Gemeenteblad van Maasgouw
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasgouw | Gemeenteblad 2023, 556292 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasgouw | Gemeenteblad 2023, 556292 | beleidsregel |
Wijzigingsbesluit ‘derde wijziging Beleidsregels-, en Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2020’
HET COLLEGE VAN DE GEMEENTE MAASGOUW
gezien het voorstel d.d. 12 december 2023 besluit vast te stellen de derde wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2020 gelet op het bepaalde in artikel 156 van de Gemeentewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Maasgouw 2020;
overwegende dat het nodig is de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeenten Maasgouw 2020 te wijzigen
De beleidsregels maatschappelijk ondersteuning gemeente Maasgouw 2020 worden met ingang van 1 januari 2024 als volgt gewijzigd:
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw in de vergadering van 12 december 2023.
Burgemeester en wethouders van Maasgouw
De burgemeester,
D.W.J Schneider
De secretaris,
K. Keersmaekers
Bijlage 2 Normenkader begeleiding
Dit normenkader is ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het onderbouwen van de aard en omvang van indicaties voor Wmo-begeleiding (individuele begeleiding en dagbesteding).
Dit Normenkader Begeleiding is het resultaat van eerdere ontwikkel- en implementatietrajecten van Factum Advies (FAQT-V) en Bureau HHM (Normenkader Begeleiding) met en voor meerdere gemeenten. Dit normenkader is door beide bureaus in samenwerking doorontwikkeld tot het nu voorliggende Normenkader Begeleiding (versie 1.0).
In geschillen rondom de hulp bij het huishouden heeft de Centrale Raad voor Beroep (CRvB) aangegeven dat gemeenten voor de onderbouwing van indicaties gebruik mogen maken van een normenkader, mits dit normenkader tot stand is gekomen op basis van onafhankelijk en objectief uitgevoerd onderzoek.
Een goed onderzocht normenkader leunt daarbij op drie pijlers (triangulatie):
Deze versie van het normenkader is met name tot stand gekomen op basis van één pijler: expert opinies van deskundigen van gemeenten en zorgaanbieders. In het najaar van 2022 werken we aan de invulling van de andere twee pijlers. Om zo in de eerste helft van 2023 tot een ‘volledig onderzocht’ normenkader voor het indiceren van Wmo-begeleiding te komen.
Deze versie van het Normenkader Begeleiding biedt een bruikbare basis voor het indiceren van Wmo-begeleiding. Zo is gebleken uit de eerste toepassing van dit concept bij meerdere gemeenten door Factum Advies en bureau HHM. Het helpt om te komen tot afgewogen en onderbouwde indicaties voor individuele begeleiding en dagbesteding.
1.2 Doel normenkader begeleiding
Veel cliënten van de gemeente regelen alleen of samen met anderen de vraagstukken die zij tegenkomen in hun leven. Een deel van de cliënten heeft hierbij tijdelijk of langdurend ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld in de vorm van Wmo-begeleiding.
Als een cliënt om ondersteuning vraagt, doet de gemeente hier onderzoek naar. De gemeente stelt op basis van de Wmo de benodigde ondersteuning vast.
De Wmo 2015 kent als hoofddoel: Inwoners van de gemeente zo nodig ondersteuning bieden ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie. |
Voordat een eventueel benodigde maatwerkvoorziening wordt ingezet, worden eerst de mogelijkheden van eigen kracht, vanuit het netwerk en vanuit voorliggende voorzieningen onderzocht. De ondersteuning die de gemeente biedt, is aanvullend op de voorliggende oplossingen. Deze ondersteuning wordt vastgelegd in een beschikking ofwel indicatie. De cliënt ‘verzilvert’ de indicatie vervolgens ‘in natura’ en/of met een persoonsgebonden budget.
De cliënt wil daarbij weten “wat ga ik nu krijgen en waarom krijg ik dit?”. Daar heeft deze ook recht op.
De toegangsmedewerker van de gemeente heeft behoefte aan een kader om transparant en zo objectief mogelijk te kunnen bepalen welke ondersteuning de cliënt nodig heeft.
De aanbieder wil weten welke inzet van haar wordt verwacht.
In dit normenkader geven we het proces weer dat wordt doorlopen bij het stellen van een indicatie en bieden kaders en richtlijnen. Dit helpt de professionele afweging van de toegangsmedewerker -nog meer- transparant, afgewogen en eenduidig te maken. In de indicatie wordt de aard, omvang en duur van de te bieden ondersteuning vastgelegd, in overeenstemming met het juridisch kader zoals bepaald door de CRvB. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij dit normenkader willen implementeren in hun eigen werkprocessen. Dit vraagt om maatwerk. Dit normenkader is algemeen van karakter en is daarmee voor alle gemeenten bedoeld.
N.B.: het indiceren van Wmo-begeleiding is geen ‘harde wetenschap’ met vaste uitkomsten op basis van harde ‘rekenregels’. Het indiceren van begeleiding vraagt om een professionele afweging, op basis van veel elementen, met als doel ondersteuning op maat voor de cliënt. Dit normenkader helpt dit transparant en afgewogen te doen.
Factum Advies en Bureau HHM spannen zich in om dit Normenkader Begeleiding juridisch houdbaar te laten zijn in geval van bezwaar en beroep. Wij kunnen succes bij juridische toetsing echter niet garanderen en aanvaarden geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die hierdoor kan ontstaan.
Na de algemene inleiding in hoofdstuk 1, schetsen we in hoofdstuk 2 het proces van indicatiestelling voor begeleiding.
In hoofdstuk 3 beschrijven we de eerste fase van het proces van indicatiestelling: het integrale onderzoek en het beschrijven van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
In hoofdstuk 4 beschrijven we de tweede fase van het proces, het onderzoeken van de eigen mogelijkheden van cliënt en netwerk en de voorliggende oplossingen.
In hoofdstuk 5 beschrijven we fase drie van het proces: het vertalen van de nog in te vullen ondersteuningsbehoefte van de cliënt naar een Wmo-maatwerkvoorziening.
Het proces om te komen tot een indicatie voor begeleiding hebben wij uitgewerkt in negen stappen, onderverdeeld in drie fasen:
Fase 2: Onderzoek voorliggende oplossingen
Onderzoek voorliggende oplossingen1.
Deze stappen lichten we hierna verder toe.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak2 vastgelegd welke stappen een gemeente moet doorlopen om op een zorgvuldige wijze tot een besluit te komen. Dit betreft vijf stappen, die wij omvatten in de negen stappen in dit normenkader.
Fase 1: Integraal onderzoek en doelen bepalen
In deze fase worden de stappen één tot en met vier van het indicatieproces uitgevoerd:
Stap 1: Cliënt meldt zich, start onderzoek
Wanneer de cliënt zich meldt, bespreekt de toegangsmedewerker de hulpvraag van de cliënt. De toegangsmedewerker onderzoekt ook de leefsituatie van de cliënt (gezinssituatie etc.). Cliënten hebben de mogelijkheid een persoonlijk plan aan te dragen. De toegangsmedewerker neemt dit mee in het proces.
Stap 2: In kaart brengen van de problematiek (aandoeningen, stoornissen en beperkingen).
In deze stap brengt de toegangsmedewerker het functioneren van de cliënt in kaart aan de hand van de aandoeningen, stoornissen en beperkingen. De onderzoeksmethodiek ICD/ICF kan hierbij helpend zijn.
Stap 3A: Onderzoek aandachtspunten leefgebieden
Bij stap 3A brengt de toegangsmedewerker de ondersteuningsvraag of -vragen van de cliënt in kaart aan de hand van de leefgebieden. Per leefgebied wordt bekeken op welke manier de aandoeningen, stoornissen en beperkingen invloed hebben en leiden tot zelfredzaamheids- of participatieproblemen. Een probleem ten aanzien van zelfredzaamheid of participatie is daarbij pas aanleiding voor het bieden van ondersteuning als de cliënt deze ook daadwerkelijk ervaart als een belemmering.
Per leefgebied wordt aangegeven of sprake is van:
Het aandachtspunt levert weinig problemen op. De cliënt kan de activiteit zelf uitvoeren, maar een ander moet toezien, stimuleren en controleren.
Het aandachtspunt levert meer problemen op, waardoor de cliënt deze activiteit slechts met moeite kan. Een ander moet helpen, stimuleren, instrueren en controleren.
Het aandachtspunt levert grote problemen op. De cliënt kan de activiteit niet zelf uitvoeren, een ander moet overnemen, aansturen, instrueren en controleren.
De uit te vragen leefgebieden staan hierna beschreven in tabel 1. De cliënt wordt op elk leefgebied gescoord. In de tabel zijn indicatieve beschrijvingen opgenomen die helpen om de zwaarte van de problematiek te bepalen.
Zie bijlage 3 voor een aanvullende lijst met aandachtspunten per leefgebied. Deze kunnen helpen bij het concreet in kaart brengen van de specifieke problemen van de cliënt.
Tabel 1. Beschrijving problematiek per leefgebied
Stap 3B: Overige cliëntkenmerken
Tijdens stap 3B inventariseert de toegangsmedewerker overige kenmerken van de cliënt (zie tabel 2). Deze worden in stap 9 gebruikt bij de definitieve bepaling van de aard, omvang en duur van de in te zetten ondersteuning.
Tabel 2. Overige kenmerken van de cliënt
Toelichting score kenmerken 1, 2, 3, 4 en 7:
De toegangsmedewerker scoort de mate van invloed van de kenmerken op de omvang en duur van de in te zetten begeleiding:
Als gevolg van dit kenmerk moet voor deze cliënt minder intensieve begeleiding (minder tijd, gericht op minder doelen tegelijk) worden ingezet dan dat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.
Dit kenmerk heeft bij deze cliënt geen specifiek beperkend en ook geen specifiek bevorderend effect ten aanzien van de intensiteit van de in te zetten begeleiding, dit komt overeen met wat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.
Als gevolg van dit kenmerk kan voor deze cliënt meer intensieve begeleiding worden ingezet (meer omvang, gericht op meer doelen tegelijk) met een kortere duur (vanwege sneller resultaat) dan dat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.
Stap 4: Vaststellen aard en omvang ondersteuningsbehoefte
De toegangsmedewerker bepaalt, zo veel als mogelijk in samenspraak met de cliënt, de te behalen doelen per leefgebied. Zodat duidelijk wordt wat de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is en waar ook eventuele prioriteiten en keuzes van de cliënt liggen. Hierbij kan onder andere gebruik worden gemaakt van een zorginventarisatie, het persoonlijk plan of het ondersteuningsplan van de cliënt.
Fase 2: Onderzoek voorliggende oplossingen
In fase twee onderzoekt de toegangsmedewerker welke oplossingen voorliggend aan een Wmo maatwerkvoorziening beschikbaar zijn om tegemoet te komen aan de ondersteuningsbehoeften van de cliënt.
Stap 5: Onderzoek mogelijkheden eigen kracht en netwerk
Door de toegangsmedewerker wordt met de cliënt besproken en onderzocht wat de mogelijkheden zijn van de cliënt zelf en van het cliëntsysteem om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en/of participatie¬problemen. Verder wordt door de toegangsmedewerker met de cliënt besproken en onderzocht welke mogelijkheden er zijn om vanuit het netwerk van de cliënt oplossingen te realiseren voor de door de cliënt ervaren beperkingen en participatie¬problemen.
Stap 6: Onderzoek overige voorliggende oplossingen
In deze stap onderzoekt de toegangsmedewerker de mogelijkheden vanuit voorliggende voorzieningen (alle mogelijkheden die ‘voor’ een Wmo-maatwerkvoorziening komen) om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en participatieproblemen. Deze voorliggende oplossingen kunnen onder andere zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en/of de Participatiewet.
Alle oplossingen die voorliggend zijn op een Wmo-maatwerkvoorziening worden als eerste benut. Hierover wordt de cliënt geadviseerd in het gespreksverslag. Daarbij is het van belang nadrukkelijk te onderzoeken of de voorliggende oplossing daadwerkelijk een oplossing biedt voor het probleem en ook voor de cliënt beschikbaar is (conform uitspraak CRvB).
In de laatste fase van het indicatieproces volgen de stappen 7, 8 en 9:
Stap 7: Concreet maken benodigde Wmo-maatwerkvoorzieningen
Na de stappen 5 en 6 is duidelijk voor welke aandachtspunten op welke leefgebieden een Wmo-maatwerkvoorziening nodig is om de cliënt te helpen de ervaren zelfredzaamheids- en/of participatieproblemen op te lossen.
De toegangsmedewerker maakt in deze stap ook keuzes over:
Primair doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijk-heden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven. Hiervoor wordt een overzichtelijke periode bepaald, bijvoorbeeld een aantal maanden tot een jaar (eventueel twee jaar). Hierbij kan dus ook een secundair element van behouden aan de orde zijn.
Primair doel van de begeleiding is het behouden of zo veel als mogelijk behouden van de mogelijkheden van de cliënt om zich zelfstandig te redden in het leven. Er kan ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Hierbij kan dus ook een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn.
De keuze voor ontwikkelgericht dan wel behoudgericht heeft niet direct gevolgen voor de omvang van de te indiceren ondersteuning. Maar wel voor de opdracht die wordt meegegeven aan de aanbieder.
Stap 8: Indicatieprofiel kiezen
Op basis van onderzoek in de uitvoeringspraktijk hebben we ‘indicatieprofielen’ uitgewerkt. Aan deze indicatieprofielen is, richtinggevend, een omvang van de te indiceren ondersteuning gekoppeld. Dit is richtinggevend, niet dwingend bepalend.
Want: het kiezen van een indicatieprofiel gebeurt op basis van de inhoudelijke beschrijving van de ondersteuningsvraag van de cliënt. Maar: er zijn ook altijd cliënten waarbij zodanige bijzonderheden aan de orde zijn dat het nodig is buiten de bandbreedte van het indicatieprofiel te indiceren. Dat gebeurt in de laatste stap (9) van het indicatieproces.
In stap 8 kiest de toegangsmedewerker op basis van alle over de cliënt verzamelde informatie (scoring op leefgebieden en cliëntkenmerken) het voor deze cliënt best passende indicatieprofiel. Dit kunnen ook twee profielen zijn: één voor individuele begeleiding en één voor dagbesteding.
Indicatieprofielen individuele begeleiding
We onderscheiden vier indicatieprofielen voor individuele begeleiding met een ontwikkelingsgericht of behoudgericht karakter:
De ontwikkelgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.
De behoudgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
Zie tabel 3 voor een samenvatting hiervan. In bijlage 1 zijn deze indicatieprofielen uitgeschreven.
Tabel 3. Indicatieprofielen individuele begeleiding
Indicatieprofielen dagbesteding
Bij de ondersteuningsvragen voor dagbesteding binnen de Wmo zien we twee belangrijke hoofdvragen bij de cliënten.
Primaire vraag = zinvolle daginvulling
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag het bieden van een zinvolle daginvulling, ter vervanging van werk of studie. Waarbij de cliënt ook wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Bijkomend kan sprake zijn van ontlasting van mantelzorg/netwerk.
Primaire vraag = ontlasting van mantelzorg/netwerk
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag gericht op ontlasting van mantelzorgers of het netwerk. Zodat de cliënt samen of alleen zo lang mogelijk in een zelfstandige huisvestingssituatie kan verblijven.
Aan de cliënt zelf wordt een zinvolle daginvulling geboden en deze wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Dit betreft veelal, maar niet uitsluitend, ouderen.
We onderscheiden twee indicatieprofielen voor dagbesteding met een ontwikkelingsgericht karakter en we onderscheiden twee indicatieprofielen voor dagbesteding met een behoudgericht karakter:
De ontwikkelgerichte dagbesteding wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.
De behoudgerichte dagbesteding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
Zie tabel 4 voor een samenvatting hiervan. In bijlage 2 zijn deze indicatieprofielen uitgeschreven.
Tabel 4. Indicatieprofielen dagbesteding
Stap 9: Laatste afweging, vaststellen definitieve indicatie
Het in stap 8 gekozen indicatieprofiel geeft richting aan de te stellen indicatie: ‘dit is de aard en omvang van de indicatie die bij deze cliënt, gezien de ondersteuningsbehoefte en kenmerken van de cliënt, verwacht mag worden nodig te zijn’.
In stap 9 maakt de toegangsmedewerker de definitieve afweging over de omvang en de duur van de te stellen indicatie.
Zo wordt gekomen tot een indicatie op maat voor deze cliënt.
Omvang ondersteuningstijd bepalen
In het gekozen indicatieprofiel (individuele begeleiding en/of dagbesteding) is de mogelijke omvang van de benodigde ondersteuning indicatief in een bandbreedte aangegeven.
Op basis van de specifieke situatie van de cliënt weegt de toegangsmedewerker af of er meer of minder omvang van de ondersteuning nodig is dan gemiddeld in het profiel staat. In eerste instantie gebeurt dit binnen de aangegeven bandbreedte. Maar dit kan daar ook buiten zijn, als dit de daadwerkelijk benodigde ondersteuning voor de cliënt is.
Cliënten kunnen zo nodig voor individuele begeleiding en dagbesteding tegelijk een indicatie krijgen.
Bij het definitief afwegen, het finetunen, van de omvang van de indicatie wordt vooral gebruikgemaakt van de tijdens het integrale onderzoek vastgestelde kenmerken van de cliënt (stap 3B):
De toegangsmedewerker maakt op basis van alle beschikbare informatie over de cliënt een gemotiveerde inschatting of de cliënt, afgezet tegen de ‘gemiddelde cliënt in het indicatieprofiel’, op dit gemiddelde of hoger of lager moet worden geïndiceerd.
Voor alle profielen kan het risico-aspect een doorslaggevende factor zijn voor de aard, omvang en duur van de ondersteuning. Als sprake is van een groot risico voor de cliënt of de omgeving, dan kan deze factor belangrijker zijn dan leerbaarheid, motivatie of de draagkracht van het netwerk. Dan is afdoende ingrijpen belangrijker.
Bij individuele begeleiding gericht op het ontwikkelen van vaardigheden zijn vooral de leerbaarheid en motivatie van de cliënt leidend bij de beslissing of meer ondersteuning wordt geboden tijdens een kortere termijn. Of dat juist minder ondersteuning tegelijk wordt geboden, maar gedurende een langere termijn.
Bij individuele begeleiding gericht op het behouden van vaardigheden is vooral leidend wat er minimaal nodig is om de situatie van de cliënt stabiel te houden.
Als de ondersteuningsvraag van de cliënt dagbesteding betreft die is gericht op het behoud van vaardigheden, speelt meestal de belastbaarheid van het netwerk een grote rol in het toekennen van het aantal dagdelen. Naast de belastbaarheid van de cliënt zelf. Soms moet een gebalanceerd evenwicht worden bereikt tussen deze twee.
Wanneer het gaat om ontwikkelingsgerichte dagbesteding dan is met name de belastbaarheid en het lerend vermogen van de cliënt zelf doorslaggevend. Is sprake van een positieve verwachting van het kunnen leren door of ontwikkelen van de cliënt, dan kan worden overwogen een groter aantal dagdelen in te zetten voor een kortere termijn. Als de leerbaarheid en belastbaarheid beperkter is, dan is een lagere omvang van de inzet gedurende een langere periode meer aangewezen.
Verder spelen bij alle profielen de ondersteuningsmogelijkheden van het netwerk van de cliënt een rol. Zowel positief als negatief.
Duur van de ondersteuning bepalen
We zien indicatief de volgende mogelijke ‘duren’ van indicaties.
De toegangsmedewerker bepaalt op cliëntniveau de best passende duur van de indicatie.
Bij de duur van een indicatie is vooral de verwachting van de snelheid van ontwikkeling of situatie van de cliënt bepalend.
Als snelle ontwikkeling wordt verwacht, is sprake van ontwikkelingsgerichte ondersteuning en is een indicatie voor korte duur passend. Zodat controle of herijking van het indicatiebesluit kan plaatsvinden.
Als geen snelle ontwikkeling of situatie van de cliënt wordt verwacht of sprake is van langdurig behoudgerichte ondersteuning, is een indicatie voor lange duur passend.
Op landelijk niveau wordt gewerkt aan nadere normering ten aanzien van de ‘passende beschikkingsduur’. Controle of herijking is vaak belastend voor cliënten omdat zij zich steeds opnieuw zorgen maken over het voortzetten van hun begeleiding.
Bijlage 1. Indicatieprofielen individuele begeleiding
Bijlage 2. Indicatieprofielen dagbesteding
Bijlage 3 Perceel- en productomschrijvingen Begeleiding
Algemene productbeschrijvingen
Begeleiding individueel voor volwassenen kan voor elke grondslag worden ingezet. De begeleiding wordt geïndiceerd in uren per week. Begeleiding individueel is gericht op het ondersteunen en verbeteren van zelfredzaamheid en participatie met betrekking tot een of meer van de volgende levensgebieden:
De inzet begeleiding individueel moet in alle gevallen leiden tot een op cliëntniveau meetbaar resultaat, dat door de gemeentelijke toegang is geformuleerd (zie paragraaf 5 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leudal 2024).
Bij het afgeven van de toewijzing zullen gemeenten per resultaat op cliëntniveau het type activiteiten inschatten. De 3 groepen van activiteiten zijn:
1. Toezien: cliënt kan activiteiten zelf uitvoeren maar heeft instructies/aansturing nodig.
2. Helpen: cliënt kan deze activiteit slechts met moeite zelf uitvoeren, hij heeft hulp en een steuntje in de rug nodig.
3. Overnemen: cliënt kan ook met ondersteuning de activiteit niet uitvoeren. Iemand anders neemt het over.
Algemene richtinggevende uitgangspunten zijn dat:
Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) hierin niet voorliggend zijn. Dit betreft begeleiding van de persoonlijke verzorging. Het gaat bij persoonlijke verzorging niet om het daadwerkelijk wassen en aankleden van de cliënt, maar om de begeleiding hierbij. Het gaat dus om cliënten die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden en dergelijke, maar daartoe aangespoord moeten worden door de begeleider omdat ze een regieprobleem hebben. Dit betekent dat de aanspraak op persoonlijke verzorging verband houdt met de zelfredzaamheid en in het verlengde ligt van begeleiding.
Begeleiding groep kan voor elke grondslag binnen een perceel worden ingezet. De begeleiding groep wordt geïndiceerd in dagdelen per week. Dit product kan in een perceel worden ingezet, of kan worden ingezet naast een toewijzing voor beschermd wonen. Tevens kan begeleiding groep ter overbrugging van een wachtlijst voor begeleiding in de GGZ of in de Wlz worden toegepast.
Begeleiding groep moet altijd gericht zijn het bevorderen en behoud van de zelfredzaamheid en/of participatie. Begeleiding kan zich ook richten op ontlasting van de mantelzorg als dit ten goede komt aan de betreffende cliënt en leidt tot versterking en/of in stand houding van de mantelzorg. In dat geval is sprake van respijtzorg.
Er is een grote diversiteit aan begeleiding groep mogelijk vanuit een drietal subdoelstellingen:
Per perceel zijn specifieke doelen van toepassing. Bij het afgeven van de toewijzing zal de gemeente per resultaat op cliëntniveau het type activiteiten inschatten. De drie groepen van activiteiten zijn:
1. Toezien: cliënt kan activiteiten zelf uitvoeren maar heeft instructies/aansturing nodig.
2. Helpen: cliënt kan deze activiteit slechts met moeite zelf uitvoeren, hij heeft hulp en een steuntje in de rug nodig.
3. Overnemen: cliënt kan ook met ondersteuning de activiteit niet uitvoeren. Iemand anders neemt het over.
Algemene richtinggevende uitgangspunten zijn dat:
Wanneer er sprake is van contra-indicaties (medische, psychische, psychosociale) voor begeleiding groep, kunnen de activiteiten in de vorm van begeleiding individueel worden geboden. Eén dagdeel begeleiding groep staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het ondersteuningsdoel.
Tijdens de begeleiding groep kan er soms ook behoefte zijn aan ondersteuning op ADL-gebied/persoonlijke verzorging. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen helpen met naar de wc gaan. Dit maakt integraal deel uit van het product begeleiding groep en kan niet als apart product BGI worden gedeclareerd. ADL-activiteiten gedurende de groepsbegeleiding dienen door de aanbieder te worden geborgd.
Bij een toewijzing die bestaat uit meerdere dagdelen, worden deze indien voor de cliënt noodzakelijk verdeeld over de week (bijvoorbeeld twee dagdelen worden verdeeld over maandag en woensdag en dus niet op één dag ingezet). Alleen als dit echt noodzakelijk is voor cliënt kan er sprake zijn van één dagdeel inzet per dag.
Uitgaande van eigen regie, kracht en verantwoordelijkheid van de cliënt, dient de cliënt in beginsel zelf te zorgen voor maaltijden. Ook het netwerk van de cliënt of de mantelzorger kan daarbij ingeschakeld worden. Immers, alle cliënten die overdag buitenshuis werken of erop uitgaan, hebben die verantwoordelijkheid. De aanbieder mag een maaltijd aanbieden en hiervoor een bijdrage vragen aan de cliënt. Deze bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs van de maaltijd.
Het product vervoer kan worden ingezet voor het vervoer vanuit huis naar de locatie van de begeleiding groep. Dit vervoer is alleen bestemd voor cliënten die niet op eigen kracht en/of met behulp van het eigen netwerk van en naar de locatie van de begeleiding groep kan komen. Het betreft zittend vervoer en rolstoelvervoer. Er geldt hiervoor één tarief per dag (heen- én terugrit naar en van de locatie van begeleiding groep). Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat het collectief vervoer van Omnibuzz hiervoor wordt ingezet.
Volwassenen met een toewijzing voor begeleiding groep met een grondslag somatische aandoening of beperking, psychogeriatrische aandoening of beperking, lichamelijke handicap of verstandelijke handicap. De aanbieders die begeleiding groep voor deze doelgroep leveren, zijn ook verantwoordelijk voor het leveren van het vervoer als de cliënt niet op eigen kracht of anderszins van en naar de begeleidingslocatie kan komen.
Cliënten met de grondslag psychische stoornis zijn over het algemeen in staat om zelfstandig naar de begeleidingslocatie te reizen. Aanbieders van BGG voor cliënten met de grondslag psychische stoornis zijn daarom niet verplicht om het vervoer te organiseren. Hen wordt wel de mogelijkheid geboden zich in te schrijven voor het leveren van vervoer.
Wanneer er (in uitzonderingsgevallen) voor een cliënt één dagdeel per dag is geïndiceerd, moet de aanbieder voor deze cliënt het vervoer organiseren.
Begeleiding groep vindt bij voorkeur plaats in de nabijheid van de woon- of verblijfsplaats van de cliënt.
Kortdurend verblijf is het verblijf bij een aanbieder voor een afgebakende periode, bedoeld als logeeropvang. Dit kan bijvoorbeeld ingezet worden om (dreigende) overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. Kortdurend verblijf wordt geïndiceerd in etmalen per week. Maximaal 3 etmalen per week of een aaneengesloten periode van maximaal zes weken. Er geldt een maximum van 42 etmalen per jaar. Een toewijzing wordt voor maximaal 1 jaar afgegeven.
In het kortdurend verblijf zijn de volgende zaken inbegrepen:
Wmo kortdurend verblijf onderscheidt zich van eerstelijns verblijf in die zin dat er geen sprake is van een medische noodzaak of herstel na een medische ingreep. De reden voor het verblijf ligt in het gebrek aan zelfverzorgend en zelfregelend vermogen van de cliënt. Dit is vaak aan de orde als bijvoorbeeld de mantelzorger tijdelijk wegvalt. Er kunnen echter ook andere redenen zijn om een cliënt tijdelijk elders te laten verblijven, bijvoorbeeld wanneer de mantelzorg overbelast is of dreigt te raken.
Cliënt kan zelf adequaat hulp inroepen en moet 24 uur per dag een beroep kunnen doen op zorg en ondersteuning. Het primaire doel is het tijdelijk overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of de mantelzorger. Het verblijf is aanvullend op het wonen in de thuissituatie.
Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid om ergens te logeren waar ondersteuning in de nabijheid aanwezig is en waarbij ondersteuning geboden wordt.
Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) hierin niet voorliggend zijn.
In de percelen kunnen alle producten (met uitzondering van kortdurend verblijf) en alle grondslagen (met uitzondering van zintuigelijke grondslagen) voorkomen.
Perceel 1 Volwassenen met lichte/matige problematiek gericht op ontwikkeling
Binnen dit perceel is de begeleiding voor volwassenen met lichte/matige problematiek primair gericht op het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven.
Volwassene met lichte/matige problematiek, die door de aard van hun beperking kortdurende ondersteuning nodig hebben. Bij deze volwassenen is er sprake van een perspectief op zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
De problematiek is licht/matig complex.
Volwassenen hebben (door een gebeurtenis) tijdelijke/kortdurende ondersteuning nodig. Ondersteuningsvragen liggen op verschillende levensgebieden. Hierbij kan gedacht worden aan:
De begeleiding is gericht op ontwikkeling en herstel en er wordt gestuurd op uitstroom van ondersteuning. Het traject heeft als doel:
De toewijzing is altijd kortdurend, enkele maanden tot in principe maximaal 2 jaar. Professionals richten zich aantoonbaar op het afbouwen van ondersteuning en het normaliseren van de situatie. Zij richten zich op het samenwerken met basis- en algemene voorzieningen en andere partners c.q. aanbieders om te komen tot effectiviteit in dienstverlening en resultaten.
Perceel 2 Volwassenen met matige/zware problematiek gericht op ontwikkeling
Volwassenen met matig tot zware problematiek gericht op ontwikkeling. Het primaire doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden/vaardigheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven, in een overzichtelijke periode.
Volwassenen die vanwege matig tot zware problematiek niet in staat zijn op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van zijn sociale netwerk of gebruikmakend van basis- en algemene voorzieningen zich staande weten te houden in de samenleving. Er is bij deze doelgroep sprake van perspectief op vergroten van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Cliënten hebben matige tot zware problematiek, mogelijk op meerdere leefgebieden. Hierbij kan gedacht worden aan een ondersteuningsbehoefte op het gebied van:
De begeleiding biedt ondersteuningsactiviteiten gericht op ontwikkeling ten behoeve van het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
De intensiteit van de geboden ondersteuning is bij de start van de begeleiding intensief. De verwachting is dat de intensiteit van de begeleiding afneemt naarmate de cliënt vooruitgang boekt in zijn/haar zelfredzaamheid en/of participatie. Zodra de resultaten behaald zijn en er blijkt nog behoefte te zijn aan bepaalde ondersteuning, dan kan de cliënt een overstap maken naar perceel 3, of naar beschermd wonen.
De begeleiding is gericht op ontwikkeling en herstel en er wordt gestuurd op uitstroom van ondersteuning. Het traject heeft als doel:
Tevens kan vanuit dit perceel ook dagbesteding (begeleiding groep) worden ingezet voor cliënten met een toewijzing voor beschermd wonen.
De toewijzing is altijd kortdurend, enkele maanden tot in principe maximaal 2 jaar. Ondersteuning is erop gericht de inwoner zo zelfstandig mogelijk te maken, normaliseren zodra het kan: er wordt gebruik gemaakt van activiteiten in de wijk, basis- en algemene voorzieningen in de leefomgeving van de inwoners.
Perceel 3 Volwassenen gericht op behoud
Volwassenen gericht op behoud met lichte, matige tot zware problematiek. De doelgroep van dit perceel betreft volwassenen die door de aard van hun beperking langdurig ondersteuning nodig hebben. Ondersteuning is gericht op het stabiel krijgen en houden van de situatie in de eigen woonomgeving. In de praktijk kan tijdelijk geen ondersteuningsbehoefte zijn, een intensievere ondersteuningsbehoefte of juist een beperktere ondersteuningsbehoefte. Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de cliënt. Echter voor deze cliënten is geen noodzaak voor 24-uurs ondersteuning in de nabijheid (afbakening met de Wlz).
Het kan gaan om lichte, matige tot zware problematiek. Het kan hierbij ook gaan om beperkingen die voortvloeien uit een aandoening met een progressief karakter. De begeleiding moet leiden tot bevordering en/of behoud van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, om op die manier het zelfstandig leven en het deelnemen aan maatschappelijke verkeer met zoveel mogelijk eigen regie mogelijk te maken waar nodig en mogelijk met behulp van voorliggende voorzieningen en het eigen netwerk.
Er kan een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn. Ook gecontroleerde achteruitgang kan in bepaalde gevallen een resultaat zijn binnen dit perceel.
De toewijzing is langdurig (1 tot 5 jaar).
In sommige gevallen is het nodig dat de cliënt kan terugvallen op de aanbieder als het wat minder gaat. In deze situatie kan gebruik worden gemaakt van een laag-intensieve toewijzing qua uren en ondersteuningsmomenten. Waar nodig kan snel worden opgeschaald naar intensievere ondersteuning.
Ondersteuning is erop gericht de inwoner zo zelfstandig mogelijk te maken, normaliseren zodra het kan: er wordt gebruik gemaakt van activiteiten in de wijk, basis- en algemene voorzieningen in de leefomgeving van de inwoners.
Perceel 4 Ouderen gericht op gecontroleerde achteruitgang
Volwassenen die door ouderdom gerelateerde beperkingen lichte tot zware problematiek ervaren op het gebied van participatie en zelfredzaamheid. Hiernaast kunnen ondersteuningsbehoeften ontstaan vanuit (overbelaste of ter voorkoming van overbelaste) mantelzorgers.
De doelgroep van dit perceel betreft volwassenen die door de aard van hun beperking langdurig ondersteuning van de Wmo nodig hebben. Ondersteuning is gericht op behoud en gecontroleerde achteruitgang in de eigen woonomgeving. Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de cliënt (en diens mantelzorger). Echter voor deze cliënten is geen noodzaak voor 24-uurs ondersteuning in de nabijheid (afbakening met de Wlz).
De toewijzing is langdurig (1 tot 5 jaar).
Perceel 5 Kortdurend verblijf (KDV)
Kortdurend verblijf is het tijdelijk overnemen van de totale ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger. Zie het product kortdurend verblijf.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-556292.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.