Gemeenteblad van Roermond
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Roermond | Gemeenteblad 2023, 553763 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Roermond | Gemeenteblad 2023, 553763 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening afvoer hemel- en grondwater gemeente Roermond
De raad van de gemeente Roermond,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023;
gezien het advies van de commissie RU van 6 december 2023;
overwegende dat de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemel- of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemel- en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater;
overwegende dat het gelet op het beleid voor klimaatadaptatie van de gemeente wenselijk is om het lozen van grondwater in het vuilwaterriool te beëindigen en het realiseren van waterberging bij nieuw verhard oppervlak te verplichten;
gelet op het bepaalde in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer en de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet;
Vast te stellen de Verordening afvoer hemel- en grondwater gemeente Roermond,
In deze verordening wordt verstaan onder:
bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerk gebonden installaties, anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;
Artikel 4 Verplichting tot waterberging bij nieuw verhard oppervlak
De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is:
bij vernieuwbouw binnen een inbreidingslocatie, als de totale omvang van de inbreidingslocatie niet groter is dan 1000 m2: een bui van 25 l per m2 per 1 uur over het nieuw verhard oppervlak dat overlap heeft met bestaand verhard oppervlak en een bui van 50 l per m2 per 1 uur over het nieuw verhard oppervlak dat geen overlap heeft met bestaand verhard oppervlak; of
Artikel 5 Geohydrologisch onderzoek
Uitvoering van een geohydrologisch onderzoek is verplicht bij initiatieven die omgevingsvergunningplichtig zijn of ten behoeve waarvan het omgevingsplan wordt gewijzigd, als de totale omvang van het nieuw verhard oppervlak 300 m2 of meer is. Het onderzoek dient aan het college ter voorbereiding van de besluitvorming te worden verstrekt.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Roermond in zijn openbare vergadering van 21 december 2023.
De griffier, J. Vervuurt
De voorzitter, Y.F.W. Hoogtanders
Verordening afvoer hemel- en grondwater gemeente Roermond stroomdiagram bij artikel 4: waterberging bij nieuw verhard oppervlak.
Gebruik deze stroomdiagram in combinatie met de definities en toelichting uit de verordening.
* nieuw verhard oppervlak: oppervlak van bouwwerken en verharding die worden gebouwd of aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, met inbegrip van het bouwen en aanleggen na verwijdering
Toelichting op Verordening afvoer hemel- en grondwater gemeente Roermond
Klimaatverandering heeft ook gevolgen die merkbaar zijn in de gemeente Roermond. Het wordt natter en de kans op wateroverlast neemt door toename van neerslag en intensiteit van buien toe. In de zomer ontstaat doorgaans wateroverlast door kortdurende hevige neerslag en in de winter ontstaat wateroverlast als gevolg van langdurige neerslag. Doel van deze verordening is om deze vormen van wateroverlast en de daarmee gepaard gaande schade zoveel mogelijk te voorkomen om de leefbaarheid op peil te houden.
De gemeente Roermond heeft de zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze zorgplicht volgt uit artikel 3.5 van de Waterwet. Ook heeft de gemeente een zorgplicht voor de afvoer van hemelwater van particuliere percelen, zolang dit niet redelijkerwijs van de perceeleigenaar kan worden verwacht. Uit de wetgeving volgt dat in beginsel de zorgplicht bij de perceeleigenaar ligt. De perceeleigenaar draagt in eerste instantie zelf zorg voor het verwerken van hemelwater op zijn eigen perceel. Dit kan door hergebruik van het water, infiltreren van het water in de bodem of bergen van het water in bijvoorbeeld een vijver. Wanneer dit redelijkerwijs niet mogelijk is (door bijvoorbeeld een te hoge grondwaterstand of een slechte infiltratiecapaciteit van de bodem), moet de gemeente een voorziening voor verwerking van het hemelwater verzorgen, mits dat doelmatig is.
Artikel 10.32a van de Wet milieubeheer (Wm) is de grondslag voor deze verordening. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de Wm worden aangepast. In het nieuwe stelsel voor het omgevingsrecht worden, anders dan in het huidig recht, veel milieuregels overgelaten aan de gemeente. In de Omgevingswet is daarom geen specifieke grondslag meer opgenomen voor regels over het lozen van hemel- en grondwater. De bevoegdheid om regels te stellen over activiteiten in de fysieke leefomgeving – waaronder het lozen van hemelwater, grondwater en ander afvalwater in de bodem of riolering – zal in het nieuwe stelsel worden ontleend aan de artikelen 2.4 en 4.1 van de Omgevingswet.
In de Invoeringswet Omgevingswet is bepaald dat verordeningen op grond van artikel 10.32a van de Wm bij inwerkingtreding van de wet van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan van de gemeente. Deze verordening zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan van de gemeente Roermond. Om die reden is bij de instrumentkeuze in deze verordening alvast voorgesorteerd op het instrumentarium van de Omgevingswet. Dat uit zich in het gebruik van de omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften.
Inbreiding kan betrekking hebben op een braakliggend gebied, maar ook op een stuk grond dat al bebouwd is, waarbij de bestaande bebouwing (deels) gesloopt wordt en het terrein daarna weer (deels) bebouwd wordt. Het tegenovergestelde is uitbreiding, dat plaatsvindt aan de grenzen van bestaande bebouwing. Voor de definitie van inbreidingslocatie worden ook locaties aangemerkt waarop wijkvernieuwing met vernieuwbouw wordt uitgevoerd.
Artikel 2 Lozingsverbod grondwater
Het eerste lid bevat een verbod om grondwater te lozen in het openbaar vuilwaterriool. Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het overtollige grondwater zoveel mogelijk zelf te verwerken.
Artikel 10.32a van de Wm geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het grondwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in het tweede lid voldaan. De termijn van 1 jaar biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.
Het derde lid bepaalt dat het college een omgevingsvergunning voor afwijken van het lozingsverbod kan verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden.
Het eerste lid is weliswaar niet van toepassing op tijdelijke bronneringen. De aard, omvang en duur van de lozing van grondwater uit een tijdelijke bronnering moet echter afgestemd worden met de riool- en/of waterbeheerder. De doelmatige werking van de afvalwaterketen mag namelijk niet verstoord worden door de tijdelijke lozing.
Artikel 3 Lozingsverbod hemel- en grondwater op drukriolering of IBA
Het eerste lid bevat een verbod om hemel- en grondwater te lozen op een drukriolering of op een IBA. Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het hemel- en grondwater zoveel mogelijk zelf te verwerken.
Artikel 10.32a van de Wm geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemel- en grondwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit artikel voldaan. De termijn van één jaar biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.
Het derde lid bepaalt dat het college een omgevingsvergunning voor afwijken van het lozingsverbod kan verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden.
Artikel 4 Verplichting tot waterberging bij nieuw verhard oppervlak
Door klimaatverandering in combinatie met toename verharding neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen toe, maar ook de kans op langdurige periodes van droogte. Het is nodig dat ook particulieren een bijdrage leveren aan het vasthouden van regenwater. Daarom kiest de gemeente ervoor om bij nieuw verhard oppervlak een hemelwaterwaterberging verplicht te stellen bij bouw of aanleg van een oppervlak van 50 m2 of meer. Deze verplichting geldt dus ook wanneer er sprake is van sloop en herbouw van een bestaand bouwwerk of verharding. Dit is een logisch moment om van particuliere eigenaren een bijdrage aan de beperking van wateroverlast en droogte te vragen. Tijdens de bouw zijn waterbergingsvoorzieningen immers makkelijk in te passen.
De locatie waar de waterberging moet worden aangelegd is niet voorgeschreven. Bij ontwikkelingen in een gebied waar al een bestaande riolering en/of weg ligt, dient dit op het eigen perceel te worden gerealiseerd. Wanneer dit in een gebied is waar (nog) geen bestaande en/of weg ligt, heeft het de voorkeur dat de waterberging als centrale voorziening in de wijk of straat wordt aangelegd.
De verplichting in het eerste lid is geformuleerd als verbod voor het lozen van hemelwater vanaf een nieuw verhard oppervlak zonder het aanbrengen en in stand houden van een hemelwaterberging. Uitgezonderd is verhard oppervlak kleiner dan 50 m2. Wel volgt uit het zesde lid van dit artikel dat er een voorkeursvolgorde geldt voor de lozing van het hemelwater dat niet kan worden geborgen.
Een hemelwaterberging kan in verschillende vormen worden aangelegd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk.
Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering door de (extra) verharding gecompenseerd. Het tweede lid kent vijf verschillende waterbergingseisen, afhankelijk van het feit of het perceel is gelegen binnen een inbreidingslocatie, de binnenstad of in een centrumgebied, er sprake is van nieuwbouw of vernieuwbouw en wat het totaal aan m2 nieuw verhard oppervlak is. Bij nieuwbouw of vernieuwbouw gelegen in de binnenstad of binnen centrumgebieden geldt de laagste eis, omdat de ruimte voor waterberging daar vaak beperkt is. De hoogste eis (een bui van 100 l per m2 per 24 uur over het nieuw verhard oppervlak, waarvan 80 l m2 in 2 uur) geldt buiten de inbreidingslocaties, daar is alle ruimte om de waterbergingsopgave in het plangebied op te lossen. Deze eis geldt ook bij een grootschalige inbreidingslocaties met een omvang van 1000 m2 of meer. De hoogste eis sluit aan op het uitgangspunt voor waterberging in bebouwd gebied van waterschap Limburg. Het gaat bij het bepalen van de grootte van een inbreidingslocatie om de totale omvang van de inbreidingslocatie. De omvang van een inbreidingslocatie blijkt in het algemeen uit een visie of een stedenbouwkundig plan, ook als een grote inbreidingslocatie gefaseerd wordt uitgevoerd blijft dit een grote inbreidingslocatie.
Bij grondgebonden woningen wordt de volgende richtlijn gehanteerd voor het bepalen van het verharde oppervlak, indien de terreinverhardingen niet of onvoldoende zijn gespecificeerd: De hoeveelheid bebouwd (dak)oppervlak in m2 + 50% van dit bebouwd oppervlak als extra verharding die rondom het gebouw komt (denk aan inritten en terrassen).
Bebouwd oppervlak = 300 m2. Dan wordt het totale verhardingsoppervlak op basis waarvan het bergingsvolume wordt bepaald: 300 m2 + (0,5 x 300=150) = 450 m2.
Bij de minimale capaciteit van de hemelwaterberging wordt rekening gehouden met de hoeveelheid neerslag die gedurende een bui kan worden verwerkt. Het vierde lid bepaalt dat die hoeveelheid neerslag (die tijdens de bui al infiltreert) in mindering kan worden gebracht van de minimale capaciteit van de hemelwaterberging. Hiervoor dient men voldoende aannemelijk te maken wat de doorlatendheid van de bodem is.
Voor de bepaling van de infiltratiecapaciteit worden de volgende richtinggevende handvaten aangehouden:
Bij bovengrondse infiltratievoorzieningen (wadi’s en greppels) wordt een bodemdoorlatendheid (k-waarde) van 0,5 m/dag gehanteerd. Uitgangspunt is dat de doorlatendheid van de toplaag van gras maatgevend is. De toplaag zal op den duur een doorlatendheid van 0,5 m/dag aannemen omdat de grasmat door fijn sediment op gedeeltelijk ‘dichtslaat’; en
Het advies is om doorlatendheid te meten in het veld en zorgvuldig om te gaan met de keuze van de maatgevende waarde. Bij een enkele uitschieter als laagste waarde gaat u uit van een gemiddelde waarde. Als de spreiding in de meetresultaten groter is kiest u aan de veilige kant. Ook bij kleine voorzieningen is een grotere veiligheid gewenst.
Het dichtslibben van een voorziening kunt u zoveel mogelijk voorkomen door regenpijpen te voorzien van bladvangers en kolken en inspectieputten te voorzien van vuilafscheiders.
De lediging van de bergingsvoorziening vindt plaats aan de hand van een voorkeursvolgorde. Als eerste moet de perceeleigenaar bekijken of het geborgen hemelwater kan worden geïnfiltreerd. Alleen wanneer daar redelijkerwijs geen mogelijkheid voor is, wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd. In waterwingebieden is infiltratie in ieder geval niet toegestaan en dient de bergingsvoorziening te worden geledigd doormiddel van lozing zoals bepaald is in het zesde lid. De lozing vindt plaats de hand van de voorkeursvolgorde: eerst op een oppervlaktewater, dan op een hemelwaterafvoer en tot slot op een vuilwaterriool. Bij vertraagde afvoer een debietbegrenzer toepassen. Hierbij is in het ontwerp aandacht nodig voor verstoppingsgevoeligheid, dit kan leiden tot een aangepast debiet.
Er is geen eis gesteld wanneer een bergingsvoorziening geleegd moet zijn (ledigingstijd). Wel is het advies binnen drie dagen de bergingsvoorziening te ledigen doormiddel van vertraagde leegloop, wanneer de omstandigheden zo zijn dat infiltratie vanuit de bergingsvoorziening niet goed mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer blijkt dat de bergingsvoorziening snel vol zit. Er is geen harde norm om deze omstandigheden vast te stellen maar vanaf een bodemdoorlatendheid (k-waarde) kleiner dan of gelijk aan 0,2 m/dag en/of een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 1,0 meter beneden maaiveld of hoger worden de omstandigheden in ieder geval ongunstig en geldt dit advies.
Indien er lozing plaats vindt op oppervlaktewater dient men er rekening mee te houden dat er mogelijk regels van ander bevoegd gezag gelden (bijvoorbeeld het waterschap).
Bij extreme neerslag, die de verplichte waterbergingscapaciteit te boven gaat en waar de berging dus overloopt, kan gebruik worden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor het beheer van afvalwater. Ook hier is sprake van een voorkeursvolgorde. Eerst wordt het hemelwater dat niet kan worden geborgen (bovengronds) in de openbare ruimte geloosd. Wanneer dat redelijkerwijs niet mogelijk is wordt het in het openbaar riool geloosd. Logischerwijs geldt hier geen eis tot vertraagd afvoeren, het gaat hier immers om het hemelwater dat via de overloop van de bergingsvoorziening geloosd moet worden. Het zevende lid maakt duidelijk dat de waterberging niet bedoeld is om alle mogelijke regenbuien op te vangen. Dit artikellid geeft invulling aan de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft voor het verwerken van hemelwater, als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden gevergd.
In situaties waar het mogelijk is om (deels) op oppervlaktewater te lozen, moet de waterbeheerder (in de regel het waterschap, die daarover regels heeft opgenomen in de keur of waterschapsverordening) worden geraadpleegd.
Het is niet zo dat deze verordening situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, een omgevingsvergunning aanvragen om geen waterberging aan te hoeven leggen. Dit is in lijn met de opdracht in artikel 10.32a, tweede lid, van de Wm om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan worden gevergd.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van de waterbergingseis moet een onderbouwing worden gegeven waarom de hemelwaterberging redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd. De gemeente toetst of deze onderbouwing voldoende reden is om af te zien van de aanleg van de hemelwaterberging.
Het onderhouden of renoveren van verharding in de openbare ruimte, zoals wegen, wordt uitgezonderd van het toepassingsbereik van de eis om waterberging te realiseren. Anders dan bij nieuwbouw is er bij het onderhoud of de renovatie van dergelijke verharding geen “werk met werk te maken”. Voor het aanleggen van waterberging moet veel dieper worden gegraven dan gebruikelijk is bij het onderhoud of de renovatie van een weg. De te hanteren omvang van de waterberging bij het afkoppelen van bestaande verhardingen al dan niet in combinatie met onderhoud of renovatie is vastgelegd in het gemeentelijk hemelwaterbeleid zoals opgenomen in het Gemeentelijk rioleringsplan of de opvolger daarvan, het Water- en rioleringsprogramma. Ook het onderhouden of renoveren van verharding op particulier terrein is uitgezonderd van het toepassingsbereik.
Artikel 5 Geohydrologisch onderzoek
Wanneer er sprake is van een toename van 300 m2 of meer aan nieuw verhard oppervlak dient bij initiatieven die omgevingsvergunningplichtig zijn of waarvoor het omgevingsplan wordt gewijzigd een geohydrologisch onderzoek te worden gedaan. Wanneer de toename aan nieuw verhard oppervlak kleiner is dan 300 m2 is er geen verplichting om geohydrologisch onderzoek te doen. Wel is dit aan te raden, in het bijzonder wanneer er stoorlagen zoals klei of leem bekend zijn op de locatie. Het geohydrologisch onderzoek richt zich onder andere op de grondwaterstand en de doorlatendheid van de bodem.
Artikel 6 Maatwerkvoorschriften
In dit artikel is geregeld dat het college een maatwerkvoorschrift kan stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging, die vereist is op grond van artikel 4. Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente in een specifiek geval specifieke voorschriften geven over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging in concrete situaties. Het maatwerkvoorschrift is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar en beroep open staat.
Hoofdstuk 4 Overige bepalingen
De verplichting van artikel 4 om een hemelwaterberging aan te leggen geldt voor alle nieuwe verharde oppervlakken die na inwerkingtreding van deze verordening worden aangelegd. Het is echter niet redelijk om de waterbergingseis te laten gelden bij bouwwerken waarvan de bouw al is gestart, of binnenkort zal starten. In dit artikel is daarom overgangsrecht opgenomen voor bouwwerken waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd. Ook bij ruimtelijke ontwikkelingen met een langere looptijd, zoals de aanleg van een nieuwbouwwijk of de herinrichting van een gebied, kan de verplichting om waterberging te realiseren bestaande afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer (vaak een projectontwikkelaar) doorkruisen. Daarom is in dit artikel ook overgangsrecht opgenomen voor dergelijke ontwikkelingen. Als er al bestaande financiële afspraken zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemer, bijvoorbeeld in de vorm van een exploitatieovereenkomst die door beide partijen is ondertekend, zijn de regels uit deze verordening niet van toepassing. Vanaf de inwerkingtreding van de verordening verwacht de gemeente bij iedere nieuwe ontwikkeling die niet onder dit overgangsrecht valt, dat er in het ontwerp van de ontwikkeling rekening wordt gehouden met de waterbergingseis.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-553763.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.