwoner, waaruit de gemeente kan afleiden dat een fout is gemaakt bij het verstrekken van een uitkering en in actie moet komen door de uitkering te wijzigen of te beëindigen.

  • 3.

    Het gestelde in lid 1 is niet van toepassing op het verstrekken van verkeerde informatie.

Artikel 6. De vordering kan niet meer in hetzelfde jaar worden terugbetaald

De gemeente ziet af van brutering van een vordering als de inwoner:

  • a.

    geen aandeel heeft gehad in het ontstaan van die vordering; en

  • b.

    die vordering niet heeft betaald in het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan; en

  • c.

    de inwoner dat niet verweten kan worden.

Artikel 7. Kleine vorderingen

  • 1.

    De gemeente ziet af van terugvordering, als de vordering lager is dan € 100.

  • 2.

    De gemeente ziet af van verdere invordering, als de resterende vordering lager is dan € 100 en de inwoner na herhaald verzoek niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

  • 3.

    Dit artikel is van gelijke toepassing voor kleine vorderingen als gevolg van verkeerd informeren.

Artikel 8. Onaanvaardbare gevolgen

De gemeente ziet geheel of gedeeltelijk af van (verdere) terugvordering als de gevolgen daarvan onaanvaardbaar zijn voor de inwoner. De gemeente weegt daarbij mee wat in andere leefgebieden van de inwoner van invloed kan zijn bij het nemen van het terugvorderingsbesluit.

Artikel 9. Lange tijd (niet) voldoen aan betalingsverplichtingen

  • 1.

    De gemeente ziet af van verdere terugvordering van een uitkering, als de inwoner in een onafgebroken periode van:

    • a.

      36 maanden zijn betalingsverplichtingen is nagekomen en ten minste 50% van de oorspronkelijke vordering heeft afgelost; of

    • b.

      36 maanden zijn betalingsverplichtingen niet helemaal is nagekomen, maar de betalingsachterstand heeft ingelopen, de incassokosten heeft voldaan en ten minste 50% van de oorspronkelijke vordering heeft betaald; of

    • c.

      36 maanden niets heeft afgelost en dat volgens de gemeente ook niet meer zal gaan doen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid sub a en b geldt voor bijstandsleningen niet de voorwaarde dat minimaal 50% is afgelost.

  • 3.

    De gemeente past het eerste lid niet toe, als het gaat om een bijstandslening lening die gedekt is door pand of hypotheek, tenzij de vordering van de gemeente niet volledig op de betreffende goederen verhaald kan worden.

  • 4.

    De termijn uit de onderdelen a, b en c van het eerste lid, wordt 120 maanden, als de vordering is ontstaan doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven. Het percentage uit onderdeel b van het eerste lid, is in dat geval 50%.

Artikel 10. Afzien van terugvordering bij schuldregeling

  • 1.

    De gemeente werkt mee aan een schuldregeling en ziet af van (verdere) terugvordering, als:

    • a.

      de gemeente verwacht, dat de inwoner zijn schulden niet kan aflossen; en

    • b.

      de medewerking van de gemeente nodig is voor een schuldregeling; en

    • c.

      de vordering van de gemeente volgens dezelfde verdeelsleutel wordt betaald als andere vorderingen van gelijke rang.

  • 2.

    De gemeente werkt niet mee aan een schuldregeling, als:

    • a.

      de vordering volledig wordt gedekt door pand of hypotheek; of als

    • b.

      de vordering naar verwachting betaald kan worden met geld of bezittingen waarop de inwoner recht heeft, maar waarover hij nog niet kan beschikken, zoals een aandeel uit een erfenis of een uitkering uit een levensverzekering; of als

    • c.

      de vordering het gevolg is van verkeerde informatie die opzettelijk door de inwoner is gegeven of waaraan de inwoner opzet of grove schuld heeft.

  • 3.

    De gemeente kan het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling intrekken, als:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is genomen, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de inwoner de verplichtingen aan de schuldregeling weigert na te komen, en de gemeente daar al eerder op gewezen heeft; of als

    • c.

      de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven en de gemeente niet meegewerkt zou hebben, als de inwoner op tijd de juiste informatie had gegeven.

Artikel 11. Bijstandsleningen

Van gelijke toepassing op bijstandsleningen zijn:

artikel 8;

artikel 10, lid 1a, 1b, 1c, lid 3a en 3b.

HOOFDSTUK 3 INCASSO

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 12. Start incasso

  • 1.

    De gemeente informeert de inwoner per brief over het besluit om een uitkering terug te vorderen. Dat is het terugvorderingsbesluit. In die brief staat ook op welke manier de inwoner de vordering moet betalen. Dat onderdeel heet het incassobesluit.

  • 2.

    In het incassobesluit staat in ieder geval:

    • a.

      hoe hoog de vordering is;

    • b.

      de verplichting om de vordering binnen zes weken in een keer te betalen;

    • c.

      wanneer de betalingsverplichting ingaat;

    • d.

      dat de inwoner binnen zes weken een betalingsvoorstel kan doen;

    • e.

      dat de vordering meteen wordt verrekend met een uitkering of vordering van de inwoner op de gemeente, als dat mogelijk is;

    • f.

      wat de gemeente doet, als de inwoner de betalingsverplichting niet nakomt;

    • g.

      hoe de gemeente vorderingen incasseert; en

    • h.

      dat de betalingsverplichtingen van de inwoner niet aangepast worden, als de inwoner nieuwe schulden maakt.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het vorige lid onder b. en d. kan in het incassobesluit al meteen een betalingsafspraak zijn opgenomen.

Artikel 13. Uitstel van betaling

  • 1.

    In het geval de belanghebbende om uitstel van betaling verzoekt dan wordt deze bij een aannemelijke verklaring van de inwoner zonder onderzoek toegekend indien:

    • a.

      aan de belanghebbende in de periode van 2 jaar voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend en

    • b.

      het uitstel van betaling niet langer duurt dan 3 maanden.

  • 2.

    In alle andere gevallen zal op basis van berekende draagkracht een individuele afweging worden gemaakt.

  • 3.

    Dit artikel is van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

Artikel 14. De betalingsverplichting van inwoners met een uitkering

  • 1.

    De gemeente stelt de maandelijkse betalingsverplichting van de inwoner vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, als de inwoner een uitkering van de gemeente heeft. De vordering op de inwoner wordt verrekend met die uitkering.

  • 2.

    De gemeente stemt in met een betalingsvoorstel voor een lagere maandelijkse aflossing, als uit nader onderzoek blijkt dat daartoe noodzaak bestaat en de voorgestelde aflossing tenminste € 25 per maand is.

  • 3.

    Als een andere schuldeiser beslag legt op de uitkering, verhoogt de gemeente de maandelijkse betalingsverplichting tot 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    De hoogte van de betalingsverplichting blijft bij beëindiging van de uitkering gedurende 6 maanden na de einddatum ongewijzigd. Na deze 6 maanden volgt een beoordeling van een eventueel te wijzigen draagkracht.

  • 5.

    De leden 1, 2 en 4 zijn van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

Artikel 15. De betalingsverplichting van inwoners met een ander inkomen

  • 1.

    De hoogte van de betalingsverplichting blijft bij beëindiging van de uitkering gedurende zes maanden na de einddatum ongewijzigd.

  • 2.

    De gemeente stelt de maandelijkse betalingsverplichting van de inwoner vast op 5% van de bijstandsnorm, plus 50% van het inkomen boven 120% van die bijstandsnorm.

  • 3.

    De betalingsverplichting is nooit hoger dan het bedrag waarop volgens de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beslag gelegd kan worden.

  • 4.

    De gemeente stemt in met een betalingsvoorstel voor een lagere maandelijkse betaling, voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 12 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde betaling tenminste € 25 per maand is.

  • 5.

    De hoogte van de betalingsverplichting blijft bij beëindiging van de uitkering gedurende 6 maanden na de einddatum ongewijzigd. Na deze 6 maanden volgt een beoordeling van een eventueel te wijzigen draagkracht.

  • 6.

    De voorgaande leden zijn van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

Artikel 16. Volgorde betaling

  • 1.

    Als de gemeente meerdere vorderingen op de inwoner heeft, en de inwoner heeft niet aangegeven voor welke vordering een bepaalde betaling is bedoeld, dan wordt die betaling naar de volgende rangorde toegerekend aan:

    • a.

      een boete vanwege verkeerde informatie van de inwoner;

    • b.

      een teruggevorderde uitkering vanwege verkeerde informatie van de inwoner;

    • c.

      teruggevorderde bijstand als lening;

    • d.

      andere vorderingen.

  • 2.

    Heeft de gemeente meerdere vorderingen van gelijke rangorde op de inwoner, dan wordt betaling toegerekend aan de oudste vordering uit die groep.

 

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling lopende betalingsverplichting

Artikel 17. Tussentijdse beoordeling door de gemeente uit eigen beweging

  • 1.

    De gemeente onderzoekt in ieder geval telkens periodiek de financiële ruimte van de inwoner.

  • 2.

    Als de gemeente aanwijzingen gekregen heeft dat de financiële ruimte van de inwoner is gewijzigd, onderzoekt de gemeente of de betalingsverplichting moet worden aangepast.

  • 3.

    Indien er een gevolg is voor de draagkracht informeert de gemeente de inwoner over de uitkomst van het onderzoek naar de financiële ruimte.

  • 4.

    Een wijziging in de betalingsverplichting gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op het wijzigingsbesluit.

Artikel 18. Tussentijdse beoordeling door de gemeente op verzoek van de inwoner

  • 1.

    De inwoner kan de gemeente per post of per e-mail vragen om de betalingsverplichting te wijzigen. De inwoner voegt zo nodig documenten en andere stukken bij, waaruit blijkt dat de financiële ruimte is gewijzigd of dat de betalingsverplichting om andere redenen moet worden aangepast.

  • 2.

    De gemeente neemt binnen 8 weken een besluit over het verzoek van de inwoner.

  • 3.

    Het verzoek om de betalingsverplichting te wijzigen schort de lopende verplichting niet op, tenzij dit onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

  • 4.

    Dit artikel is van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

 

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 19. Rente en kosten

De gemeente verhoogt de vordering met incassokosten, als de gemeente beslag legt op inkomen of bezittingen van de inwoner, en de incasso is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 20. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 21. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als "Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2024 Oss"

Artikel 22. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    Lopende betalingsregelingen die zijn getroffen voor de inwerkingtreding blijven in stand.

  • 3.

    Op reeds bestaande vorderingen als bedoeld in artikel 9 zijn deze beleidsregels van toepassing met dien verstande dat afzien van verdere terugvordering niet ligt voor de datum van inwerkingtreding

  • 4.

    De beleidsregels Terug- en Invordering 2020 vastgesteld door B&W op 7 januari 2020 worden ingetrokken per 1 januari 2024, voor zover deze niet van toepassing zijn op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss in de vergadering van 31 oktober 2023.

Burgemeester en wethouders van Oss,

De secretaris,

Drs. H. Mensink

De burgemeester,

Drs. W. J. L. Buijs-Glaudemans

TOELICHTING PER ARTIKEL

Op grond van de Participatiewet kan de gemeente die bijstand heeft verleend die kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is de IOAW en IOAZ. Terugvordering is een bevoegdheid die aan de gemeente toekomt, behalve als het gaat om terugvordering vanwege het geven van verkeerde informatie. Daaronder wordt ook verstaan: het geven van onjuiste informatie, te laat geven van informatie of het niet geven van informatie. In zulke gevallen is terugvordering verplicht. Deze beleidsregels hebben geen betrekking op loonkostensubsidies.

 

De gemeente vult de bevoegdheid om in bepaalde gevallen terug te vorderen in door middel van deze beleidsregels. Een aantal bepalingen uit deze beleidsregels is ook van toepassing op terugvordering vanwege verkeerde informatie. In de beleidsregels staat voor welke bepalingen dat geldt. In deze beleidsregels staat ook hoe de gemeente een vordering incasseert. Die bepalingen zijn ook van toepassing op de invordering van boetes.

 

Onderstaand een artikelsgewijze toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven.

 

Artikel 1

Lid 2 onder l. Een achterstand in terugbetaling van een geldlening is juridisch niet gelijk te stellen met een terugvordering. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling. Het is wel mogelijk de regels van invordering toe te passen op een achterstand in aflossing.

 

Lid 2 onder o: is een nieuwe bepaling om de regels rond bijstandsleningen. Deze zijn juridisch geen terugvorderingen omdat ze geen onverschuldigde betalingen zijn.

De bepalingen voor invordering zijn ook toepasbaar voor terugbetaling van leningen.

De opname van bepalingen voor invordering van leningen in deze beleidsregels zorgt voor een eenduidige uitvoering. De inwoner als debiteur heeft duidelijkheid over zijn verplichtingen en rechten. Bij deze laatste met name te noemen hoe een verzoek tot kwijtschelding wordt beoordeeld.

Een gunstige werking van de toepassing van invorderingsregels op geldleningen zijn de mogelijkheden tot verlaging van het aflossingsbedrag, uitstel van betaling en kwijtschelding.

 

Artikel 2

Het niet meer berekenen van wettelijke rente past in het beperken van de terugvordering tot de ten onrechte verstrekte bijstand. Verhoging van de schuld draagt niet bij aan scheppen van perspectief om de bestaanszekerheid te beschermen.

 

Artikel 3

Bij het onderbouwen van een terugvorderingsbesluit betrekt de gemeente in ieder geval de volgende factoren uit de individuele situatie van de inwoner:

  • a.

    de persoonlijke situatie van de inwoner; gezondheidssituatie en het welbevinden;

  • b.

    de financiële situatie;

  • c.

    de positie op de arbeidsmarkt;

  • d.

    de kans op inkomensverbetering;

  • e.

    heeft een belastend besluit mogelijk onaanvaardbare gevolgen voor gezondheid en welbevinden? Zie ook: artikel 8.

De factoren die vanuit het verhaal van de inwoner worden voorgelegd dienen in hun onderlinge samenhang te worden beoordeeld om tot het besluit te komen. Het kan niet voldoende zijn dat het besluit op slechts een enkele factor is onderbouwd.

 

Artikel 4

Deze beoordeling kan zijn doorwerking hebben in artikel 6. Dan is er geen sprake van gedeelde verwijtbaarheid en ligt die geheel bij de gemeente.

 

Artikel 6

Het bruteren van de vordering is een bevoegdheid van het college. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Bij het afzien van bruto terugvordering zoals in onderdelen a en c, kan de uitkomst van de beoordeling van gedeelde verwijtbaarheid zoals in artikel 4 beschreven, de reden zijn.

 

Artikel 7

Verhogen van het kruimelbedrag tot € 100 is passend binnen de nieuwe benadering van overheidsschulden. Afwegingen die kunnen meespelen in de beoordeling zijn het behouden van voldoende inkomen, de inwoner minder belasten met aflossingen (waar individueel passend). Dit artikel is ook van toepassing op vorderingen als gevolg van verkeerd informeren. Ook voor deze vorderingen speelt het kosten-batenargument mee.

 

Artikel 8

Dit artikel is een uitwerking van artikel 58 lid 8, Participatiewet. De dringende redenen in de zin van het reëel verliezen van bestaanszekerheid is een onaanvaardbaar gevolg van ongewijzigd laten van de primair opgelegde betalingsverplichting. Dit artikel 8 is van gelijke toepassing op vorderingen als gevolg van verkeerd informeren.

Factoren die kunnen meewegen bij de beoordeling van kwijtschelding zien toe op het effect van terugvorderen op de leefgebieden inkomen, werk, gezondheid, huisvesting en welzijn van persoon of gezin. Voorbeelden:

  • de arbeidsmarktpositie van de inwoner;

  • de gezinssituatie, waaronder de opvoeding van kinderen;

  • de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de inwoner;

  • het financiële toekomstperspectief. Denk hierbij ook aan de toepassing van verwijzen naar de mogelijkheid van artikel 58 lid 8 Participatiewet (dringende redenen)

  • het voorkomen van een slechter perspectief voor gezondheid en welzijn.

De in de situatie spelende factoren vormen in hun totaliteit de onderbouwing voor een kwijtschelding op grond van onaanvaardbare gevolgen voor de persoon of gezin.

 

Artikel 9

Lid 1 onder a: hierin is maatwerk mogelijk wat betreft de eis van minimaal 50% te hebben afgelost.

Lid 1 onder c: de gemeente gaat jaarlijks na hoe de situatie ervoor staat.

 

Artikel 10

Deze beleidsregels zijn ook afgestemd op het beleid van de uitvoering Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Het convenant Lokale Overheid. Convenant t.b.v. Minnelijke Schuldhulpverlening NVVK – Gemeente Oss, verbindt de gemeente mee te werken aan een verzoek van debiteuren om bij problematische schulden een minnelijke regeling tot stand te brengen.

Daarbij geldt wel dat vanzelfsprekende medewerking niet kan wanneer wet- en regelgeving zich daartegen verzetten. Dat speelt met name wanneer het gaat om vorderingen als gevolg van verkeerd informeren met opzet of als grove schuld.

Het convenant laat ruimte aan de gemeente om in voorkomende gevallen niet vanzelfsprekend in te stemmen met een voorstel tot schuldregeling. Dat past bij de aard van het convenant als een intentie- en inspanningsverplichting.

 

Lid 2 onder c: evenals bij artikel 8 is de grondslag artikel 60c Participatiewet.

De gemeente kan dan strikt genomen onaanvaardbare gevolgen (artikel 8) of het hardheidsargument (artikel 20) niet opvoeren om begunstigend te besluiten. Dat wél doen is buitenwettelijk beleid.

 

Artikel 11

Deze analoge toepassing volgt uit artikel 1 lid 2 onder l.

 

Artikel 12

De startdatum van invordering voldoet aan de reguliere criteria in de artikelnummers 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht over de datum van kenbaarheid en materiële ingangsdatum van een besluit.

 

Artikel 13

In beginsel rust op de debiteur de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:

  • a.

    in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt,

  • b.

    wanneer zij uitstel verleent, alsmede

  • c.

    welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.

Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat -indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken- betrokkene in verzuimt verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.

 

Artikel 14

Lid 2 bepaalt dat het voorstel tot verlaagde aflossing tenminste € 25 per maand bedraagt. Dit bedrag is ook van toepassing in artikel 18 lid 4, wanneer een inwoner die geen uitkering van de gemeente heeft een lager bedrag mag aflossen.

 

Artikel 15

Lid 2 onder 5 bepaalt dat bij de invordering van bijstandsleningen dezelfde invorderingsregels kunnen worden toegepast. De bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek Rechtsvordering, dat het aflossingsbedrag niet hoger mag zijn dan het bedrag aan beslag, biedt de inwoner bescherming tegen een niet-rechtmatig overeengekomen gewijzigde aflossing.

In de beoordeling van een verzoek om wijziging van het aflossingsbedrag zijn de draagkrachtregels van de bijzondere bijstand van toepassing. Inkomen tot 120% van de bijstandsnorm is draagkrachtloos. Plus de toepassing van vrijlating van 50% voor het bedrag boven die grens.

 

Artikel 17

Bij het tussentijds beoordelen van de terugvordering betrekt de gemeente in ieder geval het effect van ongewijzigd terugvorderen op de leefgebieden inkomen, werk, gezondheid, huisvesting en welzijn van persoon of gezin. Voorbeelden van factoren die kunnen worden meegewogen:

  • de arbeidsmarktpositie van de inwoner;

  • de gezinssituatie, waaronder de opvoeding van kinderen;

  • de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de inwoner;

  • het financiële toekomstperspectief. Denk hierbij ook aan de toepassing van verwijzen naar de mogelijkheid van artikel 58 lid 8 PW (dringende redenen);

  • het voorkomen van een slechter perspectief voor gezondheid en welzijn.

De in de situatie spelende factoren vormen in hun totaliteit de onderbouwing voor een tussentijdse beoordeling van de terugvordering.

 

In deze beleidsregels wordt bepaald dat de gemeente het initiatief neemt om tussentijds de lopende betalingsverplichting te beoordelen. Dit past in de actuele opvattingen over met name om waarborgen te bieden voor bestaanszekerheid en perspectief tot maatschappelijk participeren. Het terug- en invorderingsbeleid draagt er mede aan bij dat, naast de voorzieningen die de Participatiewet biedt, de inwoner weet wat de mogelijkheden zijn om een veranderende persoonlijke situatie mee te laten wegen. De gemeente is niet alleen maar responsief richting de inwoner.

De actieve rol van de gemeente kan worden vastgelegd in een heronderzoeksplan. Daarin staat het vast wanneer de gemeente periodiek de voortgang van de invorderingen onderzoekt. Wanneer daartoe in het individuele geval aanleiding toe bestaat, maakt de gemeente de afweging om artikel 9, 10, 11, 15 of 20 toe te passen.

Naar aanleiding van signalen in SUWI-net, van het Inlichtingenbureau en die vanuit de vroegsignalering uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, onderzoekt de gemeente eventuele gevolgen voor de invordering. Dan vindt onderzoek plaats eerder dan pas op het moment waarop 24 maanden zijn verstreken sinds het laatste heronderzoek of de datum waarop het terugvorderingsbesluit kenbaar was gemaakt.

 

Artikel 18

De inwoner kan zoals voorheen zelf een verzoek indienen om verlaagde aflossing. De gemeente beoordeelt het verzoek zoveel mogelijk met de beschikbare informatiebronnen. Wanneer de individuele omstandigheden naar het oordeel van de gemeente daarmee niet volledig in beeld zijn om het verzoek volledig te beoordelen, zal de inwoner op verzoek nadere informatie verstrekken.

 

Artikel 19

Artikel 2 lid 2 onder e bepaalt dat de gemeente geen wettelijke rente berekent.

 

Artikel 20

Deze bepaling werkt als een hardheidsclausule wanneer omstandigheden in het individuele geval, zoals benoemd in artikel 18, niet voorzien in het beoordelen van de individuele situatie die de inwoner voorlegt om de invordering opnieuw te beoordelen.

 

Artikel 22

De nieuwe (gunstigere) beleidsregels zijn waar mogelijk van toepassing op bestaande vorderingen. Wanneer de huidige beleidsregels gunstiger zijn deze respecteren.

Het is wenselijk dat voor bestaande terugvorderingen eveneens de soepelere regels in relatie tot het afzien van verdere terugvordering gelden. Dit houdt in dat vanaf 1 januari 2024 ook bij die vorderingen terugbetaling niet meer verlangd wordt als aan de voorwaarden is voldaan. Bijvoorbeeld als 36 maanden is afgelost op een lening voor inrichtingskosten.

 

Nieuw beleid is in algemeenheid van toepassing op nieuwe gevallen vanaf de inwerkingtreding van dat nieuwe beleid. De gemeente kiest er niet voor om de regels met terugwerkende kracht toe te passen, zodat van nabetaling geen sprake is. Afzien van verdere terugvordering gaat pas in vanaf 1 januari 2024.

Aan de andere kant kan het voorkomen dat de nieuwe beleidsregels minder gunstig uitvallen. Dat is met name voor de vorderingen waarbij de debiteur geen bijstandsuitkering (meer) ontvangt.

De terugbetalingsverplichting is in de nieuwe situatie beter afgestemd op de feitelijke draagkracht en kan daardoor leiden tot een hogere terugbetalingsverplichting. De gunstigere (bestaande) betalingsregeling blijft dan nog doorlopen. Als de inwoner verzoekt om een aanpassing daarvan beoordeelt de gemeente dat verzoek op basis van de nieuwe regels.

Het streven is om de beleidsregels voor Bbz en TOZO ook in te laten gaan per 1 januari 2024. Mocht dat niet haalbaar zijn dan blijven de bestaande beleidsregels van kracht totdat de nieuwe zijn vastgesteld.

Naar boven