Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2023, 561620 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2023, 561620 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2024
De raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 december 2023 (raadsvoorstel nr. 23bb008177/23bo008998);
gelet op de artikelen 216 en 221 van de Gemeentewet;
overwegende, dat de heffing en invordering van de belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten bij verordening wordt geregeld;
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De waarde van een bedrijfsruimte wordt, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het tweede lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende zaak of gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Woningwet is afgegeven en dat door bouw nog niet geschikt is voor gebruik overeenkomstig de beoogde bestemming.
De waarde van een woonruimte, die deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, wordt bepaald met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het landgoed gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit te maken van die woonruimte.
In afwijking van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, de waarde van:
glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve van de land- of bosbouw, waarbij onder cultuurgrond mede wordt begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
Artikel 9 Termijnen van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen worden betaald in twaalf termijnen. De eerste termijn vervalt 31 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens 31 dagen later.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2023.
De griffier,
I.C.M. Broeders
De voorzitter,
A. Aboutaleb
Toelichting op de Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2024
De Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten is gebaseerd op artikel 221 van de Gemeentewet. De artikelen 220a, tweede lid, 220b, 220d tot en met 220f en 220h van de Gemeentewet voor de onroerende-zaakbelastingen en de artikelen 17 en 18 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) zijn van overeenkomstige toepassing. Omdat de waarden voor roerende woon- en bedrijfsruimten niet bij WOZ-beschikking worden vastgesteld, zijn de overeenkomstige bepalingen uit de Wet WOZ eveneens overgenomen.
De belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten worden berekend naar een percentage van de waarde van de roerende woon- of bedrijfsruimten.
Voor het begrip 'ruimte' is aansluiting gezocht bij artikel 221 van de Gemeentewet. Het onderscheid tussen woon- en bedrijfsruimten is gebaseerd op artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet waarin het onderscheid tussen woningen en niet-woningen voor onroerendezaakbelastingen is geregeld.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
Art. 2, eerste lid, onderdeel a
De gebruikersbelasting wordt geheven van degene die (naar de omstandigheden beoordeeld) bij het begin van het kalenderjaar een ruimte die niet in hoofdzaak tot woning dient (bedrijfsruimte) al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Daarbij is het niet van belang op grond waarvan gebruik wordt gemaakt van de bedrijfsruimte.
Art. 2, tweede lid, onderdeel a
Als een deel van een ruimte in gebruik is gegeven, wordt dat aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven. Door deze bepaling is de verhuurder ook belastingplichtig voor de gebruikersbelasting als hij niet zelf gebruiker van een deel van de bedrijfsruimte is.
Art. 2, tweede lid, onderdeel b
Als een bedrijfsruimte steeds voor korte perioden wordt verhuurd (vaak aangemerkt als volgtijdige verhuur), dan wordt ook de verhuurder als belastingplichtige voor de gebruikersbelasting aangemerkt.
Art 2., eerste lid, onderdeel b
In tegenstelling tot de situatie bij de onroerende zaken kan de vaststelling van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht niet geschieden op grond van de kadastrale registers. De gemeente zal derhalve gebruik moeten maken van andere informatiebronnen. Gezien de regelgeving rond woonwagens en woonschepen is het voor gemeenten mogelijk de gerechtigde tot de stand- of ligplaats te achterhalen. Deze gegevens kunnen dan als uitgangspositie dienen voor het achterhalen van de genothebbende.
Artikel 3 Voorwerp van de belasting
Het voorwerp van de belasting (belastingobject) is de roerende woon- of bedrijfsruimte.
Voor de afbakening van de roerende woon- of bedrijfsruimte is aangesloten bij de systematiek van artikel 16 van de Wet WOZ, hoewel artikel 221 van de Gemeentewet dit artikel niet overeenkomstig van toepassing verklaart op de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten. Omdat de objectafbakening echter ook een rol kan spelen bij ruimten, is artikel 16 van de Wet WOZ in aangepaste vorm in de modelverordening opgenomen.
In de toelichting op het amendement dat tot invoering van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten heeft geleid, zijn woonschepen en woonwagens als woonruimten genoemd. Daarnaast kunnen ook andere woonruimten in de heffing (eigenarenbelasting) worden betrokken. De Hoge Raad heeft bepaald dat het begrip woonruimte dient te worden getoetst aan het spraakgebruik.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Met betrekking tot de term 'maatstaf van heffing' of 'heffingsmaatstaf' merken wij op dat de eerste term wordt gebruikt in algemene zin terwijl de tweede term in concrete zin wordt gebruikt (de concrete waarde van een onroerende zaak).
Overeenkomstig artikel 17 van de Wet WOZ wordt de waarde van een ruimte bepaald op de waarde in het economische verkeer. Het gaat daarbij om de waarde die aan de ruimte moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen(overdrachts- en verkrijgingsfictie). Het gaat daarbij om de prijs die een willekeurige derde na de beste voorbereidingen bereid zou zijn te betalen waarbij geen rekening mag worden gehouden met eventueel op het object rustende lasten.
Bij de waardevaststelling van een woonschip met vaste ligplaats dient, net zoals bij de waardevaststelling van onroerende zaken, rekening te worden gehouden met de ligging van het object.
Bij de waardering van bedrijfsruimten wordt naast de waarde in het economische verkeer, ook de gecorrigeerde vervangingswaarde bepaald. Is deze gecorrigeerde vervangingswaarde hoger dan geldt die als heffingsmaatstaf.
Wijze berekening gecorrigeerde vervangingswaarde
De overdrachts- en verkrijgingsfictie gelden ook voor de gecorrigeerde vervangingswaarde. De gecorrigeerde vervangingswaarde wordt bepaald door de vervangingswaarde van het object te verminderen met de afschrijving wegens technische en functionele veroudering. De correctie wegens technische veroudering vindt plaats op grond van de verwachte levensduur van het object en de restwaarde die het object aan het einde van die levensduur zal hebben. De correctie wegens functionele veroudering brengt de mate tot uitdrukking waarin nog behoefte bestaat aan het object zaak als gevolg van technische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Redenen voor een correctie wegens functionele veroudering kunnen bijvoorbeeld gewijzigde bouwtechnieken of bouwtechnische eisen zijn.
In artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ is een waarderingsvoorschrift voor objecten in aanbouw opgenomen. De waarde daarvan wordt altijd bepaald op de vervangingswaarde. Aangezien er sprake is van een gebouwd eigendom in aanbouw, bestaat er geen noodzaak om een correctie voor technische en functionele veroudering toe te passen. De bepaling van deze vervangingswaarde kan in de regel reeds voor de aanvang van het kalenderjaar geschieden, zodat de waarde voor een gebouwd eigendom in aanbouw binnen acht weken na aanvang van het kalenderjaar vastgesteld kan worden.
In artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ is een speciaal waarderingsvoorschrift opgenomen voor woonruimten die staan op een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed. Daarvoor blijven dezelfde voorwaarden gelden als voorheen: ten minste 30 percent van de oppervlakte van het landgoed is bezet met houtopstanden; of de oppervlakte van het landgoed is voor ten minste 20 percent met houtopstanden bezet waarbij de oppervlakte voorts voor ten minste 50 percent bestaat uit natuurterreinen (artikel 220d, eerste lid, onderdeel d, van de Gemeentewet).
De woning moet op de zogenaamde 'bestemmingswaarde' worden gewaardeerd. De bestemmingswaarde houdt in dat bij de waardering rekening moet worden gehouden met het waardedrukkende effect van de veronderstelde verplichting de zaak gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan voor de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Uitsluitend de woonruimten worden naar de bestemmingswaarde gewaardeerd. Hoewel voor elke ruimte afzonderlijk moet worden beoordeeld of deze tot woning dient, moeten de verschillende ruimten, behorende tot hetzelfde belastingobject, wel in hun onderlinge samenhang worden bezien.
In artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ is een waarderingsvoorschrift opgenomen voor ruimten die gedeeltelijk buiten de gemeente liggen. Dit artikel bewerkstelligt dat de gehele ruimte (ook het buiten de gemeente gelegen deel) wordt gewaardeerd. De waarde van het binnen de gemeente gelegen deel van de ruimte wordt vervolgens gesteld op een evenredig gedeelte van de waarde van de gehele ruimte.
De vrijstellingen voor de roerende woon- en bedrijfsruimten zijn ingevolge artikel 221 lid 2 van de Gemeentewet identiek aan de vrijstellingen die voor de onroerende zaakbelasting zijn opgenomen in artikel 220d van de Gemeentewet. Op grond van artikel 220d wordt niet een object als zodanig vrijgesteld maar wordt de waarde van (een gedeelte) van een object buiten aanmerking gelaten. Dit maakt het mogelijk dat een ruimte gedeeltelijk wordt belast en gedeeltelijk wordt vrijgesteld.
In dit artikel wordt qua systematiek aangesloten bij de wettekst en de volgorde van artikel 18 van de Wet WOZ.
Het tarief van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten moet op grond van artikel 221, derde lid, van de Gemeentewet gelijk zijn aan het tarief voor de onroerendezaakbelastingen.
De gemeente hanteert drie tarieven: eigenarentarief en een gebruikerstarief voor niet-woningen en een eigenarentarief voor woningen.
Art. 7, eerste lid (tarief is percentage heffingsmaatstaf)
De tarieven worden berekend naar een percentage van de waarde van de roerende zaak. Voor elke afzonderlijke belasting is een apart percentage vastgesteld dat volgens artikel 220f van de Gemeentewet wel gelijkelijk moet zijn.
Art. 7, tweede lid (efficiencydrempel)
Uit efficiencyoverwegingen wordt geen belasting geheven van roerende zaken waarvan de heffingsmaatstaf blijft beneden een bepaald bedrag. Dit bedrag mag maximaal € 12.000 zijn. De mogelijkheid hiertoe berust op artikel 220h, eerste lid, van de Gemeentewet.
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-561620.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.