Verordening afvoer hemel- en grondwater Dongen

Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

Afkoppelen: Het beëindigen of verminderen van een hemelwaterlozing op openbare riolering;

Afwateringsstelsel: voorziening voor de inzameling en verdere verwerking van grondwater, niet zijnde een openbaar gemengd riool, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

Beheerder: de beheerder van de openbare riolering: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen;

Bestaand bouwwerk: bouwwerk dat is opgericht voor de inwerkingtreding van deze verordening;

Nieuw bouwwerk: bouwwerk dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief herbouw na sloop van een bestaand bouwwerk;

Gemengde riolering: de openbare riolering voor de inzameling en transport van een menging van afvalwater met hemel- en/of grondwater;

Groen dak: een doelbewust met minimaal 6 plantensoorten en min 5 cm substraat voorzien begroeid dak;

Grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

Hemelwater: afstromend regen-, sneeuw- of smeltwater;

Hemelwater riolering: de openbare riolering voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;

Hemelwater voorziening: maatregel dat hemelwater opvangt, bergt en infiltreert in de bodem met een bepaalde retentie;

Infiltratie: het proces waarbij hemelwater wegzakt in de bodem;

Openbare riolering: (een gedeelte van) de riolering of (samenstel van) voorzieningen, in beheer bij de beheerder, voor de inzameling en transport van vuilwater, hemelwater en/of grondwater;

Oppervlakkig lozen: Het over het maaiveld, zichtbaar lozen van hemelwater ter plaatse van de perceelgrens naar de openbare ruimte;

Verhard oppervlak: oppervlak voorzien van verhardingen (o.a. bebouwing, daken, wegen, verharde terreinen, etc.), zodanig dat hemelwater van dit oppervlak niet in de bodem kan infiltreren;

Bestaand verhard oppervlak: verhard oppervlak dat is aangelegd voor inwerkingtreding van deze verordening;

Nieuw verhard oppervlak: verhard oppervlak dat wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief aanleg na verwijdering van bestaand verhard oppervlak.

Vuilwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater of ander afvalwater;

Vuilwaterriolering: de openbare riolering voor de afvoer van uitsluitend afvalwater exclusief hemel- en/of grondwater;

Retentie: de hoeveelheid hemelwater in millimeters die geborgen wordt in een daarvoor bestemde hemelwatervoorziening, niet zijnde een directe of indirecte lozing op openbare riolering.

 

Reikwijdte

Artikel 2. Toepassingsbereik van de verordening

Deze verordening is van toepassing op:

percelen binnen de grenzen van de gemeente Dongen;

alle lozingen, direct of indirect, op de gemeentelijke riolering of voorziening;

Percelen waar omgevingsvergunning-plichtige (bouw)activiteiten worden uitgevoerd waarbij sprake is van nieuw verhard oppervlak van meer dan 20 m2.

In afwijking van lid 1 zijn de hemelwaterregels voor nieuwe verharde oppervlakken, zoals opgenomen in artikel 3 van deze verordening, niet van toepassing op bestaand verhard oppervlak de openbare ruimte in beheer bij de gemeente, provincie, het waterschap of het rijk.

Aan zowel De keur van het waterschap als deze verordening dient voldaan te worden. Enkel bij tegenstrijdigheid prevaleert de Keur boven deze verordening.

 

Lozen van hemelwater

Artikel 3. Verbod op lozen van hemelwater op de openbare riolering

Het is verboden om zonder hemelwatervoorziening vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater van meer dan 20m2 te lozen op de riolering of openbaar terrein; dit moet op het eigen perceel worden verwerkt.

De eigenaar van een perceel heeft de verplichting het hemelwater op eigen terrein te verwerken en heeft daarbij vrije keuze tussen de toe te passen voorzieningen waarbij het volgende geldt:

De minimaal te realiseren hemelwatervoorziening moet tenminste 60 mm (60 liter)per m2 verhard oppervlak, recht van boven bemeten, kunnen verwerken.

Wanneer nieuw verhard oppervlak aansluit op bestaand verhard oppervlak op het zelfde perceel, dient men voor het bestaand verhard oppervlak 7 mm per m2 retentie toe te voegen aan de hemelwatervoorziening.

Voor het oppervlak aan groen dak in m2, recht van boven bemeten, wordt geen (aanvullende) hemelwatervoorziening vereist;

De maximale leeglooptijd voor een infiltratievoorziening is 48 uur;

Indien infiltratie (aantoonbaar) niet mogelijk is, bedraagt de afvoer naar openbaar water of gemeentelijk afwateringsstelsel maximaal 2l/s/ha;

Bij elke activiteit mag de reeds aanwezige totale hoeveelheid (hemel)waterberging op het perceel niet afnemen.

Het hemelwater mag niet verontreinigd raken voordat het de hemelwatervoorziening bereikt.

Om verstopping van de afvoer te voorkomen dient de afvoer minimaal een diameter van 40 mm te bedragen.

De hemelwatervoorziening wordt voorzien van een overstort waarbij het overtollige water oppervlakkig afstroomt naar openbaar water of gemeentelijk afwateringstelsel.

 

De benodigde voorziening(en) als bedoeld in lid 2 dienen uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het nieuw bouwwerk of aanleg van het nieuw verhard oppervlak gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand gehouden worden;

 

De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid en de verplichtingen in het tweede lid, indien van de eigenaar van het nieuw bouwwerk of het nieuw verhard oppervlak redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel van het verbod en de verplichtingen of wanneer in een nieuwbouwsituatie de verdeling van de 60 mm waterberging tussen openbaar en privé om moverende reden anders wordt bepaald. De beheerder kan hiervoor tevens voorwaarden of voorschriften verbinden aan de verleende ontheffing. De beheerder verleent ook ontheffing bij toepassing van een groen dak (lid c) voor het oppervlak waar deze wordt toegepast (recht van boven gemeten).

 

Artikel 4. Vrijstelling bij extreme neerslag (noodoverloop)

Het verbod, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geldt niet voor zover de te verwerken hoeveelheid hemelwater als gevolg van extreme neerslag groter is dan de hoeveelheid die in artikel 3, tweede lid, onder a, wordt genoemd.

 

De in het eerste lid bedoelde overtollige, extreme neerslag dient oppervlakkig geloosd te worden;

 

Een ondergrondse verbinding tussen de hemelwaterafvoeren en het gemeentelijk riool of indien aanwezig, een hemelwaterriolering voor de afvoer van extreme neerslag is alleen toegestaan in afstemming en met instemming van de beheerder.

 

Artikel 5. Melding

Degene die een nieuw bouwwerk opricht of nieuw verhard oppervlak van meer dan 20 m2 aanbrengt meldt dit bij de beheerder. Deze melding dient onderdeel uit te maken van de aanvraag van de omgevingsvergunning zoals benodigd voor de betreffende activiteit.

Bij de melding zoals bedoeld in lid 1 dient een ontwerptekening van het hemelwatersysteem en te verharden oppervlak ter goedkeuring aan de beheerder overlegd te worden. Uit deze tekening moet controleerbaar blijken dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikelen 3 van deze verordening.

Indien van toepassing, dient de gemotiveerde aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 3 lid 4 van deze verordening, onderdeel te zijn van de melding zoals bedoeld in lid 1.

 

Lozen van grondwater

Artikel 6 Verbod op lozen van grondwater op het openbaar riool

Het is verboden grondwater af te voeren naar de openbare riolering.

De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, indien:

het lozen niet tot een onaanvaardbare grondwaterstandsverlaging in de omgevende percelen leidt; en

van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van lozen kan worden gevergd.

Bij de verlening van de ontheffing, zoals bedoeld in lid 2, bepaalt de beheerder de toegestane wijze, omvang en duur van de grondwaterlozing.

Voor het lozen van grondwater, zoals bedoeld in lid 2, worden de actuele tarieven doorberekend conform de rioolheffing.

 

Artikel 7 Kwaliteit af te voeren hemel- en/of grondwater

Het afstromende hemelwater en grondwater, als bedoeld in artikelen 3 en 6 van deze verordening mag niet verontreinigd zijn als gevolg van afspoelen of uitlogen van de gebruikte bouwmaterialen of geloosde stoffen.

 

Slotbepalingen

Artikel 8. Overgangsrecht

Activiteiten waarvoor de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning is ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening, zullen bij het beoordelen van die aanvraag niet getoetst worden aan hetgeen is bepaald in deze verordening.

Bij strijd van deze verordening met bepalingen in overeenkomsten gesloten tussen de gemeente en de rechthebbende, vóór inwerkingtreding van deze verordening, prevaleert het bepaalde in deze overeenkomsten.

 

Artikel 9. Hardheidsclausule

De beheerder kan van de bepalingen in deze verordening afwijken voor zover toepassing zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

 

Artikel 10. Inwerkingtreding

ARTIKEL 1 – DEFINITIES

In artikel 1 worden de begripsbepalingen behorende bij deze verordening gegeven. Waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit het Gegevens Woordenboek Stedelijk Water (GWSW). De definities in het GWSW zijn echter vaak algemener van aard en in betreffende gevallen ontoereikend voor het specifieke onderscheid dat in deze verordening noodzakelijk is.

 

Beheerder: De in verschillende artikelen van deze verordening genoemde beheerder van de openbare riolering is het college van burgemeester en wethouders. B&W kunnen hun bevoegdheden op grond van deze verordening mandateren aan een uitvoeringsorganisatie.

 

Vuilwater: Water afkomstig van een particulier zwembad wordt gerekend tot vuilwater. Voor de overige begrippen is aangesloten bij gebruikelijke definities in het werkveld (o.a. stichting Rioned, de Keur en het Water en Rioleringsplan Dongen).

 

ARTIKEL 2 – REIKWIJDTE

Deze verordening is van toepassing voor bouwen of het renoveren van bouwwerken en de aanleg van verhardingen, voor zover hiermee het verhard oppervlak wijzigt of toeneemt.

Bestaande situaties hoeven dus niet per ommegaande, verplicht aangepast te worden als gevolg van deze verordening. Echter, uit de definities (zie artikel 1) volgt dat deze verordening wel van toepassing is bij alle wijzigingen aan bestaande bouwwerken en/of verharde oppervlakken. In geval van wijzigingen aan, of herbouw van (bestaand) verhard oppervlak ontstaat namelijk - over het algemeen – de gelegenheid om (ondergrondse) voorzieningen te realiseren, in combinatie met voorzieningen die inpandig gerealiseerd kunnen of moeten worden.

Via communicatie en voorlichtingsactiviteiten zal de gemeente de initiatiefnemers bij zoveel mogelijk activiteiten ook motiveren en informeren over de mogelijkheden van anders duurzamer omgaan met hemel- en grondwater op het eigen terrein.

De hemelwaterregels uit de verordening zijn niet per definitie van toepassing op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Het lozen van hemelwater op de riolering is voor inrichtingen geregeld in het Activiteitenbesluit. Daarin staat dat lozing van afstromend hemelwater op een vuilwaterriool alleen is toegestaan als lozing in een schoon-waterstelsel, het oppervlaktewater of de bodem niet mogelijk is. Daarmee wordt dus hetzelfde geëist als wat in de verordening is aangegeven en is het dus niet nodig om de verordening van toepassing te verklaren op inrichtingen volgens het Activiteitenbesluit.

De hemelwaterregels uit de verordening, zoals van toepassing op nieuw verhard oppervlak, zijn niet van toepassing op bestaand verhard oppervlak van openbare percelen. De beheerder van de openbare riolering (de gemeente) is immers zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater dat hier valt. De gemeente hoeft hier zichzelf geen lozingsverbod op te leggen. Dit doet de gemeente wel als onverharde delen van openbare percelen verhard worden.

Om de werklast te beperken en de handhaafbaarheid van deze verordening te bevorderen, hoeven vergunningsvrije (bouw)activiteiten niet aan de hemelwaterregels in deze verordening te voldoen.

 

ARTIKEL 3 - VERBOD OP LOZEN VAN HEMELWATER OP DE RIOLERING

De gemeenteraad heeft de invulling van de zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater geformuleerd in het Water- en Rioleringsplan Dongen (WRP).

 

Lid 1 Verbod

De basis voor het verbod op het lozen van hemelwater op de riolering is in de Wet milieubeheer gesteld en uitgewerkt in het Besluit lozing afvalwater huishoudens en het WRP. Het WRP bevat een beleidsvoornemen over het niet lozen van hemelwater en grondwater op de riolering van zowel openbaar als particulier terrein. Het lozingsverbod is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook open erf of terrein. Het verbod betreft dus het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en onder meer via een dakgoot, regenpijp en afvoerbuis het openbaar gebied of -riool bereikt. Maar ook het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via onder meer goten, putten en afvoerbuis het openbaar gebied of -riool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht, is bijvoorbeeld een terras, oprit, parkeerterrein of laad- en losperron.

 

Lid 2 Op eigen terrein verwerken

In wezen is de regel simpel: hemelwater mag niet op de riolering worden aangesloten. Dit houdt veelal in dat voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater is:

1. hergebruik;

2. infiltreren in de bodem;

3. bergen; en

4. afvoeren.

Afvoer naar oppervlaktewater vereist meestal een goedkeuring, melding of vergunning van het waterschap op basis van de Keur. Ook op locaties waar een gescheiden gemeentelijke riolering aanwezig is voor vuilwater en hemelwater, geldt dat het hemelwater in principe op eigen terrein verwerkt moet worden. Aansluiting van hemelwater op het gemeentelijk hemelwaterstelsel is alleen mogelijk na toestemming van de beheerder. Hierbij moet, gelijk aan de regels in de Keur, 60 liter per m2 op eigen terrein verwerkt worden.

In de Waterwet en het Burgerlijk wetboek is al geregeld dat het op eigen terrein te verwerken water niet mag leiden tot overlast op naburige percelen.

 

Lid 2a afkoppelen van riolering

Vuilwaterriolering hebben onvoldoende capaciteit om hemelwater te verwerken. Daarom mag hierop in de basis geen hemelwater worden aangesloten. Als een perceel is aangesloten op bijvoorbeeld drukriolering, moet dus al het hemelwater op eigen perceel verwerkt worden. Gemengde rioolstelsel zorgen voor de meeste problemen als wateroverlast en ongezuiverde overstorten op oppervlaktewater. In plaats van hemelwater in het gebied te houden waar het valt om verdroging tegen te gaan wordt heel nog altijd heel veel hemel- en grondwater via deze rioolstelsels getransporteerd wordt naar de zuivering. 60mm retentie is veelal voldoende om een fikse regenbui te kunnen weerstaan.

 

Lid 2b Kansen benutten om ook bestaand verhard oppervlak al mee te nemen in de waterbergingsopgave.

Veelal vergt het weinig inspanning om aangrenzend verhard oppervlak mee te nemen in de hemelwatervoorziening voor nieuw verhard oppervlak. 7 mm is een oude basisinspanning die wellicht destijds geldend was in de tijd van oprichting van het bouwwerk of aanleg verharding.

 

Lid 2c Groene daken

De aanleg van een groen dak wordt gestimuleerd, omdat deze daken meerdere voordelen hebben, waaronder de berging van minimaal circa 15 mm (per m2 dak) hemelwater. Daarom wordt voor het oppervlak aan groen dak geen (aanvullende) hemelwatervoorziening vereist. De norm van 60mm geldt dus niet voor het oppervlak aan groen dak. Vanzelfsprekend moet voorzien worden in de afvoer van overtollig hemelwater vanaf een groen dak bij hevige neerslag (meestal het overschot boven 15mm). De wijze van aansluiting is geregeld in het Bouwbesluit.

 

Lid 2d en e Werking van de voorziening

De maximale leeglooptijd wordt bepaald door de doorlatendheid van de bodem en het infiltratieoppervlak en grondwaterstand. Langere leeglooptijd beperkt de capaciteit bij herhaling van neerslag. In principe ligt hier een berekening aan ten grondslag.

In sommige gevallen (te hoge grondwaterstand, ruimtegebrek is infiltratie (aantoonbaar) niet mogelijk is, hiervoor is een conform lid 3 afvoer naar openbaar water of gemeentelijk afwateringsstelsel mogelijk zonder tussenkomst van een infiltratievoorziening maar wel met een vertraging in het afvoerdebiet van maximaal 2l/s/ha.

 

Lid 2f Instandhouding voorzieningen en (of) berging

Met deze verordening wordt ook de instandhouding van de voorzieningen geregeld. Ongewenste latere aanpassingen aan de afvoer van hemelwater, grondwater en stedelijk afvalwater vallen binnen deze verordening. Hierop kan handhavend opgetreden worden.

Bij elke ingreep geldt dat de al aanwezige totale hoeveelheid waterberging niet af mag nemen. Als in het plangebied dus meer waterberging aanwezig was, moet dit behouden blijven of vervangen worden. Daarbovenop moet de opgave voor hemelwaterwaterberging gerealiseerd worden.

 

Lid 2g Geen verontreiniging

Het hemelwater mag niet door tussenkomst van activiteiten verontreinigd raken voordat het de voorziening instroomt. Hierdoor wordt voorkomen dat hemelwater de bodem of oppervlaktewater vervuild. Vervuiling kan ook optreden door uitlogende bouwmaterialen zoals zink en koper.

 

Lid i Oplossing voor klimaatbestendigheid

Oppervlakkige afvoer naar een de openbare ruimte of openbaar water met tussenkomst van een hemelwatervoorziening die de het grootste deel van de neerslag opvangt, teruggeeft aan de bodem en de riolering ontlast is de meest wenselijke oplossing.

 

Om zicht te houden op de verplichting is een termijn van 10 weken aangehouden om de hemelwatervoorziening aan te leggen en operationeel te hebben. Uitgegaan wordt van eenvoudig en robuuste maatregelen die ook in de toekomst eenvoudig te beheren en in stand te houden zijn.

 

Lid 4 Ontheffing

Artikel 10.32a lid 2 Wet milieubeheer luidt: ‘Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruik gemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd’. Dit is de basis voor de mogelijkheid om op grond van lid 3 ontheffing te verlenen. De beheerder kan ook ontheffing verlenen, voor het geheel of een deel van het aantal te bergen mm hemelwater in situaties waarbij een relatie aanwezig is, op het gebied van verwerken van hemelwater, tussen uitgeefbaar en openbaar gebied (evt. van toepassing op nieuwe projectmatige ontwikkelingen).

Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot het niet aansluiten op de riolering en/of op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening of een zuiverende voorziening.

Als een ontheffing verleend is door het bevoegd gezag voor lozing op de (gemengde) riolering, dan vervalt deze zodra een gemeentelijke hemelwatervoorziening is aangelegd. Vanaf dat moment moet de perceeleigenaar voorzieningen treffen om het hemelwater op dat nieuwe stelsel te lozen en niet meer op de (gemengde) riolering.

Een afwijking of ontheffing dient afgewogen te worden in het proces van de omgevingsvergunningen/of Watertoets en waterparagraaf. Daarvoor kan er om een nader onderzoek gevraagd worden. Bijvoorbeeld het aantonen dat infiltratie niet mogelijk is met o.a. representatief bodemonderzoek of infiltratieonderzoek. Of aantonen dat er bijv. ruimtegebrek is of dat er nadelige effecten op de omgeving kunnen ontstaan. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging in de nabijheid, die door infiltratie verplaatst kan worden.

 

ARTIKEL 4 - VRIJSTELLING BIJ EXTREME NEERSLAG

Op vuilwaterriolering (zoals drukriolering) mag nooit hemelwater aangesloten worden, dus ook niet bij extreme regenval.

 

Bij initiatieven dient indien mogelijk gekeken te worden naar de gevolgen van zeer hevige neerslag (T= 100 jaar en extremer). Deze doorkijk moet inzicht geven in waar het water bij die extreme neerslag heen stroomt (op basis van hoogteligging) en of dit tot overlast of schade kan leiden. Zo nodig worden in het plan maatregelen getroffen om dit te voorkomen.

 

Ten behoeve van buien groter dan de voorgeschreven bergingseis wordt aanbevolen om een ontlastput aan te brengen conform de NEN 3215. Bij extreme neerslag is het toegestaan om het hemelwater via de ontlastput bovengronds af te voeren naar openbaar gebied. Als een ontlastput niet volstaat en maatwerk nodig is, dan is dit conform artikel 5 lid 2 alleen mogelijk in samenspraak met de beheerder. De voorziening voor extreme buien moet altijd aangegeven zijn op de stukken bij de melding, op basis van artikel 5.

 

ARTIKEL 5 - MELDING

Om zicht te houden op de ontwikkeling van het verhard oppervlak, is in dit artikel een meldplicht voorgeschreven. Degene die nieuwe bebouwing of nieuw verhard oppervlak aanbrengt, moet dit melden bij de gemeente. Dit gebeurt in de vorm van (een aanvraag van) een omgevingsvergunning. Conform artikel 2 is een melding niet vereist als er voor de betreffende activiteit geen omgevingsvergunning nodig is.

De in lid 2 vermelde tekening(en) mogen bestaan uit eenvoudige, schetsmatige tekeningen van de geplande situatie ter plaatse. In alle gevallen blijft het echter aan de beheerder om aan te geven welke mate van detail in het betreffende geval nodig is voor een juiste beoordeling, of verwerking van de melding. Als zich een bijzondere omstandigheid voordoet kan ook voor betrekkelijk eenvoudige plannen aanvullende informatie noodzakelijk zijn.

De te realiseren noodoverloop zal standaard onderdeel uitmaken van de melding. Een eventuele aanvraag van een totale ontheffing op het lozingsverbod, conform artikel 3 lid 3, dient tegelijk met de melding / aanvraag van omgevingsvergunning ingediend te worden, zodat de toetsing, afweging en beoordeling in één keer kan plaatsvinden.

 

ARTIKEL 6 - VERBOD OP LOZEN VAN GRONDWATER OP HET OPENBAAR RIOOL

Op grond van dit artikel is het lozen van grondwater op de riolering in de gehele gemeente in principe verboden. Dit geldt nadrukkelijk ook voor grondwater in de vorm van spuiwater van Warmte Koude Opslag (WKO), bronneringswater en werkwater van WKO. Voor lozing van spuiwater van WKO, bronneringswater en werkwater van WKO kan toestemming verleend worden. Dit wordt in ieder geval getoetst aan de capaciteit van de riolering ter plekke. Dit artikel sluit aan op de huidige regelgeving en het besluitkwaliteit leefomgeving als onderdeel van de Omgevingswet.

In het verlenen van een ontheffing op het lozingsverbod bepaalt de beheerder hoe de lozing mag plaatsvinden. Zij houdt hierbij onder andere rekening met de lokale hydraulische en hydrologische situatie, de al aanwezige voorzieningen en de effecten op de omgeving. Hierbij kan ook bepaald worden dat de toegestane wijze van lozen automatisch verandert als er iets in deze situatie wijzigt, bijvoorbeeld als er in de toekomst een drainagesysteem wordt aangelegd en de voorkeursvolgorde van lozen aangeeft dat vanaf dat moment daarop geloosd moet worden.

 

ARTIKEL 7 - KWALITEIT AF TE VOEREN HEMEL- EN GRONDWATER

De ontdoener heeft een zorgplicht ten aanzien van de (goede) kwaliteit van het af te voeren en te infiltreren hemelwater en grondwater.

De verwerking van het hemelwater en grondwater mag daarom niet leiden tot verontreiniging van het ontvangende medium, zoals bodem, grondwater, oppervlaktewater, etc. Aangenomen mag worden dat het hemelwater van voldoende kwaliteit is als het afstroomt over niet-afspoelende en niet-uitlogende materialen en er geen verontreinigende activiteiten op deze oppervlakken plaatsvinden. Verontreinigende activiteiten zijn bijvoorbeeld autowassen, besproeiing met onkruid bestrijdende middelen, lozing van verfmiddelen (kalk of iets dergelijks) of lekkage van oliën.

De gemeente ontraadt hemelwater en grondwater dat in contact is geweest met zink, koper of lood zonder zuiverende randvoorziening (zoals bodemverrijking) of bronmaatregel (zoals coaten of vervangen dakgoot) direct naar de bodem af te voeren.

 

Zuivering

Om aan de zorgplicht te voldoen, kan het nodig zijn een filter toe te passen. Met beheersmaatregelen (vervangen vulmateriaal, afvoeren verontreinigd vulmateriaal) moet voorkomen worden dat een verontreiniging doorslaat naar de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater. Na de voorziening kan het water in bodem (als grondwater) of op oppervlaktewater worden geloosd. Vanzelfsprekend hebben maatregelen aan de bron de voorkeur.

 

Bodemverontreiniging

De mogelijke al aanwezige verontreiniging van de bodem moet altijd goed worden nagegaan door de lozer van het hemelwater.

Bij het zonder beperkingen toestaan van het lozen van afvloeiend hemelwater is ervan uitgegaan, dat in de praktijk tijdens het wegstromen van het hemelwater enige verontreiniging bijna onontkoombaar is. De oppervlakken waarover het hemelwater afvloeit zijn immers niet volledig schoon, en afhankelijk van het materiaal waarmee het hemelwater in aanraking komt, vindt vaak enige mate van afspoeling of uitloging plaats. In de meeste gevallen leidt deze echter niet tot een zodanige verontreiniging van het hemelwater, dat het lozen in de bodem verboden moet worden.

Als er wel sprake is van een grote verontreiniging, dan is het vaak mogelijk om door het treffen van preventieve maatregelen de verontreiniging terug te brengen en daarmee het hemelwater alsnog rechtstreeks in het milieu te brengen.

 

Provinciale aanwijzingen

Binnen door de provincie aangewezen zones, zoals het grondwaterwingebied en bijbehorende beschermingszones en boringsvrije zones, gelden mogelijk aanvullende regels voor de verwerking van hemelwater en grondwater. Dit is vastgelegd in de Provinciale Milieu Verordening. Hiervoor is de provincie het bevoegd gezag.

 

ARTIKEL 8 - OVERGANGSRECHT.

Omdat met het van kracht worden van deze verordening juridisch een nieuwe situatie ontstaat, is in artikel 8 een aantal overgangsbepalingen opgenomen. Aanvragen tot aansluiting of wijziging van een aansluiting die na de inwerkingtreding van de verordening nog in behandeling moeten worden genomen, worden behandeld volgens de bepalingen in de verordening.

Omdat het denkbaar is dat voor het tot stand brengen van rioolaansluitingen in het verleden met perceeleigenaren overeenkomsten zijn gesloten waarin afspraken zijn gemaakt die strijd opleveren met de goedkeuring, is in lid 2 vastgelegd dat in dergelijke situaties de bepalingen van de overeenkomst prevaleren. Het zou immers in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel als deze afspraken zomaar opzij worden gezet.

 

ARTIKEL 9 - HARDHEIDSCLAUSULE.

Om te voorkomen dat toepassing van de bepalingen van deze verordening in een concreet geval zou leiden tot een beslissing in strijd met de redelijkheid en billijkheid, is in artikel 9 een hardheidsclausule opgenomen.

 

ARTIKEL 10 - INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 10 gaat over de inwerkingtreding en de citeertitel. Als dag van vaststelling is het moment voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet gekozen. De verordening zal dan van rechtswege overgaan in het Omgevingsplan. En zal hieraan vooraf worden gepubliceerd in het Gemeenteblad. In dit geval is dat een dag na publicatie van de verordening en voor aanvang van kalenderjaar 2024.

 

1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na datum van bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023.

de voorzitter, de griffier,

M.C. Bakermans M.H. van Kampen.

Toelichting

 

Naar boven