Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2024

De raad van de gemeente Rijssen-Holten

 

overwegingen:

 

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders ‘belastingvoorstellen 2024’ en paragraaf 4.1 van de programmabegroting 2024 (Paragraaf lokale heffingen);

  • -

    gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

  • -

    gezien de behandeling in de commissie Algemeen Bestuurlijke Zaken en Middelen van 4 december 2023;

besluit:

 

de verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2024 (Verordening rioolheffing Rijssen-Holten 2024) vast te stellen.

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • c.

    water: drinkwater, huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater grondwater of oppervlaktewater.

  • d.

    afvalwater: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die een perceel waarnaar direct of indirect water wordt toegevoerd én van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht gebruikt.

  • 2.

    Voor de belasting wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van belasting

  • 1.

    Voorwerp van belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat direct of indirect vanuit het perceel via de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

  • 3.

    Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van 12 maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van:

    • a.

      een watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      een bedrijfs-urenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het lid 2 berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater via de gemeentelijke riolering is afgevoerd.

  • 6.

    Indien in verband met het ontbreken van afzonderlijke watermeters niet de hoeveelheid afvalwater kan worden vastgesteld, zoals hiervoor omschreven of indien het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt niet bekend is, wordt:

    • a.

      voor tot woning dienende percelen de hoeveelheid afvalwater bepaald op 50 m³ per persoon per jaar;

    • b.

      voor gebruikers van de niet tot woning dienende eigendommen de verdeelsleutel gehanteerd zoals deze door de respectievelijke gebruikers worden gebruikt voor de onderlinge verdeling van de waternota van het waterbedrijf en bij het ontbreken van een dergelijke regeling overgegaan tot een zo reëel mogelijke verdeling op basis van beschikbare gegevens.

Artikel 6. Belastingtarieven

De belasting bedraagt:

  • 1.

    voor een hoeveelheid afvalwater van 500 kubieke meters of minder, per perceel € 179,00.

  • 2.

    voor elke volgende volle eenheid van 100 kubieke meters afvalwater:

    • a.

      € 94,33 per eenheid boven de 500 m3 tot en met 5.000 m3;

    • b.

      € 77,58 per eenheid boven de 5.000 m3 tot en met 10.000 m3;

    • c.

      € 37,04 per eenheid boven de 10.000 m3.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel waarvoor hij belastingplichtig wordt op grond van deze verordening in gebruik neemt.

  • 5.

    Belastingbedragen van minder dan € 5,- worden niet geheven.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, lid 1, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de 1e vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de 2e termijn 1 maand later.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste twee en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid van dit artikel moeten aanslagen, die voldoen aan de daar genoemde criteria, die worden opgelegd ná het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de 1e vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de 2e termijn 1 maand later.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Overgangsrecht

De “Verordening rioolheffing Rijssen-Holten 2023” van 15 december 2022 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 11, lid 2 genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing Rijssen-Holten 2024”.

besluit genomen in de openbare vergadering van de raad van Rijssen-Holten 21 december 2023

G.H. Veerman

griffier

J.C.R. van Houdt

voorzitter

Naar boven