Verordening Jeugdhulp Enschede 2024

De raad van de gemeente Enschede,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2023;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

 

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

overwegende dat:

 

het verder wenselijk is om te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp Enschede 2024.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • b.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de Jeugdwet;

    • c.

      besluit: het geldende besluit jeugdhulp van de gemeente Enschede;

    • d.

      budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • e.

      budgetplan: plan dat een jeugdige en/of ouder(s) die een pgb wenst moet indienen. Het college gebruikt dit plan om te beoordelen of voldaan wordt aan de pgb-voorwaarden;

    • f.

      college: college van burgemeester en wethouders Enschede;

    • g.

      eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders om zelf of met personen uit het sociaal netwerk de hulp te bieden, die passend is bij de ondersteuningsvraag van de jeugdige.

    • h.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • i.

      individuele voorziening: een op de jeugdige en/of zijn ouder(s) toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • j.

      ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren, eventueel aangevuld met een familiegroepsplan, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • k.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet. Met dit budget, verstrekt door het college, kan een jeugdige en/of ouder zelf de benodigde jeugdhulp inkopen;

    • l.

      pgb-aanbieder: de persoon of organisatie waar de jeugdige/ouder(s) met het pgb de maatwerkvoorziening wil inkopen of inkoopt;

    • m.

      pgb-beheerder: een persoon uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) of een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, die de jeugdige/ouder(s) helpt om de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • n.

      sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige en/of ouder een sociale relatie onderhoudt;

    • o.

      zorgplan: plan gemaakt door de pgb-aanbieder en de jeugdige en/of ouder(s) aan de hand waarvan het college toetst of de ondersteuning van voldoende kwaliteit is.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Artikel 2. Toegang algemene voorziening

Een jeugdige en/of ouder(s) kunnen voor sommige hulpvragen gebruik maken van een algemene voorziening. Hiervoor is geen verwijzing of besluit van de gemeente nodig. Ook vindt er geen onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en ouders plaats. De jeugdige en/of ouder(s) kunnen zich meteen melden bij de jeugdhulpaanbieder van deze vrij toegankelijke voorziening.

Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      opvoedondersteuning

    • b.

      kinderopvang

    • c.

      sport

    • d.

      scouting

    • e.

      bibliotheek

    • f.

      muziekschool

    • g.

      jongerenwerk

    • h.

      jeugdgezondheidszorg

    • i.

      lokale toegang

    • j.

      voor- en vroegschoolse educatie.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

 

Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen

Paragraaf 1. Voorzieningen

Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Ambulante Jeugdhulp

    • b.

      Verblijf

    • c.

      Wonen

    • d.

      Crisis

    • e.

      Advies & Expertise

    • f.

      Jeugdzorgplus

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

 

Paragraaf 2. Toegang procedureel

 

Artikel 5. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan schriftelijk, digitaal of mondeling worden ingediend bij het college.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 6. Toegang en besluit

  • 1.

    Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college legt de beslissing over het toekennen of afwijzen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, het onderzoek en het daaruit volgende ondersteuningsplan (artikel 10).

  • 3.

    In crisissituaties zet het college zo snel mogelijk een passende voorziening in. Het college legt de beslissing over de inzet van jeugdhulp daarna zo snel mogelijk vast in een beschikking. Dit doet het college in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp.

  • 4.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten zich binnen 3 maanden na de datum van het besluit melden bij een jeugdhulpaanbieder. Of de jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten binnen 3 maanden het pgb besteden aan het resultaat waarvoor het is verstrekt. Als de jeugdige en/of ouder(s) dit niet doen, voldoen zij niet aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb. In dat geval kan het college op grond van artikel 16 van deze Verordening het besluit beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken.

Artikel 7. Overige toegangsmogelijkheden jeugdhulp

  • 1.

    Het college zorgt voor inzet van de gecontracteerde jeugdhulp waarnaar de huisarts, medisch specialist of jeugdarts verwijst. Het college legt de te verlenen individuele voorziening alleen vast in een beschikking als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dit willen.

  • 2.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de gecertificeerde instelling, de rechter, het openbaar ministerie of de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting nodig vindt bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel en de uitvoering van jeugdreclassering.

Artikel 8. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om jeugdhulp wel of niet toe te kennen vast in een beschikking. De jeugdige en/of de ouder(s) kunnen hiertegen bezwaar en beroep indienen. Daarom moeten de jeugdige en/of de ouder(s) met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. In de beschikking tot toewijzing van een individuele voorziening staat in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening het college toekent en wat het beoogde resultaat van de jeugdhulp is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur;

    • c.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder of het pgb moet besteden (zie artikel 6 lid 4).

  • 2.

    Het ondersteuningsplan (artikel 10) maakt deel uit van de beschikking.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn van 3 maanden of een andere termijn waarbinnen de jeugdige en/of ouder(s) het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 7 lid 2;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden en;

  • 4.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels vaststellen.

 

Paragraaf 3. Beoordeling

Artikel 9. Onderzoek

  • 1.

    Om de juiste hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, doet het college onderzoek naar alle feiten en omstandigheden van belang voor de beoordeling van de hulpvraag. Het college verzamelt hiervoor alle relevante gegevens.

  • 2.

    Als het gaat om gegevens die het college niet kan inzien dan vraagt de gemeente de jeugdige en/of de ouder(s) de gegevens aan te leveren. Als het om gegevens gaat die de gemeente op basis van geldende privacywetgeving niet mag inzien voor de beoordeling van de aanvraag, dan vraagt de gemeente de jeugdige en/of de ouder(s) om toestemming voor de inzage van deze gegevens.

Artikel 10. Opstellen ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouder(s) zo spoedig mogelijk de hulpvraag. Is de cliënt een jeugdige jonger dan 16 jaar, dan vraagt de gemeente de wettelijk vertegenwoordiger van deze jeugdige om toestemming voor de aanwezigheid bij dit gesprek van personen uit het sociale netwerk, als die personen niet de ouder(s) met gezag of een ander wettelijk vertegenwoordiger betreffen. De volgende onderwerpen kunnen in ieder geval aan de orde komen:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s), informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 3.

    Het college en de jeugdige en/of zijn ouder(s) leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het ondersteuningsplan.

  • 4.

    In overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden in het ondersteuningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan met de jeugdige en/of zijn ouder(s), het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 11. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouder(s) komen slechts in aanmerking voor een individuele voorziening voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders niet toereikend zijn om zelf of met personen uit het sociaal netwerk hulp te bieden die passend is bij de ondersteuningsvraag van de jeugdige. Om dit te bepalen wordt gekeken naar:

    • i.

      Is de ouder (met het sociaal netwerk) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

    • ii.

      Is de ouder (met het sociaal netwerk) beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

    • iii.

      Levert het bieden van de hulp door de ouder (met het sociaal netwerk) geen overbelasting op?

    • iv.

      Is er een aanvullende verzekering afgesloten die de jeugdige en/of ouder(s) kan aanspreken?

  • 2.

    Jeugdigen en/of ouder(s) komen slechts in aanmerking voor een individuele voorziening voor zover zij geen gebruik kunnen maken van:

    • a.

      een algemene voorziening, of;

    • b.

      een andere voorziening.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige en/of ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 4.

    De voorziening als bedoeld in lid 2 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 12. Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening en deze zelf wil inkopen met een pgb toetst het college of wordt voldaan aan de in artikel 8.1.1. Jeugdwet opgenomen voorwaarden. De jeugdige en/of ouder(s) dient daarvoor een budgetplan in.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.1, tweede en vierde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    Een pgb is alleen mogelijk als:

    • a.

      blijkt dat voldaan wordt aan de in artikel 8.1.1 lid 2 van de Jeugdwet opgenomen voorwaarden en;

    • b.

      er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de voorziening van de beoogde pgb-aanbieder te betrekken en;

    • c.

      het niet gaat om een spoedeisend geval, zoals bedoeld in artikel 2.6 lid 1 sub b van de Jeugdwet en;

    • d.

      het college niet eerder een beslissing heeft herzien of ingetrokken omdat:

      • i.

        de jeugdige en/of ouder(s) en/of zijn pgb-beheerder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

      • ii.

        de jeugdige en/of ouder(s) en/of zijn pgb-beheerder niet heeft voldaan aan de aan de individuele voorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

      • iii.

        de jeugdige en/of ouder(s) of zijn pgb-beheerder het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 4.

    Gaat het om een individuele voorziening die geboden wordt door een (formele of informele) hulpverlener, dan stelt de pgb-aanbieder samen met de jeugdige en/of ouder(s) en eventueel de pgb-beheerder een zorgplan op en dient dit in bij het college. Het college gebruikt het zorgplan om te beoordelen of de ondersteuning van voldoende kwaliteit en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is.

  • 5.

    Een pgb voor hulp uit het sociale netwerk is mogelijk als:

    • a.

      de jeugdige en/of ouder(s) een gelijkwaardig of beter resultaat kan halen met inzet van de hulp uit het sociale netwerk en;

    • b.

      dit leidt tot volwaardige dienstverlening die past bij de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s);

    • c.

      de hulp uit het sociale netwerk heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de jeugdige en/of ouder(s) niet tot overbelasting leidt;

    • d.

      voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.

  • 6.

    Een jeugdige en/of ouder(s) die het pgb niet zelf kan beheren, krijgt maximaal twee keer de mogelijkheid om een pgb-beheerder aan te dragen. Als de jeugdige en/of ouder(s) geen geschikte pgb-beheerder aandraagt, wordt het pgb afgewezen.

  • 7.

    Het college kan een PGB weigeren als er reeds tijdens het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag een ernstig vermoeden is dat de aanvrager problemen zal (gaan) krijgen met het beheren van een PGB.

    Te denken valt hierbij aan de volgende situaties:

    • a.

      problematische schuldenproblematiek;

    • b.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • c.

      aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • e.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

  • 8.

    Onverlet het bepaalde in het vorige lid wordt een pgb-beheerder alleen geacht de jeugdige en/of ouder(s) te kunnen helpen bij het beheer van het pgb, als:

    • a.

      hij niet ook de uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of geen relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning. Tenzij het college dit gezien de situatie van de jeugdige en/of ouder(s), de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, wel passend vindt;

    • b.

      er geen (financiële) relatie is tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder;

    • c.

      er geen belangenverstrengeling is tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder;

    • d.

      er voldoende nabijheid is in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;

    • e.

      hij de belangen van de jeugdige en/of ouder(s) voldoende kan behartigen;

    • f.

      hij de aan een pgb verbonden taken kan uitvoeren.

  • 9.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 10.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 11.

    Het pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan, tenzij de voorziening als een maand- of jaarbudget wordt verstrekt.

  • 12.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de jeugdige/ouder(s) het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

  • 13.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s):

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3.

    Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar tot het sociaal netwerk van jeugdige en/of ouder(s) horen.

Artikel 14. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige en/of ouder(s) opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden, en:

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp die tot de individuele voorziening behoort, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende in de gemeente beschikbare voorziening in natura.

  • 2.

    Het pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan, tenzij de voorziening als een maand- of jaarbudget wordt verstrekt.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan 90% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de jeugdige en/of ouder(s) passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is € 20,- per uur.

  • 5.

    Indien het op basis van lid 1 t/m lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de benodigde voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zo aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 15 Kwaliteitseisen individuele voorziening pgb

  • 1.

    De kwaliteit van de met het pgb ingekochte formele hulp als bedoeld in artikel 13, voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, waaronder tevens begrepen wordt de deskundigheid bij de beroepskrachten die de ondersteuning leveren door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      te waarborgen dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d.

      te waarborgen dat beroepskrachten op de hoogte zijn van en rekening houden met de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de informele zorg die wordt verleend.

    • e.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende kenmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3.

    Als blijkt dat de pgb-aanbieder niet voldoet aan de kwaliteitseisen, kan het college, afhankelijk van de omstandigheden, een redelijke hersteltermijn geven of de pgb-aanbieder niet (meer) accepteren. Hiervoor is wel gedegen onderzoek en een rapportage van de toezichthouder nodig.

 

Hoofdstuk 4. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 16. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    De jeugdige en/of ouder(s) aan wie op grond van deze verordening een individuele voorziening is toegekend, is verplicht aan het college alle feiten en omstandigheden te melden waarvan duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een individuele voorziening (artikel 8.1.2 lid 1 Jeugdwet). Dit doen zij op verzoek of uit eigen beweging meteen nadat de (nieuwe) feiten en omstandigheden bekend zijn. Dit geldt voor voorzieningen in natura en voor een pgb.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde terugvorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 17. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en/of ouder(s) op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:

    • a.

      de jeugdige en/of ouder(s) nog op de individuele voorziening is aangewezen;

    • b.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;

    • c.

      de jeugdige en/of ouder(s) nog voldoet aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • d.

      de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 3.

    Het college heeft personen aangewezen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet voor zover het de rechtmatigheid betreft.

  • 4.

    Als een (pgb-)aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, is de hoofdaanbieder ervoor verantwoordelijk dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 5.

    Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s te voorkomen en fraude of oneigenlijk gebruik/misbruik te bestrijden. Tot deze maatregelen horen in ieder geval:

    • a.

      het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

    • b.

      het college doet zo nodig onderzoek bij zorgverleners van individuele voorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Enschede onderhouden of pgb-aanbieders die ondersteuning verlenen aan jeugdigen en/of ouder(s) uit Enschede. De aanbieders zijn verplicht om hun medewerking te verlenen;

    • c.

      het college maakt afspraken met (professionele) aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

    • d.

      het college controleert, al dan niet steeksproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen;

    • e.

      het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiek controles uit bij langlopende indicaties;

    • f.

      het college monitort het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de controles die op basis van dit artikel plaatsvinden.

 

Hoofdstuk 5. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 18. Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 6 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars, het zorgkantoor en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 19 Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het toegangsteam van de gemeente.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Artikel 20. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toeleiding naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 21. Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen en/of ouder(s) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college draagt, als er nog zorg nodig is, zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 22. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders te helpen toe te leiden naar de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - om deze belemmeringen weg te nemen.

 

Hoofdstuk 6. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 23 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    reis- en opleidingskosten;

  • f.

    indexatie van loon binnen een overeenkomst;

  • g.

    overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 24. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders en pgb-aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    Het college kan in nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

Hoofdstuk 7. Klachten en medezeggenschap

Artikel 25. Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de manier van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, volgens de bepalingen van de Verordening klachtenbehandeling gemeente Enschede.

  • 2.

    Aanbieders en formele pgb-aanbieders zijn verplicht een regeling te hebben voor de afhandeling van klachten van cliënten en zorgen ervoor dat cliënten op de hoogte zijn van deze regeling.

Artikel 26. Medezeggenschap

Aanbieders en formele pgb-aanbieders zijn verplicht een regeling te hebben voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang en zorgen ervoor dat cliënten op de hoogte zijn van deze regeling.

Artikel 27. Inspraak beleid gemeente

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp volgens de Verordening Adviesraad Sociaal Domein of een daartoe vastgestelde opvolgende regeling.

  • 2.

    Het college stelt de Bewoners Adviesraad Sociaal Domein (BAS) op tijd in de gelegenheid voorstellen te doen voor het beleid en advies uit te brengen bij de besluitvorming over beleidsvoorstellen over jeugdhulp. Het college voorziet hierbij de BAS van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

 

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 28. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan een onevenredig nadeel voor hen ontstaat.

Artikel 30. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2019 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp Enschede 2024.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2023.

De Griffier, R.M. Jongedijk

De voorzitter, R.W. Bleker

Naar boven