Algemene Plaatselijke Verordening 2015, vijfde wijziging

De raad van de gemeente Aalten;

Besluit:

vast te stellen de vijfde wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2015.

 

IS – WORDT tabel 5de wijziging Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Aalten 2015.

 

IS

WORDT

1

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders, dan wel de burgemeester;

bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening van de gemeente Aalten daaronder wordt verstaan;

college: het college van burgemeester en wethouders;

gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan:

handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders, dan wel de burgemeester;

bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet.

college: het college van burgemeester en wethouders.

gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

2

Artikel 1:2 Beslistermijn

Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere termijn is bepaald.

Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een

ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

Artikel 1:2 Beslistermijn

Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere termijn is bepaald.

Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

3

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Aan een vergunning, ontheffing of meldingsplichtige activiteit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Aan een vergunning, ontheffing of meldingsplichtige activiteit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en

 

 

 

beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend of wiens melding is geaccepteerd, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend of wiens melding is geaccepteerd, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

4.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

5.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlengen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

indien de houder dit verzoekt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

6.

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,50 m wordt gelaten op voetpaden en van 3.5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud aan de weg; of

het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,50 m wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

 

 

 

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

Het college kan plaatsen aanwijzen voor het tidelijk plaatsen van driehoeksborden, sandwichborden, billboards of spandoeken ten behoeve van de aankondiging van evenementen of voor maatschappelijke of culturele doeleinden en nadere regels stellen aan het gebruik van die plaatsen.

Het is verboden zonder het college daarvan melding te hebben gedaan de in lid 7 bedoelde voorwerpen te plaatsen op de door het college aangewezen plaatsen. De melding dient 3 weken voorafgaand aan de plaatsing te worden ingediend bij het college. De melding wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de

Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

Het college kan plaatsen aanwijzen voor het tijdelijk plaatsen van driehoeksborden, sandwichborden, billboards of spandoeken ten behoeve van de aankondiging van evenementen of voor maatschappelijke of culturele doeleinden en nadere regels stellen aan het gebruik van die plaatsen.

Het is verboden zonder het college daarvan melding te hebben gedaan de in lid 7 bedoelde voorwerpen te plaatsen op de door het college aangewezen plaatsen. De melding dient 3 weken voorafgaand aan de plaatsing te worden ingediend bij het college. De melding wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatwerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de

Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

7.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

De vergunning wordt verleend:

als de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

door het college in de overige gevallen.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de

Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

8

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

 

 

 

degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg, een foto van de bestaande situatie en een opgave van de te gebruiken materialen; of

het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

De melding wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats op het openbaar groen;

de gebruikte materialen niet naar aard, kwaliteit of aanzicht aansluiten op de materialen die toegepast zijn in de weg.

De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening/het provinciaal wegenreglement.

degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg, een foto van de bestaande situatie en een opgave van de te gebruiken materialen; of

het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

De melding wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

het openbaar groen daardoor ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

de gebruikte materialen niet naar aard, kwaliteit of aanzicht aansluiten op de materialen die toegepast zijn in de weg.

De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft berslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of

waterschapsverordening.

9.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1990, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

10.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting is in strijd is met een geldend bestemmingplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt, die uiterlijk 3 maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 lid 1 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als:

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, lid 1, kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als:

naar zijn oordeel moet worden opgenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

de exploitant of de leidinggevende onder curatele staat.

 

 

 

naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slechts levensgedrag is;

de exploitant of de leidinggevende onder curatele staat.

Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

een zorginstelling;

een museum;

een bedrijfskantine of -restaurant;

tearooms en ijssalons.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

een zorginstelling;

een museum;

een bedrijfskantine of -restaurant;

tearooms of ijssalons.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

11.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen waarin bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor directe consumptie worden verstrekt zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 03.00 en 06.00 uur. Overige openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen

02.00 en 06.00 uur (sluitingstijd).

Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven tijdens sluitingstijd.

De burgemeester kan op verzoek in bijzondere gevallen incidenteel of permanent ontheffing van het sluitingsuur verlenen.

Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

5. Op de ontheffing van lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Openbare inrichtingen waarin bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor directe consumptie worden verstrekt zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 03.00 en 06.00 uur. Overige openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 02.00 en 06.00 uur (sluitingstijd).

Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven tijdens sluitingstijd.

De burgemeester kan op verzoek in bijzondere gevallen incidenteel of permanent ontheffing van het sluitingsuur verlenen.

Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

Op de ontheffing van lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

12.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

 

 

 

speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoel in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

De burgemeester weigert de vergunning:

indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30c van de Wet op de Kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

De burgemeester weigert de vergunning:

indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

13.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren;

aanwezig te hebben;

aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels; of

aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachten het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

De eigenaar of houder van een dier draagt er zorg voor dat het dier niet hinderlijk of schadelijk is voor de omgeving.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Het is verboden op of door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

aanwezig te hebben;

aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels; of

aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

De eigenaar of houder van een dier draagt er zorg voor dat het dier niet hinderlijk of schadelijk is voor de omgeving.

14.

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor

particulier gebruik.

15.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

 

 

 

de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

de aanvrager met betrekking tot de exploitant en de beheerder geen verklaring omtrent het gedrag overlgt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend is afgegeven.

Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

het voorkomen of beperken van overlast;

het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

de veiligheid van personen of goederen;

de verkeersvrijheid of -veiligheid;

de gezondheid of zedelijkheid; of

de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan; of

er aanwijzingen zijn dat in seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

de aanvrager met betrekking tot de exploitant en de beheerder geen verklaring omtrent het gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend is afgegeven.

Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

het voorkomen of beperken van overlast;

het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

de veiligheid van personen of goederen;

de verkeersvrijheid of -veiligheid;

de gezondheid of zedelijkheid; of

de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

16.

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer:

inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als gevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

gevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als gevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

17.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te

hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

 

 

Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

18.

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

kampeermiddelen als bedoel in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens een provinciale verordening.

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

19.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een

omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

20.

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt

voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

21.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

 

 

 

bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

de bescherming van natuur en landschap; of

de bescherming van een stadsgezicht.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

de bescherming van natuur en landschap; of

de bescherming van een stadsgezicht.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

22.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

23.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale wegenverordening, het provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverorening.

Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

 

 

 

b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van standplaatsen.

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van standplaatsen.

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

25.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

26.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortduren in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met het Omgevingsplan.

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

27.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

De melding wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het

Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en de omvang van het voorwerp.

De melding wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens

de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordenig of op de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek

 

 

 

 

van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

28.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

29.

Artikel 5:32 Crossterreinen

Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 5:32 Crossterreinen

Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

in het van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

30.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewzen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in verband met:

het voorkomen van overlast;

de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

de veiligheid van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in verband met:

het voorkomen van overlast;

de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

de veiligheid van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

 

 

 

die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld.

die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld:

voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

Het verbod is voorts niet van toepassing:

op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

31.

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

vuur voor koken, bakken en braden.

Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

vuur voor koken, bakken en braden.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de

Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van de gemeente Aalten d.d. 28 november 2023.

De griffier M.A.J.B. Fiering

De voorzitter, mr A.B. Stapelkamp

Naar boven