WIJZIGINGEN ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2019 (APV)

Kenmerk Z052539/D343123

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BRUMMEN,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 08 november 2022 met kenmerk D393530;

Gehoord het behandeladvies van forum van 12 januari 2023;

HEEFT BESLOTEN:

 

 

 

1. Bijgaande wijzigingen in de “De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2019” vast te stellen.

 

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2019 wordt als volgt gewijzigd.

 

A. Artikel 1:6 komt te luiden:

Artikel 1:6 Intrekking, wijziging of schorsing van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, gewijzigd of geschorst als:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking, wijziging of schorsing noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. de houder dit verzoekt.

 

B. Artikel 2:10 komt te luiden:

Artikel 2:10 Voorwerpen op, boven of aan een openbare plaats

1. Het is verboden een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, de bruikbaarheid van de openbare plaats belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de openbare plaats;

b. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

c. schade toebrengt of kan toebrengen aan (gemeentelijke) eigendommen;

d. de verkeersveiligheid in gevaar brengt

2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van openbare plaats is in ieder geval sprake wanneer:

a. op voetpaden niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 strekkende meter wordt gelaten;

b. op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer niet tenminste een vrije doorgang van 3,5 strekkende meter;

c. er geen vrije doorganghoogte van 4,2m op de rijbaan aanwezig is.

3. Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen op, boven of aan een openbare plaats.

4. Het bevoegd gezag kan een ontheffing verlenen van het verbod;

5. De ontheffing wordt verleend als een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in heet eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

6. Het verbod is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:15;

c. driehoeks-reclameborden/sandwichborden en spandoeken;

mits deze niet langer dan 10 dagen ter plaatse blijven en hiervan minimaal 10 werkdagen vóór plaatsing melding is gedaan aan het college, middels een door het college vastgesteld formulier en uiterlijk op de 10de werkdag na de melding geen tegenbericht is ontvangen dat de melding niet akkoord is.

d. overige voorwerpen;

mits deze niet langer dan 30 dagen ter plaatse blijven en hiervan minimaal 10 werkdagen voor plaatsing melding is gedaan aan het college, middels een door het college vastgesteld formulier en uiterlijk op de 10de werkdag na de melding geen tegenbericht is ontvangen dat de melding niet akkoord is.

e. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend;

7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de vigerende Wegenverordening Gelderland.

8. Op de ontheffing als bedoeld in het vierde lid van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

C. Artikel 2:26a komt te luiden:

Artikel 2:26a Voetvalwedstrijden

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder organisator verstaan:

a. degene die een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij ten minste een betaald-voetbalorganisatie is betrokken;

b. de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbal-wedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig buiten deze gemeente, waarbij ten minste een betaald-voetbalorganisatie is betrokken en het een interland betreft.

2. Het is de organisator als bedoeld in het eerste lid verboden een voetbalwedstrijd te houden zonder vergunning van de burgemeester.

3.De burgemeester kan het spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

a. uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid;

b. indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd.

4. Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, indien een verbod, als bedoeld in het derde lid is uitgevaardigd.

 

 

D. Artikel 2:26b komt te luiden:

Artikel 2:26b Ordeverstoring

Het is verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.26a de orde te verstoren.

 

E. Artikel 2.26c komt te luiden:

Artikel 2.26c Hinderlijk gedrag

1. Het is verboden zich bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.26a onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

2. Naast het bepaalde bij of krachtens de Wet wapens en munitie is het verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.26a messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, mee te voeren.

3. Eenieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.26a alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

 

F. Artikel 2:26d komt te luiden:

Artikel 2:26d Supportersstromen en bestuurlijke maatregelen

1. Diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald-voetbalclub en die dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht om, indien sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, hun weg naar de locatie waar de wedstrijd wordt gespeeld te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

2. Diegenen die behoren tot de supportersvereniging van een bezoekende betaald-voetbalclub en die dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedraging of anderszins kenbaar maken zijn verplicht om, indien sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan daarvan, direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente.

3. Diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald-voetbalclub en die dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig plaatsbewijs voor de wedstrijd en op één of andere wijze de openbare orde verstoren of ernstig dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen, zijn verplicht zich op eerste aanzegging van de politie direct buiten de gemeentegrenzen te begeven in een door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in deze gemeente.

 

 

G. Artikel 2:27 komt te luiden:

Artikel 2:27 Definitie

1. In deze afdeling wordt verstaan onder openbare inrichting: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, afhaalcentrum, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

 

 

H. Artikel 2:31a komt te luiden:

Artikel 2:31a Kansspelen

1. Het is verboden in een openbare inrichting in enigerlei vorm met of om geld te spelen.

2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot kansspelautomaten waarvoor ingevolge artikel 30b van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend door de burgemeester.

 

 

 

I. Artikel 2.38a komt te luiden:

Artikel 2.38a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. kamerverhuurbedrijf: een gebouw of deel van een gebouw, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, worden verhuurd, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen;

2. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren.

 

 

 

J. Artikel 2:38b komt te luiden:

Artikel 2:38b Exploitatie kamerverhuurbedrijf

1. Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningaanvraag.

3. Het college weigert de vergunning:

a. als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

b. als de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

c. als de exploitatie naar hun oordeel in strijd is met het vastgestelde gemeentelijk beleid.

4. Bij de toepassing van de in het derde lid onder a genoemd belang houdt het college rekening met het karakter en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

5. Geen vergunning is vereist voor woonruimtes die deel uitmaken van een seniorencomplex, herstelinrichtingen en verzorgingstehuizen of daarmee naar hun aard vergelijk te stellen woonvormen, zolang deze worden verhuurd overeenkomstig de specifieke functies van de in dit lid bedoelde woonvormen. Voor de door zorgaanbieders geboden of te bieden huisvesting (verhuur van kamers) en begeleiding aan zorgcliënten, is de verplichting van een exploitatievergunning wel van toepassing.

 

 

 

K. Artikel 2:38c komt te luiden:

Artikel 2:38c Intrekking van de vergunning

Aanvullend op het bepaalde in artikel 1:6 kan het college de vergunning intrekken indien de woon- en leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

 

 

 

L. Artikel 2:39 komt te luiden:

Artikel 2:39 Definities

1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

 

 

 

M. artikel 2:39a komt te luiden:

Artikel 2:39a Speelgelegenheden

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

b. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

N. Artikel 2:60 komt te luiden:

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

 

 

O. Artikel 3:1 komt te luiden:

Artikel 3:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

b. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1. de exploitant;

2. de beheerder;

3. de prostituee;

4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

c. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

d. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

e. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

f. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

g. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

h. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

 

 

 

P. Artikel 3:3 komt te luiden:

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op in artikel 3:13, genoemde belangen kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

 

 

Q. Artikel 3:4 komt te luiden:

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a. de persoonsgegevens van de exploitant;

b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

d. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

e. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

f. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

 

 

R. Artikel 3:5 komt te luiden:

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en de beheerder:

a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b. binnen de laatste vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c. binnen de laatste vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, vermeld in het tweede lid onder b en c, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

6. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

 

 

S. Artikel 3:6 komt te luiden:

Artikel 3:6 Sluitingstijden

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 en 07:00 uur;

b. op zaterdag en zondag tussen 02:30 en 07:00 uur.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

 

 

T. Artikel 3:7 komt te luiden:

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig van artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

 

 

U. Artikel 3:8 komt te luiden:

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of de in de seksinrichting aanwezig is.

2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

 

 

V. Artikel 3:9 komt te luiden:

Artikel 3:8 Straatprostitutie

1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door de politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

 

 

W. Artikel 3:10 komt te luiden:

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

 

 

X. Artikel 3:11 komt te luiden:

Artikel 3:11 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

 

 

Y. Artikel 3:12 komt te luiden:

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

 

 

Z. Artikel 3:13 komt te luiden:

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

d. resultaten van op grond van de Wet Bibob uitgevoerd onderzoek daar aanleiding toe geven.

2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4 , eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde

b. het voorkomen of beperken van overlast;

c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

d. de veiligheid van personen of goederen;

e. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

f. de gezondheid of zedelijkheid;

g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

 

 

 

AA. Artikel 3:15 komt te luiden:

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder het als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

 

BB. Artikel 4:12 komt te luiden:

Artikel 4:12 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden binnen de bebouwde kom en houtopstanden op erven of in tuinen buiten de bebouwde kom, wanneer het betreft:

a. de loofhoutsoorten:

• berk (Betula),

• esdoorn (Acer),

• kers (Prunus),

• lijsterbesachtigen (Sorbus),

• gouden regen (Laburnum),

• goudiep (Ulmus carpinifolia ‘Wredei’),

• hulst (Ilex),

• Italiaanse populier (Populus nigra ‘Italica’),

• Appel (Malus),

• Peer (Pyrus)

• Krenteboompje (Amelanchier),

• fluweelboom (Rhus);

b. de naaldbomen, met uitzondering van Taxus (Taxus soorten).

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor houtopstanden voor zover artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming van toepassing is en voor houtopstanden wanneer het betreft de uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 4.1, sub c t/m h van de Wet natuurbescherming.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tenslotte niet voor:

a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:18 van deze paragraaf;

b. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

c. het periodiek knotten of terugzetten als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

d. hagen of heggen staande in de onmiddellijke nabijheid van woonbebouwing binnen de bebouwde kom, waarbij sprake is van een zekere ruimtelijke relatie met deze woonbebouwing.

e. het periodiek dunnen van houtopstanden ter uitvoering van regulier onderhoud.

5. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen (noodkap).

6. Het tweede lid is niet van toepassing, voor zover het betreft:

a. Houtopstanden:

- in een tuin behorende bij een historisch pand;

- in de gebieden zoals weergegeven in bijlage 2;

- zijnde geregistreerde monumentale bomen bij ‘De Bomenstichting’ te Arnhem;

- op door het college nader aan te wijzen plaatsen.

b. Houtopstanden, zoals genoemd het tweede en derde lid, voor zover het gaat om het dunnen van houtopstanden in de gebieden/parken zoals weergegeven in bijlage 2.

 

 

CC. Artikel 4:19 komt te luiden:

Artikel 4:19 Herplantplicht

1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit ander hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen en door hen gestelde termijn.

2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lig opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplanting, en op welke wijze, niet aangeslagen moet worden vervangen.

3. Het bevoegd gezag kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de in het eerste lid bepaalde vervaltermijn.

 

 

DD. Artikel 4:19a komt te luiden:

Artikel 4:19a Instandhoudingsplicht

1. Degene die krachtens zakelijk recht, of degene die krachtens publiekrechtelijk bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, is verplicht om werkzaamheden en maatregelen die een bedreiging voor het voortbestaan van houtopstand veroorzaken (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden of bronnering) bij het bevoegd gezag te melden.

2. Degene die werkzaamheden uitvoert of laat uitvoeren is verplicht om tijdens deze werkzaamheden in de omgeving van zowel particuliere als publieke bomen beschermende maatregelen te nemen, zowel ondergronds (bijvoorbeeld Riolerings-, straat- en kraanwerkzaamheden), als bovengronds (bijvoorbeeld bij bouw- en sloopwerkzaamheden). Het bevoegd gezag kan maatregelen opleggen of nadere voorwaarden stellen ter bescherming van houtopstanden.

3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, naar het oordeel van het bevoegd gezag in situaties zoals bedoeld in lid 1 en 2, in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

a. een bomen effect analyse op te stellen en ter goedkeuring aan te bieden aan het bevoegd gezag;

b. overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

 

EE. Artikel 4:23a komt te luiden:

Artikel 4:23a Afstand tot de erfgrens

In afwijking van het bepaalde in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek bedraagt der afstand tot de erfgrens voor bomen die in eigendom zijn van de Gemeente 0.5 m en is de afstand nihil voor heggen, struiken en gevelbegroeiing die eigendom zijn van de Gemeente.

 

 

FF. Artikel 5:10 komt te luiden:

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

Vervallen

 

GG. Artikel 5:12 komt te luiden:

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

1. Het is verboden fietsen of bromfietsen in de door het college aangewezen fietsparkeervoorzieningen op openbare plaatsen langer dan vier weken onafgebroken te stallen

2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren in de openbare ruimte te laten staan.

 

 

HH. Artikel 5:28 komt te luiden:

Artikel 5:28 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, zoals barbecueën binnen de bebouwde kom en in het niet-openbare buitengebied van de gemeente, voor zover het geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

d. het verbranden van schoon snoeihout in de maanden oktober tot en maart in het buitengebied van de gemeente. Voor het stoken van een paasvuur is altijd een ontheffing nodig. Zelfs als Pasen binnen deze periode valt.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Als er sprake is van een situatie, zoals omschreven in lid 2, onder d. dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

- Er mag alleen snoeihout afkomstig van landschapsonderhoud en erfbeplanting worden verbrand;

- Er mag geen snoeihout, dat is ontstaan binnen de bebouwde kom, naar het buitengebied worden overgebracht om daar te verbranden;

- De totale hoeveelheid te verbranden snoeihout mag maximaal 50 m3 zijn. Dit mag geen bedrijfsmatig kap- en snoeihout betreffen. Het mee verbranden van andere (afval)stoffen is nadrukkelijk niet toegestaan;

- Vanaf de brandplaats moet de afstand tot woningen van derden en bos- en heidegebieden minimaal 100 meter bedragen. De afstand tot brandbare objecten (gebouwen) en wegen moet minimaal 50 meter bedragen;

- De brandplaats mag een maximale oppervlakte hebben van 20 m2;

- Er mag geen verbranding binnen het terrein van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer plaatsvinden;

- Er moet worden zorggedragen dat er geen verontreiniging van de bodem dan wel oppervlaktewater optreedt. Artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) en artikel 6.2 van de Waterwet mogen niet worden overtreden. Voor het maken van vuur mag daarom geen gebruik worden gemaakt van vloeibare brandstoffen;

- Vanaf de brandplaats moet een afstand van minimaal 5 meter tot een watergang worden aangehouden;

- Het verbranden van snoeihout moet geschieden op een voorziening, zoals bijvoorbeeld beton, stenen, tegels of metaal;

- De verbrandingsresten moeten binnen 72 uur na de verbranding op een verantwoorde wijze worden verwijderd en afgevoerd;

- De weersomstandigheden moeten voldoen aan de volgende twee eisen:

a. Het moet droog weer zijn, dus bij regen of mist mag er geen verbranding plaatsvinden;

b. De windkracht mag maximaal 5 Beaufort zijn (max. 10,7 m/s).

 Er mag allen gestookt worden als op de site van Natuurbrandrisico.nl fase 1 wordt gegeven;

 Er mag geen gevaar of overlast voor de omgeving optreden. Dit geldt zowel voor buurtbewoners als het verkeer;

 Er moet onafgebroken toezicht zijn op het vuur door een meerderjarige;

 Er moet worden zorggedragen voor een goed brandend vuur, zodat zo min mogelijke rookontwikkeling plaatsvindt. Verder moet zodanig worden gestookt, dat er geen vliegvuur of hinder ten gevolge van rook kan ontstaan. Bij hinder aan derden moet het stoken direct worden beëindigd;

 Er moeten voldoende blusmiddelen aanwezig zijn om, indien nodig, het vuur te temperen of te doven. Dit kan bijvoorbeeld met (een combinatie van) de volgende blusmiddelen:

 een schop en voldoende zand;

 een tuinslang of emmers water;

 een brandblusser.

 Verbranding mag slechts plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang;

 Er mag geen verbranding plaatsvinden op zon- en feestdagen, met uitzondering van paas- en kampvuren;

 Aanwijzingen van het bevoegd gezag (zoals politie, brandweer of gemeente) worden in verband met openbare orde en/of veiligheid direct gevolgd.

6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.

 

 

II. Artikel 6:2 komt te luiden:

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

a. de algemene opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering;

b. de bijzondere opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering;

c. functionarissen van de sector brandweer van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.

2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met toezicht belasten.

 

Dit besluit is genomen tijdens de openbare raadsvergadering van 26 januari 2023.

De raad van de gemeente Brummen,

De griffier, A.R.M. Nengerman

De voorzitter A.J. van Hedel

Toelichting bij de APV

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

 

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 4.23a Afstanden tot de erfgrens

In artikel 5:42 BW staat dat er bij het planten van een boom 2 meter afstand van de erfgrens van de buren moet worden gehouden. Bij heesters en heggen geldt een afstand van 0,5 meter tot de erfgrens van de buren. Als het ándere erf ʺeen openbare wegʺ of ʺopenbaar waterʺ betreft, dan mogen bomen, heesters en heggen tot aan de erfgrens worden geplant.

De gemeente heeft in beginsel géén mogelijkheid af te wijken van de 2 meter en 0,5 meter afstand, tenzij een verordening (APV) of plaatselijke gewoonte dit toelaat. Door in de APV een artikel op te nemen dat het recht wat een private partij heeft ten opzichte van de gemeente nagenoeg gelijk te stellen met het recht dat de gemeente daarmee verkrijgt ten opzichte van een private partij, wordt eenieder duidelijkheid geschapen. Men vervalt minder snel in discussies over algemeen belang, plaatselijke gewoonte en esthetisch karakter. De gemeente heeft door dit artikel nagenoeg dezelfde rechten als haar inwoners hebben naar haar erfgrenzen toe. Nagenoeg, omdat de gemeente bij het planten van bomen een afstand van 0,5 meter tot de erfgrens van het andere erf aan moet houden als dat andere erf geen openbare weg of openbaar water is.

 

Voor private boomeigenaren, zoals de inwoners onderling, blijft artikel 5:42 BW van kracht. Dit ter bescherming van de rechten van die private partijen onderling.

 

Bij het planten van bomen en heesters zal de gemeente zoveel mogelijk rekening houden met het algemeen belang, het esthetisch aanzien van de openbare wegen en het gerief van de gebruiker.

Daarnaast zal de gemeente zoveel mogelijk rekening houden met de wensen van haar inwoners, bedrijven en instellingen bij de keuze en de plaats van de te planten boom.

 

Dit alles laat onverlet dat de eigenaren (waaronder de gemeente) verantwoordelijk zijn of gesteld kunnen worden voor beheer, onderhoud, overlast en schade.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven