Gemeenteblad van Aa en Hunze
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Aa en Hunze | Gemeenteblad 2023, 559029 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Aa en Hunze | Gemeenteblad 2023, 559029 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024 gemeente Aa en Hunze
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
Mantelzorger: Persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo: "hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en andere diensten als bedoeld in de zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep."
Participatie: Volgens de wettelijke definitie gaat het bij participatie om ‘deelnemen aan het maatschappelijke verkeer’. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen. Participatie is sterk individueel bepaald en de mogelijkheden zullen samenhangen met de beperking.
Persoonlijk plan: Persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo.Een door de inwoner opgesteld plan met een omschrijving van de situatie en de mogelijkheden en onmogelijkheden die de inwoner heeft bij het oplossen van zijn beperking in zelfredzaamheid of participatie of problemen bij het zich handhaven in de samenleving.
Resultatenplan: Het begrip resultatenplan is omschreven in de verordening. Mocht er sprake zijn van het inzetten van een individuele of maatwerkvoorziening dan staat er in het plan welk resultaat deze aanbieder moet behalen (het “wat”). De exacte invulling van de maatwerk- of individuele voorziening (het “hoe”) bepaalt een aanbieder, in overleg met de inwoner, zelf, en legt dit vast in een ondersteuningsplan.
Vertrouwenspersoon: Jeugdigen, ouders, pleegouders en verzorgers kunnen gratis een beroep doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon bij vragen over hun rechten en plichten en vragen, problemen of klachten over de (toeleiding naar de) hulpverlening. Het vertrouwenswerk is voor iedereen toegankelijk die te maken heeft met de (toeleiding naar de) jeugdhulp. Het vertrouwenswerk is niet bedoeld voor jeugdigen die verblijven in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI).
Voorzienbaarheid: Het begrip voorzienbaarheid gaat over het anticiperen op situaties waarvan gesteld kan worden dat die te voorzien zijn. Bij het beoordelen van een situatie en de mate van voorzienbaarheid zal rekening gehouden worden met de omstandigheden van betrokkene. Ook hier is maatwerk weer het uitgangspunt.
Gezamenlijk huishouden: Hierbij gaat het college uit van de definitie in artikel 1.1.2 van de Wmo 2015, namelijk: van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Bij iedere hulpvraag beoordeelt het college in iedere situatie van de inwoner of de Wmo van toepassing is. Indien andere wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Participatiewet of de Wet op de kinderopvang, voorziet in een oplossing ten aanzien van de ondervonden beperkingen, zal het college van de hulpvrager verlangen om zich tot de met uitvoering van die wet belaste instelling/organisatie te wenden.
Bij iedere hulpvraag beoordeelt het college in iedere situatie in hoeverre de hulpvrager in staat is om zijn problemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te verminderen of weg te nemen. Hierbij beoordeelt het college ook de mogelijkheid of de inwoner zelfregie kan uitoefenen, zelfredzaam is en eigen verantwoordelijkheid kan nemen.
Artikel 2.3.1 Gebruikelijke hulp bij huishouden
Het college hanteert de volgende uitgangspunten bij gebruikelijke hulp:
Gebruikelijke hulp wordt verwacht van de personen met wie gezamenlijk een huishouden wordt gevoerd. Personen binnen een huishouden zijn altijd zelf primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden, de zelfredzaamheid en de participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving van de leden van die leefeenheid. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht.
De invulling van de gebruikelijke hup mag men zelf bepalen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Het hoeft niet te betekenen dat het huisouden deze hulp zelf uitvoert. De gebruikelijke hulp kan door de inwoner ook aan derden uitbesteed worden of met eigen financiële middelen ingekocht worden.
Artikel 2.3.2 Gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg voor kinderen
Ouders zijn verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kind. Dit geldt ook voor ouders van kinderen met een ziekte of beperking. Om te kunnen beoordelen of ouders een beroep kunnen doen op professionele hulp wordt er onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg:
Onder mantelzorg verstaat het college extra werkzaamheden die leden binnen het netwerk van de inwoner verzorgt. Het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is.
Het sociaal netwerk zijn de personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de hulpvrager een sociale relatie onderhoudt. Onder huiselijke kring dient volgens de Wmo te worden verstaan een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger. Bij andere personen wordt personen bedoelt waarmee de hulpvrager regelmatig contact heeft, zoals buren of medeleden van een vereniging.
Paragraaf 3.1 Toegang maatschappelijke ondersteuning
Artikel 3.1.3 Onafhankelijke cliëntondersteuning
In artikel 2.2.4 Wmo 2015 wordt geregeld dat voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is. Het gaat erom dat er een organisatie is, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
Artikel 3.1.5 Toegang beschermd wonen en thuiswonen+
De inwoner met een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen en thuiswonen+ woonachtig binnen de regio van de centrumgemeente meldt zich bij de gemeente waar hij inschreven staat. Deze gemeente onderzoekt of voorliggende oplossingen mogelijk zijn (zelfstandig wonen met ambulante begeleiding). Is dit niet het geval en wordt Veilig Wonen nodig geacht, dan draagt de regiogemeente de inwoner met een onderbouwd advies over aan de centrumgemeente. De centrumgemeente doet indien nodig aanvullend onderzoek en neemt namens de regiogemeente het besluit Veilig Wonen al dan niet toe te kennen. Het onderzoek en advies van de regiogemeente wordt bij dit besluit betrokken.
Bij een melding van een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen en thuiswonen+ van een inwoner woonachtig buiten de regio van de centrumgemeente, stelt de centrumgemeente vast waar deze persoon het beste beschermd wonen kan krijgen. Hierbij handelt het college in de geest van de uitgangspunten en modelregels in het Convenant Landelijke Toegang Beschermd wonen en de bijbehorende handreiking.
Artikel 3.1.7 Onderzoek: het gesprek
De medewerker van Stichting Attenta informeert de hulpvrager over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de hulpvrager toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan Stichting Attenta, in overleg met de hulpvrager afzien van een gesprek.
Artikel 3.1.8 Onderzoek: resultatenplan
Het resultatenplan beschrijft het resultaat of de resultaten die de inwoner, jeugdige of ouders wil(len) en kan (kunnen) behalen en welke vorm van ondersteuning nodig is om dit resultaat te bereiken. Het vertrekpunt voor het opstellen van dit plan is de persoonlijke situatie en de leefomgeving van de inwoners, jeugdige of ouders. Zij moeten zich kunnen herkennen in het plan.
Artikel 3.1.9 Aanvraag maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning
Het college kan een ondertekend resultatenplan aanmerken als aanvraag als de inwoner op het verslag heeft aangegeven dat hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wil indienen. Als er nog stukken ontbreken vraagt de gemeente de inwoner om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht).
Artikel 3.1.11 Voortgang en evaluatie na toekenning
Als sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.8. (omstandigheden die inwoner verplicht is te melden) en 2.3.9. (omstandigheden op grond van onderzoek van het college) van de Wmo, wijzigt het college de beschikking (ambtshalve) na onderzoek als bedoeld in artikel 2.1.4. van dit besluit.
Paragraaf 3.2 Toegang individuele voorziening jeugd
Om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van de ondersteuning wordt nagegaan welke gemeente als woonplaats geldt volgens het in de jeugdwet opgenomen woonplaatsbeginsel en de daarop van toepassing zijnde meest recente stappenplan woonplaatsbeginsel van de VNG. Een individuele voorziening jeugd verstrekt Attenta alleen aan de jeugdige en/of ouder(s) waarvan volgens het woonplaatsbeginsel de gemeente Aa en Hunze verantwoordelijk is.
Zodra uit de korte vraagverkenning blijkt dat de aanvraag onder de jeugdwet valt en niet kan worden afgehandeld met een verwijzing, wordt de aanvraag geregistreerd. De beslistermijn is niet opgenomen in de jeugdwet maar de Awb (Algemene wet bestuursrecht) wordt gevolgd. Een aanvraag dient in principe binnen acht weken afgehandeld zijn (AwB). In overleg met de jeugdige en ouders kan een langer termijn afgesproken omdat er bijvoorbeeld nog extra informatie opgevraagd moet worden. De ontvangst van de onderzoek wordt schriftelijk bevestigd.
Artikel 3.2.3 Onderzoek: Jeugd familiegroepsplan
Het familiegroepsplan vormt de basis voor de hulpverlening, maar is niet verplicht. Dit betekent dat gezinnen ook jeugdhulp kunnen ontvangen zonder familiegroepsplan. Als een gezin ervoor kiest om geen familiegroepsplan op te stellen, zal bij het opstellen van het hulpverleningsplan of plan van aanpak extra aandacht worden besteed aan bovenstaande punten.
Artikel 3.2.4 Onderzoek: het gesprek
De medewerker van Stichting Attenta informeert de hulpvrager over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de hulpvrager toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan Stichting Attenta, in overleg met de hulpvrager afzien van een gesprek.
Artikel 3.2.5 Onderzoek: het resultatenplan
Het resultatenplan beschrijft het resultaat of de resultaten die de inwoner, jeugdige of ouders wil(len) en kan (kunnen) behalen en welke vorm van ondersteuning nodig is om dit resultaat te bereiken. Het vertrekpunt voor het opstellen van dit plan is de persoonlijke situatie en de leefomgeving van de inwoners, jeugdige of ouders. Zij moeten zich kunnen herkennen in het plan.
Artikel 3.2.6 Verlenging beslistermijn
Als het college niet voldoende gegevens – bijvoorbeeld een medisch of ergonomisch advies – heeft om binnen de termijn van acht weken een beslissing te nemen, heeft het college de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. Het college moet aan de inwoner laten weten dat er meer tijd nodig is en aangeven wat het college nog moet onderzoeken en hoeveel tijd dat gaat kosten.
Als de inwoner het niet eens is met het verlengen van de beslistermijn, kan het College zich beroepen op artikel 4:14 Awb. Het college stelt op grond van dit artikel in de afzonderlijke situatie een zo kort mogelijke nieuwe termijn vast waarbinnen de inwoner de beschikking tegemoet kan zien en draagt hierbij goede argumenten aan om de beslistermijn uit te stellen.
Hoofdstuk 4 Resultaten en voorzieningen Wmo en Jeugdwet
Het college maakt bij de toekenning van een maatwerk- of individuele voorziening gebruik van het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep, om de problemen die ervaren worden in de zelfredzaamheid en participatie vast te stellen en zo tot een passende bijdrage te komen als bedoeld in de verordening.
Artikel 4.2 Afwegingskader interventieniveaus
Artikel 4.3.2 Begeleiding op resultaten ten behoeve van zelfredzaamheid
Het gaat om (ambulante) begeleiding van de inwoner bij het behouden van dan wel het groeien naar zelfstandigheid. Een belangrijk onderdeel is, waar mogelijk, het voeren van regie op de dagelijkse activiteiten. Doelstelling kan zijn: het aanleren van vaardigheden, ondersteuning bij dagelijkse levensverrichtingen, leren omgaan met een beperking, leren structuur aan te brengen in de dag. Het oplossend vermogen van de inwoner en/of het gezin wordt versterkt.
Artikel 4.3.3 Begeleiding en dagbesteding op resultaten ten aanzien van meedoen
Het gaat om (ambulante) ondersteuning van de inwoner ten behoeve van participatie in de maatschappij. Doelstelling kan zijn het aanleren van vaardigheden, bieden van invulling en structuur tijdens de dag, en/of ontlasting van de verzorgers. Het oplossend vermogen van de inwoner wordt versterkt. Het kan gaan om begeleiding met verblijf overdag (dagbesteding, kinderdagcentrum), volledig verblijf (logeren) of individuele ambulante begeleiding.
Artikel 4.3.4 Behandeling en begeleiding op de resultaten gezondheid
Doelstelling is het verbeteren van het geestelijk en lichamelijk welbevinden van de inwoner, zodat deze zo optimaal als mogelijk kan functioneren in de maatschappij. Een inwoner en zijn omgeving leren omgaan met de fysieke, verstandelijke of psychische beperking. Belemmeringen die een inwoner of zijn omgeving ervaart op het gebied van bovengenoemde beperkingen worden zoveel mogelijk weggenomen.
Deze voorziening wordt verstrekt aan inwoners die zich dagelijks zittend verplaatsen en daarom zijn aangewezen op een rolstoel om zich te kunnen verplaatsen. Met deze voorziening kan een inwoner zich zelfstandig verplaatsen in-en om de woning en wordt de inwoner in staat gesteld om deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer; het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.
Als een maatwerkvoorziening voor een aanpassing wordt verstrekt, is het van belang dat mensen ook een zogenaamde 'restreint' op hun rijbewijs kunnen krijgen. Zo'n restreint is een beperkende voorwaarde, waaronder iemand met een handicap bevoegd is een (aangepast) motorvoertuig te besturen. Voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat er een aanpassing is aangebracht.
Artikel 4.5 Voorziening Zak- en kleedgeld Jeugd
Deze vergoeding is gelijkgesteld aan de bijdrage kinderbijslag, zie: https://www.svb.nl/nl/kinderbijslag/bedragen-betaaldagen/bedragen-kinderbijslag.html.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 5.1.1 Voorwaarden bekwaamheid
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 hanteert het college het volgende beoordelingskader bij de beoordeling of een aanvrager in aanmerking komt voor een pgb:
Indien de cliënt niet in staat is om aan bovenstaande punten zelf te voldoen, kan hij/zij een pgb-vertegenwoordiger benoemen. De pgb-vertegenwoordiger dient aan de bekwaamheidseisen onder sub a van art. 5.1 lid 1 te voldoen en is niet de hulpverlener zelf en ook geen familie in de eerste of tweede graad van de hulpverlener.
Artikel 5.1.5. De hoogte van een pgb
Bij het pgb wordt onderscheid gemaakt in een ‘professioneel tarief’ en een ‘sociaal netwerk-tarief’.
professioneel tarief - Het professionele tarief wordt bepaald door 90% van het zorg in natura tarief voor de goedkoopst passende ondersteuning.
Iemand komt in aanmerking voor het professioneel tarief als hij/zij voldoet aan de professionaliteitsvereisten passend bij de ondersteuningsvraag, ook als dit een naaste is. Registratie als zorgverlener is alleen van belang als die specifieke registratie noodzakelijk is om de specifieke zorg te verlenen.
De besteding van het pgb dient te alle tijden op verzoek van het college, verantwoord te worden. Dat betekent dat indien het college daar om vraagt, de budgethouder moet kunnen aantonen op welke wijze (door wie en hoe) het budget besteed is. Daarbij mag een professionele ondersteuner het pgb niet beheren.
Artikel 5.2.1 Voorwaarden bekwaamheid
Naast de Jeugdwet en de verordening hanteert het college het volgende beoordelingskader bij de beoordeling of een aanvrager in aanmerking komt voor een pgb.
Indien de jeugdige en ouders niet in staat zijn om aan bovenstaande punten zelf te voldoen, kan hij/zij een pgb-vertegenwoordiger benoemen. De pgb-vertegenwoordiger dient aan de bekwaamheidseisen onder sub a van art. 5.1 lid 1 te voldoen en is niet de hulpverlener zelf en ook geen familie in de eerste of tweede graad van de hulpverlener.
Een voorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de inwoner dit gemotiveerd vraagt. Voor jeugd geldt dat gemotiveerd dient te worden waarom zorg in natura niet passend is. Met de motiveringseis stimuleert het college de inwoner om na te denken over de invulling van zijn ondersteuningsvraag en deze te concretiseren.
Artikel 5.2.5 De hoogte van een pgb
Bij het pgb wordt onderscheid gemaakt in een ‘professioneel tarief’ en een ‘sociaal netwerk-tarief’.
professioneel tarief - Het professionele tarief wordt bepaald door 90% van het zorg in natura tarief voor de goedkoopst passende ondersteuning.
Iemand komt in aanmerking voor het professioneel tarief als hij/zij voldoet aan de professionaliteitsvereisten passend bij de ondersteuningsvraag, ook als dit een naaste is. Registratie als zorgverlener is alleen van belang als die specifieke registratie noodzakelijk is om de specifieke zorg te verlenen.
Voorzieningen waar geen pgb voor mogelijk is, zijn:
Gespecialiseerde jeugdhulp leent zich vanwege haar specialistische karakter niet voor een pgb. Het betreft alle behandelingen op interventieniveau 6, te weten: Specialistische GGZ behandelingen, Intensieve ambulante gezinsbehandelingen en Verblijf met behandeling). Dagbehandeling op interventieniveau 7, te weten: Medisch Orthopedagogisch Centrum en Kinderdag Centrum en Time Out voorzieningen op interventieniveau 8.
Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten
Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten op grond van de Wmo
Bij gebruikmaking van een maatwerkvoorziening (in natura of pgb) is de inwoner een bijdrage verschuldigd op grond van artikel 2.1.4 lid 1 sub b van de wet Wmo en artikel 10 van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2020’. Daarbij is de eigen bijdrage is nooit meer dan de daadwerkelijke kosten.
Artikel 8.1 Overgangsbepaling huishoudelijke ondersteuning
Artikel 4.3.2 lid 3 is van toepassing op meldingen vanaf 1 januari 2024. Alle besluiten die het college voor 1 januari 2024 neemt voor huishoudelijke ondersteuning blijven gelden voor het termijn waarvoor ze zijn afgegeven. Een aanpassing is alleen mogelijk als een inwoner een melding doet voor een herindicatie of wanneer er volgens Attenta een reden is om een heronderzoek uit te voeren.
Artikel 8.2 Intrekking oude nadere regels
De nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2024 vervangt de ‘De nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2020’
Artikel 8.3 Inwerkingtreding en citeertitel
De “Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd 2024 gemeente Aa en Hunze ” treedt in werking op 1 januari 2024. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2020 “
Deze regels zijn vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze op 5 december 2023.
de heer. R.L.H. Schoonderbeek
secretaris
de heer. A.W. Hiemstra
burgemeester
Wijzigingen in wet- en regelgeving en rechterlijke uitspraken kunnen gevolgen hebben voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Daarnaast kan gewijzigd inzicht aanleiding zijn om de regels omtrent de uitvoering aan te passen. De nadere regels kunnen en zullen als dat nodig is door het College worden aangepast.
In 2018 is de notitie “Samen maak je de route” vastgesteld. Deze notitie vormt de basis voor de wijze waarop de gemeente Aa en Hunze binnen het sociaal domein wil denken, organiseren en doen. De aanleiding van deze denkrichting is de transformatie in het sociaal domein geweest. Ook in deze nadere regels is een vertaalslag te vinden van “Samen maak je de route!” waar de volgende uitgangspunten in zijn benoemd:
De gemeente Aa en Hunze wil dat jeugdigen en volwassenen veilig op kunnen groeien, mee kunnen doen in de samenleving en zo zelfredzaam mogelijk zijn. Indien nodig wordt zorg en ondersteuning ingezet, aansluitend en aanvullend op de eigen kracht en de sociale netwerken van de inwoner. Een positieve benadering van onze inwoners is het fundament waarbij de inwoner zo veel mogelijk zelf regie heeft of houdt over zijn eigen leven. De inzet op het bereiken of behouden van resultaten omvat maatwerk: de ondersteuning is licht waar het kan en zwaar als dit nodig is.
De inwoner en zijn sociale omgeving worden gezien als één geheel. Dit betekent meer oog voor en inzet van het gezin, het sociale netwerk, ervaringsdeskundigen of andere vormen van informele ondersteuning. Het is van belang dat ondersteuning nooit op zichzelf staat. Er is onderlinge samenhang in de geboden ondersteuning wanneer tegelijkertijd gewerkt wordt aan verschillende resultaatgebieden. De vraag van de inwoner is leidend en niet het aanbod.
De gemeente zet in op een beweging van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen wanneer dit kan. Een sluitende keten tussen lokale initiatieven in het voorliggend veld en maatwerkvoorzieningen is essentieel in het belang voor onze inwoners.
De gemeente gaat bij de uitvoering van de ondersteuning uit van de volgende zeven principes:
De nadere regels kennen een volgorde in hoofdstukken die zoveel mogelijk het werkproces volgt:
Artikel 2.2. Zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid
In de Wmo 2015 is het begrip eigen kracht geherdefinieerd in ‘dat wat iemand zelf kan, waar nodig en mogelijk met ondersteuning van anderen’. Daarmee is het veel belangrijker ‘wat iemand wil’ en hoe dat te bereiken is, dan of hij ‘recht’ heeft op een voorziening ter ondersteuning. Zelfredzaamheid is zo het resultaat van zelfregie, eigen kracht en ondersteuning, het zelf kunnen of zelf kunnen regelen.
Bij eigen verantwoordelijkheid zoals eerder genoemd, is de kernvraag ‘wat moet of mag ik zelf doen’. Het begrip voorzienbaarheid sluit hierbij aan. Het begrip voorzienbaarheid gaat over het anticiperen op situaties waarvan gesteld kan worden dat die te voorzien zijn. Bij het beoordelen van een situatie en de mate van voorzienbaarheid zal rekening gehouden worden met de omstandigheden van betrokken. Ook hier is maatwerk weer het uitgangspunt.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand zijn badkamer gaat renoveren, verwachten wij van hem dat hij rekening houdt met de gezondheidsverwachtingen over de langere periode. Ook als er op dat moment nog geen beperkingen zijn. Dat betekent dat de persoon in kwestie bijvoorbeeld aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad.
Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? De gemeente moet daarover voorlichting geven en duidelijk maken waar verwachtingen mogen beginnen, maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.
Artikel 3. Gebruikelijke hulp en zorg
Wanneer er gebruikelijke zorg is, hoeft er geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 te worden verstrekt. Wel moet altijd onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden van huisgenoten om hulp te bieden. Het kan zijn dat een huisgenoot niet kan helpen door feitelijke afwezigheid (door werk of studie) of door dreigende overbelasting. Dit onderzoek maakt deel uit van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van betrokkene.
De bevoegdheid van het college om persoonsgegevens van huisgenoten te registreren is in artikel 5.1.1 Wmo 2015 geregeld.
Als er sprake is van een chronische situatie (situatie langer dan 3 maanden) wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor zover dit geschiedt op basis van algemeen aanvaarde maatstaven. Het gaat hierbij om:
(Dreigende) overbelasting en gebruikelijke zorg
De feitelijke situatie is uitgangspunt bij het vaststellen of en in welke mate er gebruikelijke zorg is. Een huisgenoot die overbelast is of overbelast dreigt te worden kan geen of beperkt gebruikelijke zorg bieden. Het gaat daarbij om het evenwicht tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting).
Factoren van belang voor draagkracht zijn: persoonskenmerken van de huisgenoot, lichamelijke en geestelijke conditie van de huisgenoot, de andere activiteiten van de huisgenoot, de wijze van omgaan met problemen, de motivatie voor de hulptaak, het sociaal netwerk.
Factoren van belang voor draaglast zijn: persoonskenmerken van de hulpvrager, de benodigde ondersteuningsintensiteit, de omvang en mate van (on)planbaarheid van taken, het ziektebeeld en de prognose, inzicht in het ziektebeeld van de hulpvrager, de woonsituatie, bijkomende sociale, emotionele of relationele omstandigheden.
Als het vermoeden bestaat dat de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken of als iemand dit aangeeft moet hiernaar onderzoek worden gedaan. Vaak is het nodig degene die de gebruikelijke zorg moet verlenen zelf te horen. Als er sprake is van of één of meer medische symptomen die wijzen op (dreigende) overbelasting, moet altijd een medisch advies worden opgevraagd (bijvoorbeeld huisarts).
Als de zorg van de huisgenoot in omvang en intensiteit groter is dan de zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht is sprake van niet-gebruikelijke zorg. Dan moet onderzocht worden of de huisgenoot deze zorg kan bieden of dat het nodig is een maatwerkvoorziening toe te kennen. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij (dreigende) overbelasting. In dat geval moet ondersteuning worden geboden vanuit de Wmo 2015 door iemand anders. Een maatwerkvoorziening kan niet worden ingevuld door middel van een persoonsgebonden budget, uitgevoerd door een overbelaste huisgenoot of mantelzorger.
Artikel 3.2 Gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg voor kinderen
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
Afwegingskader gebruikelijke zorg
Verderop in de toelichting is de richtlijn opgenomen waarin staat wat gebruikelijke zorg is voor een kind met een normale ontwikkeling in verschillende leeftijdsfasen. Daarnaast neemt het college de volgende factoren mee in de afweging:
Leeftijd van het kind - In principe hebben jonge kinderen (gezond of met een beperking) meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen. Bepaalde zorghandelingen vallen bij jonge kinderen daarom onder de gebruikelijke zorg, terwijl ze bij oudere kinderen vallen onder de bovengebruikelijke zorg. Daarom moet er altijd gekeken worden of de zorg passend is bij de leeftijd van het kind.
Aard van de zorg - Alle kinderen hebben zorg nodig van hun ouders, alleen kan de aard van deze zorg verschillen. Bepaalde zorghandelingen die niet standaard bij alle kinderen voorkomen, kunnen daarom ook vallen onder de gebruikelijke zorg. Een voorbeeld hiervan is het legen van een katheterzak in plaats van het verschonen van een luier. Daarom moet er ook altijd gekeken worden naar de aard van de zorghandeling en of deze past bij de taken van een ouder.
Frequentie van de zorg - Naast de leeftijd van het kind en de aard van de zorg moet er ook gekeken worden naar de frequentie van de zorg en of deze aansluit op het normale patroon van de dagelijkse zorg. De zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van de dagelijkse zorg vallen onder de gebruikelijke zorg, zoals het toedienen of aanreiken van medicatie voorafgaand aan de maaltijd. De handelingen die niet meelopen in het normale patroon vallen onder de bovengebruikelijke zorg, zoals het 's nachts toedienen of geven van medicijnen.
(Dreigende) overbelasting van ouders
De verzorging en opvoeding kan voor ouders zo zwaar worden dat er sprake is van overbelasting van de ouders. In een dergelijke situatie kunnen kinderen en ouders ook een beroep doen op professionele hulp voor de gebruikelijke zorg. De gemeente kan in een dergelijke situatie bijvoorbeeld (tijdelijk) respijtzorg vanuit de Jeugdwet inzetten om ouders te ondersteunen.
Zet de gemeente professionele hulp in voor de gebruikelijke zorg, dan moeten de door overbelasting veroorzaakte klachten bij de ouders duidelijk beschreven worden. En moet dus duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt.
Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om zorg die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is niet het bieden van gebruikelijke zorg. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke zorg. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.
Bij de gesprekken met de hulpvrager en partner kijken we ook naar de problemen die de mantelzorger ervaart en of ondersteuning nodig is. Ter voorkoming van overbelasting kan bijvoorbeeld dagbesteding ingezet worden.
Artikel 3.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
De criteria om dit te beoordelen zijn benoemd door de Centrale Raad. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de hoogste bestuursrechter in sociale zekerheidszaken en ambtenarenzaken. De volgende vragen zijn van belang bij het onderzoek.
Stap 1. Is de voorziening algemeen gebruikelijk
Stap 2. Is het voor de aanvrager ook algemeen gebruikelijk?
Ten tweede is het de vraag of een zaak, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, ook voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Dat hoeft namelijk in bepaalde individuele situaties niet het geval te zijn. Voorbeelden zijn:
Of een voorziening in een concreet geval als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt kan dus afhangen van de financiële situatie. In dat geval is onderzoek daarnaar nodig. Zie ook uitspraak ECLI:NL:CRVB:2018:2182. Inkomensonderzoek is dus wel degelijk mogelijk. Wat níet mag is het stellen van inkomensgrenzen voor de toegang tot de Wmo. Hierdoor ontstaat vaak het misverstand dat er nooit naar het inkomen mag worden gekeken.
Artikel 3.2.7 Directe verwijzing bij jeugdhulp
In tegenstelling tot de Wmo kent de Jeugdwet ook wettelijke verwijzers. Op grond van de Jeugdwet zijn dat huisartsen, jeugdartsen, gecertificeerde instellingen, medisch specialisten en rechters. De verwijzing leidt, zonder tussenkomst van de gemeentelijke toegang, tot ondersteuning. Als een wettelijke verwijzer verwijst en er als gevolg daarvan geen resultatenplan door de gemeentelijke toegang wordt opgesteld, blijft de aanbieder verantwoordelijk voor het opstellen van het ondersteuningsplan. In dit ondersteuningsplan wordt, in afstemming met de inwoner, het te behalen resultaat opgenomen. Hiervoor gelden dezelfde eisen als voor het resultatenplan. Het ondersteuningsplan dient binnen twee maanden na zorgtoewijzing te zijn afgerond door de aanbieder. Gemeenten kunnen in voorkomende gevallen contact met aanbieder zoeken. Dit zal veelal het geval zijn als het gezin/systeem al bij de toegang bekend is en afstemming over de in te zetten ondersteuning noodzakelijk is. Hieruit volgt dat aanbieder niet gehouden is de gemeente een ondersteuningsplan dan wel een startbrief te doen toekomen.
Hoofstuk 4 Resultaten en voorzieningen Wmo en Jeugdwet
Vanaf 1 januari 2017 werken de gemeenten in Noord- en Midden Drenthe voor jeugdhulp en Wmo met een resultatenmatrix. In 2020 is opnieuw aanbesteed en is de resultatenmatrix aangepast. De resultatenmatrix koppelt interventieniveaus op een overzichtelijke manier aan resultaten. Door het werken met de matrix kunnen medewerkers ‘Toegang’, aanbieders huisartsen en gecertificeerde instellingen beter sturen op het resultaat.
De gemeenten staan in deze werkwijze een aanpak voor, waarbij niet het aantal uren het uitgangspunt is van de omvang van de ondersteuning, maar het te bereiken resultaat. De gemeente kopen dus geen producten in maar resultaten. De omvang van de ondersteuning is afhankelijk van de situatie en kan per inwoner verschillen. Zo wordt maatwerk geborgd.
De resultatenmatrix kent vaste domeinen, hoofd- en subresultaten om de te bereiken resultaten van de inwoner te omschrijven. Om de zwaarte en intensiteit van de ondersteuning binnen de resultatenmatrix te duiden gebruiken we interventieniveaus. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Bij aanvragen voor hulpmiddelen en woningaanpassing op grond van de Wmo wordt niet met de resultatenmatrix gewerkt.
Domeinen Hoofdresultaten en subresultaten
De resultatenmatrix 2020 kent vier Domeinen: Veilig (V), Zelfredzaam (Z), Meedoen (M) en Gezond (G). Op deze vier domeinen zijn hoofdresultaten geformuleerd waar de inzet van de ondersteuning zich op richt. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen waarbij per domein de uitwerking van de hoofdresultaten is beschreven.
De hoofdresultaten zijn onderverdeeld in subresultaten. De subresultaten geven de ontwikkeltredes binnen het Hoofdresultaat weer. De ontwikkeltredes sluiten aan bij de vorm van ondersteuning die ingezet wordt om het gewenste resultaat van de inwoner te bereiken. De hoofd- en subresultaten hebben betrekking op de eindsituatie of een tussenstand, die de inwoner of het gezin met de inzet van ondersteuning kan bereiken. In deze handreiking worden de hoofd- en subresultaten nader uitgewerkt (zie bijlage 1).
Artikel 4.3 Domeinen en resultaatgebieden
Algemene beschrijving begeleiding
Binnen het sociaal domein is alles gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid van de inwoner en het versterken van het netwerk (familie, vrijwilligers, welzijn, etc.) van de inwoner. De ambulante begeleiding van de inwoner waarbij het aanleren van vaardigheden en/of het leren omgaan met een beperking centraal staat met als doel de zelfredzaamheid van de inwoner te bevorderen, te behouden of te compenseren.
Deze algemene beschrijving is van toepassing op resultaat V1 en verder op alle leefgebieden van de resultatenmatrix waar langdurige en kortdurende begeleiding voor jeugdigen en volwassenen ingezet kan worden.Er zijn twee vormen van begeleiding:
Artikel 4.5 Zak- en kleedgeldregeling Jeugd
Naar aanleiding van diverse vragen van aanbieders en gemeenten over ‘zak en kleedgeld’ maar ook onderzoek van de Kinderombudsman in 2017, is deze bepaling opgenomen in de nadere regels. Het onderzoek van de Kinderombudsman gaat over de vergoeding van zak- en kleedgeld voor jongeren die met een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel in een residentiële inrichting verblijven. Hierbij heeft de ombudsman de aanbeveling gedaan, duidelijke afspraken te maken voor zak -en kleedgeld voor kinderen die met een dergelijke jeugdbeschermingsmaatregel in een instelling verblijven, wanneer ouders hier niet in kunnen voorzien. Naar aanleiding van het onderzoek van de Kinderombudsman heeft de VNG met andere partijen een Handreiking zak en kleedgeld gemaakt.
Voor de kinderen in pleegzorg kennen we wel een bijzondere kostenregeling. Deze is opgenomen in de contracten met de pleegzorgaanbieders. In de andere contracten is hierover niet expliciet iets geregeld. Incidenteel komt het voor dat een jeugdige in aanmerking wil komen voor vervanging van kleding e.d. De ervaring is dat deze kosten door de gemeente vanuit maatwerk worden vergoed.
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (art. 1:392) zijn ouders primair verantwoordelijk voor het levensonderhoud van hun kinderen, ook wanneer het kind met een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel in een residentiële inrichting verblijft. In de praktijk komt het voor dat bepaalde kosten voor het levensonderhoud van een kind niet betaald worden door of verhaald kunnen worden op de ouders en ook niet uit een andere regeling vergoed kunnen worden, maar waarbij het wel in het belang van de jeugdige is dat deze kosten gemaakt worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarbij ouders al lange tijd uit beeld zijn, of niet in staat zijn om aan de financiële verplichtingen te voldoen.
Er zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten, GI’s (Gecertificeerde Instellingen) en jeugdhulpinstellingen, hoe hier mee om te gaan. Deze afspraken zijn Drenthe breed gemaakt. Hiermee hebben we een eenduidige regeling voor alle Drentse gemeenten en geven we duidelijkheid aan de GI’s en jeugdhulpinstellingen.
Op basis van de aanvraag met een bijbehorende verklaring van de voogd wordt er een financiële vergoeding uitbetaald aan de voogd of de aanbieder. Dit zal blijken uit de verklaring van de voogd. De voogd kan in overleg met de zorgaanbieder bepalen wie het ontvangen bedrag beheert. Mocht de zorgaanbieder het bedrag beheren, kan een zorgaanbieder een factuur naar de betreffende gemeente sturen om de bijzondere kosten maandelijks in rekening te brengen.
Deze vergoeding is gelijkgesteld aan de bijdrage kinderbijslag, zie: https://www.svb.nl/nl/kinderbijslag/bedragen-betaaldagen/bedragen-kinderbijslag.html.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
Een mogelijkheid voor toekenning van de maatwerkvoorziening is in natura (Zorg in Natura – ZIN). Daarmee wordt bedoeld dat het college een voorziening verstrekt van een door de gemeente te betalen zorgaanbieder. Bijvoorbeeld begeleiding of dagbesteding geleverd door een de door de gemeente gecontracteerde instelling. Met de voorziening die de inwoner in natura ontvangt, wordt hij/zij in staat gesteld zelfredzaam te zijn of te kunnen participeren.
Een maatwerkvoorziening kan ook verstrekt worden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb is een bruikbaar instrument voor individueel maatwerk en keuzevrijheid: hiermee is directe zeggenschap over de ondersteuning. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening.
Echter, een budgethouder maar ook de ondersteuning ingekocht middels een pgb, moet aan een aantal voorwaarden te voldoen. De budgethouder moet pgb-vaardig zijn en taken verbonden aan een pgb op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren.
De ingekocht ondersteuning, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren dienen veilig, doeltreffend en klantgericht te zijn.
Artikel 7.1 lid 3 Toetsingskaders jeugd IGJ
De inspectie (IGJ) gebruikt toetsingskaders bij haar toezicht. Aan de hand van een toetsingskader controleert de inspectie een organisatie. Ze kijkt of de organisatie voldoet aan de wettelijke eisen en verantwoorde hulp biedt van voldoende kwaliteit.
De inspectie voert het toezicht op jeugdhulpaanbieders grotendeels uit aan de hand van het toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd. De inspectie gebruikt bepaalde delen van het toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd voor het toetsen van nieuwe toetreders in de jeugdhulp, jeugdhulp met verblijf, jeugdhulp zonder verblijf en de gesloten jeugdhulp.
Hieronder vindt u een overzicht van de toetsingskaders voor het toezicht op jeugdhulpaanbieders.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-559029.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.