Raadsbesluit 1e wijziging Verordening afvoer hemelwater en grondwater gemeente Soest 2015

De raad van de gemeente Soest;

gelezen het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 29 november 2023;

gelet op artikel 10.32a Wet milieubeheer;

 

Overwegende:

  • -

    dat de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een rioolvoorziening en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een rioolvoorziening voor afvalwater;

  • -

    dat het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid het afvloeiend hemelwater en het grondwater in een bepaald gebied vanaf een vooraf te bepalen datum niet meer te doen afvloeien in een openbaar vuilwaterriool.

BESLUIT:

Artikel I  

De Verordening afvoer hemelwater en grondwater gemeente Soest 2015 wordt als volgt gewijzigd.

 

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aankoppelen: het aansluiten van de afvoer van op verhard oppervlak vallend hemelwater en de afvoer van grondwater naar een openbaar vuilwaterriool;

  • b.

    afkoppelen: het beëindigen van de afvoer van op verhard oppervlak vallend hemelwater en de afvoer van grondwater naar een openbaar vuilwaterriool, door dit afvalwater te benutten, te infiltreren in de bodem dan wel te brengen in oppervlaktewater;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest;

  • d.

    hemelwater: regenwater, ijzel, sneeuw en hagel.

B

Artikel 3 en 4 worden samengevoegd tot artikel 3.

 

C

Artikel 3 komt te luiden:

 

Artikel 3 Verbod aankoppelen en plicht afkoppelen

  • 1.

    Het is in de daartoe door het college krachtens artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of in het omgevingsplan aangewezen gebieden verboden om:

    • a.

      een hemelwaterafvoerleiding aan te sluiten of aangesloten te houden op het openbaar vuilwaterriool; of

    • b.

      bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen vrijkomend grondwater te lozen in het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de wijze bepalen waarop het afkoppelen plaatsvindt.

  • 3.

    De gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en op de openbare weg.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

  • 5.

    De gebiedsaanwijzing treedt tezamen met deze verordening in werking.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd.

D

De artikelen 5 en 6 vervallen.

 

E

Artikel 7 wordt vernummerd naar artikel 5

 

F

Artikel 5 komt te luiden:

 

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening afvoer hemelwater en grondwater Gemeente Soest 2024.

 

G

Artikel 8 wordt vernummerd naar artikel 6

 

H

Artikel 6 komt te luiden:

 

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking op het moment onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023.

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting:  

Algemeen

Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de Verordening afvoer hemelwater en grondwater van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan. Artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Invoeringswet Omgevingswet regelt dat voor de verordening en de op grond daarvan aangewezen gebieden. In de verordening staan een aantal bepalingen die naar aard of inhoud geen onderdeel van het omgevingsplan moeten zijn. Om die reden wordt de verordening aangepast.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel I, onderdeel A

Artikel 1, onderdeel a, van de verordening bevat een definitie van de begrippen ‘afvalwater’, ‘bouwwerk’ en ‘openbaar vuilwaterriool’. Deze begrippen zijn ook in de Omgevingswet, Bijlage I, gedefinieerd. De definities in de Omgevingswet gelden daardoor al voor het omgevingsplan en afwijkende definities zouden daarmee in strijd zijn. Daarom worden deze definities geschrapt. Verder wordt het begrip ‘beheerder’ overal vervangen door ‘het college’ zodat de verordening beter aansluit bij de organen zoals die in het Omgevingsplan worden genoemd. Om die reden wordt ook de definitie van ‘beheerder’ geschrapt. De begrippen ‘bestaande bouw’ en ‘nieuwbouw’ zijn geschrapt omdat deze niet meer genoemd worden in de verordening.

 

Artikel I, onderdeel B

Artikel 3 en 4 worden samengevoegd, omdat het onderscheid tussen nieuwbouw en bestaande bouw onnodig is.

 

Artikel I, onderdeel C

Artikel 3 en 4, eerste lid, van de verordening bepaalt dat de werkingsgebieden van de regels vastgesteld kunnen worden door het college. Deze bevoegdheid komt, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, toe aan de raad. De raad kan deze vervolgens in een delegatiebesluit delegeren aan het college. De bepaling uit de verordening strookt hiermee niet. Daarom wordt het eerste lid gewijzigd en beperkt tot het daarin opgenomen verbod om in bepaalde gevallen op het openbaar vuilwaterriool te lozen.

 

Verder wordt het begrip ‘beheerder’ vervangen door ‘het college’ zodat de verordening beter aansluit bij het Omgevingsplan en wordt in het (nieuwe) derde lid duidelijk gemaakt dat het om inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer gaat zoals die wet luidde voordat de Omgevingswet in werking trad.

 

Artikel 3, vierde lid, en artikel 4, vijfde lid, van de verordening bevat een bepaling over de toepasselijkheid van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorbereiding van een aanwijzingsbesluit voor een gebied. Omdat de aanwijzingsbesluiten een onderdeel zullen zijn van het omgevingsplan vergt het aanwijzen van een nieuw gebied een wijziging van het omgevingsplan, waarvoor de regels gelden van de Omgevingswet, onder meer de artikelen 2.8 en 16.30 van de Omgevingswet. Het vierde en vijfde lid van artikel 3 en 4 zouden daarmee in strijd kunnen zijn. Het is in elk geval een overbodige bepaling omdat de Omgevingswet hierin al voorziet. Om die reden komt dit ook te vervallen.

 

Artikel I, onderdeel D

Artikel 5 van de verordening betreft een sanctiebepaling, waarvan de grondslag gelegen is in artikel 154 van de Gemeentewet. Op grond van artikel 2.1, tweede lid van het Omgevingsbesluit mag deze bepaling niet opgenomen worden in het omgevingsplan. Het handhaven van de bepalingen van het omgevingsplan gaat via de Omgevingswet. Daarom wordt dit artikel geschrapt.

 

Artikel 6 van de verordening betreft de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Artikel 18.6 van de Omgevingswet attribueert deze bevoegdheid rechtstreeks aan het college. Artikel 6 van de verordening is daarmee in strijd en moet dus eveneens komen te vervallen.

 

Artikel I, onderdeel F

Huidig artikel 7 wordt vernummerd naar artikel 5 (Artikel I, onderdeel E) en hierin wordt het jaartal 2024 opgenomen.

 

Artikel I, onderdeel H

Huidig artikel 8 wordt vernummerd naar artikel 6 (Artikel I, onderdeel G) en wordt aangepast zodat het overeenkomt met de inwerkingtreding van de omgevingswet.

Naar boven