Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Drimmelen 2024

De raad van de gemeente Drimmelen;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 november 2023;

 

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Drimmelen 2024 (verordening Rioolheffing Drimmelen 2024)

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater, of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente daaronder begrepen het gemeentelijk oppervlakte water, alsmede de in het kader van het Gemeentelijke Rioleringsplan geplaatste IBA’s en het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

  • 2.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater;

  • 3.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft;

  • 4.

    lozingseenheid: een pomp met afvoerslangen.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • 1.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, en

  • 2.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

Als gebruiker wordt aangemerkt degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht het perceel gebruikt.

Daarbij wordt:

  • 1.

    gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

  • 2.

    gebruik door de persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

  • 3.

    het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 Maatstaf van heffing rioolheffing

De rioolheffing wordt geheven:

  • 1.

    per perceel, met dien verstande dat meer dan één perceel in één aanslag kan worden begrepen én naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat door Brabant Water N.V. in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of door de gebruiker is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.

  • 3.

    In geval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van:

    • a.

      een watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      een bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met een vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgeleid.

  • 4.

    Lid 3 van dit artikel is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het tweede lid van artikel 5 berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd, indien wordt aangetoond dat de laatstbedoelde hoeveelheid minimaal 20% bedraagt van de eerstbedoelde hoeveelheid water.

  • 6.

    Indien voor de in artikel 3 bedoelde percelen, in verband met het ontbreken van afzonderlijke watermeters of in verband met het ontbreken van een laatst aan het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode, niet de hoeveelheid water kan worden vastgesteld zoals hiervoor omschreven, wordt voor de gebruikers van die percelen de verdeelsleutel gehanteerd zoals deze door de respectievelijke gebruikers wordt gebruikt voor de onderlinge verdeling van de waternota van Brabant Water N.V. Bij het ontbreken van een dergelijke regeling wordt overgegaan tot een zo reëel mogelijke verdeling of inschatting op basis van beschikbare gegevens, waarbij het jaarlijks waterverbruik voor eenpersoonshuishoudens alsdan gesteld wordt op 50m³.

Artikel 6 Belastingtarieven

De belasting wordt geheven naar:

  • 1.

    Een vast bedrag van € 195,93 per perceel, te vermeerderen met:

  • 2.

    Een variabel bedrag per perceel bij een hoeveelheid afgevoerd water van

    • a.

      0 tot en met 250 m³, een bedrag van: € 0,59 per m³;

    • b.

      251 tot en met 500 m³, een bedrag van: € 147,50 vermeerderd met € 0,41 per m³, voor de hoeveelheid afgevoerd water boven de 250 m³;

    • c.

      501 tot en met 1.000 m³, een bedrag van: € 250,00 vermeerderd met € 0,08 per m³, voor de hoeveelheid afgevoerd water boven de 500 m³;

    • d.

      meer dan 1.000 m³: € 290,00 vermeerderd met € 0,03 per m³, voor de hoeveelheid afgevoerd water van meer dan 1.000 m³.

Artikel 7 Tijdelijk gebruik van het gemeenteriool of gemeentewater

De belasting voor het afvoeren van water in geval van bronnering bedraagt, per lozingseenheid:

  • 1.

    Voor een periode korter dan één maand € 101,60

  • 2.

    Voor een aaneengesloten periode langer dan één maand, voor de eerste maand € 101,60 vermeerderd met € 51,25 per opvolgende maand of gedeelte hiervan.

Artikel 8 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van gebouwde eigendommen, die eigendom zijn van de gemeente en die uitsluitend worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente.

Artikel 9 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 11 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting, zoals bedoeld in artikel 6, verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting, zoals bedoeld in artikel 6, als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het gestelde in het tweede en derde lid van dit artikel is niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar van een ander perceel gebruik maakt

  • 5.

    Belastingbedragen van minder dan € 9,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 12 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald uiterlijk drie maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 13 Kwijtschelding

Voor de rioolheffing genoemd in artikel 6 kan kwijtschelding worden verleend.

Artikel 14 Overgangsrecht

De Verordening rioolheffing Drimmelen 2023, vastgesteld 15 december 2022 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 15, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking;

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024;

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing Drimmelen 2024".

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen

van 14 december 2023.

F.C.M. Ronde

griffier

B.H.G. Scholtze

voorzitter

Naar boven