Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2024, Gemeente Brummen

Kenmerk Z091900/D422143

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BRUMMEN,

 

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 november 2023 met kenmerk Z091900/D422108;

 

Gelet op de artikelen 228a van de Gemeentewet;

 

HEEFT BESLOTEN:

 

 

1. De “Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Brummen 2024 (Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2024) (D422143)” vast te stellen.

 

 

Artikel 1 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwater- stand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt:

  • a.

    gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

  • b.

    gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

  • c.

    het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld;

  • d.

    onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van water, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.

  •  

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

  • a.

    de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

  • b.

    de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

  • c.

    een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

  • d.

    een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

  • e.

    het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

 

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:

  • a.

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • b.

    waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • d.

    percelen die geen zelfstandige watermeter, geen tussenwatermeter of geen pompinstallatie hebben.

 

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.

  • 2.

    De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in lid 2 wordt de belasting tevens geheven naar het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd.

  • 4.

    Het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 5.

    a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

  • 6.

    b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

  • De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enig andere wettelijke bepaling.

  • Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

  • 6.

    Als de belastingplichtige aantoont dat meer dan 30% van de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water niet is afgevoerd, wordt de niet afgevoerde hoeveelheid op de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water in mindering gebracht.

  • 7.

    Als de gegevens bedoeld in het derde lid voor een perceel niet bekend zijn, wordt het aantal kubieke meters water voor dat perceel door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het watergebruik van vergelijkbare percelen.

  •  

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting, bedoeld in artikel 5, tweede lid, bedraagt € 49,32.

  • 2.

    Het tarief van de belasting, bedoeld artikel 5, derde lid, bedraagt voor elke volle eenheid van 1 kubieke meter water € 2,81 tot een maximum van € 86.000.

 

Artikel 7 Belastingjaar

  • 1.

    Het belastingjaar is in de gevallen waarin de heffing plaatsvindt door middel van de afrekennota van het waterbedrijf de verbruiksperiode zoals die voor de betrokken belastingplichtige voor het desbetreffend perceel geldt.

  • 2.

    In andere gevallen dan in het eerste lid bedoeld is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

 

 

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Deze kan worden gesteld op de afrekening van het waterbedrijf. Als dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de afrekening. Als kennisgeving van de voorlopig gevorderde bedragen wordt aangemerkt de voorschotnota van het waterbedrijf of de kennisgeving op andere wijze van betaling van de voorschotbedragen.

  • 2.

    In alle overige gevallen wordt de belasting bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 50,00.

 

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1.

    De voorlopig gevorderde bedragen en het definitief gevorderde bedrag dat wordt geheven op basis van artikel 8, eerste lid, moet worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de voorschotnota’s en de eindafrekeningsnota van het waterbedrijf moeten worden betaald.

  • 2.

    De door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar rechtstreeks opgelegde aanslagen moeten, in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, worden betaald in een termijn die vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 3.

    In afwijking in zoverre van het tweede lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslag- biljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dat € 50,-, maar minder dan € 10.000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er in de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is verwerkt en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

  •  

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de rioolheffing wordt kwijtschelding verleend in overeenstemming met de Regeling kwijtschelding gemeentelijke belastingen Brummen 2024

 

Artikel 12 Overgangsrecht

De Verordening Riool- en Waterzorgheffing Brummen 2023 van 15 december 2022, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

 

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

 

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2024.

 

 

 

 

Dit besluit is genomen tijdens de openbare raadsvergadering van 21 december 2023.

De raad van de gemeente Brummen,

De griffier, D.D. Balduk

De voorzitter A.J. van Hedel

Naar boven