Gemeenteblad van Assen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Assen | Gemeenteblad 2023, 561303 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Assen | Gemeenteblad 2023, 561303 | ander besluit van algemene strekking |
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen 2024
Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2024.
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen 2024
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen;
gelet op de Wmo, Jeugdwet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Assen 2024
vast te stellen de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen 2024
In dit besluit wordt verstaan onder:
begeleiding maatschappelijke opvang: begeleiding van jeugdigen en volwassenen met ernstige problemen op meerdere terreinen van wonen en leven, waarbij de factoren dakloosheid, geweld en/of maatschappelijke uitval feitelijk zijn of een dreigend, daadwerkelijk perspectief vormen. De begeleiding aan deze doelgroep voorkomt dakloosheid en bevordert de doorstroom uit de maatschappelijke opvang;
Paragraaf 2.1 Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.1.2 Toegang beschermd wonen
De cliënt met een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen woonachtig binnen de regio van de centrumgemeente meldt zich bij de gemeente waar hij ingeschreven staat. Deze gemeente onderzoekt of voorliggende oplossingen mogelijk zijn (zelfstandig wonen met ambulante begeleiding). Als er twijfels zijn over de mogelijkheden voor voorliggende oplossingen of de verwachting is dat er geen voorliggende oplossingen zijn, kan de melding direct met centrumgemeente Assen samen in behandeling worden genomen. In navolging van landelijk beleid over de decentralisatie beschermd wonen, zal naar verwachting per 1 januari 2024 de uitvoering van Veilig Wonen’ volledig bij de regiogemeente liggen.
Bij een melding van een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen van een persoon woonachtig buiten de regio van de centrumgemeente, stelt het college vast waar deze persoon het beste beschermd kan wonen. Hierbij handelt het college in de geest van de uitgangspunten en model-regels in het Convenant Landelijke Toegang Beschermd Wonen en de bijbehorende handreiking.
Artikel 2.1.3 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op verzoek van het college verstrekt de cliënt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 2.1.5 Meewerken aan onderzoek
Cliënt is verplicht om, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van het onderzoek, medewerking te verlenen. Deze medewerking omvat in ieder geval:
het tijdig aanleveren van nadere informatie ten behoeve van het onderzoek naar de noodzaak van ondersteuning. Wanneer het gaat om een melding voor een verlenging van een indicatie, moet in ieder geval het evaluatieverslag worden aangeleverd. Dit evaluatieverslag is niet van toepassing voor huishoudelijke hulp. In het evaluatieverslag wordt ingegaan op de volgende punten:
Artikel 2.1.9 Voortgang en evaluatie na toekenning
Als sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.8. (omstandigheden die cliënt verplicht is te melden) en 2.3.9. (omstandigheden op grond van onderzoek van het college) van de Wmo, wijzigt het college de beschikking (ambtshalve) na onderzoek als bedoeld in artikel 2.1.4. van dit hoofdstuk.
Het college beëindigt het recht op een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen indien cliënt verhuist naar een gemeente buiten de centrumgemeenteregio, tenzij de voorziening, op grond van de afspraken uit het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Beschermd Wonen en bijbehorende handreiking, tijdelijk door de centrumgemeente gefinancierd wordt.
Artikel 2.2.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag
Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek. Bij het maken van een afspraak informeert het college de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure, waaronder de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouders daarom verzoeken draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Wanneer het gaat om een aanvraag voor een verlenging van een indicatie, moet in ieder geval het evaluatieverslag worden aangeleverd. In het evaluatieverslag wordt ingegaan op de volgende punten:
Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken, dan wel aanvullende gegevens op te vragen bij derden, voor zover het college hier niet al bij wet toe bevoegd is en voor zover noodzakelijk is in verband met de hulpvraag.
HOOFDSTUK 3 RESULTAATGEBIEDEN EN INTERVENTIENIVEAUS JEUGDWET, AMBULANTE ZORG EN BESCHERMD WONEN
Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1 Resultaat als uitgangspunt
Het college maakt bij de toekenning van een maatwerk- of individuele voorziening gebruik van het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep, om de problemen die ervaren worden in de zelfredzaamheid en participatie vast te stellen en zo tot een passende bijdrage te komen als bedoeld in de verordening.
Artikel 3.1.2 Interventieniveaus
Het college gebruikt acht interventieniveaus naast de hoofd- en subresultaten om de intensiteit van de ondersteuning aan te duiden.
Ambulant, generalistisch: Ondersteuning die laagfrequent en bij een enkelvoudig te behalen resultaat ingezet wordt, waarbij de belasting voor de cliënt van de ondersteuning laag is (vanuit het perspectief van de cliënt), geen sprake is van een diffuus beeld, en geen specialistische ondersteuning wordt ingezet. Indien nodig valt in te zetten nazorg onder interventieniveau 4.
Ambulant, specialistisch: Ondersteuning die frequent wordt ingezet, waarbij de belasting voor de cliënt van de ondersteuning gemiddeld of hoog is, gelijktijdig aan één of meerdere resultaten gewerkt wordt, en geen sprake is van een diffuus beeld. Er kan eventueel sprake zijn van specialistische ondersteuning.
Ambulant, intensief specialistisch: Ondersteuning die hoogfrequent wordt ingezet en waarbij de belasting voor de cliënt van de ondersteuning hoog is, er gelijktijdig aan twee of meer resultaten gewerkt wordt, problemen op meerdere leefgebieden elkaar negatief beïnvloeden, en er sprake is van een diffuus beeld. Er kan eventueel sprake zijn van specialistische ondersteuning.
Artikel 3.1.3a Algemeen gebruikelijke voorziening
Zoals bepaald in de verordening verstrekt het college geen maatwerk- of individuele voorziening voor zover de beperkingen kunnen worden weggenomen met een algemeen gebruikelijke voorziening.
Artikel 3.1.4 Gebruikelijke hulp bij het huishouden
In geval van fysieke afwezigheid van de huisgenoot van wie gebruikelijke hulp verwacht mag worden, kan het college een voorziening toekennen voor niet uitstelbare taken indien de betreffende huisgenoot gedurende enkele dagen en nachten per week aaneengesloten afwezig is en daardoor niet in staat is gebruikelijke hulp te verlenen.
Artikel 3.1.5 Gebruikelijke hulp ouders voor kinderen
Artikel 3.1.5a Eigen kracht van de ouders
Na de beantwoording van deze vragen, maakt het college een afweging of de eigen kracht van de ouders de verstrekking van een voorziening overbodig maakt.
Paragraaf 3.2 V1 Veilige huiselijke relatie
Ondersteuning met als doel het resultaat “Veilige huiselijke relatie” wordt geboden aan volwassenen indien de huiselijke relatie niet op orde is. Er is sprake van geweld in welke vorm dan ook of verwaarlozing, dan wel een dreiging daartoe. Dit resultaat wordt niet toegekend indien er kinderen onder de 18 jaar in de situatie aanwezig zijn.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
De focus op veiligheid bij kinderen is verweven in alle ondersteuning en hulp in de gehele jeugdhulpketen (van preventieve- tot specialistische hulp). Specifieke interventies op veiligheid rond kinderen, de veiligheid van het kind (in het systeem), worden op een andere wijze georganiseerd onder andere via Jeugdbeschermings- en Jeugdreclasseringmaatregelen, Spoed voor Jeugd, Veilig Thuis en crisisopvang.
Paragraaf 3.3 V2 Veilig wonen - Beschermd wonen en Thuiswonen+
Beschermd wonen wordt ingezet voor cliënten met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Er kan sprake zijn van gecombineerde of complexe problematiek, zoals verslaving en/of gedragsproblemen. Het betreft een voorziening die wordt geboden in het kader van beschermd wonen zoals bedoeld in art. 1.1.1. lid 1 en art. 1.2.1 onder b van de Wmo.
Beschermd wonen kan alleen worden ingezet wanneer uit onderzoek blijkt dat ambulante vormen van ondersteuning of Thuiswonen+ ontoereikend zijn en de cliënt tijdelijk behoefte heeft aan het volgende:
24 uur per dag toezicht en nabijheid van aanbieder, omdat de cliënt onvoldoende zelf regie kan voeren over het dagelijkse leven, waardoor voortdurend begeleiding of overname van taken noodzakelijk is. De cliënt kan ernstige risico’s ten aanzien van de eigen gezondheid en veiligheid niet adequaat inschatten en beoordelen. Dit kan gevaar opleveren voor de cliënt zelf en/of voor de omgeving.
Onder toezicht wordt verstaan actieve observatie en signalering gedurende 24 uur per dag. De hulpverlener moet in de woonsetting aanwezig zijn om indien nodig direct in te kunnen grijpen en kan indien nodig ongevraagd hulp bieden aan de cliënt. Het toezicht is nodig op zowel geplande als ongeplande momenten, waarbij de hulpverlener het initiatief moet nemen dat een hulpverlener 24 uur per dag aanwezig is in het gebouw om indien nodig direct in te kunnen grijpen en ongevraagd hulp te bieden aan de cliënt.
Onder nabijheid wordt verstaan dat de hulpverlener altijd binnen 15 minuten aanwezig kan zijn op de woonlocatie. De cliënt heeft een beperkt vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijkse voorkomende situaties, waardoor voortdurend begeleiding of overname van taken nodig is op de resultaatgebieden zelfredzaamheid, gezondheid, meedoen en veiligheid. De cliënt kan (nog) niet zelf beoordelen of voldoende aangeven welke ondersteuning hij/zij daarbij nodig heeft. Ondersteuning is nodig op zowel geplande als ongeplande momenten, waarbij de aanbieder grotendeels het initiatief moet nemen. Kortdurende afwezigheid van toezicht gebeurt alleen op inschatting van de aanbieder, omdat de cliënt hier onvoldoende regie op kan voeren.
Voor de toegang tot beschermd wonen is het noodzakelijk dat er actuele diagnostiek aanwezig is waaruit de psychische stoornis blijkt. Deze diagnose dient te zijn gesteld door een deskundige op dit gebied (klinisch/GZ psycholoog, psychiater, specialist GGZ). Actueel betekent: passend bij het huidig beeld en functioneren van de cliënt. Een actueel behandelplan en/of ondersteuningsplan is noodzakelijk waaruit dit beeld en functioneren blijkt.
De opdrachtnemer zoekt naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. De aanbieders zetten voldoende gekwalificeerd personeel in om cliënten te begeleiden en te ondersteunen, passend bij de complexiteit en aard van de problematiek van de cliënt. Daaronder wordt verstaan: een mix van functionarissen met een combinatie van opleidingsniveaus en –richtingen en opgedane (werk)ervaring. Hierbij stellen we de volgende eisen:
Minimaal één van de direct bij de cliënt betrokken hulpverleners beschikt over een relevante afgeronde hbo-opleiding, waaronder: sociale studies, sociaalpedagogische hulpverlener, sociaalpsychiatrische verpleegkundige, hbo-verpleegkundige, relevante in service-opleiding, maatschappelijk werker, social work, naast relevante werkervaring met deze doelgroep.
Mbo-geschoold personeel wordt ingezet onder directe aansturing en verantwoordelijkheid van een voldoende gekwalificeerde hbo-er. De mbo-opgeleide medewerkers dienen minimaal mbo-niveau 2 of 3 met succes te hebben afgerond in een studierichting die relevant is voor de begeleiding aan deze specifieke doelgroep.
Stagiaires worden als boventallig beschouwd en altijd aanvullend ingezet naast de bestaande inzet van gekwalificeerd personeel. De stagiaire werkt onder aansturing en verantwoordelijkheid van de direct bij de cliënt betrokken opgeleide zorgverlener. De werkzaamheden van de stagiaire zijn gericht op de eigen leerdoelen.
Vrijwilligers, onder wie mede begrepen een persoon actief in het kader van een (gesubsidieerde) werkervaringsplaats, worden louter inzet op ondersteunende taken in de begeleiding aan cliënten. De vrijwilliger werkt onder aansturing en verantwoordelijkheid van de direct bij de cliënt betrokken opgeleide zorgverlener. De totale begeleiding kan niet uitsluitend of overwegend bij deze vrijwilligers worden neergelegd. Indien de vrijwilliger bevoegd is om met de doelgroep te werken (voldoet aan de opleidingseis), kan de vrijwilliger kortdurend (ter overbrugging) ook boventallig ingezet worden op begeleidingstaken.
Thuiswonen+ bestaat uit een combinatie van begeleiding en 24-uurs bereikbaarheid en beschikbaarheid van ondersteuning. De ondersteuning is gericht op vergroten of behouden van zelfredzaamheid en participatie, waardoor thuis wonen mogelijk is of blijft. Er wordt geen wooncomponent verstrekt. De ondersteuning vindt plaats in het eigen huis van de cliënt, zodat beschermd wonen in een instelling niet nodig is. Daarnaast biedt Thuiswonen+ een mogelijkheid voor cliënten vanuit beschermd wonen om de overstap te maken naar een vorm van thuis wonen.
Onder bereikbaarheid wordt verstaan dat de cliënt buiten de geplande momenten 24 uur per dag telefonisch in contact kan treden met de aanbieder, wanneer de hulpvraag van de cliënt niet uit te stellen is tot het volgende dagdeel of de volgende dag. Door de aanbieder wordt met de cliënt ingeschat of er wel of niet directe beschikbaarheid van de aanbieder noodzakelijk is.
Paragraaf 3.4 Z1 Zelfstandig wonen
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding vanuit de zelfstandige woonsituatie van de cliënt. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie op de dagelijkse activiteiten, het aanleren van vaardigheden, ondersteuning bij dagelijkse levensverrichtingen, leren omgaan met een beperking en/of leren structuur aan te brengen in de dag. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.5 Z2 Financiën op orde
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie op de financiën, het oefenen van vaardigheden, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. De cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.6 Z3 Omgang met instanties op orde
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie, het oefenen van vaardigheden, het bieden van ondersteuning, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.7 Z4 Activiteiten dagelijks leven op orde
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie, het oefenen van vaardigheden, het bieden van ondersteuning, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.8 Z5 Schoon en leefbaar huis
Het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt beschikt over een schoon en leefbaar huis. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. De gemeente Assen hanteert het HHM-Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 met aanvullende instructie 2022, gepubliceerd op de website hhm.nl, hierna te noemen HHM-Normenkader, om objectief en onafhankelijk vast te stellen wat er nodig is om een huis schoon en leefbaar te maken.
Indien belanghebbende regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt. Indien dit ontbreekt kan hiervoor extra ondersteuning worden ingezet. Bij de beoordeling of overname van de regie noodzakelijk is, wordt ook gebruik gemaakt van het HHM-Normenkader.
We onderscheiden twee categorieën van ondersteuning:
De gemeente Assen hanteert het HHM-Normenkader om objectief en onafhankelijk vast te stellen wat er nodig is aan activiteiten voor de wasverzorging. De cliënt en zijn huisgenoten moeten kunnen beschikken over gewassen, opgevouwen of opgehangen kleding en linnengoed. Van de cliënt mag in dit kader worden verwacht dat er bijvoorbeeld extra (twee- of driedubbel) beddengoed aanwezig is. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld voldoende handdoeken, ander linnengoed en/of kleding. Op deze manier kan de inzet van ondersteuning zo efficiënt mogelijk worden gerealiseerd.
Hieronder wordt verstaan het opstellen van een boodschappenlijst, het doen van de boodschappen en/of het opruimen van de boodschappen. Een (online) boodschappendienst is voorliggend. Indien cliënt dit niet zelf kan regelen, dan is inzet vanuit het voorliggend veld, gebruikelijke hulp, sociaal netwerk en/of een vrijwilliger voorliggend om cliënt hierbij te helpen.
De huishoudelijke hulp wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt. Deze kan bestaan uit meewerken, begeleiden, aanleren en/of overnemen. Waar mogelijk voert de cliënt zelf de taken uit en voert de regie op het huishouden. Het college hanteert hierbij de volgende uitgangspunten:
De cliënt wordt geacht zelf bij te dragen aan het efficiënt kunnen uitvoeren van de ondersteuningsactiviteiten, bijvoorbeeld middels de aanschaf van schoonmaakmiddelen en het zorgen voor een opgeruimde kamer. Een bovenmatig bewerkelijke inrichting van de woning leidt daarom in principe niet tot de toekenning van extra activiteiten en/of frequentie. Hierbij rekening houdend met de persoonlijke kenmerken en voorkeuren van de cliënt.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de algemeen gebruikelijke technische hulpmiddelen en het treffen van maatregelen. Als dergelijke middelen niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van een maatwerkvoorziening schoon en leefbaar huis.
Aanbieders plannen de werkzaamheden in deze tijdsblokken in overleg met de cliënt, op volgorde van aanmelding, rekening houdend met de medische situatie van cliënt. Wanneer een cliënt uitsluitend ondersteuning wil ontvangen op momenten waarop dan geen hulp beschikbaar is, kan een andere cliënt voorgaan.
Artikel 3.8.3 Voortzetten ondersteuning na overlijden huisgenoot
Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot achterblijft, zal de ondersteuning twee weken worden voortgezet. In deze periode zal namens het college contact opgenomen worden met de huisgenoot, om de ondersteuningsbehoefte in de nieuwe situatie te onderzoeken.
De maatwerkvoorziening schoon en leefbaar huis wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening zijn van toepassing. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van de meest recente versie van het HHM-Normenkader.
Artikel 3.8.5 Indicatiestelling
Paragraaf 3.9 M1 Dagbesteding uitstroom (on)betaald werk
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie gericht op het werken aan sociale-, emotionele- en praktische vaardigheden, waardoor de cliënt of jeugdige kan uitstromen naar (on)betaald werk. Daarnaast zijn de activiteiten gericht op het aanbrengen van een dagstructuur. Vaardigheden die bij de subresultaten horen zijn bijvoorbeeld:
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Er is doorgaans sprake van arbeidsmatige dagbesteding op het moment dat werken bij een werkgever binnen het toekomstperspectief van de cliënt of jeugdige binnen afzienbare tijd mogelijk lijkt. Het gaat niet om een fulltime baan, maar bijvoorbeeld voor één of twee dagen in de week. Uitstroom naar een traject van de Participatiewet kan hier ook onder vallen.
Deelname aan dagbesteding vanuit de Wmo of Jeugdwet wordt ingezet als blijkt dat iemand onvoldoende arbeidsvermogen heeft om in aanmerking te komen voor een leer-/werktraject in het kader van de Participatiewet. De cliënt kan ook niet zelfstandig komen tot een zinvolle daginvulling via vrijwilligerswerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen zoals inloop of activiteiten in de wijk.
Paragraaf 3.10 M2 Dagbesteding naar onderwijs
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie gericht op het werken aan sociale-, emotionele- en praktische vaardigheden waardoor de cliënt of jeugdige kan functioneren in het onderwijs.
Paragraaf 3.11 M3 Dagbesteding zinvolle daginvulling
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie overdag. De activiteiten zijn van eenvoudig niveau met extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat. De dagbesteding kan ook een vorm van ondersteuning zijn waarbij de cliënt op locatie vaardigheden oefent en leert toe te passen, waarmee zelfredzaamheid wordt bevorderd.
Paragraaf 3.12 M4 Sociaal netwerk
De ondersteuning behorende bij subresultaat d (logeren) bestaat uit (periodiek) tijdelijk verblijf bij een logeervoorziening. De voorziening biedt een veilige en adequate omgeving (gelet op de problematiek). De cliënt of jeugdige is in een andere omgeving en ontmoet andere mensen dan thuis. Er is aandacht voor sfeer, geborgenheid, ritme en regelmaat. Daarnaast is subresultaat d (logeren) gericht op het ontlasten van de thuissituatie. Er kan gedurende het logeren gewerkt worden aan de begeleidingsdoelen van de cliënt of jeugdige.
Paragraaf 3.13 M5 Maatschappelijke participatie
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. Het doel van de ondersteuning is dat de cliënt of jeugdige in staat is om naar vermogen mee te doen op school, in het gezin of in de buurt. Hierbij is de cliënt of jeugdige op de hoogte van de sociale kaart en de mogelijkheden om actief deel te nemen aan het maatschappelijk leven in zijn of haar woon- en leefomgeving.
Paragraaf 3.14 M6 Kinderdagcentrum
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie op het gebied van gedrag, motoriek, spel, muziek en communicatie. Het kind kan zich met behulp van deze ondersteuning op zijn/haar eigen manier en tempo ontwikkelen. De activiteiten geven structuur aan de dag en geven eventueel de mogelijkheid om de stap te maken naar (speciaal) onderwijs.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Kinderdagcentrum wordt bij aanvang ingezet tot het kind 5 jaar wordt. Indien op 5-jarige leeftijd de stap naar het (speciaal) onderwijs niet gemaakt kan worden kan de indicatie in overleg met de aanbieder worden verlengd tot het moment dat naar alle waarschijnlijkheid een Wlz indicatie aan de orde is.
De begeleiding is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de cliënt of jeugdige en hij/zij leert om te gaan met zijn/haar beperkingen in het dagelijks functioneren.
Paragraaf 3.16 G1 Ambulante behandeling basis GGZ voor jeugd
De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. De zorg is oplossingsgericht. De behandeling richt zich op één of een aantal symptomen en specifieke klachten. Hier wordt minder ingegaan op de persoonlijkheid of de identiteitsbeleving of persoonsgeschiedenis van de jeugdige. Het doel is om de klachten te behandelen die iemand nu ervaart.
Paragraaf 3.17 Ambulante behandeling specialistische GGZ voor jeugd
De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. Bij specialistische zorg staat naast de direct aanwezige klachten ook de complexe problematiek onderliggend aan de klachten meer centraal. Hier wordt meer stilgestaan bij de persoonsgeschiedenis van de jeugdige en worden klachten bekeken in het kader van diens persoonlijkheid. De identiteit en zelfbeleving staan hier meer centraal. Daarnaast zal ook veel nadruk liggen op het proces wat iemand doormaakt, of het proces van de therapie. Het doel is door dit proces een meer structurele verandering in het persoonlijk functioneren en de zelfbeleving te bewerkstelligen.
Paragraaf 3.18 Ambulante behandeling specialistische GGZ Instellingen voor jeugd
De behandeling is gericht op het verbeteren en/of stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. De behandeling richt zich op de psychiatrische problematiek van de jeugdige, waarbij er ook aandacht is voor het systeem waarin de jeugdige verkeert.
Bij hoog specialistische GGZ staat naast de direct aanwezige klachten ook de complexe problematiek onderliggend aan de klachten centraal. Hier wordt stilgestaan bij de persoonsgeschiedenis van de jeugdige en worden klachten bekeken in het kader van diens persoonlijkheid. De identiteit en zelfbeleving staan hier ook centraal. Daarnaast zal ook veel nadruk liggen op het proces wat iemand doormaakt, of het proces van de therapie. Het doel is door dit proces een meer structurele verandering in het persoonlijk functioneren en de zelfbeleving te bewerkstelligen.
Paragraaf 3.19 G1 Medicatiecontrole voor jeugd
De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. Het betreft laagfrequente controle van het gebruik van medicatie voor een psychische beperking van de jeugdige.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Medicatiecontrole specialistische GGZ is gepositioneerd op interventieniveau 5 en wordt uitgevoerd door een aanbieder die ook gecontracteerd is voor het hoofdresultaat Ambulante behandeling specialistische GGZ, of door een aanbieder die ook gecontracteerd is voor het hoofdresultaat Ambulante behandeling specialistische GGZ Instellingen.
Paragraaf 3.20 G1 Behandeling met verblijf GGZ voor jeugd
De intramurale behandeling van de jeugdige is gericht op activiteiten in het kader van herstel of voorkoming van verergering van een psychiatrische stoornis en het daarmee om kunnen gaan. De behandeling is gericht op herstel in het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin om daar binnen zijn mogelijkheden gezond en veilig op te groeien. De behandeling is gericht op een geneeskundig doel.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of zijn ouders. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Paragraaf 3.21 G1 Behandeling met verblijf LVB voor jeugd
Behandeling met als doel het resultaat “Behandeling met verblijf LVB” wordt geboden met het oog op het geestelijk welbevinden van de jeugdige. De behandeling is aan de orde als er sprake is van complexe problematiek, die niet persé geneeskundige deskundigheid vereist, om de jeugdige nieuwe vaardigheden en/of gedrag aan te leren of deze te verbeteren.
De intramurale behandeling van de jeugdige is gericht op activiteiten in het kader van herstel of voorkoming van verergering van een gedrags- dan wel psychiatrische stoornis en het daarmee om kunnen gaan, waardoor verder herstel in de thuissituatie kan volgen.
Behandeling met verblijf LVB kent twee verblijfsvarianten die ingezet kunnen worden door de gecontracteerde aanbieder:
Kleine groep behandeling in gezinshuisvorm: gericht op kinderen en jeugdigen waarbij de voorkeur bestaat voor behandeling in een gezinsvorm maar waarbij een regulier pleeggezin of gezinshuis niet volstaat gelet op de licht verstandelijke beperking van de jeugdige en de problematiek die daarmee gepaard gaat. Er blijven maximaal 4 tot 6 kinderen in deze verblijfsvorm.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of zijn ouders. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Paragraaf 3.22 G1 Behandeling met verblijf 3-milieusvoorziening voor jeugd
Behandeling met als doel het resultaat “Behandeling met verblijf 3-milieusvoorziening" wordt geboden met het oog op het geestelijk welbevinden van de jeugdige. De behandeling is bedoeld voor jeugdigen vanaf 10 jaar met een licht verstandelijke beperking met bijkomende problematiek op alle leefgebieden.
De besloten behandeling van de jeugdige met een licht verstandelijke beperking is gericht op het wegnemen of verminderen van de belemmeringen in het functioneren, op het reguleren van gedragsproblematiek en herstel van het gewone leven. Het doel is een zodanige ontwikkeling en ontplooiing in gezins- en andere maatschappelijke verbanden zodat de jeugdige zich, eventueel met enige ondersteuning, een plek in de samenleving kan verwerven. Bij voorkeur keert de jeugdige terug in het gezin om daar binnen zijn/haar mogelijkheden gezond en veilig op te groeien.
De jeugdige heeft 24-uurs zorg en nabijheid nodig in een structurerend klimaat. Er is sprake van een veilige en beschermende omgeving klimaat waarbij wonen/verblijf, onderwijs en vrije tijd in integrale afstemming met elkaar wordt geboden (drie milieus-voorziening). Het gaat om zeer specialistische behandeling, waarvan behandeling van vroegkinderlijke trauma’s deel uit kan maken.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of zijn ouders. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Paragraaf 3.23 G2 Begeleiding verslaving
De ondersteuning bestaat uit begeleiding gericht op het stabiel houden van de verslavingsproblematiek in brede zin. De cliënt of jeugdige leert omgaan met zijn of haar beperkingen in het dagelijks functioneren. Het betreft de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen daarvan. Doelstelling is afbouw van de afhankelijkheid en het zo goed mogelijk functioneren in de maatschappij.
Paragraaf 3.24 G2 Ambulante behandeling verslaving voor jeugd
De ondersteuning voor jeugdigen omvat behandeling van verslavingsproblematiek in brede zin. De behandeling is gericht op de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen van deze afhankelijkheid. Het doel is het afbouwen van de afhankelijkheid en het zo goed mogelijk functioneren in de maatschappij.
Paragraaf 3.25 G2 Behandeling met verblijf verslaving voor jeugd
Behandeling met als doel “Behandeling met verblijf verslaving” wordt geboden aan jeugdigen met verslavingsproblematiek. De behandeling is bedoeld voor jeugdigen met complexe, meervoudige problematiek, ernstige medisch/psychische co-morbiditeit, sociale desintegratie en/of een ernstige vorm van afhankelijkheid waardoor de jeugdige is aangewezen op behandeling met verblijf.
Subresultaten a, b en c gelden voor de jeugdkliniek, maar kunnen ook voor de gezinskliniek gelden als de jeugdige zelf ook verslaafd is. Subresultaat e is specifiek voor de gezinskliniek en meer in het bijzonder voor de jeugdige die niet verslaafd is.
De behandeling van de jeugdige is gericht op afbouw van de afhankelijkheid van middelen en het zo goed mogelijk kunnen functioneren in de maatschappij. Het gaat om behandeling van een stoornis in het gebruik van middelen. De behandeling richt zich op zowel de verslaving als de onderliggende problematiek van de jeugdige. De behandeling is gericht op herstel van het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin om daar binnen zijn/haar mogelijkheden gezond en veilig op te groeien.
Dit hoofdresultaat kent twee verblijfsvormen: verblijf met behandeling in de jeugdkliniek, en verblijf met behandeling in de gezinskliniek.
De klinische opname en behandeling is onderdeel van het ambulante zorgtraject. Hier wordt naast het afkicken van het middel, een aanzet gegeven voor het verbeteren van (systeem)relaties, het op gang brengen van een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling zoals eigenwaarde en zelfvertrouwen, het verwerken van (traumatische) gebeurtenissen uit het verleden en het oriënteren op de toekomst. Klinische en ambulante behandeling moeten hiervoor zo goed mogelijk op elkaar aansluiten.
Doelen van opname en behandeling in de jeugdkliniek zijn:
De klinische behandeling in de jeugdkliniek kent 2 onderdelen:
De gezinskliniek maakt het mogelijk dat ouder(s) die verslaafd zijn samen met hun kinderen van de leeftijd van 0-12 jaar opgenomen worden. De ouder(s) hebben drugs-, medicijn-, alcohol- en/of gokverslavingen (of een combinatie hiervan). De behandeling is zowel toegespitst op het systeem als op het individuele kind. Het gezin wordt integraal behandeld. Hiermee wordt transgenerationele overdracht van verslaving van ouders op kinderen doorbroken. In de behandeling wordt preventieve hulp aan de kinderen geboden en wanneer er al sprake is van een verslavingsprobleem wordt dat ook behandeld.
Doelen van opname en behandeling in de gezinskliniek zijn:
De vergoeding voor intake en behandeling van de ouder(s) vanaf 18 jaar wordt vergoed door de basisverzekering. De kosten voor opname van, preventieve hulp aan en eventuele behandeling van het kind vallen onder de Jeugdwet. Als er meerdere kinderen uit het gezin worden opgenomen dan wordt voor ieder kind een indicatie afgegeven.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of zijn ouders. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Paragraaf 3.26 G3 Vaktherapie voor jeugd
Ondersteuning met als doel het resultaat “Vaktherapie” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Vaktherapie is bedoeld voor jeugdigen met enkelvoudige problematiek (van mild tot ernstig), of milde meervoudige problematiek, waarbij ondersteuning niet multidisciplinair aangeboden hoeft te worden.
Het resultaat is dat er slechts sprake is van alledaagse herkenbare opvoedingsvragen die gaan over enkelvoudige en praktische problemen. De ouders kunnen de situatie goed aan, de jeugdige is beter in staat om uiting te geven aan zijn/haar problemen. De jeugdige verblijft in een positief en veilig opvoedklimaat.
Vaktherapie richt zich op ondersteuning van zowel de ouders als de jeugdige. Vaktherapie is de overkoepelende naam voor de vaktherapeutische disciplines zoals beeldende-, dans-, drama-, muziek-, psychomotorische-, kinder- en speltherapie. Vaktherapie is een behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Het non-verbale en ervaringsgerichte karakter van vaktherapie maakt het bijzonder geschikt voor kinderen en jeugdigen, die nog onvoldoende vaardigheden tot hun beschikking hebben om uiting te kunnen geven aan hun problemen of niet over hun problemen willen praten.
Het doel van vaktherapie is enerzijds klachtgericht, het gaat over het geestelijk en/of lichamelijke welbevinden van de jeugdige. De behandeling is gericht op het opheffen, verminderen of accepteren van problematiek en om terugval en hernieuwde klachten zo veel mogelijk te voorkomen. Anderzijds is het doel persoonsgericht, namelijk om het welbevinden en de kwaliteit van leven en de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige te bevorderen.
Paragraaf 3.27 G3 Ambulante gezinsbehandeling (Jeugdwet)
Ondersteuning met als doel het resultaat “Ambulante gezinsbehandeling” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Ambulante gezinsbehandeling is bedoeld voor jeugdigen met enkelvoudige problematiek (van mild tot ernstig), of milde meervoudige problematiek, waarbij de ondersteuning niet multidisciplinair aangeboden hoeft te worden. Waar nodig is er wel afstemming of overleg met andere betrokkenen rond het gezin of de jeugdige.
Ambulante gezinsbehandeling richt zich op het verminderen dan wel stabiliseren van de problematiek en het verbeteren van het functioneren van de jeugdige en het omringende systeem.
Paragraaf 3.28 G3 Intensieve ambulante gezinsbehandeling (Jeugdwet)
Ondersteuning met als doel het resultaat “Intensieve ambulante gezinsbehandeling” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Intensieve ambulante gezinsbehandeling is bedoeld voor jeugdigen met ernstige, meervoudige problematiek, waarbij de ondersteuning multidisciplinair aangeboden moet worden.
Intensieve ambulante gezinsbehandeling richt zich op het verminderen dan wel stabiliseren van de problematiek en het verbeteren van het functioneren van de jeugdige en het omringende systeem. Onderwerpen die tijdens de behandeling aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld ernstige gedragsproblematiek bij de jeugdige, opvoedvaardigheden bij ouders en/of de consequenties van een (v)echtscheiding.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Intensieve ambulante gezinsbehandeling wordt alleen ingezet indien voorliggende problemen opgelost zijn (denk hierbij aan: schuldsanering, emotie regulatie, oververmoeidheid, etc.). Constateert de aanbieder dat de basis niet op orde is, dan dient in overleg met de gemeentelijk toegang vastgesteld te worden hoe de basis eerst op orde gebracht kan worden. Dit kan betekenen dat de intensieve ambulante gezinsbehandeling vooralsnog niet wordt ingezet.
Paragraaf 3.29 G3 Medisch orthopedagogisch centrum voor jeugd
De ondersteuning bestaat uit dagbehandeling, gericht op het stabiliseren van de situatie, het kind weer op het pad van een gezonde ontwikkeling te brengen en inzet van gespecialiseerde hulp in de later ontwikkelingsfase van het kind te voorkomen of te beperken.
Tijdens de dagbehandeling doet het kind positieve ervaringen op in het omgaan en spelen met andere kinderen. Binnen de dagbehandeling wordt een multidisciplinair aanbod gerealiseerd. Daarnaast worden bij de dagbehandeling verschillende vormen van therapieën aangeboden.
Aan de gezinssituatie wordt intensieve ambulante hulpverlening geboden, waarbij het doel is het gezin beter toe te rusten om een antwoord te geven op het specifieke gedrag van het kind. Kinderen die achterblijven in beweging, in spraak en taal of in contact met anderen kunnen extra hulp krijgen zoals fysiotherapie, logopedie, speltherapie of psychomotorische therapie. Er zijn kleine groepen met individuele aandacht.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Het dagprogramma betreft een integraal aanbod, gebaseerd op een multidisciplinair behandelplan. Onderwijs en behandeling worden zoveel als mogelijk op elkaar afgestemd. Aan de gezinssituatie wordt intensieve ambulante hulpverlening geboden, waarbij het doel is het gezin beter toe te rusten om een antwoord te geven op het specifieke gedrag van het kind.
Paragraaf 3.30 G3 Verblijf met behandeling opvoedingsproblematiek voor jeugd
Ondersteuning met als doel het resultaat “Verblijf met behandeling opvoedingsproblematiek” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Het is bedoeld voor jeugdigen met complexe problematiek, die niet persé geneeskundige deskundigheid vereist om de jeugdige nieuwe vaardigheden en/of gedraag aan te leren of deze te verbeteren.
De intramurale behandeling van de jeugdige is gericht op activiteiten in het kader van herstel of voorkoming van verergering van opvoedingsproblematiek (die gepaard kan gaan met hechtingstoornissen en trauma gerelateerde stoornissen) en het daarmee om kunnen gaan, waardoor verder herstel in de thuissituatie kan volgen.
Dit hoofdresultaat kent twee verblijfsvormen: gezinshulpverlening met verblijf, en verblijf met behandeling in de gezinskliniek.
Gezinshulpverlening met verblijf
Gezinshulpverlening met verblijf heeft als doel het herstel van de ontwikkelmogelijkheden van jeugdige en gezinsleden door het creëren van een tijdelijke ruimte tussen jeugdige en zijn gezin van herkomst, zodat herstructurering van de betrekkingen plaats kan vinden (dit betekent als vanzelfsprekend dat alleen de jeugdige wordt opgenomen, niet het gezin).
Er vindt hulpverlening aan gezinnen plaats, als één (of meer) van de kinderen (minimale leeftijd 12 jaar) tijdelijk of structureel niet meer thuis kan (kunnen) wonen, omdat de thuissituatie te ontregeld en/of onveilig is en/of als de problematiek van de jeugdige ook aandacht behoeft voordat het verdere perspectief duidelijk kan worden.
Indien het gezin niet in staat is een veilig en gezond opgroeiklimaat voor de jeugdige te organiseren, wordt de jeugdige voorbereid en begeleid naar zelfstandigheid en/of zelfstandig wonen. Indien dit niet mogelijk is wordt de jeugdige toegeleid naar een (tijdelijk) gezond opgroeiklimaat buiten het gezin.
Verblijf met behandeling in gezinskliniek
De gezinskliniek maakt het mogelijk dat ouder(s) samen met hun kinderen opgenomen worden. Het gezin wordt integraal behandeld. Er is sprake van meerdere problemen op diverse leefgebieden of bij meerdere gezinsleden. Die problemen zijn zo ernstig dat het functioneren van het gezin hierdoor beperkt is en de ontwikkeling en of veiligheid van het kind of de kinderen hierdoor wordt bedreigd. De behandeling is erop gericht de transgenerationele overdracht van problematiek te doorbreken.
Doelen van opname en behandeling in de gezinskliniek zijn:
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in de 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder draagt daarom zo spoedig mogelijk na opname zorg voor een ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan wordt opgesteld samen met de jeugdige en/of zijn ouders, en is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat ambulant verder herstel kan volgen.
Paragraaf 3.31 G3 Gezinshuis voor jeugd
Ondersteuning met als doel het resultaat “Gezinshuis” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Onder het resultaat gezinshuis verstaan we wonen inclusief begeleiding van een jeugdige binnen een gezinshuis. Het gaat om jeugdigen waarbij sprake is van problemen die maken dat intensievere ondersteuning nodig is dan thuis of in een pleeggezin geboden kan worden.
De ondersteuning is gericht op het zo normaal mogelijk opvoeden van de jeugdige en daarnaast professionele begeleiding door de gezinshuisouders te bieden. De jeugdigen worden opgevangen in een gezin waar ze 24 uurs professionele zorg ontvangen. Zo kunnen ze (mogelijk) in hun vertrouwde omgeving blijven wonen en naar school blijven gaan. Afhankelijk van de zorgzwaarte wonen in een gezinshuis gemiddeld 3 tot 6 uithuisgeplaatste kinderen samen met de gezinshuisouders (en hun eigen kinderen). De gezinshuisouders zijn de vaste opvoeders en vormen de vaste basis. Ze bieden naast veiligheid en rust ook professionele begeleiding/ toezicht. Anders dan in een pleeggezin zijn de gezinshuisouders professionele opvoeders.
De begeleiding is gericht op herstel van het gewone leven. We beschouwen het hebben van een zinvolle daginvulling als essentieel in het leven van de jeugdige. Uitgangspunt is dat de aanbieder zorgdraagt voor deze daginvulling. Bijvoorbeeld in samenwerking met onderwijs/ leerplicht, we gaan ervan uit dat de jeugdigen onderwijs volgen.
Paragraaf 3.32 G3 Verblijf met begeleiding voor jeugd
Ondersteuning met als doel het resultaat “Verblijf met begeleiding” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Het is bedoeld voor jeugdigen die vanwege problematiek (nog) niet zelfstandig kunnen wonen en 24 uurs toezicht nodig hebben. Onder verblijf met begeleiding verstaan we wonen inclusief begeleiding binnen een woongroep. Er zijn geen vaste gezinshuisouders die 24 uur per dag aanwezig zijn, maar er zijn wel altijd begeleiders aanwezig.
De ondersteuning is gericht op het zo normaal mogelijk opvoeden van de jeugdige en daarnaast professionele begeleiding te bieden met een systeemgerichte aanpak.
De begeleiding is gericht op herstel van het gewone leven. We beschouwen het hebben van een zinvolle daginvulling als essentieel in het leven van de jeugdige. Uitgangspunt is dat de aanbieder zorgdraagt voor deze daginvulling. Bijvoorbeeld in samenwerking met onderwijs/ leerplicht, we gaan ervan uit dat de jeugdigen onderwijs volgen.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf met begeleiding is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder draagt zorg voor een begeleidingsplan. Dit begeleidingsplan wordt opgesteld samen met de jeugdige en/of zijn ouders, en is gericht op het beheersbaar maken van de situatie. Onderdeel van het plan is toewerken naar een duidelijk toekomstperspectief.
Paragraaf 3.33 G3 Begeleid kamer wonen
Onder begeleid kamer wonen verstaan we wonen op locatie van de aanbieder of woonruimte gefinancierd door de aanbieder inclusief begeleiding van jeugdigen/(jong)volwassenen richting zelfstandigheid/ zelfstandig wonen.
De ondersteuning is erop gericht om zelfstandig te worden op sociaal, maatschappelijk en praktisch gebied. De aanbieder helpt de jeugdige om zijn of haar vaardigheden maximaal te ontwikkelen zodat de jeugdige zich weet te redden op verschillende leefgebieden. De jeugdige is leerbaar en de ondersteuning is eindig.
Paragraaf 3.34 Verblijf met intensieve begeleiding voor jeugd
Ondersteuning met als doel het resultaat “Verblijf met intensieve begeleiding” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Het wordt geboden aan jeugdigen met problematiek die wisselend verloopt, en crisisgevoelig en niet voorspelbaar is. Veelal zijn er vaardigheidstekorten op bijvoorbeeld het gebied van zelfredzaamheid, sociale agressieregulatie en zijn er problemen op meerdere levensgebieden. Naast de problematiek van de jeugdige zelf is er sprake van een onveilige of instabiele opvoed- en opgroeiomgeving en een ernstige verstoorde balans in de draagkracht en de draaglast.
Onder verblijf met intensieve begeleiding verstaan we wonen inclusief begeleiding van een jeugdige binnen een woongroep. Het gaat om jeugdigen die vanwege hun problematiek (nog) niet zelfstandig kunnen wonen en 24 uurs toezicht nodig hebben. Dat betekent dat er altijd begeleiders aanwezig zijn. Het doel is om de jeugdige zo normaal mogelijk op te voeden en daarnaast professionele begeleiding te bieden met een systeemgerichte aanpak.
Bij (één van de) ouders/opvoeders kan sprake zijn van verstandelijke, psychiatrische/verslavingsproblemen, ernstige relatieproblemen. Er is veelal sprake van verstoorde gezagsverhouding, pedagogische onmacht en/of verwaarlozing/ mishandeling. De inschatting is dat het perspectief van de jeugdige op het moment van indiceren (tijdelijk) niet meer thuis ligt.
Bij verblijf met intensieve begeleiding gaat het om het bevorderen, het behouden van of het compenseren van de zelfredzaamheid van de jeugdige. De jeugdige kan niet geplaatst worden in andere vormen van verblijf (zoals pleegzorg, gezinshuis of andere vormen van verblijf met begeleiding) omdat:
De behandelcomponent valt in principe niet onder wonen met intensieve begeleiding, tenzij dit integraal onderdeel uitmaakt van de woonvoorziening. Indien aan de orde kan voor ambulante behandeling (bij een andere aanbieder) een aanvullende indicatie gegeven worden.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
De begeleiding is gericht op herstel van het gewone leven. We beschouwen het hebben van een zinvolle daginvulling als essentieel in het leven van de jeugdige. Uitgangspunt is dat de aanbieder zorgdraagt voor deze daginvulling. Dit in samenwerking met onderwijs/ leerplicht, we gaan ervan uit dat de jeugdigen onderwijs volgen en tenminste een startkwalificatie halen.
Tijdens het verblijf dient de leefomgeving van de jeugdige zoveel als mogelijk in stand worden gehouden en betrokken worden bij de begeleiding van de jeugdige. We verwachten dat de jeugdige onderwijs blijft of gaat volgen om uiteindelijk de startkwalificatie te behalen. In uitzonderlijke gevallen biedt arbeid of arbeidsmatige dagbesteding de noodzakelijke dagstructuur.
Verblijf met intensieve begeleiding is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder draagt zorg voor een begeleidingsplan. Dit begeleidingsplan wordt opgesteld samen met de jeugdige en/of zijn ouders en/of eventuele medehulpverleners/medebehandelaars, en is gericht op het beheersbaar maken van de situatie. Onderdeel van het plan is werken aan een ontwikkelperspectief en toewerken naar een duidelijk toekomstperspectief.
Paragraaf 3.35 Time out voor jeugd
Ondersteuning met als doel het resultaat “Time out” wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. De ondersteuning is bedoeld voor jeugdigen en jongvolwassenen met complexe gedragsproblematiek waarbij het noodzakelijk is dat de jeugdige of jongvolwassene tijdelijk buiten de eigen woonsituatie en leefomgeving verblijft. Er is sprake van complexe en meervoudige problematiek die maken dat intensievere ondersteuning nodig is dan ambulant geboden kan worden.
Het verblijf is gericht op herstel van het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin of jongvolwassene naar zelfstandig wonen om daar binnen zijn/haar mogelijkheden op te groeien. Time out is tijdelijk van aard en onderdeel van een traject.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.3 Voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, 8.1.1 van de Jeugdwet en de artikelen 9 en 18 van de verordening hanteert het college het volgende beoordelingskader bij de beoordeling of een aanvrager in aanmerking komt voor een pgb:
De aanvrager kan beoordelen en beargumenteren of de zorg passend en kwalitatief goed is. Om de kwaliteit te toetsen kan de aanvrager gebruik maken van de meest recente versie van het Toetsingskader Wmo en Jeugdzorg, zoals gepubliceerd op de website nmdsamenwerking.nl. Als de zorg niet passend en/of kwalitatief goed is, moet hij/zij zelf kunnen ingrijpen.
De aanvrager heeft voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.
Indien de cliënt niet in staat is om aan bovenstaande punten zelf te voldoen, kan hij/zij een pgb-vertegenwoordiger benoemen. De pgb-vertegenwoordiger dient aan de bekwaamheidseisen onder sub a van art. 4.3 lid 1 te voldoen en is niet de hulpverlener zelf en ook geen familie in de eerste of tweede graad van de hulpverlener.
Artikel 4.4 Voorwaarden uitvoering pgb
Het college beoordeelt aan de hand van het Toetsingskader Wmo en Jeugdzorg of de maatwerk- of individuele voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Om de veiligheid, cliëntgerichtheid en doelmatigheid te toetsen vragen we de volgende stukken op bij de cliënt of vertegenwoordiger over de aanbieder:
Artikel 4.7 Verantwoordelijkheden van de cliënt of pgb-vertegenwoordiger
HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN BIJ MAATWERKVOORZIENING OP GROND VAN DE WMO
Artikel 5.1 Eigen bijdrage maatschappelijke opvang
Het college hanteert de volgende uitzonderingen op het bepaalde in het eerste lid:
Als het netto-inkomen hoger is dan de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben, wordt de hoogte van de eigen bijdrage vastgesteld op de bijstandsnorm respectievelijk inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben. De hoogte van de eigen bijdrage wordt vermeerderd met 15% van het verschil tussen het netto-inkomen en de betreffende uitkering, onder aftrek van de norm persoonlijke uitgaven.
HOOFDSTUK 6 HULPMIDDELEN, ROLSTOELEN, VERVOERSVOORZIENINGEN EN WOONVOORZIENINGEN
Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening:
De cliënt heeft de voorziening nog niet zelf aangeschaft voor datum van melding of besluit, tenzij het college daarvoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de aanschaf van de voorziening op eigen kracht leidt tot een schrijnende situatie of wanneer blijkt dat de eigen kracht niet toereikend was, kan het college alsnog overgaan tot het toekennen van een maatwerkvoorziening.
Artikel 6.1.2 Vorm maatwerkvoorziening
Voorzieningen in natura worden in eigendom of in bruikleen verstrekt.
Paragraaf 6.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en kosten
Artikel 6.2.1 Weigering algemeen gebruikelijke voorzieningen
Indien alle vier de vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord is in de regel sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening.
Paragraaf 6.3 Rolstoelen en vervoersvoorzieningen
Artikel 6.3.2 Vervoersvoorziening
Artikel 6.3.3 Reizigersbijdrage
De cliënt met recht op een voorziening in collectief aanvullend vervoer betaalt als algemeen gebruikelijke kosten per rit een reizigersbijdrage die gelijk is aan het voltarief voor reizen met de OV-chipkaart in de bus in Drenthe en Groningen.
Het college verstrekt een pgb voor de aanschaf van een eigen auto als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van cliënten en cliënten dit nodig hebben om in aanvaardbare mate te kunnen participeren en zelfredzaam te zijn.
Artikel 6.3.6 Sportvoorziening
Het college verstrekt een sportvoorziening indien verstrekking ervan noodzakelijk is om in aanvaardbare mate te kunnen participeren.
Paragraaf 6.4 Woonvoorzieningen
Artikel 6.4.6 Voorziening woonruimte geschikt maken voor bezoek
Artikel 6.4.9 Bijzondere weigeringsgronden voor een woonvoorziening
Het college weigert een woonvoorziening als:
het een voorziening betreft die de cliënt vóór datum van melding of besluit heeft gerealiseerd of aangeschaft, tenzij het college daarvoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de aanschaf van de voorziening op eigen kracht leidt tot een schrijnende situatie of wanneer blijkt dat de eigen kracht niet toereikend was, kan het college alsnog overgaan tot het toekennen van een maatwerkvoorziening.
Artikel 6.4.10 Onderhoud en reparatie woonvoorziening
HOOFDSTUK 7 MAATSCHAPPELIJKE OPVANG
Indien het college vaststelt dat de cliënt, voor het ontstaan van dakloosheid, woonachtig was in een gemeente of regio buiten centrumgemeente Assen en hierover overeenstemming heeft met de gemeente of regio in kwestie, kan het college de uitvoering van het onderzoek overlaten aan de gemeente of regio in kwestie, waarbij bij overdracht van eventuele informatie artikel 7.4 lid 4 van toepassing is.
Indien het college de woonplaats van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid niet vaststelt of kan vaststellen, dan wel de uitvoering van het onderzoek niet wenst te laten uitvoeren door de gemeente of regio zoals bedoeld in lid 2 voert het college het onderzoek uit. Dit geldt ook indien het college niet tot overeenstemming komt met de in lid 2 bedoelde gemeente of regio.
Het college betrekt bij het onderzoek in elk geval de wens van de cliënt. Verder dient het college ook in elk geval bij het onderzoek te betrekken:
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en/of lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten.
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten van de cliënt en/of maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt.
Artikel 7.4 Overdracht van cliënt en cliëntgegevens
Deelt de andere gemeente of regio het oordeel van het college, zoals bedoeld in lid 1, dan vindt de overdracht van de cliëntgegevens én de cliënt onverwijld plaats. Dit tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject als deze overdracht later plaatsvindt.
Artikel 7.6 Begeleiding maatschappelijke opvang
Begeleiding Maatschappelijke Opvang betreft ondersteuning aan volwassenen met ernstige problemen op meerdere terreinen van wonen en leven (dak- en thuisloosheid, geweld, maatschappelijke uitval). Het gaat om ambulante begeleiding van zelfstandig wonende mensen gericht op preventie (dakloosheid voorkomen) of nazorg (cliënt is uitgestroomd uit de maatschappelijke opvangvoorziening en woont weer op zichzelf).
Voor zowel de professionele pgb-aanbieder als de informele hulpverlener gelden kwaliteitseisen, zoals opgenomen in het Toetsingskader Wmo en Jeugdzorg. Voor de informele hulpverlener die huishoudelijke hulpverleent, wordt altijd een VOG-verklaring gevraagd. Het college toetst of aan de eisen wordt voldaan aan de hand van het pgb-plan.
HOOFDSTUK 9 WAARDERING EN ONDERSTEUNING MANTELZORGERS
Artikel 9.2 Jaarlijkse waardering
Elk jaar waardeert de gemeente haar mantelzorgers met een bedrag van € 100,- in contanten of in de vorm van een voucher, welke zij kunnen besteden bij lokale aanbieders. Daarnaast worden mantelzorgers in het zonnetje gezet tijdens de jaarlijkse dag van de mantelzorg in november. In aanvulling hierop worden er ook uitjes en activiteiten georganiseerd voor (jonge) mantelzorgers. Deze worden onder andere aangeboden door serviceclubs en/of via ondernemers in het kader van maatschappelijk ondernemen.
Voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming op jaar- of declaratiebasis die toegekend zijn met toepassing van het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 of een eerder besluit lopen door tot einde van de indicatie.
Gelet op de integrale benadering is ervoor gekozen de nadere regels met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp samen te voegen.
Waar mogelijk zijn de bepalingen voor Wmo en Jeugd in één hoofdstuk samengevoegd, waar nodig zijn ze apart gehouden. Zo geldt bijvoorbeeld hoofdstuk 5 (Bijdrage in de kosten) alleen voor de maatwerkvoorzieningen (Wmo) en niet voor individuele voorzieningen (Jeugdwet).
Deze nadere regels moeten in samenhang met Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen 2024 gelezen worden. Dit betekent dat zaken die in de verordening geregeld worden, niet herhaald worden in de nadere regels. Met de nadere regels geeft het college uitvoering aan de (wettelijke) opdracht om bepaalde onderwerpen ‘bij nadere regels’ uit te werken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de toegangsprocedure (hoofdstuk 2).
Toelichting over het normenkader
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad moet de cliënt rechtszekerheid worden geboden over de aard en omvang van schoonmaak hulp. Omdat de gemeente Assen een systematiek kent van resultaatgericht beschikken, is het belangrijk dat cliënten erop kunnen vertrouwen dat het resultaat daadwerkelijk behaald wordt en dat - daar waar dit niet gebeurt - de cliënt de gemeente hierop kan aanspreken.
Het HHM normenkader maakt het mogelijk voor de gemeente Assen om resultaatgericht te indiceren en rechtszekerheid te bieden aan de cliënt, met een onderbouwing die voldoet aan de eisen die de rechter hieraan stelt. Het resultaat schoon en leefbaar huis wordt beschreven door de schoonmaakactiviteiten en de frequentie daarvan vast te stellen in de beschikking. De activiteiten en de frequentie zijn gebaseerd op objectieve criteria en deugdelijk onderzoek van bureau HHM. Zie tabel 1 van het normenkader voor de (basis)activiteiten en de frequentie.
Toelichting over hoe de gemeente Assen het Normenkader toepast
Bij toepassing van het normenkader maakt de Wmo-consulent een optelsom van de resultaatgebieden waarbij de cliënt ondersteuning nodig heeft. Zo nodig wordt ‘meer inzet’ opgeteld en ‘minder inzet’ afgetrokken. Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:
Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon en leefbaar huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. Het normenkader is dan leidend, omdat dit op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.
Toelichting op de gemiddelde cliëntsituatie
In dit document wordt gesproken over de gemiddelde cliëntsituatie. Hieronder wordt verstaan:
Toelichting bij normenkader over indicatie voor extra kamer(s)
Een woning kan meerdere slaapkamers, eventueel ook logeerkamers, omvatten, naast de dagelijks in gebruik zijnde slaapkamer. Als deze extra kamers niet in gebruik zijn, moeten ze toch één keer per maand worden schoongemaakt, om te zorgen dat ze op termijn niet een bron van vervuiling van het hele huis worden.
Een kamer waar alleen een wasrek staat en eventueel de strijk wordt gedaan, valt onder de noemer ‘niet in gebruik’ en wordt eenmaal per maand schoongemaakt.
Er kunnen redenen zijn waarom een extra kamer wel regelmatig schoongemaakt moet worden, bij voorbeeld wanneer een (echt)paar gescheiden slaapt. Als sprake is van een huisgenoot met een eigen slaapkamer, dan ligt de vraag voor of professionele overname van het schoonmaken van die slaapkamer noodzakelijk is of dat hier sprake is van eigen kracht of gebruikelijke zorg van die huisgenoot.
Als (klein)kinderen komen logeren, wordt van hen verwacht dat zij hun kamer zelf schoon maken.
Ook kamers of zolders die bij voorbeeld als hobbykamer worden gebruikt worden eenmaal per maand schoongemaakt.
Toelichting op het resultaat boodschappen
Een boodschappendienst in doorgaans een algemeen gebruikelijke voorziening. Of dat werkelijk zo is wordt bepaald door of deze dienst:
Indien de cliënt de boodschappendienst niet zelf kan regelen dan is inzet vanuit gebruikelijke hulp, sociaal netwerk en /of een vrijwilliger, voorliggend om de cliënt te helpen bij de bestelling.
De omstandigheid dat de supermarkt waar de cliënt normaal gesproken zijn boodschappen doet of zou willen doen geen boodschappendienst heeft, maakt niet dat een andere boodschappendienst niet als passende oplossing kan gelden.
Als de cliënt zelf nog in staat is om met een scootmobiel (dagelijkse) boodschappen te doen kan van de cliënt ook worden verlangd om de hulp van het personeel of het netwerk in te roepen als hij onverwacht niet bij een boodschap kan omdat deze te laag of te hoog in de schappen ligt. Verder mag van de cliënt in voorkomende gevallen ook worden verwacht dat met een daarop gerichte training wordt geleerd om met een scootmobiel op een veilige manier winkels binnen te gaan en boodschappen te doen.
Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels resulteert niet in extra inzet voor het resultaat boodschappen. Alleen wanneer bovenstaande medisch noodzakelijk is, kan de cliënt extra inzet krijgen vanuit het resultaat boodschappen.
Uit onderzoek/keukentafelgesprek kan blijken dat de cliënt geen gebruik kan maken van de boodschappendienst omdat de cliënt de boodschappen van de bezorgservice niet kan aanpakken en/of opruimen. Een eventueel passende oplossing zou kunnen zijn dat de bezorgdienst gevraagd wordt om de spullen weg te zetten.
Het feit dat de cliënt, die gebruik kan maken van de boodschappendienst (of bezorgen van maaltijden), afhankelijk is van bezorgtijden brengt niet mee dat de boodschappendienst om die reden niet als passende oplossing kan worden aangemerkt (ECLI:NL:CRVB:2011:BU5492).
Een Wmo-hulpvraag wordt onderzocht aan de hand van het stappenplan dat de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak als toetsingskader heeft neergelegd, om te bepalen of het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
Deze stappen volgen uit de uitspraken van de CRvB 11-4-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1113 en CRvB 11-7-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182).
Artikel 2.2.1. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag
Een aanvraag tot jeugdhulp moet door het college worden onderzocht. Dit onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd. Hiervoor is het nodig om de volgende stappen te doorlopen:
Deze stappen volgen grotendeels uit de uitspraak van de CRvB 01-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
HOOFDSTUK 3 RESULTAATGEBIEDEN EN INTERVENTIENIVEAUS JEUGDWET, AMBULANTE ZORG EN BESCHERMD WONEN
Toelichting systematiek van het hoofdstuk
Naast enkele algemene bepalingen worden in dit hoofdstuk de verschillende resultaten beschreven die kunnen worden toegekend. Elk resultaat heeft een eigen paragraaf waarin standaard de volgende onderwerpen aan bod komen:
Resultaat: beschrijving voor wie de voorziening bestemd is en wat het te bereiken (sub)resultaat is.
Activiteiten: beschrijving van welke activiteiten met het oog op genoemd resultaat kunnen worden geboden.
Afwegingskader: uitgangspunten die door het college gehanteerd worden bij het toekennen van het resultaat.
Artikel 3.1.5 Gebruikelijke hulp ouders voor kinderen
Ouders hebben op grond van artikel 247 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een zorgplicht voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Onder opvoeding en verzorging wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind. Ook het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid valt hieronder. Het ouderlijk gezag omvat ook de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Het college houdt in dat geval wel rekening met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
Ook zorgen de ouders voor een woonomgeving waarin fysieke en sociale veiligheid van de kinderen is gewaarborgd, evenals een passend pedagogisch klimaat. De ouders bieden hun kinderen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig en passend is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Artikel 3.1.5a Eigen kracht van de ouders
Artikel 2.3 van de Jeugdwet bepaalt dat het college slechts een voorziening hoeft te treffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. De kern is dat ouders op de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Hebben zij zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is een voorziening niet nodig.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Het pgb-tarief voor informele hulp voor “begeleiding en Z5” wordt gebaseerd op de van toepassing zijnde CAO-uurlonen in de CAO-VVT. Dit naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB: ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en ECLI:NL:CRVB:2023:1580.
Voor de pgb-tarieven voor Z5 Schoon en leefbaar huis informele hulp wordt geen onderscheid gemaakt tussen wel/geen overname van regie.
Binnen een kalenderjaar kunnen de CAO-uurlonen meerdere keren wijzigen. Gevolg is dat de hoogte van het pgb daarom ook meerdere keren per jaar aangepast zou moeten worden. Om de administratieve lasten voor cliënten te reduceren, is gekozen om het hoogste bedrag van het betreffende jaar gedurende het hele jaar te hanteren.
Het in dit artikellid bedoelde formulier betreft een door het college vastgesteld (digitaal) pgb-plan. In dit plan staan de volgende onderwerpen:
Wanneer het een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo betreft, wordt de wens om de maatwerkvoorziening als pgb te krijgen gemotiveerd.
Wanneer het een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet betreft, moet gemotiveerd worden waarom de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, voor de aanvrager niet passend is. Uit de argumenten van de aanvrager moet duidelijk blijken dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de mogelijke voorzieningen in natura. Deze argumentatie geeft de gemeente de nodige informatie waarom aanvragers voor een pgb kiezen, of dit samenhangt met de gecontracteerde jeugdhulp en of het nodig is in dit aanbod bij te sturen.
Artikel 4.3 Voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen
In artikel 2.3.6 Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet worden een drietal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een pgb. Een pgb wordt verstrekt indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Het is aan de gemeente om invulling te geven aan de toetsing die plaatsvindt op grond van de eerste en de derde voorwaarde. In artikel 4.3 beschrijven wij dit beoordelingskader. Deze voorwaarden komen overeen met het landelijke toetsingskader minimale pgb vaardigheid.
Wat wordt aangegeven voor de cliënt, geldt in dezelfde mate voor een persoon uit zijn sociale netwerk of de vertegenwoordiger die cliënt ondersteunt bij de aan het pgb verbonden taken. Bij jeugdigen onder 16 jaar gaat het niet om de bekwaamheid van de jeugdigen zelf maar van zijn ouders/gezagdragers.
Zorgverleners en diens eerste- en tweedegraads familieleden mogen niet namens de aanvrager de regietaken met betrekking tot het pgb uitvoeren. Dit levert een onwenselijke vermenging van taken en verantwoordelijkheden op.
De omstandigheden die opgenoemd worden in het eerste lid van artikel 4.3 zijn niet limitatief. Ook andere omstandigheden kunnen van invloed zijn op de beslissing om wel of geen pgb toe te kennen.
Artikel 4.5 Weigeringsgronden pgb
Wanneer het door de aanvrager beoogde pgb-aanbod duurder is dan het door het college voorgestelde en ingekochte aanbod, kan het college op die grond het pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Artikel 4.6 Besteding pgb buiten Assen
Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp dienen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving plaats te vinden. In de Wmo en Jeugdwet en de memories van toelichting wordt niet uitgelegd wat precies bedoeld wordt met ‘eigen leefomgeving’. Maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp in het buitenland verleend, lijkt in beginsel niet onder de vergoedingsplicht van beide wetten te vallen.
De gemeente Assen wil niet te rigide omgaan met dit uitgangspunt. Daarom staan in artikel 4.6 uitzonderingsgevallen op dit hoofdbeginsel omschreven.
Artikel 4.8 De zorgovereenkomst
Lid 3: De SVB heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. Deze overeenkomsten moeten als basis worden gebruikt door de budgethouders en de zorgverleners. De bepalingen van de modelovereenkomst mogen niet worden geschrapt of aangepast. Er blijft wel ruimte om aanvullende afspraken in de overeenkomst op te nemen.
Lid 4: Een wijziging van de zorgovereenkomst moet door middel van een modelformulier aan de SVB kenbaar worden gemaakt. De wijziging moet in overeenstemming blijven met de toekenningsbeschikking.
HOOFDSTUK 6 HULPMIDDELEN, ROLSTOELEN, VERVOERSVOORZIENINGEN EN WOONVOORZIENINGEN
Artikel 6.3.6 Sportvoorziening
Sporten en bewegen is geen doel in het kader van de Wmo. Het college verstrekt een sportvoorziening indien verstrekking ervan noodzakelijk is om in aanvaardbare mate te kunnen participeren. Wanneer een sportvoorziening niet wordt verstrekt op grond van de Wmo of er wel een pgb wordt toegekend, maar het bedrag niet toereikend is om de gewenste voorziening aan te schaffen, kan er een beroep worden gedaan op fondsen.
HOOFDSTUK 7 MAATSCHAPPELIJKE OPVANG
Artikel 7.2 Melding en (eerste) opvang
Alle gemeenten dragen er (al dan niet in samenwerking met andere gemeenten in de betreffende regio) zorg voor dat personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, zich kunnen melden bij de gemeente voor maatschappelijke opvang. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband van gemeenten welke zorgdraagt voormaatschappelijke opvang) tot welke iemand zich heeft gewend voor maatschappelijke opvang is in eerste instantie verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang. Gemeenten (dan wel het regionaal samenwerkingsverband van gemeenten welke zorgdragen voor maatschappelijke opvang) bieden altijd maatschappelijke opvang als het gaat om personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Maatschappelijke opvang wordt in elk geval geboden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Daarbij is het van belang dat er voldoende maatschappelijke opvang in de gemeente (dan wel binnen de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) beschikbaar is, dusdanig dat de maatschappelijke opvang direct kan worden geboden. Tegelijk is de praktijk in een aantal gemeenten (dan wel regio’s maatschappelijke opvang) dat er een situatie kan ontstaan dat maatschappelijke opvang tijdelijk niet kan worden geboden.
Als er door omstandigheden tijdelijk geen plaats in de maatschappelijke opvang kan worden geboden, zoekt de gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband waar de gemeente onderdeel van uitmaakt en dat zorgdraagt voor maatschappelijke opvang) tot welke de cliënt zich heeft gewend samen met de cliënt direct een tijdelijk passend alternatief, dusdanig dat de cliënt in elk geval direct (tijdelijk) onderdak en begeleiding wordt geboden in de betreffende gemeente (of in de regio waar de gemeente onderdeel van uitmaakt en die zorgdraagt voor maatschappelijke opvang).
De verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang hoeft niet altijd te betekenen dat in de betreffende gemeente (of in de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) zelf deze maatschappelijke opvang wordt geboden. De maatschappelijke opvang kan ook worden geboden in een gemeente waarmee de betreffende gemeente regionaal samenwerkt in het kader van maatschappelijke opvang, dan wel kan door de betreffende gemeente (of door het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) tijdelijk in een andere regio beschikbaar worden gesteld. Ook kan een alternatief voor maatschappelijke opvang worden gebonden, maar in elk geval dusdanig dat wordt voorzien in de geconstateerde ondersteuningsbehoefte aan onderdak en begeleiding. Dit kan dus ook een alternatief zijn welke meer aansluit bij de geconstateerde ondersteuningsbehoefte. N.B. Het gaat in deze fase om de begeleiding tijdens de onderzoeksperiode.
Ook kan de gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband waartoe de gemeente behoort en welke maatschappelijke opvang biedt), waartoe iemand zich heeft gewend erin slagen direct (dezelfde dag) tot overdracht van de cliënt te komen naar een andere gemeente of regio, waardoor maatschappelijke opvang kan worden geboden in die andere gemeente of regio.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband waartoe de gemeente behoort en welke zorg draagt voor maatschappelijke opvang), waartoe de cliënt zich heeft gewend, gaat vervolgens eerst met de cliënt na wat de woonplaats was van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid. De woonplaats is hierbij de gemeente de gemeente waar de cliënt het jaar voorafgaand aan de melding hoofdzakelijk is ingeschreven als ingezetene in de zin van de Wet basisregistratie personen. Ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen Wet basisregistratie personen kan worden vastgesteld wordt de plaats van het werkelijke verblijf van de cliënt op het moment van de melding gehanteerd als ‘woonplaats’.
Indien wordt vastgesteld wat de woonplaats was van de cliënt vóór het ontstaan van dakloosheid, wordt de uitvoering van het onderzoek in beginsel overgedragen aan deze gemeente van herkomst (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente van herkomst behoort). In beginsel mag van de gemeente van herkomst verwacht worden dat zij hiertoe bereid en in staat is. Indien de woonplaats niet vastgesteld kan worden of er geen overeenstemming is met de gemeente van herkomst voert de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) tot welke de cliënt zich heeft gewend, het onderzoek zelf uit. Dit is ook het geval indien de gemeente (dan welde regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) tot welke de cliënt zich heeft gewend het onderzoek niet wenst over te dragen aan de gemeente van herkomst. Indien de gemeente tot welke de cliënt zich heeft gewend het onderzoek zelf uitvoert, kan zij de gemeente waar de cliënt woonachtig was voor het ontstaan van dakloosheid verzoeken om informatie ten behoeve van het onderzoek aan te leveren.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) die het onderzoek uitvoert onderzoekt vervolgens met de cliënt in welke gemeente (dan wel in welke regio) een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt. Bij het onderzoek betrekt de gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) in elk geval de wens van de cliënt. Ook andere factoren die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten dienen daarbij betrokken te worden. Overigens hoeft het feit dat de cliënt werk, dagbesteding of onderwijs heeft in een bepaalde gemeente (of regio) geen reden te zijn om ook opgevangen te worden in de betreffende gemeente (of regio). Ook hierbij kan reistijd redelijk en acceptabel zijn. Ook dient in het onderzoek te worden betrokken of er factoren zijn in een gemeente (of regio) die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten en/of justitiële maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt.
In het belang van de cliënt dient het onderzoek zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen 2 weken uitgevoerd te worden. Dit is ook van belang voor de gemeente (dan wel voor de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort), welke gedurende het onderzoek de cliënt maatschappelijke opvang biedt. Er kunnen redenen zijn waardoor het onderzoek niet afgerond kan worden binnen 2 weken.
Indien er – gedurende het onderzoek – een gemeente (dan wel een regio) naar voren komt waarbij een traject in de maatschappelijke opvang mogelijk of waarschijnlijk de grootste kans van slagen heeft, dan wordt deze gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe deze gemeente behoort), betrokken bij het onderzoek. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek blijft echter bij de gemeente (dan wel bij de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort), welke het onderzoek uitvoert. De uitkomsten van het onderzoek worden, door de gemeente (dan wel door het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) welke het onderzoek uitvoert vastgelegd in een onderzoeksverslag, zoals de Wmo 2015 ook voorschrijft. Dit onderzoeksverslag kan overigens bondig zijn om administratieve lasten zo veel als mogelijk te voorkomen.
Artikel 7.4 Overdracht van cliënt en cliëntgegevens
Indien de kans van slagen van een traject groter wordt geacht in een andere gemeente (dan wel in een regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort), neemt de gemeente (dan wel de regiomaatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort), welke het onderzoek uitvoert, contact op met die andere gemeente. Dit in overleg met de cliënt, wat niet hoeft te betekenen dat er overeenstemming is met de cliënt.
Deelt de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht deze conclusie, dan stelt deze gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waar die gemeente bij hoort) direct maatschappelijke opvang beschikbaar, zodat ‘warme’ overdracht tussen de betrokken gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe de gemeenten behoren) ook snel kan plaatsvinden. Uitstel van deze overdracht is alleen mogelijk indien de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe de gemeenten behoren) overeenkomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject, dat deze overdracht later plaatsvindt.
Ook voor de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht betekent de verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang niet noodzakelijk dat in de betreffende gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) zelf de maatschappelijke opvang wordt geboden. De maatschappelijke opvang kan eventueel ook door de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht tijdelijk in een andere regio beschikbaar worden gesteld. Ook kan een alternatief voor maatschappelijke opvang worden aangeboden, maar in elk geval dusdanig dat wordt voorzien in de geconstateerde ondersteuningsbehoefte van onderdak en begeleiding van de cliënt.
Tot aan het moment dat de overdracht van de cliënt is gerealiseerd blijft de gemeente (dan wel de regiomaatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) tot welke de cliënt zich oorspronkelijk heeft gewend verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang, dan wel blijft die gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) verantwoordelijk maatregelen te treffen om op een andere wijze te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang.
Bij de ‘warme’ overdracht wordt alle noodzakelijke informatie over de cliënt overgedragen tussen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren), waaronder het onderzoeksverslag. Dit uiteraard binnen de wet- en regelgeving inzake persoonsgegevens en in overleg met de cliënt. De wijze waarop de overdracht plaatsvindt is vormvrij.
Ook worden er tussen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) concrete afspraken gemaakt over de datum van overdracht, welke aanbieder zal voorzien inde ondersteuningsbehoefte van de cliënt en hoe het vervoer van de cliënt en eventuele reisbegeleiding plaatsvindt. Dit zodat er, vóór de overdracht, zekerheid is over de wijze waarop in de andere gemeente of regio tegemoet gekomen zal worden aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. ‘Warme’ overdracht vindt plaats dusdanig dat de cliënt zo min mogelijk hinder ondervindt hiervan.
Verder is belangrijk te onderkennen dat de gemeenten (dan wel regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) personen zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een zogenaamd ‘briefadres’. De gemeente dient in die situatie afspraken te maken met een ’briefadresgever’ (bijvoorbeeld een instelling voor maatschappelijke opvang) of kan zelf optreden als ’briefadresgever’.
Indien de cliënt weigert medewerking te verlenen aan de overdracht, kan de gemeente tot welke de cliënt zich heeft gewend (dan wel een toegangsorgaan welke het mandaat heeft om te beslissen over aanvragen voor maatschappelijke opvang van de betreffende gemeente) overgaan tot weigering van de aanvraag tot een voorziening maatschappelijke opvang met verwijzing naar de uitkomst van het onderzoek, waarin gemotiveerd kenbaar is gemaakt dat de kans op een succesvol traject groter in een andere gemeente of regio is. Ook kan de gemeente vervolgens het bieden van maatschappelijke opvang beëindigen. Desgewenst kan de cliënt in bezwaar (en daarna eventueel beroep) gaan tegen het besluit van de gemeente.
Artikel 7.5 Verschil van mening tussen gemeenten
Bij verschil van mening tussen gemeenten (dan wel tussen regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) proberen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) onderling tot een oplossing te komen. Als de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) niet tot een oplossing komen, dan kan het geschil worden voorgelegd aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid.
In afwachting van het oordeel van de commissie wordt dan de maatschappelijke opvang voortgezet bij de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar maatschappelijke opvang in eerste instantie al werd geboden. Ook kan op andere wijze langer voorzien worden door die gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoort) in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang. De bij het geschil betrokken gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) volgen het oordeel van de commissie bij de te nemen gemeentelijke toekenningsbesluiten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-561303.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.