Algemene plaatselijke verordening 2014 (APV – 22e wijziging)

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in twee verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Gemeenteblad zullen de wijzigingen van artikel I onderdelen AA, K, Q, GG, XX verwerkt worden.]

 

De raad van de gemeente Apeldoorn;

 

gelezen het raadsvoorstel d.d. xx-xx-xxxx, nummer xxx;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende (22e) wijziging van de Algemene plaatselijke verordening 2014 (APV).

Artikel 1  

 

  • A.

    Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 1:1 Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 2.

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

    • 3.

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Bouwverordening;

    • 4.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • 5.

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, , van de Woningwet;

    • 6.

      handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

    • 7.

      openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

    • 8.

      openbare plaats:

      • a.

        de weg als bedoeld onder 12;

      • b.

        de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

      • c.

        de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

      • d.

        andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

    • 9.

      parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

    • 10.

      rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

    • 11.

      voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

    • 12.

      weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

    Artikel 1:1 Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 2.

      beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • 3.

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

    • 4.

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • 5.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • 6.

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • 7.

      handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

    • 8.

      openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

    • 9.

      openbare plaats:

      • a.

        de weg als bedoeld onder 13;

      • b.

        de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

      • c.

        de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

      • d.

        andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

    • 10.

      parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

    • 11.

      rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

    • 12.

      voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

    • 13.

      weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

 

  • B.

    Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 1:2 Beslistermijn

    • 1.

      Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

    • 2.

      Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

    • 3.

      In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, artikel 2:11, tweede lid, of artikel 4:11.

    Artikel 1:2 Beslistermijn

    • 1.

      Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

    • 2.

      Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

    • 3.

      Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

  • C.

    Artikel 1:4 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

    • 1.

      Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

    • 2.

      Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

    Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

    • 1.

      Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

    • 2.

      Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

    • 3.

      Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

  • D.

    Artikel 1:5 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

    Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

    • 1.

      De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

  • E.

    Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      Als de houder dit verzoekt.

    Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

    • 1.

      De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

      • a.

        ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

      • b.

        op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

      • c.

        de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

      • d.

        van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

      • e.

        als de houder dit verzoekt.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

  • F.

    Artikel 2:3 wordt als volgt gewijzigd:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:3: Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    • 1.

      Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

    • 2.

      In afwijking van artikel 1:1, onder 8, wordt onder openbare plaats verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

    • 3.

      De kennisgeving bevat:

      • a.

        naam en adres van degene die de betoging houdt;

      • b.

        het doel van de betoging;

      • c.

        de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

      • d..

        de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

      • e.

        voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

      • f.

        maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

    • 4.

      Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

    • 5.

      Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur.

    • 6.

      De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

    Artikel 2:3: Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    • 1.

      Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

    • 2.

      In afwijking van artikel 1:1, onder 9, wordt onder openbare plaats verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

    • 3.

      De kennisgeving bevat:

      • a.

        naam en adres van degene die de betoging houdt;

      • b.

        het doel van de betoging;

      • c.

        de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

      • d.

        de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

      • e.

        voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

      • f.

        maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

    • 4.

      Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

    • 5.

      Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur.

    • 6.

      De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

 

  • G.

    In artikel 2:10 worden de leden 3 tot en met 11 als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

    • 3.

      De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • 4.

      Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • 5.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:

      • a.

        als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

      • b.

        als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

      • c.

        in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • 6.

      Het college kan ter behartiging van de in het vorige lid genoemde belangen voor de gehele gemeente of delen daarvan nadere regels stellen omtrent de plaatsing en het formaat van uitstallingen.

    • 7.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Gelders wegenreglement.

    • 8.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • 9.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

    • 10.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    • 11.

      Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

    • 3.

      Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:

      • a.

        als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

      • b.

        als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

      • c.

        in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • 5.

      Het college kan ter behartiging van de in het vorige lid genoemde belangen voor de gehele gemeente of delen daarvan nadere regels stellen omtrent de plaatsing en het formaat van uitstallingen.

    • 6.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

    • 7.

      De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • 8.

      De weigeringsgrond van het vierde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

    • 9.

      De weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    • 10.

      Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

  • H.

    Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

    • 1.

      Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

    • 2.

      De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht in het kader van de aanleg, onderhoud of reconstructie van een weg.

    • 4.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, het provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Apeldoorn.

    • 5.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

    • 1.

      Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht in het kader van de aanleg, onderhoud of reconstructie van een weg.

    • 3.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

  • I.

    Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

    • 1.

      Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

      • a.

        een uitweg te maken naar de weg;

      • b.

        van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

      • c.

        verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

    • 2.

      In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

      • a.

        de bruikbaarheid van de weg;

      • b.

        het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

      • c.

        de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

      • d.

        de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

    • 3.

      Het verbod in het is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

    • 4.

      Het verbod is voorts niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onder a en c worden verricht in het kader van de aanleg, onderhoud of reconstructie van een weg.

    • 5.

      Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

    • 1.

      Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

      • a.

        een uitweg te maken naar de weg;

      • b.

        van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

      • c.

        verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

    • 2.

      In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

      • a.

        de bruikbaarheid van de weg;

      • b.

        het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

      • c.

        de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

      • d.

        de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

    • 4.

      Het verbod is voorts niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onder a en c worden verricht in het kader van de aanleg, onderhoud of reconstructie van een weg.

    • 5.

      Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

  • J.

    Artikel 2:21 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

    • 1.

      De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

    Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

    • 1.

      De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

  • K.

    Artikel 2:24 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:24 Definities

    • 1.

      In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

      • a.

        bioscoop- en theatervoorstellingen;

      • b.

        markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

      • c.

        kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

      • d.

        het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

      • e.

        betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

      • f.

        activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39.

    • 2.

      Onder evenement wordt mede verstaan:

      • a.

        een herdenkingsplechtigheid;

      • b.

        een braderie;

      • c.

        een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

      • d.

        een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

      • e.

        een straatfeest of buurtbarbecue.

    • 3.

      In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:

      • a.

        het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

      • b.

        de activiteiten plaatsvinden tussen 09.00 en 23.00 uur;

      • c.

        geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 23.00 uur;

      • d.

        de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en

      • e.

        slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 vierkante meter per object; en

      • f.

        er een organisator is.

    Artikel 2:24 Definities

    • 1.

      In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

      • a.

        bioscoop- en theatervoorstellingen;

      • b.

        markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

      • c.

        kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

      • d.

        het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

      • e.

        betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

      • f.

        activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39.

    • 2.

      Onder evenement wordt mede verstaan:

      • a.

        een herdenkingsplechtigheid;

      • b.

        een braderie;

      • c.

        een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

      • d.

        een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

      • e.

        een straatfeest of buurtbarbecue.

    • 3.

      In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:

      • a.

        het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

      • b.

        de activiteiten plaatsvinden tussen 09.00 en 23.00 uur of als de activiteiten tijdens de jaarwisseling plaatsvinden tussen 31 december 09.00 uur en 1 januari 01.00 uur van het daaropvolgende jaar;

      • c.

        geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 23.00 uur;

      • d.

        de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en

      • e.

        slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 vierkante meter per object; en

      • f.

        er een organisator is.

 

  • L.

    Artikel 2:25 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:25 Evenement

    • 1.

      Het is verboden zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    • 2.

      Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

    • 3.

      Geen vergunning is vereist voor een klein evenement.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.

    • 5.

      Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd opof aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerwet 1994.

    • 6.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:25 Evenement

    • 1.

      Het is verboden zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    • 2.

      Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

    • 3.

      Geen vergunning is vereist voor een klein evenement.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd wegens strijd met het omgevingsplan.

    • 5.

      Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd opof aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerwet 1994.

    • 6.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

  • M.

    Artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:28 Exploitatie terras bij een openbare inrichting

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een of meer bij een openbare inrichting behorende terrassen te exploiteren, voor zover deze zich op een openbare plaats bevinden.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een terras bij de openbare inrichting.

    • 3.

      Bij de toepassing van de weigeringsgrond genoemd in het vorige lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van een terras bij de openbare inrichting.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 en het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de vergunning weigeren:

      • a.

        indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

      • b.

        indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

      • c.

        indien het gebruik van het terras in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

    • 5.

      Het college kan ter behartiging van de in de vorige leden genoemde belangen voor de gehele gemeente of delen daarvan nadere regels stellen omtrent het gebruik van terrassen.

    • 6.

      Dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Wegenreglement Gelderland.

    • 7.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:28 Exploitatie terras bij een openbare inrichting

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een of meer bij een openbare inrichting behorende terrassen te exploiteren, voor zover deze zich op een openbare plaats bevinden.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een terras bij de openbare inrichting.

    • 3.

      Bij de toepassing van de weigeringsgrond genoemd in het vorige lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van een terras bij de openbare inrichting.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 en het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de vergunning weigeren:

      • a.

        indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

      • b.

        indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

      • c.

        indien het gebruik van het terras in strijd is met het ter plaatse geldende omgevingsplan.

    • 5.

      Het college kan ter behartiging van de in de vorige leden genoemde belangen voor de gehele gemeente of delen daarvan nadere regels stellen omtrent het gebruik van terrassen.

    • 6.

      Dit artikel is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor ten aanzien van het in dit artikel geregelde onderwerp regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

    • 7.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

  • N.

    Artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:29 Sluitingstijd

    • 1.

      Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00. uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

    • 2.

      Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

    • 3.

      De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

    • 4.

      Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

    • 5.

      Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:29 Sluitingstijd

    • 1.

      Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00. uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

    • 2.

      Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

    • 3.

      De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

    • 4.

      Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

    • 5.

      Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

  • O.

    Artikel 2:39D wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:39D Weigeringsgronden

    (lid 2 wijkt af van de huidige APV)

     

    • 1.

      De burgemeester weigert de vergunning indien:

      • a.

        de vestiging of exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een ter plaatse geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

      • b.

        de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:39C gestelde eisen.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel:

      • a.

        moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid;

      • b.

        een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van deze verordening dan wel van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten;

      • c.

        de in te dienen bescheiden als bedoeld in artikel 2:39B, tweede lid, onvoldoende garanties geven dat het in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden.

    Artikel 2:39D Weigeringsgronden

    • 1.

      De burgemeester weigert de vergunning indien:

      • a.

        de vestiging of exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan;

      • b.

        de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:39C gestelde eisen.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel:

      • a.

        moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid;

      • b.

        een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van deze verordening dan wel van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten;

      • c.

        de in te dienen bescheiden als bedoeld in artikel 2:39B, tweede lid, onvoldoende garanties geven dat het in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden.

 

  • P.

    Artikel 2:40E wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:40E Weigerings- en intrekkingsgronden

    (dit artikel wijkt af van de huidige APV)

    • 1.

      De vergunning wordt geweigerd indien:

      • a.

        het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen, als bedoeld in artikel 2:40B, tweede lid, is verleend;

      • b.

        de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;

      • c.

        de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

      • d.

        door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

      • e.

        de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan dan wel een stadsvernieuwingsplan of de Leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

    • 2.

      De vergunning wordt ingetrokken indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

    Artikel 2:40E Weigerings- en intrekkingsgronden

    • 1.

      De vergunning wordt geweigerd indien:

      • a.

        het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen, als bedoeld in artikel 2:40B, tweede lid, is verleend;

      • b.

        de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;

      • c.

        de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

      • d.

        door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

      • e.

        de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het omgevingsplan.

    • 2.

      De vergunning wordt ingetrokken indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

 

  • Q.

    Artikel 2:48a vervalt.

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

    • 1.

      Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

    • 2.

      Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

    • 3.

      Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

    Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

    Vervallen

 

  • R.

    Artikel 2:60 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

    • 1.

      Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

      • a.

        aanwezig te hebben, of

      • b.

        aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, of

      • c.

        aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

      • d.

        te voeren.

    • 2.

      Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

    Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

    • 1.

      Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

      • a.

        aanwezig te hebben, of

      • b.

        aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, of

      • c.

        aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

      • d.

        te voeren.

    • 2.

      Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

 

  • S.

    Artikel 2:61 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:61 Wilde zwijnen

    • 1.

      Het is verboden wilde zwijnen te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 3:32 van de Wet natuurbescherming.

    Artikel 2:61 Wilde zwijnen

    • 1.

      Het is verboden wilde zwijnen te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet juncto artikel 11.60 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

  • T.

    Artikel 2:65c wordt als volgt gewijzigd:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:65c Vergunning uitoefening bedrijf

    • 1.

      Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

      • a.

        in een door het college op grond van het eerste lid van artikel 2:65b aangewezen gebouw of gebied voor door het college benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

      • b.

        indien de uitoefening van het bedrijf een door het college op grond van het eerste lid van artikel 2:65b aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning weigeren:

      • a.

        in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

      • b.

        indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

      • c.

        de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

      • d.

        indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

      • e.

        indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

      • f.

        indien niet voldaan is aan de bij of krachtens artikel 2:65d gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag.

    • 3.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

    Artikel 2:65c Vergunning uitoefening bedrijf

    • 1.

      Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

      • a.

        in een door het college op grond van het eerste lid van artikel 2:65b aangewezen gebouw of gebied voor door het college benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

      • b.

        indien de uitoefening van het bedrijf een door het college op grond van het eerste lid van artikel 2:65b aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning weigeren:

      • a.

        in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

      • b.

        indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

      • c.

        de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

      • d.

        indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

      • e.

        indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

      • f.

        indien niet voldaan is aan de bij of krachtens artikel 2:65d gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag.

      • g.

        indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan, het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer.

 

  • U.

    Artikel 2:65e wordt als volgt gewijzigd:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:65e Intrekking en wijziging van een vergunning

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de voorschriften of beperkingen verbonden aan de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze afdeling niet worden nageleefd; of

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

    Artikel 2:65e Intrekking en wijziging van een vergunning

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de voorschriften of beperkingen verbonden aan de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze afdeling niet worden nageleefd; of

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan, het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer.

 

  • V.

    Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:71 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

    Artikel 2:71 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

 

  • W.

    Artikel 2:72 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

    • 1.

      Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

    • 2.

      De vergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal drie jaar.

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning voor het ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.

    • 4.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

    • 1.

      Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

    • 2.

      De vergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal drie jaar.

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning voor het ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk worden geweigerd wegens strijd met het omgevingsplan.

    • 4.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

  • X.

    Artikel 2:73A wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:73A Carbid schieten

    • 1.

      Het is verboden met carbid te schieten.

    • 2.

      Het verbod geldt niet van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur buiten de bebouwde kom met uitzondering van stiltegebieden zoals die zijn aangewezen op grond van de Provinciale Milieuverordening.

    • 3.

      In het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast kan het college nadere regels stellen die in acht dienen te worden genomen bij het schieten van carbid.

    Artikel 2:73A Carbid schieten

    • 1.

      Het is verboden met carbid te schieten.

    • 2.

      Het verbod geldt niet van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur buiten de bebouwde kom met uitzondering van stiltegebieden zoals die zijn aangewezen op grond van de provinciale omgevingsverordening.

    • 3.

      In het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast kan het college nadere regels stellen die in acht dienen te worden genomen bij het schieten van carbid.

 

  • Y.

    Artikel 3:6 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 3:6 Sluitingstijden

    • 1.

      Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 4.00 en 6.00 uur.

    • 2.

      Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

    • 3.

      Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

    • 4.

      Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    Artikel 3:6 Sluitingstijden

    • 1.

      Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 4.00 en 6.00 uur.

    • 2.

      Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

    • 3.

      Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

    • 4.

      Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Omgevingswet gebaseerde voorschriften.

 

  • Z.

    Artikel 3:13 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 3:13 Weigeringsgronden

    • 1.

      De vergunning wordt geweigerd indien:

      • a.

        de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

      • b.

        de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

      • c.

        er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • 2.

      Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning worden geweigerd in het belang van:

      • a.

        het voorkomen of beperken van overlast;

      • b.

        het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

      • c.

        de veiligheid van personen of goederen;

      • d.

        de verkeersvrijheid of -veiligheid;

      • e.

        de gezondheid of zedelijkheid;

      • f.

        de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

    Artikel 3:13 Weigeringsgronden

    • 1.

      De vergunning wordt geweigerd indien:

      • a.

        de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

      • b.

        de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan;

      • c.

        er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • 2.

      Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning worden geweigerd in het belang van:

      • a.

        het voorkomen of beperken van overlast;

      • b.

        het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

      • c.

        de veiligheid van personen of goederen;

      • d.

        de verkeersvrijheid of -veiligheid;

      • e.

        de gezondheid of zedelijkheid;

      • f.

        de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

 

  • AA.

    Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:1 Definities

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

     

    • a.

      collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

    • b.

      geluidshinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid, zoals bedoeld in de ISO Recommendation R-1996;

    • c.

      gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • d.

      gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • e.

      houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

    • f.

      incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

    • g.

      inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

    Artikel 4:1 Definities

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

     

    • a.

      Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • b.

      collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

    • c.

      geluidshinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid, zoals bedoeld in de ISO Recommendation R-1996;

    • d.

      gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • e.

      gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • f.

      houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

    • g.

      incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

    • h.

      inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

  • BB.

    Artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

    • 1.

      Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

    • 2.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening Gelderland.

    • 4.

      Het verbod geldt eveneens niet als sprake is van (onderhouds)werkzaamheden aan (spoor)wegen en andere infrastructurele werken, die in het algemeen belang noodzakelijk zijn, mits de opdrachtgever het college ten minste vier weken voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk daarvan in kennis heeft gesteld. Het schriftelijk in kennis stellen kan achterwege blijven als sprake is van werkzaamheden met een spoedeisend karakter die worden uitgevoerd om een onveilige (verkeers)situatie te beëindigen.

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

    • 1.

      Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

    • 2.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, of de provinciale omgevingsverordening.

    • 4.

      Het verbod geldt eveneens niet als sprake is van (onderhouds)werkzaamheden aan (spoor)wegen en andere infrastructurele werken, die in het algemeen belang noodzakelijk zijn, mits de opdrachtgever het college ten minste vier weken voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk daarvan in kennis heeft gesteld. Het schriftelijk in kennis stellen kan achterwege blijven als sprake is van werkzaamheden met een spoedeisend karakter die worden uitgevoerd om een onveilige (verkeers)situatie te beëindigen.

 

  • CC.

    Artikel 4:10 wordt als volgt gewijzigd:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:10 Definities

    Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen;

    • b.

      hakhout: één of meer bomen of boomvormers die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      vellen: onder vellen wordt mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, kandelaberen en knotten, tenzij dit als regulier onderhoud geschiedt, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

    • d.

      dunning: velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ten gunste van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

    • e.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1, onderdeel a, van de Wet Natuurbescherming;

    • f.

      boomwaarde: de door het college vastgestelde wijze waarop de waarde van de bomen wordt bepaald; de boomwaarde wordt bepaald overeenkomstig de waardebepaling van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs Bomen.

    Artikel 4:10 Definities

    Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen;

    • b.

      hakhout: één of meer bomen of boomvormers die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      vellen: onder vellen wordt mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, kandelaberen en knotten, tenzij dit als regulier onderhoud geschiedt, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

    • d.

      dunning: velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ten gunste van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

    • e.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1, onderdeel a, van de Wet Natuurbescherming, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 3.1 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet;

    • f.

      boomwaarde: de door het college vastgestelde wijze waarop de waarde van de bomen wordt bepaald; de boomwaarde wordt bepaald overeenkomstig de waardebepaling van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs Bomen.

 

  • DD.

    Artikel 4:11 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

    • 1.

      Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.

    • 2.

      Dit verbod is niet van toepassing op:

      • a.

        wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

      • b.

        vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

      • c.

        fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

      • d.

        kweekgoed;

      • e.

        een alleenstaande boom waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 65 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D;

      • f.

        een alleenstaande wilg, - populier, - ceder, - douglas, - berk en - fijnspar waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 95 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D van deze verordening;

      • g.

        houtopstand buiten de bebouwde kom die

        • 1.

          een zelfstandige eenheid vormt en;

        • 2.

          een grotere oppervlakte dan tien are beslaat of

        • 3.

          ingeval van een rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, meer dan twintig bomen omvat;

      • h.

        houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

      • i.

        het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • 3.

      Het college kan bepaalde gebieden aanwijzen, waar het verbod niet geldt.

    Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

    • 1.

      Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.

    • 2.

      Dit verbod is niet van toepassing op:

      • a.

        wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

      • b.

        vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

      • c.

        fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

      • d.

        kweekgoed;

      • e.

        een alleenstaande boom waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 65 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D;

      • f.

        een alleenstaande wilg, - populier, - ceder, - douglas, - berk en - fijnspar waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 95 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D van deze verordening;

      • g.

        houtopstand buiten de bebouwde kom die

        • 1.

          een zelfstandige eenheid vormt en;

        • 2.

          een grotere oppervlakte dan tien are beslaat of

        • 3.

          ingeval van een rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, meer dan twintig bomen omvat;

      • h.

        houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

      • i.

        het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • 3.

      Het college kan bepaalde gebieden aanwijzen, waar het verbod niet geldt.

 

  • EE.

    Artikel 4:11E wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:11E Schadevergoeding

    • 1.

      Op een verzoek om schadevergoeding krachtens artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet, beslist de gemeenteraad.

    • 2.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid wordt de beslissing genomen binnen dertien weken na de dag waarop het verzoek is ingekomen.

    Artikel 4:11E Schadevergoeding

    Vervallen

 

  • FF.

    Artikel 4:17 wordt als volgt gewijzigd:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:17 Definitie

    In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

    Artikel 4:17 Definitie

    In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

  • GG.

    Artikel 4:18 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    • 1.

      Het is verboden een kampeermiddel of een voertuig ten behoeve van nachtverblijf te plaatsen of te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor:

      • a.

        kampeermiddelen en voertuigen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein bij een woning;

      • b.

        vrachtauto’s als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990.

    Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    • 1.

      Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf een kampeermiddel of een voertuig te plaatsen of te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor:

      • a.

        kampeermiddelen en voertuigen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein bij een woning;

      • b.

        vrachtauto’s als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990.

 

  • HH.

    Artikel 4:18 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    • 1.

      Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf een kampeermiddel of een voertuig te plaatsen of te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor:

      • a.

        kampeermiddelen en voertuigen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein bij een woning;

      • b.

        vrachtauto’s als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990.

    Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    • 1.

      Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf een kampeermiddel of een voertuig te plaatsen of te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor:

      • a.

        kampeermiddelen en voertuigen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein bij een woning;

      • b.

        vrachtauto’s als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990.

 

  • II.

    Artikel 4:33 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:33 Dumpingsverbod

    • 1.

      Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders, buiten een inrichting, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op:

      • a.

        het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

      • b.

        het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

      • c.

        het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • d.

        handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming, de Waterwet of het Besluit bodemkwaliteit.

    • 3.

      Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

    Artikel 4:33 Dumpingsverbod

    • 1.

      Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders, buiten een inrichting, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op:

      • a.

        het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

      • b.

        het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

      • c.

        het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • d.

        handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming, de Omgevingswet of het Besluit bodemkwaliteit.

    • 3.

      Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

 

  • JJ.

    Artikel 4:35 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:35 Zwerfafval rondom inrichtingen

    • 1.

      Degene die een inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

    • 2.

      Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen, die kennelijk uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd, binnen een straal van ten minste 25 meter van de inrichting.

    • 3.

      De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

    Artikel 4:35 Zwerfafval rondom inrichtingen

    Degene die een inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

 

  • KK.

    Artikel 4:37 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:37 Geen opslag van afval in de open lucht

    Het is verboden afvalstoffen in de open lucht en buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met paragraaf 2 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

    Artikel 4:37 Geen opslag van afval in de open lucht

    Het is verboden afvalstoffen in de open lucht op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met paragraaf 2 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen. Het verbod geldt niet als voor de opslag van afvalstoffen een omgevingsvergunning is afgegeven.

 

  • LL.

    Artikel 4:38 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:38 Ontdoen van autowrakken

    Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een inrichting als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

    Artikel 4:38 Ontdoen van autowrakken

    Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan de houder van een omgevingsvergunning voor het demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.

 

  • MM.

    Artikel 5:5 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

    • 1.

      Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

    • 1.

      Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

  • NN.

    Artikel 5:6 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan 72 uren achtereen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben.

    Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

    • 1.

      Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan 72 uren achtereen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

 

  • OO.

    Artikel 5:18 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

    • 2.

      Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. 

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

      • a.

        de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

      • b.

        een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

    • 4.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

    • 2.

      Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

      • a.

        de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

      • b.

        een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

    • 4.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

  • PP.

    Artikel 5:20 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

    • 1.

      Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Gelders wegenreglement.

    • 2.

      De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

    Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

    • 1.

      Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

    • 2.

      De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

  • QQ.

    Artikel 5:23 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

    • 3.

      De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet

    • 3.

      De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

 

  • RR.

    Artikel 5:24 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

    • 1.

      Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

    • 2.

      Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

    • 3.

      De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

    • 4.

      Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

    • 5.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

    • 1.

      Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

    • 2.

      Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

    • 3.

      De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

    • 4.

      Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

    • 5.

      Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

  • SS.

    Artikel 5:25 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    • 1.

      Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen buiten door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

    • 2.

      Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op de krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

      • a.

        nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

      • b.

        beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

    Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    • 1.

      Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen buiten door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

    • 2.

      Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op de krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

      • a.

        nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

      • b.

        beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement.

 

  • TT.

    Artikel 5:26 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

    • 1.

      Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

    • 2.

      De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

    • 3.

      Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

    Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

    • 1.

      Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

    • 2.

      De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

    • 3.

      Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, het Wetboek van Strafrecht of het Binnenvaartpolitiereglement.

 

  • UU.

    Artikel 5:28 wordt als volgt gewijzigd:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

    • 1.

      Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen,die bij de gemeente in beheer zijn.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

    Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

    • 1.

      Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen, die bij de gemeente in beheer zijn

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement.

 

  • VV.

    Artikel 5:33 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

    • 1.

      Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

      • a.

        het voorkomen van overlast;

      • b.

        de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

      • c.

        de veiligheid van het publiek.

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

      • a.

        ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

      • b.

        die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

      • c.

        die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

      • d.

        van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

      • e.

        voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

    • 4.

      Het verbod is voorts niet van toepassing:

      • a.

        op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

      • b.

        binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

    • 5.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

    • 1.

      Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

      • a.

        het voorkomen van overlast;

      • b.

        de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

      • c.

        de veiligheid van het publiek.

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

      • a.

        ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

      • b.

        die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

      • c.

        die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

      • d.

        van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

      • e.

        voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

    • 4.

      Het verbod is voorts niet van toepassing:

      • a.

        op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

      • b.

        binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

    • 5.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

  • WW.

    Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

    • 1.

      Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

    • 2.

      Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

      • a.

        verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

      • b.

        sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

      • c.

        vuur voor koken, bakken en braden.

    • 3.

      Het verbod is eveneens niet van toepassing in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 2.00 uur op het stoken van een vuur in een oliedrum (brandvat) met een maximale inhoud van 200 liter, mits wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorwaarden voor inhoud, brandplaats, omgeving en afstanden.

    • 4.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    • 5.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

    • 6.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

    • 1.

      Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

    • 2.

      Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

      • a.

        verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

      • b.

        sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

      • c.

        vuur voor koken, bakken en braden.

    • 3.

      Het verbod is eveneens niet van toepassing in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 2.00 uur op het stoken van een vuur in een oliedrum (brandvat) met een maximale inhoud van 200 liter, mits wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorwaarden voor inhoud, brandplaats, omgeving en afstanden.

    • 4.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    • 5.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

    • 6.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

  • XX.

    Artikel 5.45 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5.45 Definities

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

     

    • a.

      eigenaar: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van woonruimte of een gebouw. Onder ‘eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek’ wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend;

    • b.

      huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren;

    • c.

      woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet samen met een of meer andere ruimten bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

    • d.

      zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

    • e.

      kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen. Begeleid wonen wordt niet beschouwd als kamerverhuurpand;

    • f.

      onzelfstandige woonruimte: een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik het privé-domein is van een bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen. Begeleid wonen valt niet onder deze definitie;

    • g.

      gemeenschappelijke voorzieningen: ruimten, opstelplaatsen, aansluitingen, installaties, apparatuur en dergelijke die gebruikt kunnen worden door de bewoners van drie of meer onzelfstandige woonruimtes;

    • h.

      omzetting: het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte;

    • i.

      bewoning: met bestemming tot bewoning wordt bedoeld dat men daar permanent woont en daar zijn hoofdverblijf heeft, zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen;

    • j.

      omzettingsvergunning: de vergunning vereist voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte;

    • k.

      buurtindeling: de indeling volgens de CBS wijk- en buurtindeling van de gemeente Apeldoorn;

    • l.

      gebruiksoppervlaktemaat: de maat van de gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

    • m.

      bijzonder woningcomplex: samengesteld geheel van tenminste drie zelfstandige of onzelfstandige woonruimtes;

    • n.

      buurt: deel van een wijk volgens de wijk- en buurtindeling van de gemeente Apeldoorn, laatstelijk vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 november 2001.

    Artikel 5.45 Definities

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

     

    • a.

      eigenaar: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van woonruimte of een gebouw. Onder ‘eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek’ wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend;

    • b.

      huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren;

    • c.

      woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet samen met een of meer andere ruimten bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

    • d.

      zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

    • e.

      kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen. Begeleid wonen wordt niet beschouwd als kamerverhuurpand;

    • f.

      onzelfstandige woonruimte: een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik het privé-domein is van een bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen. Begeleid wonen valt niet onder deze definitie;

    • g.

      gemeenschappelijke voorzieningen: ruimten, opstelplaatsen, aansluitingen, installaties, apparatuur en dergelijke die gebruikt kunnen worden door de bewoners van drie of meer onzelfstandige woonruimtes;

    • h.

      omzetting: het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte;

    • i.

      bewoning: met bestemming tot bewoning wordt bedoeld dat men daar permanent woont en daar zijn hoofdverblijf heeft, zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen;

    • j.

      omzettingsvergunning: de vergunning vereist voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte;

    • k.

      buurtindeling: de indeling volgens de CBS wijk- en buurtindeling van de gemeente Apeldoorn;

    • l.

      gebruiksoppervlaktemaat: de maat van de gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

    • m.

      bijzonder woningcomplex: samengesteld geheel van tenminste drie zelfstandige of onzelfstandige woonruimtes;

    • n.

      buurt: deel van een wijk volgens de wijk- en buurtindeling van de gemeente Apeldoorn, laatstelijk vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 november 2001;

    • o.

      begeleid wonen: een woonvorm waarbij de begeleiding van de bewoners door daartoe deskundige hulpverleners plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft.

 

  • YY.

    Artikel 5.45, onderdeel e, wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5.45 Definities

    • e.

      kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen. Begeleid wonen wordt niet beschouwd als kamerverhuurpand;

    Artikel 5.45 Definities

    • e.

      kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw of logiesverblijf als bedoeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen. Begeleid wonen wordt niet beschouwd als kamerverhuurpand;

 

  • ZZ.

    Artikel 5.48 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5.48 Aanvragen voor een omzettingsvergunning

    • 1.

      De aanvraag voor een omzettingsvergunning wordt door de eigenaar in drievoud ingediend bij het college op een door het college vastgesteld formulier.

    • 2.

      Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

      • a.

        bewijs van eigendom van de woonruimte en, voor zover van toepassing, bewijs dat de aanvrager gerechtigd is tot de gevraagde omzetting;

      • b.

        een plattegrond van de bestaande situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen;

      • c.

        een plattegrond van de gewijzigde situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen waarbij is aangegeven welke ruimten als afzonderlijke woonruimte zullen worden gebruikt.

    • 3.

      Het college is bevoegd om in het belang van het nemen van een beslissing op de aanvraag voor een omzettingsvergunning aanvullende gegevens en bescheiden te vragen.

    • 4.

      Aan de aanvrager wordt binnen een week na de datum van ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging gestuurd waarin de datum van ontvangst is vermeld.

    • 5.

      Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt, indien de aanvrager binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het college ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt vier weken

    • 6.

      De beschikking wordt genomen binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

    • 7.

      Het college verleent de gevraagde omzettingsvergunning voor een in de beschikking aan te geven maximale termijn die niet langer kan zijn dan vijf jaar en na verloop van een periode van vijf jaar met inachtneming van artikel 5.49 van deze verordening op aanvraag telkens met een nieuwe periode van maximaal vijf jaar kan worden verlengd.

    • 8.

      Bij het verlopen van de in het vorige lid genoemde periode vervalt de omzettingsvergunning van rechtswege.

    • 9.

      In de omzettingsvergunning vermeldt het college de volgende informatie:

      • a.

        het adres van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

      • b.

        de eigenaar van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

      • c.

        de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • het aantal onzelfstandige woonruimten dat gecreëerd mag worden

    • 10.

      Aan een omzettingsvergunning worden in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

      • a.

        onverminderd het bepaalde in de Woningwet mogen er geen ingrijpende verbouwingen worden uitgevoerd die de geschiktheid om als woonruimte te kunnen dienen aantasten;

      • b.

        de vergunninghouder stelt het college in kennis van de feitelijke beëindiging van het gebruik waarvoor de omzettingsvergunning is verleend;

      • c.

        de verhuurder verhuurt de onzelfstandige woonruimte slechts aan degene die uiterlijk vijf dagen nadat hij de onzelfstandige woonruimte heeft betrokken, hiervan aangifte doet bij de gemeente Apeldoorn conform de Wet Basisregistratie Personen.

    • 11.

      De voorschriften genoemd in het tiende lid, onder c, gelden niet voor:

      • a.

        aanvragen om een vergunning die het college heeft ontvangen voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld;

      • b.

        aanvragen om verlenging van de vergunning als bedoeld in het zevende lid, mits de vergunning waarvan verlenging wordt gevraagd, is verstrekt voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld.

    • 12.

      Een omzettingsvergunning is gebonden aan de woonruimte waarvoor die vergunning is verleend en kan op verzoek van de eigenaar of een rechtverkrijgende worden overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.

    Artikel 5.48 Aanvragen voor een omzettingsvergunning

    • 1.

      De aanvraag voor een omzettingsvergunning wordt door de eigenaar in drievoud ingediend bij het college op een door het college vastgesteld formulier.

    • 2.

      Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

      • a.

        bewijs van eigendom van de woonruimte en, voor zover van toepassing, bewijs dat de aanvrager gerechtigd is tot de gevraagde omzetting;

      • b.

        een plattegrond van de bestaande situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen;

      • c.

        een plattegrond van de gewijzigde situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen waarbij is aangegeven welke ruimten als afzonderlijke woonruimte zullen worden gebruikt.

    • 3.

      Het college is bevoegd om in het belang van het nemen van een beslissing op de aanvraag voor een omzettingsvergunning aanvullende gegevens en bescheiden te vragen.

    • 4.

      Aan de aanvrager wordt binnen een week na de datum van ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging gestuurd waarin de datum van ontvangst is vermeld.

    • 5.

      Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt, indien de aanvrager binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het college ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt vier weken

    • 6.

      De beschikking wordt genomen binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

    • 7.

      Het college verleent de gevraagde omzettingsvergunning voor een in de beschikking aan te geven maximale termijn die niet langer kan zijn dan vijf jaar en na verloop van een periode van vijf jaar met inachtneming van artikel 5.49 van deze verordening op aanvraag telkens met een nieuwe periode van maximaal vijf jaar kan worden verlengd.

    • 8.

      Bij het verlopen van de in het vorige lid genoemde periode vervalt de omzettingsvergunning van rechtswege.

    • 9.

      In de omzettingsvergunning vermeldt het college de volgende informatie:

      • a.

        het adres van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

      • b.

        de eigenaar van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

      • c.

        de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • het aantal onzelfstandige woonruimten dat gecreëerd mag worden

    • 10.

      Aan een omzettingsvergunning worden in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

      • a.

        onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en de Omgevingswet mogen er geen ingrijpende verbouwingen worden uitgevoerd die de geschiktheid om als woonruimte te kunnen dienen aantasten;

      • b.

        de vergunninghouder stelt het college in kennis van de feitelijke beëindiging van het gebruik waarvoor de omzettingsvergunning is verleend;

      • c.

        de verhuurder verhuurt de onzelfstandige woonruimte slechts aan degene die uiterlijk vijf dagen nadat hij de onzelfstandige woonruimte heeft betrokken, hiervan aangifte doet bij de gemeente Apeldoorn conform de Wet Basisregistratie Personen.

    • 11.

      De voorschriften genoemd in het tiende lid, onder c, gelden niet voor:

      • a.

        aanvragen om een vergunning die het college heeft ontvangen voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld;

      • b.

        aanvragen om verlenging van de vergunning als bedoeld in het zevende lid, mits de vergunning waarvan verlenging wordt gevraagd, is verstrekt voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld.

    • 12.

      Een omzettingsvergunning is gebonden aan de woonruimte waarvoor die vergunning is verleend en kan op verzoek van de eigenaar of een rechtverkrijgende worden overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.

 

  • AAA.

    Artikel 5.49 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5.49 Gronden tot weigering van een omzettingsvergunning

    • 1.

      In afwijking van artikel 1:8 weigert het college een vergunning, indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in het gebouw en in de omgeving van het gebouw. Hiervan is in ieder geval sprake indien:

      • a.

        meer dan 5% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de buurten ‘Binnenstad’ en ‘De Haven’ en tenminste 1% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de overige buurten volgens de CBS wijk- en buurtindeling van de gemeente Apeldoorn wordt gebruikt voor huisvesting als bedoeld in artikel 5.47, of

      • b.

        de aanvraag betrekking heeft op een pand dat, rondom dat pand gemeten vanaf de dichtstbijzijnde gevelwanden, is gelegen op minder dan vijftig meter van een geregistreerd kamerverhuurpand, rondom gemeten van gevel tot gevel, dan wel van een pand waarvoor een aanvraag tot registratie of omzettingsvergunning is ingediend;

      • c.

        de gebruiksoppervlakte in de woning per persoon kleiner is dan 25 m2, gemeten conform de NEN 2580.

    • 2.

      Het afstandscriterium zoals genoemd in het eerste lid, onder b, van dit artikel wordt niet toegepast in de buurten ‘Binnenstad’ en ‘De Haven’.

    • 3.

      Het college weigert een vergunning tevens, indien het beoogde gebruik in strijd is met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • 4.

      De weigeringsgrond genoemd in het eerste lid, onder c, geldt niet voor:

      • a.

        aanvragen om een vergunning die het college heeft ontvangen voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld;

      • b.

        aanvragen om verlenging van de vergunning als bedoeld in het zevende lid, mits de vergunning waarvan verlenging wordt gevraagd, is verstrekt voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld.

    Artikel 5.49 Gronden tot weigering van een omzettingsvergunning

    • 1.

      In afwijking van artikel 1:8 weigert het college een vergunning, indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in het gebouw en in de omgeving van het gebouw. Hiervan is in ieder geval sprake indien:

      • a.

        meer dan 5% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de buurten ‘Binnenstad’ en ‘De Haven’ en tenminste 1% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de overige buurten volgens de CBS wijk- en buurtindeling van de gemeente Apeldoorn wordt gebruikt voor huisvesting als bedoeld in artikel 5.47, of

      • b.

        de aanvraag betrekking heeft op een pand dat, rondom dat pand gemeten vanaf de dichtstbijzijnde gevelwanden, is gelegen op minder dan vijftig meter van een geregistreerd kamerverhuurpand, rondom gemeten van gevel tot gevel, dan wel van een pand waarvoor een aanvraag tot registratie of omzettingsvergunning is ingediend;

      • c.

        de gebruiksoppervlakte in de woning per persoon kleiner is dan 25 m2, gemeten conform de NEN 2580.

    • 2.

      Het afstandscriterium zoals genoemd in het eerste lid, onder b, van dit artikel wordt niet toegepast in de buurten ‘Binnenstad’ en ‘De Haven’.

    • 3.

      Het college weigert een vergunning tevens, indien het beoogde gebruik in strijd is met het bepaalde in artikel 5.1 van de Omgevingswet.

    • 4.

      De weigeringsgrond genoemd in het eerste lid, onder c, geldt niet voor:

      • a.

        aanvragen om een vergunning die het college heeft ontvangen voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld;

      • b.

        aanvragen om verlenging van de vergunning als bedoeld in het zevende lid, mits de vergunning waarvan verlenging wordt gevraagd, is verstrekt voor de datum waarop de gemeenteraad de 16e wijziging van deze verordening heeft vastgesteld.

 

  • BBB.

    Artikel 5.53 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5.53 Voortzetting gebruik als kamerverhuurpand

    • 1.

      Wanneer in een gebied door inwerkingtreding van een bestemmingsplan een specifieke regeling voor kamerverhuurpanden vervalt, mag het gebruik als kamerverhuurpand worden voortgezet indien:

      • a.

        dit gebruik aantoonbaar bestond op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

      • b.

        dit gebruik in overeenstemming was met het bestemmingsplan, waarin een specifieke regeling voor kamerverhuurpanden was opgenomen en

      • c.

        binnen drie maanden na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.47 van deze verordening.

    • 2.

      Aan de eigenaar van een kamerverhuurpand als bedoeld in het eerste lid wordt geacht een tijdelijke vergunning te zijn verleend vanaf het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan totdat op de aanvraag is beslist.

    • 3.

      Op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde in artikel 5.49 eerste lid, onder a en b, niet van toepassing.

    • 4.

      Het bepaalde in artikel 5.49, eerste lid, onder a en b, is evenmin van toepassing op een aanvraag om verlenging van een omzettingsvergunning als bedoeld in artikel 5.48, zevende lid, voor zover de aanvraag betrekking heeft op

      • a.

        een kamerverhuurpand als bedoeld in het eerste lid.

      • b.

        een kamerverhuurpand dat op 1 januari 2008 aantoonbaar als zodanig in gebruik was en waarvoor uiterlijk op 21 augustus 2009 een omzettingsvergunning is verleend conform artikel 4.1, eerste lid van de op 1 juli 2015 vervallen Verordening voor kamerverhuurpanden.

    Artikel 5.53 Voortzetting gebruik als kamerverhuurpand

    • 1.

      Wanneer in een gebied door inwerkingtreding van een omgevingsplan een specifieke regeling voor kamerverhuurpanden vervalt, mag het gebruik als kamerverhuurpand worden voortgezet indien:

      • a.

        dit gebruik aantoonbaar bestond op het moment van inwerkingtreding van dit omgevingsplan;

      • b.

        dit gebruik in overeenstemming was met het omgevingsplan, waarin een specifieke regeling voor kamerverhuurpanden was opgenomen en

      • c.

        binnen drie maanden na inwerkingtreding van dit omgevingsplan een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.47 van deze verordening.

    • 2.

      Aan de eigenaar van een kamerverhuurpand als bedoeld in het eerste lid wordt geacht een tijdelijke vergunning te zijn verleend vanaf het moment van inwerkingtreding van het omgevingsplan totdat op de aanvraag is beslist.

    • 3.

      Op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde in artikel 5.49 eerste lid, onder a en b, niet van toepassing.

    • 4.

      Het bepaalde in artikel 5.49, eerste lid, onder a en b, is evenmin van toepassing op een aanvraag om verlenging van een omzettingsvergunning als bedoeld in artikel 5.48, zevende lid, voor zover de aanvraag betrekking heeft op

      • a.

        een kamerverhuurpand als bedoeld in het eerste lid.

      • b.

        een kamerverhuurpand dat op 1 januari 2008 aantoonbaar als zodanig in gebruik was en waarvoor uiterlijk op 21 augustus 2009 een omzettingsvergunning is verleend conform artikel 4.1, eerste lid van de op 1 juli 2015 vervallen Verordening voor kamerverhuurpanden.

 

  • CCC.

    Artikel 6:2 wordt als volgt gewijzigd:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 6:2 Toezichthouders

    • 1.

      Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

      • 1.

        de ambtenaren die krachtens de Wet milieubeheer belast zijn met het toezicht op de naleving van voorschriften gegeven krachtens die wet;

      • 2.

        de ambtenaren die krachtens de Woningwet belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften;

      • 3.

        de ambtenaren die krachtens de Wegenverkeerswet 1994 zijn aangewezen;

      • 4.

        de ambtenaren die krachtens de Wetboek van Strafvordering zijn aangewezen;

      • 5.

        de ambtenaren die krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast zijn met het toezicht op de naleving van voorschriften gegevens krachtens die wet.

    • 2.

      Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

    Artikel 6:2 Toezichthouders

    • 1.

      Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

      • 1.

        de ambtenaren die krachtens de Wet milieubeheer belast zijn met het toezicht op de naleving van voorschriften gegeven krachtens die wet;

      • 2.

        de ambtenaren die krachtens de Woningwet belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften;

      • 3.

        de ambtenaren die krachtens de Wegenverkeerswet 1994 zijn aangewezen;

      • 4.

        de ambtenaren die krachtens de Wetboek van Strafvordering zijn aangewezen;

      • 5.

        de ambtenaren die krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Omgevingswet belast zijn met het toezicht op de naleving van voorschriften gegeven krachtens die wetten.

    • 2.

      Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

Artikel III Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt onderdeel AA van artikel I in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid treden de onderdelen K, Q, GG, en XX van artikel I op 31 december 2023 in werking.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 21 december 2023.

De raad voornoemd,

S.M. Stam

Waarnemend raadsgriffier

A.J.M. Heerts

voorzitter

Naar boven