Zevenentwintigste wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012

De raad van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 november 2023 (raadsvoorstel nr. 23bb007864/23bo008556);

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

overwegende, dat het gewenst is de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 te wijzigen in verband met een wijziging van het vergunningenbeleid ten aanzien van deelmobiliteit;

 

besluit:

Artikel I  

De Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 5:1 komt te luiden:

 

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • -

      parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • -

      voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:1 wordt in deze afdeling verstaan onder weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994.

B

Artikel 5:12a komt te luiden:

 

Artikel 5:12a Vergunning deelmobiliteit

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college bedrijfsmatig voertuigen, met inbegrip van kleine wagens als bedoeld in artikel 5:1, voor gebruik door derden op de weg te plaatsen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen categorieën voertuigen.

  • 3.

    Het college verleent geen vergunning voor het plaatsen van voertuigen met een verbrandingsmotor.

  • 4.

    Onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 kan het college de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, intrekken, wijzigen, schorsen of hieraan voorschriften of beperkingen verbinden, indien:

    • a.

      het ter gebruik aanbieden van de voertuigen:

      • 1°.

        gevaar oplevert voor de veiligheid van personen, goederen of de verkeersveiligheid;

      • 2°.

        hinder of overlast veroorzaakt voor het woon- of leefklimaat;

      • 3°.

        een nadelige invloed heeft op het milieu;

      • 4°.

        onevenredig beslag legt op de openbare ruimte; of

      • 5°.

        afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte;

    • b.

      in strijd is gehandeld met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • c.

      niet wordt voldaan aan het exploitatieplan;

    • d.

      niet wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels of beleidsregels;

    • e.

      structureel minder voertuigen worden geplaatst dan toegestaan op grond van de vergunning;

    • f.

      de aanvrager verweven is met een andere onderneming die voor dezelfde periode en voor dezelfde voertuigen een vergunning heeft aangevraagd.

  • 5.

    Het college weigert de aanvraag voor een vergunning indien:

    • a.

      de voertuigen waarvoor een vergunning is aangevraagd niet voldoen aan een bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde eis voor die betreffende voertuigen;

    • b.

      de aanvrager op grond van de van toepassing zijnde verdelingsprocedure niet in aanmerking komt voor een vergunning;

    • c.

      uit de statuten en het feitelijk handelen van de aanvrager blijkt dat de aanvrager het bedrijfsmatig aanbieden van voertuigen voor gebruik door derden niet als doelstelling heeft.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen die zien op:

    • a.

      het stellen van indieningsvereisten voor de aanvraag voor een vergunning;

    • b.

      het vaststellen van een voertuigenplafond per categorie of type voertuigen;

    • c.

      het tijdelijk kunnen afwijken van het voertuigenplafond zodat tijdelijk meer voertuigen door bestaande aanbieders kunnen worden geëxploiteerd;

    • d.

      het stellen van voorwaarden waaronder een vergunning wordt verleend;

    • e.

      de wijze van verdeling van de vergunningen alsmede de toetsingscriteria hiertoe;

    • f.

      het vaststellen van een tijdvak waarbinnen een vergunningaanvraag kan worden ingediend;

    • g.

      het vaststellen van categorieën van voertuigen of voertuigtypen welke in aanmerking komen voor een vergunning.

  • 7.

    In afwijking van artikel 1:7 verleent het college de vergunning voor de duur van vijf jaar, tenzij het college bij de vergunning anders bepaalt.

  • 8.

    Het college besluit op een aanvraag voor een vergunning binnen 16 weken na de dag van ontvangst ervan. Indien er sprake is van een tijdvak waarbinnen de vergunningaanvraag dient te zijn ingediend, besluit het college binnen 16 weken na het sluiten van die termijn. Het college kan de beslissing op een aanvraag voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 9.

    Als voor het uitvoeren van openbare werken, in het kader van de openbare orde of veiligheid, in het geval van calamiteiten of evenementen of om enigerlei andere reden verwijdering van de voertuigen van een openbare plaats, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, noodzakelijk is, is vergunninghouder verplicht de deelvoertuigen binnen de door het bevoegde gezag gestelde termijn, te verwijderen en verwijderd te houden.

  • 10.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel II  

De Toelichting op de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

De toelichting op artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de tweede alinea wordt de zinsnede 'artikel 1, onder al, van het RVV 1990' vervangen door 'artikel 1 van het RVV 1990'.

  • 2.

    In de derde alinea wordt de zinsnede 'artikel 1, onder ac, van het RVV 1990' vervangen door ‘artikel 1 van het RVV 1990'.

B

De toelichting op artikel 5:12a komt als volgt te luiden:

 

Artikel 5:12a Vergunning deelmobiliteit

Het bedrijfsmatig delen of verhuren van voertuigen (deelvoertuigen) heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen. Het deelmobiliteitssysteem is goed toegankelijk, gemakkelijk te gebruiken en vormt een onderdeel van het dagelijkse mobiliteitsaanbod, naast de trein, bus, de eigen auto en de eigen (brom)fiets. Naast de vaste ‘deelvoertuiglocaties’ bestaan gebruiksvormen zoals het ‘free floating’-deelsysteem. In dat systeem kan een voertuig overal worden achtergelaten. Deelvoertuigen kunnen een onevenredige belasting van de openbare ruimte in de gemeente opleveren en gepaard gaan met hinder, overlast en gevaar voor de omgeving. Ook bestaat het risico dat beschadigde of ongebruikte voertuigen niet snel genoeg door de aanbieders worden verwijderd. Dit levert niet alleen een onnodig en ongewenst beslag op de schaarse openbare ruimte op, maar ook een rommelige aanblik waardoor het aanzien van de openbare ruimte wordt aangetast.

Zonder een regulerend kader heeft de gemeente weinig invloed op de inrichting van deze initiatieven. Om bovengenoemde risico’s te voorkomen dan wel te beperken, is in artikel 5:12a gekozen voor het reguleren van deze vorm van verhuur van (deel)voertuigen met een vergunningsstelsel.

Voor het stallen van deze voertuigen (door aanbieders en gebruikers) gelden in beginsel de reguliere parkeer- en verkeersregels die voor alle (vergelijkbare) voertuigen gelden. Zo zijn er plekken waar er op grond van artikel 5:12 niet geparkeerd mag worden behalve in de aanwezige parkeervoorzieningen. Die regels gelden voor bewoners die hun eigen vervoermiddel willen parkeren, maar ook voor het parkeren van een gehuurd voertuig.

 

Eerste lid

Het is verboden om zonder vergunning van het college op de weg deelvoertuigen aan te bieden of te verhuren. Het verbod heeft betrekking op voertuigen in de breedste zin van het woord. In de in artikel 5.1 opgenomen omschrijving van het begrip voertuig worden kleine wagens uitgezonderd van dit begrip. Dit artikel heeft nadrukkelijk ook betrekking op deze in artikel 5.1 uitgezonderde typen voertuigen (kleine wagens). Het verbod ziet derhalve ook op het aanbieden van segways, steps en andere kleine voertuigen/wagens.

 

Tweede lid

Op grond van het tweede lid kan het college categorieën van voertuigen aanwijzen waarop het in het eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is. Deze uitzondering kan bijvoorbeeld worden geïntroduceerd voor voertuigen waarvoor reeds een parkeervergunning is vereist. Denk hierbij bijvoorbeeld aan deelauto’s of deelbrommobielen.

 

Vierde en vijfde lid

De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1:6 en 1:8. In het vierde en vijfde lid staan de specifieke weigerings-, intrekkings-, schorsings- en wijzigingsgronden vermeld. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (zie ook artikel 1:4). Dit kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of voor onbepaalde tijd.

 

Zesde lid

Het zesde lid biedt een grondslag voor het college om nadere regels te stellen. Deze kunnen bijvoorbeeld zien op het invoeren van een voertuigenplafond, het bepalen van welke categorieën voertuigen/voertuigtypen in aanmerking komen voor een vergunning, het openstellen van een tijdvak voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning, de verdelingssystematiek van de te verlenen vergunningen of op het tijdelijk onder bepaalde condities kunnen afwijken van het voertuigenplafond door aanbieders met een vergunning. Dit laatste kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer de bereikbaarheid van de stad onder druk komt te staan bij grote werkzaamheden. Om de stad en haar voorzieningen toch bereikbaar te houden, kan het tijdelijk toestaan van het plaatsen van meer voertuigen aan bestaande vergunninghouders een oplossing bieden.

Bij de verdelingssystematiek kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’, maar ook aan verlening via een vergelijkende toets, waarbij nieuwe aanbieders worden geselecteerd op basis van kwaliteit aan de hand van door het college gestelde toetsingscriteria.

 

Het college kan in de nadere regels ook bepalen welke type of categorieën van voertuigen in aanmerking komen voor een vergunning. Het college houdt op deze manier grip op de voertuigen die als deelvoertuig mogen worden aangeboden. Niet elk voertuig is immers geschikt in het kader van deelmobiliteit. Een (deel)voertuig komt bijvoorbeeld niet in aanmerking als dit onvoldoende bijdraagt aan slim ruimtegebruik of aan het verbeteren van de ketenreis, of wanneer het gebruik van het (deel)voertuig gevaarlijk of overlastgevend is.

 

Negende lid

Als voor het uitvoeren van openbare werken, in het kader van de openbare orde of veiligheid, in het geval van calamiteiten of evenementen of om enigerlei andere reden verwijdering van de deelvoertuigen van een openbare plaats, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, noodzakelijk is, moet de vergunninghouder hier gehoor aan geven en de deelvoertuigen binnen de door het bevoegde gezag gestelde termijn, te verwijderen en verwijderd te houden. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij de viering van een landskampioenschap of op Koningsdag.

 

Tiende lid

Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn. De openbare orde en veiligheid vormen eveneens de reden om paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (lex silencio positivo) niet van toepassing te verklaren.

Artikel III  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel IV  

Dit besluit wordt aangehaald als: Zevenentwintigste wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2023.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter

A. Aboutaleb

 

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

Naar boven